Historisch Archief 1877-1940
No. 1835
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
-uit de wegen geformeerd zijn. Behalve
deze hoofdwejen zijn er nog verschei
dene bij wegen tot toegang naar de nabu
rige dorpen «n tot verkorting van andere
wegen gemaakt. Tusschen eiken weg zijn
op gelijken afstand gelegd acht groote,
doorgaande in elkander kruisende
watertoehten, op eene breedte van twee roeden
en eene diepte van vijf veet, behalve
nog eenige andere wateringen, zoowel
tot gerijf van de vaart om behoorlijk
met de schuit aan al de landen te kun
nen varen, als inzonderheid om h«t water
uit de kabelelooten in de molesohaohten
te kunnen en zoo verder aan de molens
te brengen,
Tusschen. deze wateringen en wegen
zqn at de landen in vierkante blokken
van 100 morgen gelegd, en deze wederom
in stukken van 20 morgen, op een Unete
van 290 en eene breedte van 50 roeden
afgedeèld, en met schei- of kabelslooten
van 12 voet breei van elkander geschei
den, zoodanig, dat de hoofden of
vooreinden van alle landen aan eenigen weg,
en de achtereinden aan eenen der tochten
of aan den ringdijk uitkomen.
Deze aldus regelmatig afgedeelde, met
vaarten doorsneden landerijen moesten
nu in het jaar 1613, naar gelang van de
hoogere of lagere ligging van den grond
en de meest geschikte gelegenheid tot
bamaling in drie groote afdeelingen of
zoogenaamde polders worden gescheiden,
met nog een paar kleinere afdeelingen,
als: a. Da Graafiqkheids-Bovenpolder;
b. De Graaflgkheids-Middelpolder; c. De
Arenbergsche pelder en 't Havenmeer;
d. De Graaflgkheids-Lagepolder.
De oogst in de Beemster was het eerste
jaar na de bedijking reeds gelukkig.
Leeghwater schrijft: dat de Beemster
in het eerste jaar, toen zij droog was
geworden, door des Hoeren zegen zoo
overvloedig vruchten heef t gedragen, dat
het niet wel met de pen te beschrijven
is. Mij is verhaald door Dirck van OJB,
die het mij ook schriftelijk heeft over
handigd, dat hij op zijn eigen land in
de Baemster, met zijnen Broeder Hendrik
van Ojs, het eerste jaar, toen de Beemster
droog geworden was, geteeld en ge
wonnen heeft 7753" zakken koolzaad, als
mede raapzaad, behalve nog vele andere
.granen, zoo van .tarwe, garst en haver,
die mede in overvloed op hunne landen
gewassehen waren. Nog heeft de zoon
van Dirck van OJB, te weten Frangois
van Oas, mij zeken verhaald, dat hij in
eene zaaiing in de Beemster gewonnen
had, op 400 rijnlandsche roeden lands,
drie gemeene lasten haver, dat is 108
zakken."
Het eerste jaar heeft in de Baemster
het gewas van koolzaad zoo veel en
overvloedig opgebracht dat men ver
moedde, dat al de oliemolena in Holland,
in dien tijd, wel een jaar lang daarop
gaande konden blijven, en genoeg hadden
om te werken.
?i * #
*
Het wonen in den Beemster werd aldra
aanlokkelijk gemaakt deor het pooien van
boomen langs alle wegen, het houden
van markten, het maken van
timmerwerven, het bouwen van scholen en ker
ken voor Gereformeerden, Doopsgezinden
en Roomschen. De toren van de mo»ie
kerk, met een orgel van Strumphler uit
Amsterdam, is gebouwd door den baken
den Post. In de kerk is een fraai
gedenkteeken voor den tweeden Dijkgraaf.
Tobias de Goene met een groot Latqnsch
vers van Hugo de Groot. Het Raadhuis
werd gebouwd op dezelfde plek waar
de tent stond, in welke Prins Maurits
en Prins Frederik Hendrik een feestmaal
was aangeboden.
De Beemster is geworden tot een der
Truchtbaarste en mooiste streken van ons
vaderland, waar nu reeds eeuwen land
bouw en veeteelt bloeien, heerlijke kaas
en boter gemaakt wordt, en nog zoo
veel meer.
De Beemster is o. a. beroemd gewor
den om zijn vette koeien. Zoo staat b.v.
in de kronieken aangeteekend dat in 1837
J. C. Muller, ossenslager in de
Kalverstraat te Amsterdam van den Baemster
vetweider AIÏS de Heer eene bij hem
vetgeweide koe kocht, die 1204 oude
ponden schoan aan den haak woog.
De veeteelt h voor de Beemster tot
nu toe gebleven een hoofdbron van be
staan. In 1910 bedroeg er het aantal
runderen 9902 en het aantal schapen
23,325.
De tuinbouw heeft er zich in de laatste
.jaren sterk ontwikkeld. Op den afslag
van de afslagvereeniging: Beemster,
Purmerend en Omstreken, werd, het
vorig jaar, uit den Beemster voor een
bedrag van 453,878,375 geveild.
* *
Drie honderd jaar heeft thans de
Beemster bestaan. Dit feit gaat men
aan het einde dezer maand, in deze
nieuwe week, glorierijk herdenken. Met
de heeren J. Koopman, Burgemeester
en IJ. Otjes, Dijkgraaf van de Beemster,
aan het hoofd, zijn er allerlei feesten,
optochten, verlichtingen, vee-,
tuinbouwen landbouwtentoonatellingen,
harddraverijen, volksspelen, muziekuitvoeringen,
bals, enz. voorbereid.
De allegorische optocht zal een
denkbeald geven van de ontwikkeling der
Beemster op verschillend gebied; de
historische optocht wil voorstellen: de
komst van de Oranjevorsten in de
Beemster, in 1612.
De schoonheid en de vruchtbaarheid
van de Beemster is al bezongen door
-J. van Vondel, voor zijn vriend Loten,
OBBKDKÏBOBK, WAARIN MABIB AMTOINMM OP 16 OdOBM, OM HALÏ 6 'S MOBOÏNS, VOOBDAT ZIJ HBT SCHAVOT BBKLOM, DBN DATUM 8CHBEBF,
EN OHDBB KIN VAAEWBL VOOB HAAE KINDBBBN, HAAB HANDTÏBKBMINa PLAATSTE.
Men heeft in een provinciaal museum in
Frankrijk teruggevonden, en als echt herkend,
een overblffaël van koninklijke grootheid,
dat tot nog toe aan weinigen bekend was,
en dat, aldus de Illuatration, kostbaar is als
een crucifix, waarover de adem van ean
stervende streek. Dit souvenir is het ge
bedenboek, waarin Marie-Amtoinette, op den
morgen van haar,terdoodbrenglng, een datum,
een nar en een onderteekening ecbreef, en
hetwelk beantwoordt aan de volgende
beschriJ ving:
Office de la dlvine Providence, a l'nsage
de la Buison royale de S.-Louis ii
SalntCjnr et tons les fidèles. Texte encadréde
fllets; A Paria, ches Prault, 1757, in 12,
reliémaroqnln olive, dos orntf
derlchedentelle a la Derome sur les plats, avee croix
au centre."
Op de achterzijde van bladzijde 129 run
de volgende regels geschreven:
Le 16 Octobre, a 4 h $ du raatin. Mon
Dieu! ayei pitiéde moil Mes yeux n'ont
plus de larmes po ar plenier ponr voac,
mes pau nes enfants; adieu, adieu! Marie
Antoinett*."
Er stond eerst l* October: de 5 ran het cijfer
der eenheden is door de koninginself in een
6 veranderd. De band heeft ernstige schade
ondergaan, blijkbaar te wijten aan den revo
lutionairen geest van dien tyd; op een ruwe
wijze heeft men de leliën op den rug en
uit het ornament weggeschrapt, eveneens
het kruis op de voorzijde van den band.
Dit kostbare boekje behoort aan de biblio
theek van Chalons'sv-Marne, waar de con
servator van bet museum Carnavalet te
Parijs, de heer Georges Cain, het kort ge
leden heeft opgedolven. Het gebedenboekje
kwam in 1885 met het Garinet- fonds in de
bibliotheek van C talons terecht.
De heer Garinet had het verkregen op de
verkooping van dr. Dorin (te Cb&'.ons), bjj
wie had geleefd me j. Charmette Conrtois,
dochter van den man der conventie, die,
n& Thermidor, de opdracht ontving alle
papieren, gevonden bij Robespierre, te
verifieeren en te inventariseeren. Doch, daaraan
gehoor gevende, had Conrtois, voor alle
gebeurIjjkheden, diverse boeken en kostbare papie
ren, toebehoorend aan de Koninklijke familie,
welke schrifturen bjj ontdekte onder het bed
van den onkreukbare," achtergehouden. Die
boeken en papieren werden verborgen in het
kasteel van Remblnzin (dept. Mense), waar
een onderzoek, gedaan in 1816, de autoritei
ten van de Restauratie" gelegenheid gaf,
kostbare souvenirs in handen te krijgen uit
de gevangenissen van de Temple" en de
Conciergerle." Het gebedenboek ontsnapte
aan die nasporingen en bleef in 't beiit van
de dochter van Conrtois, Charmette met baar
bruine krullen, die 100 vriendelijk lacht op het
portret van Liénard, gedateerd 1820, en die,
londer twijfel, dikwijls de mis gevolgd heeft
in het boekje, dat zoo vaak doorbladerd werd
door de op den dood voorbereide koningin.
De heer Charavay, de schriftkundige aan
wlen de heer Georges Cain de fotografieën
van het document heeft voorgelegd, venekert,
dat hy' geen oogenbllk twijfelen kan aan het
hooge schrift van Marie-Antoinette, en in
't geheel niet aan den toegevoegden datum (16
in plaats van 15 October), die seker van
deselfde hand afkomstig is «n met dezelfde
inkt geschreven als het beroemde testament
in briefvorm, dat op denielfden dag, op
hetselfde uur en met deselfde verwisseling van
datim, geschreven werd. Wat betreft de vier
regels Mon Dien, ayez pitiéde moil" ene.,
is de heer Charavay van meening, dat «ij op
een ander oogenblik en met andere lakt
geschreven ijjn. Maar van de ongelukkige,
reeds oude vrouw is seker het schrift met de
groote bevende letters, los van elkaar en
golvend, het schrift... van het Einde...
tegelijkertijd hooghartig en gebroken...
IIMmllllllllllllllllllllllttllllllllllMlllllltllllllllllMIIIIIIIIIIIII IIIIMIIMIIIIlmlIIIIMMIIMIim
IIIIMMHMMIMIMIIHIIIIIIlmtHIIMHIII
IMIIIIIIIIIIIUIIIIIMlnlIIIIIIIHIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIlmlIlllllmlIlllltllllllllllllllllllllhlIlllllmlIIIIIIHII
die er een buitenplaats had; na hem
door Claas Brand, en weer later door
dominee Wolf en vooral door zijne vrouw
Betje Wolf, en in de vorige eeuw door
Helmers. Maar wie de Beemster ook
bezongen hebben en nog bezingen mogen,
züzullen des roemens nimmer moe zij n".
Want met de Baemster is het, zooals het
in een versregel bij Helmers luidt:
Uw welvaart zegt ons meer dan 't
schoonste lofgedicht,
J. H. Rössis».
Historie,
XV.
uit de geschiedenis der verdraagzaamheid.
Mej. dr. C. Serrnrier, Pierre
Bayle en Hollande. Univ. de
Lansanne, 1912.
Op den tweehonderdjarigen gedenkdag vaa
Bayïe'g dood hu overleed 28 December
1706 wijdde mr. Levy in dit Weekblad
een artikel aan dezen bnitengewonen man,
op wien de stad, waar hij gearbeid heeft en
gestorven ia, te weinig roem draagt. Erasmns,
met wien Bayle zógroote overeenkomst
vertoont, ia alleen maar te Rotterdam ge
boren, hij heeft er 26 jaren gewoond en er
de werken geschreven, die hem voor goed
eene plaats versekeren onder de diepste en
fijnste geesten van het menschelyk geslacht.
In datselfde nummer heeft toen de heer J. H.
Rössing gewaardeerde bijzonderheden mede
gedeeld over van Bayle bestaande portretten,
n waarvan bij er zijnen lezers aanbood
t. w. naar eene gravure van eene kopie van
een portret van Bayle op zijn 28ste j aar, dat
hu voor sjjae moeder had laten schilderen.
Ik heb het uitgeknipt en op het schutblad
geplakt van het eerste deel van 's mans
Dictionaire", opdat, bg het lezen zijner
woorden, mij het fraaie gelaat met de
finweelig donkere oogen zon aanstaren van
dezen heraut der gewetensvrijheid.
De literatuur over Bayle is thans weder
verrijkt met de monografie, waarvan ik boven
den titel afschreef. Eene jonge Hollandache
vrouw, me j off r. G. Serurrler, kleindochter
van dr. M. P. Lindo (den ouden heer Smits"),
verwierf er den Isten Juli j.', den titel va*
doctor In de letterem mede aan da Universiteit
van Lansanne. Gaarne wenschen wij haar
daarmede geluk en achten het een voorrecht
te doen zien, waarom wjj van verrijking onzer
Bayle litiratunr ons verantwoord vonden te
spreken.
Bayle in Holland. Uit een Zuidfranach
predikaotsgezin, 18 November 1647 geboren,
komt hu in 1681 naar Rotterdam, nog geen
34 jaren ond, om daarna 25 jaar in ons land
te leven, kwart een ir fan rnstelooien arbeid
en eerbiedwaardige productiviteit. Van zijn
uitwendig leven ken ook mej. Serurrier ons
maar weinig niemws geven, zóstil, zóver
scholen zijn de dagen voortgegleden van
dezen eenzamen geleerde, die ons in de
zelfgewllde teruggetrokkenheid van zijn
stndeerkamerbestaan wel vaak aan Spinoza denken
doet. Dan 5ien December 1681 geïnangureerd
als hoogleeraar in de wijsbegeerte en de ge
schiedenis aan de Doorlnchte school te Rot
terdam, heeft hu de kunst verstaan van ? 500
per jaar rond te komen en nog ? 100 te
vermaken aan de Waalsche arme»züner
woonplaats; voor natnurschoon gansch on
gevoelig en blind voor de pracht onzer 17de
eenwsche steden, heeft hjj een enkele maal
Amsterdam en Den Haag bezocht, ns de
wateren gedronken te Aken, en voorts, ter
verpoozing, in de Rotterdamsche straten ge
wandeld, waar hu aandachtig toeschouwer
placht te zyn bij de vertooningen der pop
penkast, beeld voor hem van die wereld,
waarin de menschen als marionetten bewogen
worden door de kracht hunner hartstochten;
ongehuwd gebleven, heeft hij in het nooit
teruggeziene vaderland ouders en broeders
Ganeraal Booth en zijn dochter
Erangellne.
Mr. Bramwell Booth, de opvolger van
Wllllam Booth, met zijne vrouw.
(Zie ook het artikel op pag. 10).
Generaal Booth in doctors-gewaad.
door den dooi verloren; o;ze taal heeft hij
nimmer geleerd; omgang met vrienden terug
gebracht tot eene veertiendaageche samen
komst met enkele geletterden; een professoraat
te Leiden en te Franeker afgeslagen uit vrees
voer verandering van gewoonten, over
wegingen, zegt dr. S., die sentent nn peu
la vieille fille" (45); eindelijk, by telkens
terngkeerende ziekte door vreemden verpleegd,
is hij 28 December 1706 op zijne kamer aan
het West Nieuwland gestorven, zonder dat
er iemamd tegenwoordig was om den eenzame
de oogen toe te drukken.
Een kamergeleerde, dor en droog, zegt
Iemand misschien, niet zonder mededoogen,
'maar toch met een afwerend gebaar? Niets
er van l Want deze zelfde man, die buiten
het leven stond, heeft?geheimenis van het ge
nie nochtans de roerselen en aandriften van
het menscbenleven gepeild als weinigen. Hij
was een koel en hartstochteloos man, en
echter heeft hjj de macht onzer passiën met
klaarheid geilen en er zógrooten, z
overwegenden invloed aan toegekend, dat hu
dien, bij christen en heiden, bij roomsch en
protestant sonvereiner, onweerstaanbaarder
acht, dan de kracht van dogma en rede te
gader. Hy is door zijn ambtgenoot te Rot
terdam, Jurieu l'injarieux" (104) om zijne
denkbeelden vinnig vervolgd, door diens
toedoen afgezet, meteen als slachtoffer geval
len van een orangistiEch kabaal (158 vlgg.)
en echter heeft hy' nooit zich gewroken,
noch een houding aangenomen van verdrukte
onschuld, maar slechts over geloofsvervolging,
ge wetensdwang bladzijden geschreven, van z
treffende schoonheid, dat zij in de geschie
denis der verdraagzaamheid altijd onder de
eerste zullen worden genoemd. Hu was door
en door vermoeid van het leven en er zijn,
vooral in de Dictionaire, uitspraken van
zulk een treurigheid, van zulk een diepge
voeld, troosteloos pessimisme, tegelijk zoo
fijn gezegd, dat hy denken doet aan den
dichterlijken, ontroerenden pessimist uit het
Oude Testament, den Prediker meteen
heeft Bayle uit een onverdeeld gemoei, in
onbezweken geloof het opgenomen voor het
zedelijk leven, dat hij wel onafhankelijk heeft
genoemd van de religie, maar zóhoog heelt
gesteld, dat hy' aanstonds verwerpt alles wat
«try dt (niet tegen de gezonde rede; dat doet
Voltaire, naar) tegen de goede zeden (95).
Eindelijk, levend in eene*>wereld en in een
tqd, waarin aan het dogma eene overdreven
beteekenis werd gehecht, waarin bij roomsch
en onroomsch orthodoxie by' het waardeeren
den doorslag gaf, waarin kettervervolging
(ten onzent althans bloedeloos, wat reeds
veel was) voor gansch natuurlijk gold is
hij misschien dan niet als profeet, niet ali
apostel, maar dan toch als een door
waarheidszucht voortgedreven man opgetreden voor
het goed recht van het geweten, zei f g het
dwalend geweten, voor vrijheid Lu geloofs
zaken en voor eene menschen waardeering,
die hem dat woord in de pen gaf, dat de
gansche 18de een «r als het program zou
gelden voor burgerlijke en godsdienstige
verdraagzaamheid : uu atheén'est pan n
cessalrement méhant homme" (6).
Door de reeks dezer tegenstellingen is de
inhoud van het boek van dr. 8. allerminit
uitgeput. Maar dit Is toch haar hoofddoel:
de ideeën te doen kennen, te midden waar
van Biyle ademde, om daaruit zjjne eigene
te beter te verstaan. En dit heef t zij met be
zonnenheid, rustig en eerlijk gedaan. Zg deed
meer, maar daarover zal ik hier ter plaatse
maar weinig zeggen. Haar karakteristiek
van Bay.'e's werken is slechts van be
lang voor wie hem lesen. En dit zijn niet
velen. De vier folianten der Oauvres" plus
de vier der Dictionaire" y'n niet aller lec
tuur. Wellicht (wagen wij te hopen) vindt
onze schrijfster tijd eene breede, in 't Neder
landsen vertaalde, bloemlezing te geven uit
's mans geschriften, geen kleinigheid, wij
weten het wel, maar voor hare gebleken be
lezenheid en haren goeden smaak niet on
mogelijk en voor ons publiek zeker van be
lang. Even kort wil ik zijn over de crltlsche
vraag naar het auteurschap van Bayle van
het Avis important anx réfugiés". In het
welhaast verschijnend tweede deel mijner
Geschiedenis der Ned. Herv. Kerk", afge
drukt lang vór het boek van dr. S. van de
pers kwam, heb ik, blz. 75, mij vór dat
auteurschap verklaard. Ik erken thans gaarne,
dat de bestudeering van hare blzz. 180?143
mij tot haar, tegenovergesteld, gevoelen heeft
bekeerd.
Mijne bedenkingen zijn gericht tegen wat
in dit boek bijkomstig, maar overigens van
veel belang is : schrijfsters voorstelling onzer
hervormingsgeschiedenis. Op blz. 19 lees ik:
0/iginairement les réformés hollandais
taient disciples de Lnther". Dit kan, na
alles wat er over onze oorspronkelijk,
Nederlandsche reformatie aan het licht gebracht
is, inderdaad niet door den beugel. Even
onjuist is van onze gereformeerde kerk te
spreken als van l'église de Calvin" (23),
omdat het calvinisme er wel een, maar niet
de factor in is. Dat Episcopus (1. Episcopins)
met Coccejua de Statenvertaling heeft aan
gevallen is even onverdedigbaar, als dat het
labadisme groote afmetingen heeft aange
nomen (27). Het zon weinig hensch zijn
hierbij langer stil te staan. Want vermijding
dezer dwaling mag niet te nadrukkelijk
gevergd worden van eene jeugdige literator,
die van kerkgeschiedenis natuurlijk geen
hoofdstnlie maakte. Vooral mag de uit
gesproken bedenking den lof niet over
stemmen, die haar rechtmatig toekomt van
in de kerkelijke bewegingen van Bayle's
eigen tijd veel beter thuis te zijn. Juist is
hare bewijsvoering, dat B. als tolerant niet
traditioneel eenzaam was (111 vlg.); even
juist dat Erasmns, Coornhert, Bayle drie
schakels zijn van eenen ketting (115); of dat
B. een colleglant was sonder het geloof in
de toekomst (120). Scherpzinnig ia hare
vingerwijzing (onderwerp voor eene nieuwe
dissertatie |) op bit. 212: het sou belangrijk
zijn te onderzoeken welk aandeel de
Hollandsche rationalistische theologen, door
bemiddeling van de Engelsche deïsten, die
ons land bezochten, hebben gehad in de
ontwikkeling der voltairiaanscbe ideeën. Maar
dit Is alles van het bijwerk. Hoofdsaak blijft,
dat mej. Serrnrier een goed werk aan Bayle
(wiens belagers zijn naam zelfs niet konden
spellen l (156 noot 1)) heeft verricht. Tegen
over grove miskenning in eigen en lateren
tijd heeft züharen lezers Pierre Bayle voor
oogen gesteld als den geestigen schrijver,
den fijnen menschenkenner, den diepzinnigen
moralist en als den kloeken, welgeharnasten,
tegelijk mystiek-vromen prediker der vol
strekte gewetensvrijheid. Daarom der jonge
doctor heil!
Lelden, 9 Aug. 1912. L. KNAPPERT.
Het Fatnrae, flen Baai,
ii.
Wanneer ge Inzaagt (en aarzelt niet op
nieuw onze tyd, in letterkunde en in schilder
kunst rond dit inzicht ?), dat een schilderij
meer van een mozaïek kan zijn en meer dit
dikwijls wezen wil dan door velen gemeend
wordt, dan verwondert ge u, van zelve en
natuurlijkerwijze, minder dan ge verwachte t
over deze gedeeltelijk" slechts buitensporige
schilderijen van Boccioni, van Carra, van
Severini etc. Want hoewel deze werken ir.
zeker opzicht bepaald- overdreven zijn, blijken
ze in ander opzicht weinig verrassend, en
gewoon. Ze zijn, en bezitten als typeerende
elementen, een ongebonden phantasie, een
niet tot eenheid gegroeide mogelijkheid; ze
bezitten soms een decoratieve voorstelling
daarvan, haast onafhankelijk van het zoo
genaamde program" van het werk ; soms zy'n
ze van een warreling en een snelheid in de
voorstelling die onjuist is en niet alleen
gevonden wordt in de tuitelige huizen.
De phantaisie, die een ongebondene is, treft
ge aan in de beschrijving der schilderijen^noem.