Historisch Archief 1877-1940
No. 1835
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
doelen, heeft de schrijver over
poësle-enTenknnst den graad en den aard zyner waar
deering, naar gelang van het besproken boek,
te billijken. Geen publiek immers dat zoo
zeer gehoorzaamt aan mode en minder te
rade gaat b|j eigen smaak, dan het geringe,
en des te meer zelf-voldane, dat nog vorsen
leest. Waar het nu in poëzie niet gaat om
een smakelijk verhaaltje en d« knappe en
vlugge, of trage en minutiëuse behandeling
ervan; waar, b|j versknnst, het begrip vorm
en het weien der schrijf wij ie zoozeer verschil
len van wat men daaronder in proza verstaat,
dat z|j buiten de onmiddellijke bevatting der
meeste lezers bljj ven, of hun althans minder
dnidel|jk zijn, hetgeen van lieverlede per
soonlijk oordeel uitsluit en dan spreek
ik niet eens van den kern der poëzie: heel
wat anders toch dan laffe
dichterly'khedenl , daar verlaat zich de goedgunstige
lezer, die op de hoogte wil schijnen, op de
poëtische lenzen van den dag, laat zich door
leuzen leiden, gaat bjj leasen zweren, en...
Och, ik zal wel de laatste zjjn om my' op
het hoogere of geringere belang van dit
geschrijf ,te laten voorstaan, maar ik voel
niettemin in m|j het plichtsbesef, dat ik mijne
bewonderingen heb te motiveeren, wil ik, naar
mjjn vnrigen wensch, met mijn lof de waarach
tige pcërie vieren, en van eenig nut z|jn tevens
voor deien, die, m|j lezend, meenen van mij
iets te kunnen leeren als van iemand dié,
bij lange oefening in het dichten en in het
nadenkend proeven van dichtwerk, schiftend
en bezinnend de lenten misschien is te boven
gerezen, en de dichterlijke schoonheid aldus
te zien vermag, ook achter de mommen en
onder de gewaden waar tijdsgeest zoowel als
modieuze liefhebberij ie in toonen en hullen.
Die plicht wordt te dringender, en ik heb
te meer mijne waardeering te omkleeden met
verklarende redenen, waar het geldt een werk,
veel besproken en zeer geprezen, als het
laatste gedicht van Herman Gorter, dat heet
Fan". (Amsterdam, W. Verslnya. 1912).
2eker zal ik de laatste zy*a, om de wondere
schoonheid te loochenen, die bladzijde aan
bladzijde, vers aan vers zelfs, dit gedicht ont
bloeit als de millioenen boterbloemen eener
lenteweide, als de myriaden perelea waar
de tallooze echater der voorjaarszee in schit
tert : dat ik steeds aan 's ouden Aischnloa'
jrovr/ot/ Kv/4dTm; uvyfdftov yehaspci', waar hier
op gezinspeeld wordt, heb moeten denken,
terwijl ik Pan" las, zegt het n niet mijn
geestdrift en den bltfgeestigen roes mijner
bewondering, nog vór ik er beredeneerend
over gewaag ? Gorter echter is, bij eigen wil
en b|j den Ijver zyner vrienden, komen te
staan in een bijzonder poëtisch licht: met
Fan" vooral zon h|j doorslaand bereikt heb
ben wat h|j betracht te zijn reeds in Een
klein Heldendicht"; h|j zon ons hebben ge
schonken het gedicht eener nieuwe gemeen
schap; de sociaal-democratie zon b|j hem,
in z|jn jongste werk, hebban gëvoiden het
zniver-poëtische beeld van haar wezen.
Zulks is zonder voorbehoud geschreven ge
worden: geheel der burgerlijke" poëzie
ontknecht, waarvan het kenmerk is dat zy
in het teeken staat van het individualisme,
is Gorter opgegaan in een nieuw
maattchappelyk verschijnsel, dat in hem zijne
poëtische uiting heeft, dat aan zyne gewel
dige liefde thans een eigen epos dankt
Deze voorstelling nu, ne der lenzen waar
ik hierboven op wees, acht ik voor den lezer,
ook b|j het eenvoudige lezen van den heer
lij Ken Pan", een gevaar. Voor m|j ligt de hooge
waarde vaa het gedicht juist buiten die in
gevende overtuiging dat de trinmph der
giciaal-democratle nakend ia; niet de ry ke en
iimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiHiiiMiiiiiiiiiiiitiiiMiiiiMiMiiiiMmmiiiiMiii
er tallenkant in rond, als een verbijsterd
zwemmer in zon-overschuimd water, zoodat
het naar alle zijden lichtte en uitspatte. Go
was ernstiger vaak, omdat ze bij nader
bezinnen, in haar geluk niet durfde gelooven,
gewend het leven in zijn schoonen schijn te
mistrouwen.
Samen waren ze dikwijls kinderen gelijk.
Ze stoeiden en holden achter elkaar aan
op hun wandelingen, Zaterdags- en
Zondagsmiddags, draafden tegen de duinen op en
lieten zich er aan den anderen kant weer
afrollen, 's Avonds in haar bed schreide
Go soms van verrukking, dat ze na alles
nog zó'n kind was, en ze kon niet anders
gelooven dan, dat ze in haar ontwikkeling
al die jaren stil gestaan had en nu verder
ging...
Na eenige weken waren ze ernstige
voorbereidselen tot hun toekomstig leven gaan
treffen. Hero wilde in geen geval dat zijn
vrouw bij hem achter zou staan in kennis
en algemeene ontwikkeling, voor haar zelf
niet en voor zijn ijdelheid niet. Ze togen
samen ijverig aan 't studeeren. Hij had er
zich een beerlijken arbeid van voorgesteld,
om de intelligentie, die in haar sluimerde,
tot leven te wekken en hij had een zeld
zaam geloof in de ernst en heiligheid van
zijn taak.
In 't begin ging alles uitstekend. De lessen
waren chte praaturen en, nog meer haast
dan de wandelingen, heerlijke gelegenheden
om 't diepste in elkaar te peilen, en te
beglanzen met verrukte oogen. Maar later
toen de eigenlijke studie begon, toen hij
de moderne talen met haar onder handen
nam, en algemeene- en
cultuur-geschiedenis, werden het wel eens moeilijke
oogenblikken. Go nam niet vlot op en miste
geheel de noodige routine om te studeeren.
Het viel haar buitengewoon zwaar 'n ver
taling te maken, of de hoofdfeiten uit een
geschiedenisles te memoroeren. Eerst had
Hero een groote geduldigheid bij haar her
haaldelijk struikelen, maar toen zij telkens
haar werk slordig maakte en vergat wat
ze geleerd had, werd het hem moeilijk zijn
kalmte te bewaren. Hij had van natuur een
hekel aan domme menschen en hij moest
heel wat met zich zelf vechten, voor hij
zich er in kon schikken, dat zijn aanstaande
vrouw niet een van de slimsten was.
Go merkte niet wat er in hem rpndwoelde
en hu sprak er haar niet over. Zij was niet
meer werkzaam in 't modemagaziju en moest
zich van een klein zakgeld kleeden, maar
züslaagde er in af en toe eens iets nieuws
te koopen.... Ze ging nu gekleed als
een meisje en boven de frissehe, jonge
kleuren kreeg haar gezicht een fijner tint.
Ze dacht er over, het haar hoog te gaan
dragen, maar daarover kreeg ze, voor 't
eerst, woorden met Hero. HU wilde onder
geen enkel beding, dat zij 'r haar opvulde.
Maar iedereen doet het.
'n Reden voor jou om 't niet te doen.
't Staat zoo veel'jonger.
Ik vind 't bedriegen. Ik hou niet van
die valsche proest, 'n Mensch moet niet
vreugdevolle daad van dezen die de zegerijke
omwenteling gaan volvoeren, niet hun ge
zamenlijk optreden in kracht en schoonheid
zijn het, die my b|j deze zang als eene glori
euze vlam in het gelaat slaan; niet het be
vrijdend gebaar die de nieuwe en klare
wereld onthult, niet de nieuwe muziek,"
zooals Gorter het noemt, zingen m|j uit deze
zinderende verzen toe: alleen de groote, de
vaak sublieme Gorter, met al zy'ne groote,
vaak sublieme eigenschappen van impressio
nistisch symbolist, van wonder-gevoeligen
ontvanger der buiten-indrukken en goddelijk
vereeuwiger ervan; de Gorter, onveranderd
tenzjj in meerdere rijpheid, van Mei", en
wiens Pan" zijn luister dankt, niet meer dan
Mei", aan het argnmentnm des gedichts
maar aan de zeer eigene, zeer persoonlijke,
zeer individualistische uitbeelding ervan.
Feitely'k berust heel deze voorstelling, als
zou in Gorter en Henriette Roland Holst
van der Schalk eene nieuwe gemeenschap,
een geheel geregenereerd menschdom tot
uiting komen een al te schoone droom
dan dat h|j waarheid zon z|jn l , op niets dan
op een schoone illusie. En dat ik dit beweer
vindt wel allereerst verdediging in het ge
brek by deze dichters, en meest wel bjj
Goiter, aan dat teeken eener waarachtige
maatschappelijke eenheid, hetwelke men in
bouwkunde stijl" noemt, en dat men steeds,
ook met de persoonlijke afwijkingen van
kunstenaar aan kunstenaar, maar niet te
minder by' allen als grondslag, eveneens in
de andere kunsten van een gegeven
aty'l"voerend tijdperk terugvindt: een grondslag
van orde waarin juist de artiest zy'n t|jd
uitspreekt, orde die nu allerminst b|j Gorter
is te bespeuren.
En geen wonder ook, vermits het eene
onmogelijkheid is: de gemeenschap, waar h|j
uiting van z|jn wil, waar hy de
beteekeaisin-schoonheid, in poëtische schoonheid, van
heet te concretiseeren, bestaat ze vooralsnog
wel anders, dan in wording, dan in den stryd
naar verwezenlijking? En nn staat het vast:
styl, dat onperaoneele hetwelk van allen is,
die gemeenschappelijke stem, dat gemeen
schappelijk gebaar waar elke eigen klank,
elke eigene beweging niet dan een harmo
nieus bestanddeel van zy'n die niemand ver
wonderen wyl ieder er als het ware eigen
gelnid en eigen daad in ziet: styl ontstaat niet
uit stryd, styl ontstaat alleen uit bezonken,
uit ryp en geordend evenwicht. Kunst uit strijd
ontstaan is dan ook per seindiridnalistische
kunst, en kan niet anders dan individualis
tisch wezen. Slechts met den vrede na de
overwinning kan waarachtige gemeenschaps
kunst ontstaan: kunst waar een wereld zich
in uitspreekt en erkent. Geen etyl dan uit
algemeen-aanvaarde rust, dan met eene
algemeaa-aaavaarde macht: het is eene wet, die
door de historie bevestigt wordt. En Gorter
moge in vervoering uitroepen:
O schoonheid, gij zy't niets
Dan de wordende vrijheid":
slechts nadat de vrijheid geheel zal geworden
zyn, en het menschdom bekomen van den
str|jd die ze bevestigen moest, zal de schoon
heid geen Ijdelen, geen ingebeelden klank
meer wezen voor de massa, zal ze meer zyn
dan het beeld dat de kunstenaars, elk naar
eigen wezen, er In zich van droegen, en waar
het volk zich niet vr|j te erkennen in vermag;
«al zy pralen vór het aangezicht der menigte
in het aangezicht dat dezer menigte waardig
is. Eerst dan ontstaat, ook in poëzie,
de kanat van een nieuwen tijd, wordt de
kunst gered van het individualistische anar
chisme dat den onzen kenmerkt, en waar
Herman Gorter, ook in Pan" niet dan een
meer willen zijn dan ie is. Ook in kleine
dingen recht door zee. Je haar is mij mooi
genoeg zoo.
Zij vergat het woordenwisselingetj a, maar
in Hero liet het een moet na.
Er kwamen vaker botsingen. Go was in
al haar uitingen 'n pril-jong meisje ge
worden, met grilligheid j es en 'n zekere
oppervlakkigheid van voelen. Het was
eigenlijk Hero, die haar denkleven leefde
en zij, die het van hém aannam als door
haar geleefd, 't "Was of wat de jaren in
haar verdiept hadden, door 't geluk ver
vlakt was.
Za kon soms zeggen: Jakkes, geen
Fransche les nou. Laten we gaan fietsen."
Ilero ging mee fietsen, maar in zijn hart
nam hij 't haar kwalijk, dat ze geen ernst
en doorzetting toonde in haar werk. Som
mige oogenblikken -vroeg hij zich af, of het
meisje, dat overal voor 'te vinden was, be
halve voor gestadigen arbeid, en de rijpe,
ernstige vrouw, dia hij vroeger in haar
gezien had, dezelfde waren. Hij hield niet
minder van haar, maar er wroette veel
zorgelijks in zijn gedachten, dat hem soms
deed vergeten, dat hij jong en gelukkig
moest zijn.
Toen Hero voor zijn examen begon te
werken, in Februari, en zich minder met
haar kon bemoeien, begonnen de emoties
in Go te bezinken. Za zat heele dagen na
te peinzen over hun geluk en hun toekomst
en verheugde zich er zacht-glimlachend in.
Door het doldriftige schuim van opgewon
denheid en geluks-lichtzinnigheid kwam nu
weer de klare ernst breken en Go begon
over Hero en zich zelf, van mensch tot
mensch, te denken.
Tot nu toe had ze zich te veel verheugd
in haar her-jeugding, in haar geluk, om
op Hero te letten. Ze was haast altijd met
zich zelve bezig geweest, met het wonder
van haar nieuwe jonkheid, waar ze zich
elk oogenblik wel in verdiepen en over
verkoesteren kon, en dat ze ook eigenlijk
het voornaamste van haar engagement ge
acht had sommige tijden.
? Ze ging Hero nu nauwkeurig na in al
zijn stemmingen en observeerde zijn gebaar,
de toon van zyn stem, de lichtwisseling in
zijn oogen. Hij zag er door de harde studie
wat moe en betrokken uit en zübegon
bezorgheid voor hem te gevoelen. Dat was
een geheel nieuwe gewaarwording voor haar
en h\j werd haar nog liever dan ooit. Ze
zag nu hoel goed, dat hu onder iets gebukt
ging. Zij speurde, dat er achter zijn oogen
iets leefde, dat zij niet van hem kende, en
nu zij 't wist, zag zü't als hij naar haar
keek of tegen haar sprak, 't Hinderde haar,
dat er iets in hem vocht, waar hij haar
buiten hield....
Met 'n schok werd ze zich bewust, dat
ze hém ook buiten haar ernst hield en ze
begreep, dat er iets van het vertrouwen
weg was, van de eerste openheid. Ze
stoeiden en schertsten wel, praatten over
de dingen van den dag, maar ze beroerden
nooit het diepere iu elkaar. Go wilde
bevrijding zoekende, geenszins de vrijheid
winnende, allerminst de verwennen vrijheid
van het nieuwe menschdom uitzingende
vertegenwoordiger van is, wél staande, in z|jne
vervoering, tegenover de werkelijkheid der
toekomst als een profeet, hy die echter onmo
gelijk, van wege de wetten van tjjd en ruimte,
de weerspiegelende, sjrnthetiseerende epische
historicus, de brenger van den styl" ervan
zijn kan; h|j, de acute impressionist
trouwens, niet reageerend dan op z|jn ont
stelde zintuigen, en die, wat hy ook doe,
nooit de stem zal zijn van eene massa, die
de massa in zy'ne waarachtige, zoo com
plexe essentie nimmer volkomen, nimmer
zuiver begrijpen zal, tenzy' zjj alleen nog uit
dichters bestond, hetgeen zelfs de gewaagdste
hoop als eene onmogelijkheid moet uitsluiten.
En nn zeg ik daarmee geenszins, dat Herman
Gorter eene toekomst-gemeenschap niet met
echten zieners-zin zon zyn genaderd: hij
nadert ze met al zyn geloof, al zy'ne liefde,
al wat het beste is in hem: de poëzie die
heel zyn lyf doorbrandt als een licht vuur.
H|j nadert n echter niet met wat den kern
uitmaakt van zy'ne bedoeling: haar den zang
te zingen van haar heerlijk wezen, haar het epos
ep te dragen van het zegevierend socialisme.
Hg nadert ze alleen met wat alle menschen
vereenigt als eene natuur-wet: het
algemeenmenschelyke van leven en ly'den, van passie
en smart, het onontkomelyk-wezenlyke, dat
ons allen vereenigt in Adam. Want, hoe hy
ook anders hebbe gewild: wat ons in zyn
gedicht aangrijpt, wat er ons allen, socialisten
als nlet-sociallaten, met alle menschen in
verbindt, en wat er dan ook wel de eigen
lijke, de eenwige schoonheid, bniten het toe
vallige van ty'd en omstandigheden, van uit
maakt, het is het groote gevoel der vreugde,
niet de vreugde om de nakende over
winning van het proletariaat (die.by hare soms
brutaal-verwoorde uiting, in het gedicht eer
der gaat hinderen), maar De Vreugde zonder
meer; het is de uitgesproken en bewezen
mogelykheid van de menschelyke Yrengde,
bniten bedenksels en «yatemea om. En
daarom is dese Pan" wél een
gemeenschapsgedicht, maar niet van de gemeenschap eener
maatschappelijke toekomstorde, die slechts na
bevestiging zich in kunet niten kan en zal: van
de gemeenschap des geheelen mengchdoms,
ruimer dan eenig begrip van staatsvorm,
dewijl naakt in haar oerwezen, zooals zy
was, i?, en zyn zal.
En trouwens: Gorter, de rykst-begaafde,
de meest-verwezenlijkende, en ook de
scherpstindividualistische onder de tachtigers, zon hy
het wel in zich hebben kunnen bsvinden,
die schoone innerlijkheid, het dnmrste bezit,
te offeren aan eene, dan toch onmogelijk
volkouen-begrijpende,' meevoelende massa,
zooals Brand, in Ibsen's drama, van zyne
vronw het afstaan eischt van wat haar het
duurste is: de luiers van haar dood kind?
(En alleen by eeae dergelijke opoffering,
zon h|j het recht winnen misschien, en de
minder-benijdenswaardige macht, naar henr
eigen aard uit te spreken, de massa die, hij
bekenne het, vooralsnog tot de vryheid, de
echte, die der zielen en der geesten, welke
iederen mensch de onbehoeftige onafhanke
lijkheid van een God moet schenken, niet
gekomen is.)
Luistert hier, bid ik U, hoe hy' zelf aan
Pan zyne geschiedenis vertelt:
Met al my'n bloed heb ik voor n geleefd,
O poësie, en, nn het sterven nader komt,
Nn wil ik het nog eens eenmaal zeggen.
Als kind voelde ik u reeds, o poëzie,
Niets kan ik m|j herinn'ren of gij waart
Er in. De weder schijn van my'n gedachten,
't eerst niet erkennen, maar na ernstig
overwegen moest ze toegeven, dat ze in
hun diepste denken vreemd naast elkander
stonden
Dat liet haar nu niet meer los en gaf
voor de toekomst een sombere zorgelijkheid,
die al haar blijheid en overmoed doofde.
Ze trachtte zich in te leven tot een ver
houding als de hunne, dag aan dag samen,
een menschenleeftijd lang. Ze voorzag veel
verdriet en moeilijkheden, veel zorg en leed.
Voor Hero in de eerste plaats, want nu ze
in bespiegelende ernst was terug-gezonken
en zwaar woog alle hinder in hun jong
engagement, wist ze zich weer oud en moe,
te levens-af om met moed en vertrouwen
een nieuw, juichend-jong leven te beginnen.
Als ze stil in een hoekje gedoken zoo alles
bezon, eerlijk en zonder laf ontwijken
schouwende in zich zelf en iu Hero, kon
ze zich moeilijk meer voorstellen, dat zij
voor enkele weken zoo opgewonden en uit
bundig, zoo j ongmeisjesachtig- uitgelaten
geweest was. Dan werd haar 't leven en
't licht te veel en sloot ze zich op in haar
donkere slaapkamertje.
O, ze hield van 'm.... Hij was zoo goed
en zoo mooi. Ze kon 'm niet missen uit 'r
leven Och, ze hoefde 'm toch ook niet
missen. Hij had zich toch vrijwillig met
'r verloofd. Hij wist toch wat ie deed. En
trouwens hij hield van 'r, dat zag ze
wel an z'n oogen Zoo als hij d'r an
kon kijken.... Maar hij had verdriet of
zorg, d'r drukte 'm iets. Hij liet 't niet
merken, maar zij voelde 't wel Ze hoefde
niet te vragen waarèm Ze was 'm
natuurlijk tegengevallen. Ze was te oud
voor 'm, te dom ook. Ze kon niet meer
leeren, ze had geen lust meer om rijtjes
woorden op te dreunen, of om al die gekke
namen uit de Grieksche geschiedenis te
onthouen Zij was maar 'n gewoon
meisje, en hij was knap. Hij werd nog wel
es leeraar, dat was vast. Zij de vrouw van
'n leeraar, 't was gewoon bespottelijk
Zoo'n oud wijf... En waar moest ze over
praten als ze visitie kreeg. En 't was voor
hem nog 't sneust, ze zonen 'm uitlachen.
En hij zou z'n collega's zien met jonge
vrouwen en hij zou spijt hebben natuurlijk.
Z'n heele jonge leven weg?'n Halfjaar
waren ze nou al verloofd Zou-ie dat nou
niet te lang vinden? 't Was nog wel geen
zes jaar, als met Piet, maar hij scheen 'r
geen end an te willen maken O, God,
als ze nou nog weer 'n paar jaar moest
wachten voor ze met Hero trouwde Dan
was ze twee-, drie en dertig. Wie kon d'r
dan nog jong zijn Ze was gek geweest,
toen ze 't begonnen was, ze had 't vooruit
kunnen weten, zoo'n oud mirakel.... Ze
snakte naar wat anders, naar jeugd, naar
vroolijkheid. Je jeugd kwam toch niet
weerom?'t Gaf niet of je je al forceerde,
je bleef oud Jammer eigenlijk, dat hij
van 'r hield Ze zou 't nog zóaf willen
maken, want dit werd toch niks dan ellende
voor allebei Ka als ie 'r nou zelf ver
driet van had.... God, ze zou 't zoo heerlijk
Die ik bewnst werd in alle, waart g|j.
Het zoete aeegefl ulster, Moeder'a stem,
De gang van myne kameraden, 't licht
Der wereld.'tLoopen der menschen.De nacht.
Alles was my alleenig iets om n.
't Was ook om n, dat ik heb liefgehad.
Niets was mij liefde zelve, dan om n.
Niets was mij het diepste genot vaa't lijf,
Niets was m|j der vronwen donkere schoot,
Niets het vergetend offren van m|j zelf,
Dan omdat ik diep daar in haren schoot,
Diep ia het eindeloos vergeten zyn
Niets vond dan u, u, u, o poëzie.
En toen heb ik n nog eens weer gezocht.
Voor n ben ik des avonds ver gegaan
In de vergadering der donkre mannen.
Daar was de zware strijd der arbeiders.
Die zee, die berg, die had ik niet gekend
En daar ook moet gy wederom hnizen,
O liefste po ede, o poëzie.
Alles zijt gy, alles is uwe maat.
Dus ging ik ook om u daar, daar te zoeken,
En 'k vond u daar, o liefste poëzie.
Maar mijne krachten waren wel gering.
Ik had ook veel verbruikt om u te zoeken
In m|jn jengd, in den nacht, den gouden dag.
Maar toch ik ging. De dichter is n zoekea.
Anders is h|j niet. Anders is hy niet.
En'k vond n. Zwarte lap van uw zwart kleed
Zag 'k soms, buiten de denr der vergaadring,
Hangen, en 'k wist dat gy waart daarbinnen.
'k Kon niet meer vinden uwe gansene schoon
heid,
O zachte poëzie, o poësie...
O zachte poëzie, daar laag en diep,
Vergeef m|j dat 'k met stamelende stem
Getracht heb om u daar toch ook te nadren,
Waar gU zoo zwart by de arbeiders troont,
En uw goud licht van ze afschept, diamant.
Vergeef my dat 'k met te zwakke krachten
kwam.
Vergeef het my, omdat 'k n heb gediend
M\ja leven lang, omdat mijn lyf een cfler
Aan u geweest is, n, o u alleen."
Deze bekentenis, moge zy' Inider spreken
dan al myn betoog; moge zy 't geloof by
myne lezers aan 't wankelen brengen in de
leuze eener, reeds-volvoerde, gemeenschaps
kunst.
Wat, ik verhaast my het zeggen, aller
minst iets afdoet van de hooge waarde des
gedichts, waar wy het hier over hebben. Ik
hoop, het u in myne volgende kroniek aan
te zullen toonen.
KABEL VAN DB WOESTÏJKE.
Een brief ran Coiscicnce.
De heer Emm. de Bom gaf der redactie
van het Antwerpsche maandblad Ons Woord
inzage van een onuitgegeven brief van
Hendrik Conscienca, welken brief wij hier
uit het Fransch vertaald weergeven. Hy
bevat een antwoord aan een Franse hman,
die, in Sturm und Draag zich bevindend,
vol vertrouwen tot Conscience zich gewend
had.
Antwerpen, 4 October 1856.
Aan den heer X. te Parijs.
Mijn waarde heer,
U vraagt my' een remedie tegen uw ziels
ziekte. (Hoewel ik niet de gaven bezit,
om uw vertrouwen te rechtvaardigen, breng
ik n m|jn ernstigea dank voor deze hulde
aan de bedoeling, waarmede mijn bescheiden
geschriften in 't licht zyn gegeven. Ik zal
trachten u naar my'n beste weten te
antgehad hebben, hij was altijd zoo eerbiedig
en had zulke fijne attenties.. ?.
Achterover, de gebalde vuisten tegen de
borst, lei Go in haar bed te snikken, om
dat ze dat teere bezit, waarmee ze nu zoo
gelukkig en vertrouwd was, niet zoo maar
prijs kon geven. Ze hervoelde hoe 'n machtige
vreugde en weelde-zwaar genot de op-leving
van haar denken en voelen, van haar ge
doofde persoonlijkheid was geweest, en ze
moest met zich zelf vechten om van het
nieuwe leven afstand te kunnen doen en
vrijwillig terug te gaan in die bittere
eenzaamheid.
Om zich nog n kansje te laten, zou ze
wachten met 'n besluit, tot hij geslaagd
was voor z'n onderwijzers-examen. Vroeg
hij haar dan om te trouwen, zoo gauw hij
een betrekking gevonden had, dan durfde
ze 't niet prijs geven, om hem niet, om zich
zelf niet. Begon hij niet over trouwen, dan
zou ze 'm vrijlaten, zijn leven niet be
moeilijken en hem niet belemmeren in zijn
ontwikkeling
In 't eind van April slaagde Hero voor z'n
examen. Stralend en opgewonden kwam hij
met driftige passen de stoep van 't examen
gebouw af, waar hem Go stond te wachten,
met een fijn, ernstig gezichtje, 'n beetje
nerveus, omdat voor haar van dit oogenblik
alles afhing
'k Feliciteer je! zei ze stil en benepen,
terwijl ze haar hand uitstak.
Dank je. Eenig, hu. 'k Had er ook wel
v»or geploeterd. Maar 't viel erg mee...
Zoo, da's gelukkig...
En 'k heb goeie cijfers. Negens en
achten.
Prettig, vent...
Ze liepen naast elkaar, zonder woorden
een poos. Go zag aan Hero's oogen, dat hij
nog heelemaal leefde in de triomf van z'n
examen, en ze had hem op dat oogenblik
wel kunnen slaan, in 'n plots oplaaien van
heftigheid, omdat hij zich zóweinig
kommerde om haar en haar toekomst. Doch
onmiddellijk was ze zich weer meester, met
een droef-ernstig lachje om den mond; ze
wist dat ze zich nu blijmoedig offeren moest.
Nog even genoot ze van hem, als haar eigen
liefste, omkoesterde hem met zachte oogen.
Toen zag ze hem aan, ernstig en diep, riep
hem wakker uit zijn triomflijk gedenk, dat
hij schrok:
Wat is er?
'k Wou es graag met ja praten...
God, d'r ia toch^ niets ?
Jawel, d'r is wél wat en je moet het
maar ineens weten ook... Ik heb de laatste
maanden erg veel gedacht. Over jou en over
ons, later... Je bent niet gelukkig, Hero.
Niet gelukkig! Niet gelukkig. Ik hou
toch van je. Gelukkig zijn is toch niet gekke
dingen doen ?...
Goed, je houdt van me... Je bent 'n
beste kerel, maar je bent te goed voor mij...
Nee, je zult niks zeggen... Ik wil eerst
uitpraten... 't Zal me opluchten... Wij zijn
geen menschen voor elkaar, Hero... Je bent
woorden, al was het slechts om n een bly'k
te geven van my'n goeden wil.
Gedurende m|jn leven en studie heb ik
geleerd, dat de edelste naturen, de droomerige
en dichterlijke zielen, de geesten met ideale
aspiraties, aan het begin van den
mannelijken leeftijd bijna altijd aangetast wordea
door die vage en geheimzinnige droefheid,
waarvan de overdrijving enkele malen de
verschijnselen van een aTgemeenen walg vaa
het levea met zich meebrengt, maar welke
om zoo te zeggen niets anders is dan de
voorbereiding, de incubatie der verstan
delijke vermogens van den man, die dea
moei te vollen arbeid van het werkelijke levea
ontwaart. By'aa alle mannen, die nitgeblonkea
hebben op 't gebied vaa kunst, wetenschap,
politiek of oorlog, hebben dat overgangs
stadium vaa dea jongelingsleefty'd aaar den
mannelykea doorgemaakt.
Altijd vindt de ziel wel een motief, dat haar
aanleiding geeft tot diea toestaad. Nu eens
zijn het kwellingen, die wordea ondergaan,
dan weer bedrogen hoop, daa weer de dwaag
vaa een ongewenschte loopbaan; maar meestal
houdt deze neiging der ziel verband met
liefde-leed.
Naar my'n meening hebt n niets te vreezen.
Uw geest volgt den logischea weg vaa zy'a
natuur. Bahoefte hebbead aaa teederheden
der liefde, aan onophoudelijk nadenken, heeft
by het voorwerp gevonden, dat zyn
melaa40 cents per regel.
BOUWT TËTUNSPEET.
Inlichtingen by het bonwbnrean DE
VELUWE", aldaar.
DELAUNAY BELLEVILLE
AUTOMOBIELEN.
Hoofd-Agent voor Nederland t
J. LEONARD LANG,
Stadhouderskade,
AMSTERDAM.
DELILA
CIGAHETTES
J. LE MINJE,
Amsterdam.
OUDE GENEVER
merk Nectar".
?1.38 per D literflesch.
WIJNEN, COGNAC etc.
uit medelijden van me gaan houen. Anders
had je misschien nou 'n jong meisje gehad,
dat je volgen kon. Want ik kan je niet
volgen... Ik ben te oud om 'n jonge kerel
als jij te kunnen volgen. We zouen zoo'n
eind van elkaar afstaan. Ik zou je
tegenhouen in je ontwikkeling. Tegenhouen om
'n gelukkig mensch te worden zelfs.. .
Want als jij niet leven kunt naar j e aanleg,
ben je niet gelukkig... Jongen, we zouen
er later zoo'n spijt van hebben... En dat
wil 'k niet. Deze tijd is mooi geweest, maar
laten we die zoo bewaren... Ik weet, dat
jij 'n andere vrouw noodig hebt als ik ben.
Een die veel meer weet en dieper voelt.
Die energie heeft en in alles naast je staat
en je volgen kan...
Maar dat wil 'k niet! zei Hero, ver
ontwaardigd en ontdaan, met tranen in zijn
stem. Dat neem 'k niet aan. Dat is 'n
offer, Go, en ik wil geen offer. Je mag je
niet tot martelaar maken. Tot een onnut
wezen!
In dit geval toch niet, zei Go met 'n
vaag lachje. Later zul je me dankbaar
zijn, als je de vrouw gevonden hebt, die
je in alle opzichten waard is... Geloof maar,
dat ik jou in dankbare herinnering houen
zal... Je bent de eerste mensch, die be
langeloos het goeie en mooie voor me heeft
gewild. Maar ik ben er te oud voor, ik
voel te sterk m'n eigen onmacht.
Maar Goke, wat moet ik dan zonder
jou. Ik kan toch niet buïten je. En ik wil
niet buiten je!...
Nee, dat begrijp ik wel.... Maar over
'n week wel Je hebt immers meer
moeite en zorg dan vreugde aan me ge
had ? ... Nu ga ik de Houtstraat in Ik
ga in de Chapellerie vragen, of' 'k terug
kan komen
Doe dat niet, Go. Dat vind 'k ver
schrikkelijk !...
Ik doe 't wél. Merk je wel dat 'k een
wil heb gekregen ? Die hou 'k, da's jouw
werk.... Nou vent, 't ga je goed,... Denk
niet verkeerd over ma.... Je gaat straks
zeker direct naar je ouwelui ? ... Toe maar,
anders is 't zeo pijnlijk, hè.... Zeg bij mij
thuis maar niks. Dat zal ik wel doen
Dag, jongen, 't aller- allerbeste, hoor
's Avonds laat ontving Hero Zandstra
thuis een briefje van Go, waar hij in bed
niet eens om kon huilen, zóerg vond
ie dat.
B. II.
Ik ben weer met Piet verloofd. Ik
heb hem opgezocht on gevraagd of ie
me nog hebben wou. Hij is toch eigen
lijk wel erg goed, want hu was niets
boos over mijn afschrijven. We gaan
nu denkelijk in Augustus trouwen. Hu
is door zijn examen gekomen. Tob niet
over me en wees niet boos. Jij zult vast
gelukkig worden. Kom me later als
alles vergeten is, maar es opzoeken,
met je jonge vrouw natuurlijk.
Dag, 'n hand van Go.