De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1912 25 augustus pagina 3

25 augustus 1912 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 1835 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. doelen, heeft de schrijver over poësle-enTenknnst den graad en den aard zyner waar deering, naar gelang van het besproken boek, te billijken. Geen publiek immers dat zoo zeer gehoorzaamt aan mode en minder te rade gaat b|j eigen smaak, dan het geringe, en des te meer zelf-voldane, dat nog vorsen leest. Waar het nu in poëzie niet gaat om een smakelijk verhaaltje en d« knappe en vlugge, of trage en minutiëuse behandeling ervan; waar, b|j versknnst, het begrip vorm en het weien der schrijf wij ie zoozeer verschil len van wat men daaronder in proza verstaat, dat z|j buiten de onmiddellijke bevatting der meeste lezers bljj ven, of hun althans minder dnidel|jk zijn, hetgeen van lieverlede per soonlijk oordeel uitsluit en dan spreek ik niet eens van den kern der poëzie: heel wat anders toch dan laffe dichterly'khedenl , daar verlaat zich de goedgunstige lezer, die op de hoogte wil schijnen, op de poëtische lenzen van den dag, laat zich door leuzen leiden, gaat bjj leasen zweren, en... Och, ik zal wel de laatste zjjn om my' op het hoogere of geringere belang van dit geschrijf ,te laten voorstaan, maar ik voel niettemin in m|j het plichtsbesef, dat ik mijne bewonderingen heb te motiveeren, wil ik, naar mjjn vnrigen wensch, met mijn lof de waarach tige pcërie vieren, en van eenig nut z|jn tevens voor deien, die, m|j lezend, meenen van mij iets te kunnen leeren als van iemand dié, bij lange oefening in het dichten en in het nadenkend proeven van dichtwerk, schiftend en bezinnend de lenten misschien is te boven gerezen, en de dichterlijke schoonheid aldus te zien vermag, ook achter de mommen en onder de gewaden waar tijdsgeest zoowel als modieuze liefhebberij ie in toonen en hullen. Die plicht wordt te dringender, en ik heb te meer mijne waardeering te omkleeden met verklarende redenen, waar het geldt een werk, veel besproken en zeer geprezen, als het laatste gedicht van Herman Gorter, dat heet Fan". (Amsterdam, W. Verslnya. 1912). 2eker zal ik de laatste zy*a, om de wondere schoonheid te loochenen, die bladzijde aan bladzijde, vers aan vers zelfs, dit gedicht ont bloeit als de millioenen boterbloemen eener lenteweide, als de myriaden perelea waar de tallooze echater der voorjaarszee in schit tert : dat ik steeds aan 's ouden Aischnloa' jrovr/ot/ Kv/4dTm; uvyfdftov yehaspci', waar hier op gezinspeeld wordt, heb moeten denken, terwijl ik Pan" las, zegt het n niet mijn geestdrift en den bltfgeestigen roes mijner bewondering, nog vór ik er beredeneerend over gewaag ? Gorter echter is, bij eigen wil en b|j den Ijver zyner vrienden, komen te staan in een bijzonder poëtisch licht: met Fan" vooral zon h|j doorslaand bereikt heb ben wat h|j betracht te zijn reeds in Een klein Heldendicht"; h|j zon ons hebben ge schonken het gedicht eener nieuwe gemeen schap; de sociaal-democratie zon b|j hem, in z|jn jongste werk, hebban gëvoiden het zniver-poëtische beeld van haar wezen. Zulks is zonder voorbehoud geschreven ge worden: geheel der burgerlijke" poëzie ontknecht, waarvan het kenmerk is dat zy in het teeken staat van het individualisme, is Gorter opgegaan in een nieuw maattchappelyk verschijnsel, dat in hem zijne poëtische uiting heeft, dat aan zyne gewel dige liefde thans een eigen epos dankt Deze voorstelling nu, ne der lenzen waar ik hierboven op wees, acht ik voor den lezer, ook b|j het eenvoudige lezen van den heer lij Ken Pan", een gevaar. Voor m|j ligt de hooge waarde vaa het gedicht juist buiten die in gevende overtuiging dat de trinmph der giciaal-democratle nakend ia; niet de ry ke en iimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiHiiiMiiiiiiiiiiiitiiiMiiiiMiMiiiiMmmiiiiMiii er tallenkant in rond, als een verbijsterd zwemmer in zon-overschuimd water, zoodat het naar alle zijden lichtte en uitspatte. Go was ernstiger vaak, omdat ze bij nader bezinnen, in haar geluk niet durfde gelooven, gewend het leven in zijn schoonen schijn te mistrouwen. Samen waren ze dikwijls kinderen gelijk. Ze stoeiden en holden achter elkaar aan op hun wandelingen, Zaterdags- en Zondagsmiddags, draafden tegen de duinen op en lieten zich er aan den anderen kant weer afrollen, 's Avonds in haar bed schreide Go soms van verrukking, dat ze na alles nog zó'n kind was, en ze kon niet anders gelooven dan, dat ze in haar ontwikkeling al die jaren stil gestaan had en nu verder ging... Na eenige weken waren ze ernstige voorbereidselen tot hun toekomstig leven gaan treffen. Hero wilde in geen geval dat zijn vrouw bij hem achter zou staan in kennis en algemeene ontwikkeling, voor haar zelf niet en voor zijn ijdelheid niet. Ze togen samen ijverig aan 't studeeren. Hij had er zich een beerlijken arbeid van voorgesteld, om de intelligentie, die in haar sluimerde, tot leven te wekken en hij had een zeld zaam geloof in de ernst en heiligheid van zijn taak. In 't begin ging alles uitstekend. De lessen waren chte praaturen en, nog meer haast dan de wandelingen, heerlijke gelegenheden om 't diepste in elkaar te peilen, en te beglanzen met verrukte oogen. Maar later toen de eigenlijke studie begon, toen hij de moderne talen met haar onder handen nam, en algemeene- en cultuur-geschiedenis, werden het wel eens moeilijke oogenblikken. Go nam niet vlot op en miste geheel de noodige routine om te studeeren. Het viel haar buitengewoon zwaar 'n ver taling te maken, of de hoofdfeiten uit een geschiedenisles te memoroeren. Eerst had Hero een groote geduldigheid bij haar her haaldelijk struikelen, maar toen zij telkens haar werk slordig maakte en vergat wat ze geleerd had, werd het hem moeilijk zijn kalmte te bewaren. Hij had van natuur een hekel aan domme menschen en hij moest heel wat met zich zelf vechten, voor hij zich er in kon schikken, dat zijn aanstaande vrouw niet een van de slimsten was. Go merkte niet wat er in hem rpndwoelde en hu sprak er haar niet over. Zij was niet meer werkzaam in 't modemagaziju en moest zich van een klein zakgeld kleeden, maar züslaagde er in af en toe eens iets nieuws te koopen.... Ze ging nu gekleed als een meisje en boven de frissehe, jonge kleuren kreeg haar gezicht een fijner tint. Ze dacht er over, het haar hoog te gaan dragen, maar daarover kreeg ze, voor 't eerst, woorden met Hero. HU wilde onder geen enkel beding, dat zij 'r haar opvulde. Maar iedereen doet het. 'n Reden voor jou om 't niet te doen. 't Staat zoo veel'jonger. Ik vind 't bedriegen. Ik hou niet van die valsche proest, 'n Mensch moet niet vreugdevolle daad van dezen die de zegerijke omwenteling gaan volvoeren, niet hun ge zamenlijk optreden in kracht en schoonheid zijn het, die my b|j deze zang als eene glori euze vlam in het gelaat slaan; niet het be vrijdend gebaar die de nieuwe en klare wereld onthult, niet de nieuwe muziek," zooals Gorter het noemt, zingen m|j uit deze zinderende verzen toe: alleen de groote, de vaak sublieme Gorter, met al zy'ne groote, vaak sublieme eigenschappen van impressio nistisch symbolist, van wonder-gevoeligen ontvanger der buiten-indrukken en goddelijk vereeuwiger ervan; de Gorter, onveranderd tenzjj in meerdere rijpheid, van Mei", en wiens Pan" zijn luister dankt, niet meer dan Mei", aan het argnmentnm des gedichts maar aan de zeer eigene, zeer persoonlijke, zeer individualistische uitbeelding ervan. Feitely'k berust heel deze voorstelling, als zou in Gorter en Henriette Roland Holst van der Schalk eene nieuwe gemeenschap, een geheel geregenereerd menschdom tot uiting komen een al te schoone droom dan dat h|j waarheid zon z|jn l , op niets dan op een schoone illusie. En dat ik dit beweer vindt wel allereerst verdediging in het ge brek by deze dichters, en meest wel bjj Goiter, aan dat teeken eener waarachtige maatschappelijke eenheid, hetwelke men in bouwkunde stijl" noemt, en dat men steeds, ook met de persoonlijke afwijkingen van kunstenaar aan kunstenaar, maar niet te minder by' allen als grondslag, eveneens in de andere kunsten van een gegeven aty'l"voerend tijdperk terugvindt: een grondslag van orde waarin juist de artiest zy'n t|jd uitspreekt, orde die nu allerminst b|j Gorter is te bespeuren. En geen wonder ook, vermits het eene onmogelijkheid is: de gemeenschap, waar h|j uiting van z|jn wil, waar hy de beteekeaisin-schoonheid, in poëtische schoonheid, van heet te concretiseeren, bestaat ze vooralsnog wel anders, dan in wording, dan in den stryd naar verwezenlijking? En nn staat het vast: styl, dat onperaoneele hetwelk van allen is, die gemeenschappelijke stem, dat gemeen schappelijk gebaar waar elke eigen klank, elke eigene beweging niet dan een harmo nieus bestanddeel van zy'n die niemand ver wonderen wyl ieder er als het ware eigen gelnid en eigen daad in ziet: styl ontstaat niet uit stryd, styl ontstaat alleen uit bezonken, uit ryp en geordend evenwicht. Kunst uit strijd ontstaan is dan ook per seindiridnalistische kunst, en kan niet anders dan individualis tisch wezen. Slechts met den vrede na de overwinning kan waarachtige gemeenschaps kunst ontstaan: kunst waar een wereld zich in uitspreekt en erkent. Geen etyl dan uit algemeen-aanvaarde rust, dan met eene algemeaa-aaavaarde macht: het is eene wet, die door de historie bevestigt wordt. En Gorter moge in vervoering uitroepen: O schoonheid, gij zy't niets Dan de wordende vrijheid": slechts nadat de vrijheid geheel zal geworden zyn, en het menschdom bekomen van den str|jd die ze bevestigen moest, zal de schoon heid geen Ijdelen, geen ingebeelden klank meer wezen voor de massa, zal ze meer zyn dan het beeld dat de kunstenaars, elk naar eigen wezen, er In zich van droegen, en waar het volk zich niet vr|j te erkennen in vermag; «al zy pralen vór het aangezicht der menigte in het aangezicht dat dezer menigte waardig is. Eerst dan ontstaat, ook in poëzie, de kanat van een nieuwen tijd, wordt de kunst gered van het individualistische anar chisme dat den onzen kenmerkt, en waar Herman Gorter, ook in Pan" niet dan een meer willen zijn dan ie is. Ook in kleine dingen recht door zee. Je haar is mij mooi genoeg zoo. Zij vergat het woordenwisselingetj a, maar in Hero liet het een moet na. Er kwamen vaker botsingen. Go was in al haar uitingen 'n pril-jong meisje ge worden, met grilligheid j es en 'n zekere oppervlakkigheid van voelen. Het was eigenlijk Hero, die haar denkleven leefde en zij, die het van hém aannam als door haar geleefd, 't "Was of wat de jaren in haar verdiept hadden, door 't geluk ver vlakt was. Za kon soms zeggen: Jakkes, geen Fransche les nou. Laten we gaan fietsen." Ilero ging mee fietsen, maar in zijn hart nam hij 't haar kwalijk, dat ze geen ernst en doorzetting toonde in haar werk. Som mige oogenblikken -vroeg hij zich af, of het meisje, dat overal voor 'te vinden was, be halve voor gestadigen arbeid, en de rijpe, ernstige vrouw, dia hij vroeger in haar gezien had, dezelfde waren. Hij hield niet minder van haar, maar er wroette veel zorgelijks in zijn gedachten, dat hem soms deed vergeten, dat hij jong en gelukkig moest zijn. Toen Hero voor zijn examen begon te werken, in Februari, en zich minder met haar kon bemoeien, begonnen de emoties in Go te bezinken. Za zat heele dagen na te peinzen over hun geluk en hun toekomst en verheugde zich er zacht-glimlachend in. Door het doldriftige schuim van opgewon denheid en geluks-lichtzinnigheid kwam nu weer de klare ernst breken en Go begon over Hero en zich zelf, van mensch tot mensch, te denken. Tot nu toe had ze zich te veel verheugd in haar her-jeugding, in haar geluk, om op Hero te letten. Ze was haast altijd met zich zelve bezig geweest, met het wonder van haar nieuwe jonkheid, waar ze zich elk oogenblik wel in verdiepen en over verkoesteren kon, en dat ze ook eigenlijk het voornaamste van haar engagement ge acht had sommige tijden. ? Ze ging Hero nu nauwkeurig na in al zijn stemmingen en observeerde zijn gebaar, de toon van zyn stem, de lichtwisseling in zijn oogen. Hij zag er door de harde studie wat moe en betrokken uit en zübegon bezorgheid voor hem te gevoelen. Dat was een geheel nieuwe gewaarwording voor haar en h\j werd haar nog liever dan ooit. Ze zag nu hoel goed, dat hu onder iets gebukt ging. Zij speurde, dat er achter zijn oogen iets leefde, dat zij niet van hem kende, en nu zij 't wist, zag zü't als hij naar haar keek of tegen haar sprak, 't Hinderde haar, dat er iets in hem vocht, waar hij haar buiten hield.... Met 'n schok werd ze zich bewust, dat ze hém ook buiten haar ernst hield en ze begreep, dat er iets van het vertrouwen weg was, van de eerste openheid. Ze stoeiden en schertsten wel, praatten over de dingen van den dag, maar ze beroerden nooit het diepere iu elkaar. Go wilde bevrijding zoekende, geenszins de vrijheid winnende, allerminst de verwennen vrijheid van het nieuwe menschdom uitzingende vertegenwoordiger van is, wél staande, in z|jne vervoering, tegenover de werkelijkheid der toekomst als een profeet, hy die echter onmo gelijk, van wege de wetten van tjjd en ruimte, de weerspiegelende, sjrnthetiseerende epische historicus, de brenger van den styl" ervan zijn kan; h|j, de acute impressionist trouwens, niet reageerend dan op z|jn ont stelde zintuigen, en die, wat hy ook doe, nooit de stem zal zijn van eene massa, die de massa in zy'ne waarachtige, zoo com plexe essentie nimmer volkomen, nimmer zuiver begrijpen zal, tenzy' zjj alleen nog uit dichters bestond, hetgeen zelfs de gewaagdste hoop als eene onmogelijkheid moet uitsluiten. En nn zeg ik daarmee geenszins, dat Herman Gorter eene toekomst-gemeenschap niet met echten zieners-zin zon zyn genaderd: hij nadert ze met al zyn geloof, al zy'ne liefde, al wat het beste is in hem: de poëzie die heel zyn lyf doorbrandt als een licht vuur. H|j nadert n echter niet met wat den kern uitmaakt van zy'ne bedoeling: haar den zang te zingen van haar heerlijk wezen, haar het epos ep te dragen van het zegevierend socialisme. Hg nadert ze alleen met wat alle menschen vereenigt als eene natuur-wet: het algemeenmenschelyke van leven en ly'den, van passie en smart, het onontkomelyk-wezenlyke, dat ons allen vereenigt in Adam. Want, hoe hy ook anders hebbe gewild: wat ons in zyn gedicht aangrijpt, wat er ons allen, socialisten als nlet-sociallaten, met alle menschen in verbindt, en wat er dan ook wel de eigen lijke, de eenwige schoonheid, bniten het toe vallige van ty'd en omstandigheden, van uit maakt, het is het groote gevoel der vreugde, niet de vreugde om de nakende over winning van het proletariaat (die.by hare soms brutaal-verwoorde uiting, in het gedicht eer der gaat hinderen), maar De Vreugde zonder meer; het is de uitgesproken en bewezen mogelykheid van de menschelyke Yrengde, bniten bedenksels en «yatemea om. En daarom is dese Pan" wél een gemeenschapsgedicht, maar niet van de gemeenschap eener maatschappelijke toekomstorde, die slechts na bevestiging zich in kunet niten kan en zal: van de gemeenschap des geheelen mengchdoms, ruimer dan eenig begrip van staatsvorm, dewijl naakt in haar oerwezen, zooals zy was, i?, en zyn zal. En trouwens: Gorter, de rykst-begaafde, de meest-verwezenlijkende, en ook de scherpstindividualistische onder de tachtigers, zon hy het wel in zich hebben kunnen bsvinden, die schoone innerlijkheid, het dnmrste bezit, te offeren aan eene, dan toch onmogelijk volkouen-begrijpende,' meevoelende massa, zooals Brand, in Ibsen's drama, van zyne vronw het afstaan eischt van wat haar het duurste is: de luiers van haar dood kind? (En alleen by eeae dergelijke opoffering, zon h|j het recht winnen misschien, en de minder-benijdenswaardige macht, naar henr eigen aard uit te spreken, de massa die, hij bekenne het, vooralsnog tot de vryheid, de echte, die der zielen en der geesten, welke iederen mensch de onbehoeftige onafhanke lijkheid van een God moet schenken, niet gekomen is.) Luistert hier, bid ik U, hoe hy' zelf aan Pan zyne geschiedenis vertelt: Met al my'n bloed heb ik voor n geleefd, O poësie, en, nn het sterven nader komt, Nn wil ik het nog eens eenmaal zeggen. Als kind voelde ik u reeds, o poëzie, Niets kan ik m|j herinn'ren of gij waart Er in. De weder schijn van my'n gedachten, 't eerst niet erkennen, maar na ernstig overwegen moest ze toegeven, dat ze in hun diepste denken vreemd naast elkander stonden Dat liet haar nu niet meer los en gaf voor de toekomst een sombere zorgelijkheid, die al haar blijheid en overmoed doofde. Ze trachtte zich in te leven tot een ver houding als de hunne, dag aan dag samen, een menschenleeftijd lang. Ze voorzag veel verdriet en moeilijkheden, veel zorg en leed. Voor Hero in de eerste plaats, want nu ze in bespiegelende ernst was terug-gezonken en zwaar woog alle hinder in hun jong engagement, wist ze zich weer oud en moe, te levens-af om met moed en vertrouwen een nieuw, juichend-jong leven te beginnen. Als ze stil in een hoekje gedoken zoo alles bezon, eerlijk en zonder laf ontwijken schouwende in zich zelf en iu Hero, kon ze zich moeilijk meer voorstellen, dat zij voor enkele weken zoo opgewonden en uit bundig, zoo j ongmeisjesachtig- uitgelaten geweest was. Dan werd haar 't leven en 't licht te veel en sloot ze zich op in haar donkere slaapkamertje. O, ze hield van 'm.... Hij was zoo goed en zoo mooi. Ze kon 'm niet missen uit 'r leven Och, ze hoefde 'm toch ook niet missen. Hij had zich toch vrijwillig met 'r verloofd. Hij wist toch wat ie deed. En trouwens hij hield van 'r, dat zag ze wel an z'n oogen Zoo als hij d'r an kon kijken.... Maar hij had verdriet of zorg, d'r drukte 'm iets. Hij liet 't niet merken, maar zij voelde 't wel Ze hoefde niet te vragen waarèm Ze was 'm natuurlijk tegengevallen. Ze was te oud voor 'm, te dom ook. Ze kon niet meer leeren, ze had geen lust meer om rijtjes woorden op te dreunen, of om al die gekke namen uit de Grieksche geschiedenis te onthouen Zij was maar 'n gewoon meisje, en hij was knap. Hij werd nog wel es leeraar, dat was vast. Zij de vrouw van 'n leeraar, 't was gewoon bespottelijk Zoo'n oud wijf... En waar moest ze over praten als ze visitie kreeg. En 't was voor hem nog 't sneust, ze zonen 'm uitlachen. En hij zou z'n collega's zien met jonge vrouwen en hij zou spijt hebben natuurlijk. Z'n heele jonge leven weg?'n Halfjaar waren ze nou al verloofd Zou-ie dat nou niet te lang vinden? 't Was nog wel geen zes jaar, als met Piet, maar hij scheen 'r geen end an te willen maken O, God, als ze nou nog weer 'n paar jaar moest wachten voor ze met Hero trouwde Dan was ze twee-, drie en dertig. Wie kon d'r dan nog jong zijn Ze was gek geweest, toen ze 't begonnen was, ze had 't vooruit kunnen weten, zoo'n oud mirakel.... Ze snakte naar wat anders, naar jeugd, naar vroolijkheid. Je jeugd kwam toch niet weerom?'t Gaf niet of je je al forceerde, je bleef oud Jammer eigenlijk, dat hij van 'r hield Ze zou 't nog zóaf willen maken, want dit werd toch niks dan ellende voor allebei Ka als ie 'r nou zelf ver driet van had.... God, ze zou 't zoo heerlijk Die ik bewnst werd in alle, waart g|j. Het zoete aeegefl ulster, Moeder'a stem, De gang van myne kameraden, 't licht Der wereld.'tLoopen der menschen.De nacht. Alles was my alleenig iets om n. 't Was ook om n, dat ik heb liefgehad. Niets was mij liefde zelve, dan om n. Niets was mij het diepste genot vaa't lijf, Niets was m|j der vronwen donkere schoot, Niets het vergetend offren van m|j zelf, Dan omdat ik diep daar in haren schoot, Diep ia het eindeloos vergeten zyn Niets vond dan u, u, u, o poëzie. En toen heb ik n nog eens weer gezocht. Voor n ben ik des avonds ver gegaan In de vergadering der donkre mannen. Daar was de zware strijd der arbeiders. Die zee, die berg, die had ik niet gekend En daar ook moet gy wederom hnizen, O liefste po ede, o poëzie. Alles zijt gy, alles is uwe maat. Dus ging ik ook om u daar, daar te zoeken, En 'k vond u daar, o liefste poëzie. Maar mijne krachten waren wel gering. Ik had ook veel verbruikt om u te zoeken In m|jn jengd, in den nacht, den gouden dag. Maar toch ik ging. De dichter is n zoekea. Anders is h|j niet. Anders is hy niet. En'k vond n. Zwarte lap van uw zwart kleed Zag 'k soms, buiten de denr der vergaadring, Hangen, en 'k wist dat gy waart daarbinnen. 'k Kon niet meer vinden uwe gansene schoon heid, O zachte poëzie, o poësie... O zachte poëzie, daar laag en diep, Vergeef m|j dat 'k met stamelende stem Getracht heb om u daar toch ook te nadren, Waar gU zoo zwart by de arbeiders troont, En uw goud licht van ze afschept, diamant. Vergeef my dat 'k met te zwakke krachten kwam. Vergeef het my, omdat 'k n heb gediend M\ja leven lang, omdat mijn lyf een cfler Aan u geweest is, n, o u alleen." Deze bekentenis, moge zy' Inider spreken dan al myn betoog; moge zy 't geloof by myne lezers aan 't wankelen brengen in de leuze eener, reeds-volvoerde, gemeenschaps kunst. Wat, ik verhaast my het zeggen, aller minst iets afdoet van de hooge waarde des gedichts, waar wy het hier over hebben. Ik hoop, het u in myne volgende kroniek aan te zullen toonen. KABEL VAN DB WOESTÏJKE. Een brief ran Coiscicnce. De heer Emm. de Bom gaf der redactie van het Antwerpsche maandblad Ons Woord inzage van een onuitgegeven brief van Hendrik Conscienca, welken brief wij hier uit het Fransch vertaald weergeven. Hy bevat een antwoord aan een Franse hman, die, in Sturm und Draag zich bevindend, vol vertrouwen tot Conscience zich gewend had. Antwerpen, 4 October 1856. Aan den heer X. te Parijs. Mijn waarde heer, U vraagt my' een remedie tegen uw ziels ziekte. (Hoewel ik niet de gaven bezit, om uw vertrouwen te rechtvaardigen, breng ik n m|jn ernstigea dank voor deze hulde aan de bedoeling, waarmede mijn bescheiden geschriften in 't licht zyn gegeven. Ik zal trachten u naar my'n beste weten te antgehad hebben, hij was altijd zoo eerbiedig en had zulke fijne attenties.. ?. Achterover, de gebalde vuisten tegen de borst, lei Go in haar bed te snikken, om dat ze dat teere bezit, waarmee ze nu zoo gelukkig en vertrouwd was, niet zoo maar prijs kon geven. Ze hervoelde hoe 'n machtige vreugde en weelde-zwaar genot de op-leving van haar denken en voelen, van haar ge doofde persoonlijkheid was geweest, en ze moest met zich zelf vechten om van het nieuwe leven afstand te kunnen doen en vrijwillig terug te gaan in die bittere eenzaamheid. Om zich nog n kansje te laten, zou ze wachten met 'n besluit, tot hij geslaagd was voor z'n onderwijzers-examen. Vroeg hij haar dan om te trouwen, zoo gauw hij een betrekking gevonden had, dan durfde ze 't niet prijs geven, om hem niet, om zich zelf niet. Begon hij niet over trouwen, dan zou ze 'm vrijlaten, zijn leven niet be moeilijken en hem niet belemmeren in zijn ontwikkeling In 't eind van April slaagde Hero voor z'n examen. Stralend en opgewonden kwam hij met driftige passen de stoep van 't examen gebouw af, waar hem Go stond te wachten, met een fijn, ernstig gezichtje, 'n beetje nerveus, omdat voor haar van dit oogenblik alles afhing 'k Feliciteer je! zei ze stil en benepen, terwijl ze haar hand uitstak. Dank je. Eenig, hu. 'k Had er ook wel v»or geploeterd. Maar 't viel erg mee... Zoo, da's gelukkig... En 'k heb goeie cijfers. Negens en achten. Prettig, vent... Ze liepen naast elkaar, zonder woorden een poos. Go zag aan Hero's oogen, dat hij nog heelemaal leefde in de triomf van z'n examen, en ze had hem op dat oogenblik wel kunnen slaan, in 'n plots oplaaien van heftigheid, omdat hij zich zóweinig kommerde om haar en haar toekomst. Doch onmiddellijk was ze zich weer meester, met een droef-ernstig lachje om den mond; ze wist dat ze zich nu blijmoedig offeren moest. Nog even genoot ze van hem, als haar eigen liefste, omkoesterde hem met zachte oogen. Toen zag ze hem aan, ernstig en diep, riep hem wakker uit zijn triomflijk gedenk, dat hij schrok: Wat is er? 'k Wou es graag met ja praten... God, d'r ia toch^ niets ? Jawel, d'r is wél wat en je moet het maar ineens weten ook... Ik heb de laatste maanden erg veel gedacht. Over jou en over ons, later... Je bent niet gelukkig, Hero. Niet gelukkig! Niet gelukkig. Ik hou toch van je. Gelukkig zijn is toch niet gekke dingen doen ?... Goed, je houdt van me... Je bent 'n beste kerel, maar je bent te goed voor mij... Nee, je zult niks zeggen... Ik wil eerst uitpraten... 't Zal me opluchten... Wij zijn geen menschen voor elkaar, Hero... Je bent woorden, al was het slechts om n een bly'k te geven van my'n goeden wil. Gedurende m|jn leven en studie heb ik geleerd, dat de edelste naturen, de droomerige en dichterlijke zielen, de geesten met ideale aspiraties, aan het begin van den mannelijken leeftijd bijna altijd aangetast wordea door die vage en geheimzinnige droefheid, waarvan de overdrijving enkele malen de verschijnselen van een aTgemeenen walg vaa het levea met zich meebrengt, maar welke om zoo te zeggen niets anders is dan de voorbereiding, de incubatie der verstan delijke vermogens van den man, die dea moei te vollen arbeid van het werkelijke levea ontwaart. By'aa alle mannen, die nitgeblonkea hebben op 't gebied vaa kunst, wetenschap, politiek of oorlog, hebben dat overgangs stadium vaa dea jongelingsleefty'd aaar den mannelykea doorgemaakt. Altijd vindt de ziel wel een motief, dat haar aanleiding geeft tot diea toestaad. Nu eens zijn het kwellingen, die wordea ondergaan, dan weer bedrogen hoop, daa weer de dwaag vaa een ongewenschte loopbaan; maar meestal houdt deze neiging der ziel verband met liefde-leed. Naar my'n meening hebt n niets te vreezen. Uw geest volgt den logischea weg vaa zy'a natuur. Bahoefte hebbead aaa teederheden der liefde, aan onophoudelijk nadenken, heeft by het voorwerp gevonden, dat zyn melaa40 cents per regel. BOUWT TËTUNSPEET. Inlichtingen by het bonwbnrean DE VELUWE", aldaar. DELAUNAY BELLEVILLE AUTOMOBIELEN. Hoofd-Agent voor Nederland t J. LEONARD LANG, Stadhouderskade, AMSTERDAM. DELILA CIGAHETTES J. LE MINJE, Amsterdam. OUDE GENEVER merk Nectar". ?1.38 per D literflesch. WIJNEN, COGNAC etc. uit medelijden van me gaan houen. Anders had je misschien nou 'n jong meisje gehad, dat je volgen kon. Want ik kan je niet volgen... Ik ben te oud om 'n jonge kerel als jij te kunnen volgen. We zouen zoo'n eind van elkaar afstaan. Ik zou je tegenhouen in je ontwikkeling. Tegenhouen om 'n gelukkig mensch te worden zelfs.. . Want als jij niet leven kunt naar j e aanleg, ben je niet gelukkig... Jongen, we zouen er later zoo'n spijt van hebben... En dat wil 'k niet. Deze tijd is mooi geweest, maar laten we die zoo bewaren... Ik weet, dat jij 'n andere vrouw noodig hebt als ik ben. Een die veel meer weet en dieper voelt. Die energie heeft en in alles naast je staat en je volgen kan... Maar dat wil 'k niet! zei Hero, ver ontwaardigd en ontdaan, met tranen in zijn stem. Dat neem 'k niet aan. Dat is 'n offer, Go, en ik wil geen offer. Je mag je niet tot martelaar maken. Tot een onnut wezen! In dit geval toch niet, zei Go met 'n vaag lachje. Later zul je me dankbaar zijn, als je de vrouw gevonden hebt, die je in alle opzichten waard is... Geloof maar, dat ik jou in dankbare herinnering houen zal... Je bent de eerste mensch, die be langeloos het goeie en mooie voor me heeft gewild. Maar ik ben er te oud voor, ik voel te sterk m'n eigen onmacht. Maar Goke, wat moet ik dan zonder jou. Ik kan toch niet buïten je. En ik wil niet buiten je!... Nee, dat begrijp ik wel.... Maar over 'n week wel Je hebt immers meer moeite en zorg dan vreugde aan me ge had ? ... Nu ga ik de Houtstraat in Ik ga in de Chapellerie vragen, of' 'k terug kan komen Doe dat niet, Go. Dat vind 'k ver schrikkelijk !... Ik doe 't wél. Merk je wel dat 'k een wil heb gekregen ? Die hou 'k, da's jouw werk.... Nou vent, 't ga je goed,... Denk niet verkeerd over ma.... Je gaat straks zeker direct naar je ouwelui ? ... Toe maar, anders is 't zeo pijnlijk, hè.... Zeg bij mij thuis maar niks. Dat zal ik wel doen Dag, jongen, 't aller- allerbeste, hoor 's Avonds laat ontving Hero Zandstra thuis een briefje van Go, waar hij in bed niet eens om kon huilen, zóerg vond ie dat. B. II. Ik ben weer met Piet verloofd. Ik heb hem opgezocht on gevraagd of ie me nog hebben wou. Hij is toch eigen lijk wel erg goed, want hu was niets boos over mijn afschrijven. We gaan nu denkelijk in Augustus trouwen. Hu is door zijn examen gekomen. Tob niet over me en wees niet boos. Jij zult vast gelukkig worden. Kom me later als alles vergeten is, maar es opzoeken, met je jonge vrouw natuurlijk. Dag, 'n hand van Go.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl