De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1912 1 september pagina 1

1 september 1912 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N», 1836 DE AMSTERDAMMEE A'. 1912 WEEKBLAD VOOR NEDEELAND Om.der redactie veun. :MJ?. Hl. F. L. WHESSZOsTQ-. Dit nummer bevat een bijvoegsel Uitgevers: VAN HOLKEMA & WAEENLORF, Keizersgracht 333, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden . ... . . ? 1.50, fr. p. post ? 1.65 Voor IndiS per jaar, büvooruitbetaling, ..... , , mail , 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12V Zondag i September, Advertentiën van l?5 regels / 1.25, elke regel meer. . Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina per regel Reclames per regel ?0.25 . aso ,040 INHOUD: VAN VEERE EN VAN NABIJ: Geen Roofridders? Oorlogsmuziek. Scheepvaart-Ingpectie, door Cfrcnm-Meridiaan. Wat de Grondwetscommissie naliet, IV, door van E. FEUILLETON: De Vader van Simon, naar het Fraoscb, van Gay de Man passant. KUNST EN LETTEREN: Keuterland, door Joh. W. Broedelet, beoordeeld door Frans Coenen. Het Futurisme, door Jac. van Looy. Töoneelcanserkëa, door de Onbekende nit de Baignoire. Ean zelfkarakteristiek van August Strindberg. BERICHTEN CORRESPONDENTIE. VROUWENRUBRIEK: Ruil van Kinderen, door Jan W. Kramer. ALLERLEI, door Allegra. UIT DE NATUUR, door E. Heimans. De Carnegie-stichting, met afb,, door J. D. C. v. Dokkum. Gebrniksknnst, door W. Steenhofl'. De Futuristen, door W. S. Tentoonstelling in den Haag, doorPlasschaert.?WETENSCHAPPELIJKE VARIA: Een zesde zintuig voor zeelui, Met afb., door dr. P. v. Olst. Zielige zaligheid, door Charivarius?CHARIVARI. FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KRONIEK, door v. d. M. en v. d. S. Iets o?er ChiBeesche gescbiedknnde, door G. J. B. v. H. II FntnrismoBcbondagewesen. SCHETSJE. DAM8PEL. ADVERTENTIËN. Geen Roofridders? De substituut-officier van Justitie te Rotterdam mr. J. L. F. Böhtlink heeft ia zijn requisitoir, tijdens de behande ling van een strafzaak tegen den direc teur en een bediende van een bekende Rotterdamsche Transportmaatschappij, beschuldigd beiden van verduistering van goederen, de toestanden aan de Rotter damsche haven vergeleken met de iniddeneeuwsche, toen aan de oevers der groote rivieren de roofridders schatting eischten van de kooplieden, die voorbij voeren. Inderdaad," zoo luidt 't verslag van zijn yroorden in de N. B. Ct., lijkt het wel ns of we in de Middeleeuwen zijn terug geplaatst en krijgt men den indruk, dat de schepen hier de burchten van de roofrid ders passeer en, die hun belasting opleggen en daarvoor een gedeelte van de lading nemen, m. a. w. alsof ieder, van den j ongeten bediende tot den patroon zich vooraf heeft voorgenomen, zich van de lading toe te eigenen. Op de vraag, hoe het mogelijk is, dat men hier, ondanks de zoo zeer konkurreerende prijzen, toch nog zulke groote handelsgebouwen kan neerzetten, wordt ook door deze beklaag den geantwoord, die ala moderne roof ridders een gedeelte van de lading, die hun was toevertrouwd, zich hebben toe geëigend." Rumor in casa, dat kan men denken! De Kamer van Koophandel te Rotter dam wendde zich reeds tot dan minister van Justitie en de oud-voorzitter van die Kamer, de heer A. Plate, zond een verontwaardigd stukje aan de N. B. Ct., die het plaatste als ingezonden". Dit hoofdorgaan van den Rotterdamschen handel, dat in eerbied voor de machtigen dezer (Rotterdamsche) wereld het zeer ver gebracht heeft 1), zweeg voorloopig zelf. "Want er is wel veel verontwaar diging in Rotterdamsche kringen over de woorden van den justitieelen Amb tenaar, maar men voelt in 't algemeen toch ook eenig gevaar om zonder veel noodzaak zich in deze zaak te mengen. Er is n.l. waarheid in Böhtlinks woorden, en Waarheid, al ontsnapt men er wel eens aan met behulp van solidair"voelenden (men rekent natuurlijk op het Ministerie), blijft steeds een gevaarlijke kameraad. Zeer terecht is het reeds opgemerkt do«r het lid van den Rotterdamschen Gemeenteraad Spiekman, in een helder artikel in Het Volk van 26 Aug., dat een ambtenaar van het Openbaar Mini sterie, die na op de beteekenis van zijn woorden te zijn gewezen, deze woorden HOg eens nadrukkelijk herhaalt (want dit heeft de heer Böhtlink ten orervloede gedaan), wel zal weten wat hij zegt, en niet zal spreken op losse gronden. Zal, vraagt deze schrijver, de Kamer van Koophandel per slot geen berouw hebben van haar optreden? Weet ze wel, gaat hij verder, wat ze doet? 1) Voor den lateren geschiedschrijver be hoort om. het artikel bewaard te blijven, waarin dit blad aan het overlijden van Pincoffs een tijdje geleden woorden wijdde, vol van een on-imiteerbaar respect, niet nader te omschreven, maar merk waardig I Is ze er wel zoo zeker van, dat deze officier, die toch wel zal w e ten wat hij zegt, ongelijk heeft? Is de verontwaar digde heer Plate en zijn al z'n in de expeditie en de scheepvaart zaken doende stadgenooten er wel zoo zeker van? Of.... rekenen ze er op, dat in het belang van Rotterdam" dezen ambtenaar zoo spoedig mogelijk het zwijgen wordt opgelegd, en de zaak aldus gesmoord? Maar dan gebruiken ze daartoe toch een gewaagd middel. Want wat deze substituut van zijn verantwoordelijke plaats zegt, dat zeggen honderd anderen, dag aan dag, al jaren lang, die 't even goed, of soms nog beter en van nog meer nabij, weten. Maar er is meer! In 1904 verscheen een brochure, ge titeld : De misdadige jeugd in het ha venbedrij l", zijnde een versla?, opgesteld uit de Tereeniging Pro Juventute te Rotter dam", en uitgebracht in de algemeene vergadering van leden op 21 April 1904. Deze kommissie bestond uit de heeren mr. G. T. J. de Jongh, substituut-officier destijds bij da Rotterdamsche rechtbank; B. de Regt, P. den Hollander en jhr. mr. Gr. W. van VierBsen Trip. Dit rapport ging over de weinig zorg, die er op Katendrecht aan de pakhuizen, vervoer- en opslagplaatsen besteed wordt aan het belang, om kinderen niet in de gelegenheid te stellen, van die goederen op gemakkelijke wijze machtig te worden en daardoor de diefstallen door de jeugd, zoo ontzettend gevaar'.ijk voor het verdere leven dier kinderen, tegen te gaan. In dat verslag wordt mat ernst en nadruk gewezen op het voorbeeld, door de volwassenen aan de kinderen gegeven. Ik heb reden aan te nemen, dat het rapport is van de hand des heeren Mr. G. T. J. de Jong, thans officier van justitie (rechter, Red.) te Amsterdam, die, toen hij te Rotterdam was, evenzeer als thans Mr. Böthlink, met de scheep vaart- en expeditie-delikten ambtshalve in aanraking kwam. En wat lezen wij nu in dat rapport ? In verband met hetgeen de rapporteurs te voren ever het slechte voorbeeld van werklieden zeiden, die lichtvaardig iets wegnemen, of toelaten dat iets weggeaomen wordt, lezen we: Wat da werkman doet in het klein, doen de hoogere rangen van het havenbedrijf ia het groot. Is het niet algemeen bekend, dat er expediteurs z ij n, die ge regeld veilingen houden van achtergebleven hout terwijl toch de aard van hun b e dr ij f voor een opper vlakkig toeschouwer zou meebrengen, dat zij alles doorzenden wat zij ont vangen? Zijn de hoeveelheden graan, die sommige faktors en kontroleurs plegen te verkoopen, niet dik w ij Is te zamen gegaard uit rui me l ij k gestoken monsters? Stuwadoors hebben voor de los sing en de lading te zorgen. Komt het niet meermalen voor, dat z ij in hun pakhuizen goederen te koop aanbieden, die tijdens de lossing en lading aan hun vingers zijn blijven hangen? Scheepskapiteins kun nen vaak een deel van de ingeladen goederen aan den man brengen, zonder dat zij zich aan misdrijf schuldig maken. Stuurlieden en ander zeevolk weten op hun tijd dien. kant uit te zien, waar het onweer niet aan de lucht zit. Vraagt men iemand, die van den toestand op de hoogte is, naar deze dingen, dan zal hij het boven staande alt ij d bevestigen. Zoo althans is het* ons gegaan. Een rechtgeaard Rotterdammer voegt er bij: 't Is in Rotterdam nog prachtig bij elders vergeleken. Kom eens in Antwerpen, daar is het veel erger; dat schijnt nu eenmaal b ij het bedrijf te behoorea. Wij willen niet tegenspreken, dat het in Antwerpen en andere haven steden erger is dan te Rotterdam. Dat de Rotterdammers slechter zijn dan andere menschen, willen wij dan ook volstrekt niet zeggen. Alleen dit beweren wij, dat de arbeiders in het havenbedrijf te Rot terdam aan machtige verleiding blootstaan, en dat er daar onder eiken rang en stand gevenden worden, die deze verleiding niet kunnen weerstaan." 2) De heer Böhtlink heeft het dus wat bloemrijker uitgedrukt, maar in wezen zegt het rapport van 1904 hetzelfde. Wy zijn inderdaad banieuwd of mini ster Regout op eeiigerlei wijze den substituut zal durven hardvallen, wien de eer toekomt door een paar teekenachtige woorden op een veelverspreiden wantoestand in de Rotterdamsche haven te hebben gewezen. Eenig kwaad, grooter dan dit goed, heeft hij Rotterdam niet aangedaan. Het blad van de Antwerpsche carga doors, hetwelk ongetwijfeld het middel zou gevonden hebben om een ontzaggelijke reclame te schenken aan deze Rot terdamsche wantoestanden (desk eens aan het voordeel voor Antwerpen), indien in eigen boezem het kwaad niet even erg tierde.... spreekt woorden van bemoe diging. Overal zijn schurftige schapen, zegt het. Men voelt in Antwerpen nat tigheid", en men zwijgt! * * * Het getuigt welbeschouwd van weinig levenswaarheid en -inzicht, dat de Rot terdamsche expediteurs, voorzoover ze persoonlijk te brave menschen zijn om aan hun lastgevers op anti-wettige wijze iets te ontfutselen, zich zoo druk makea over het schilderachtige onjuiste beeld van de roof burchten. Wat is toch het ideaal van deze expedi teurs, in hun omgeving modelmeMchen ? Wat is het ideaal van allen koophandel; waar streeft de handelsman het vurigst naar, zooals hij u erkent, als ge met hem spreekt? Naar het monopolie. Ia 't klein, ia 't groot, met anderen of alleen, ajht hij die lastige concurren tie te schorsen, dia verhindert de prijzen bijna tot in het ongelimiteerde t verhoogen. Heeft hij iets te leveren, mat de voorzichtigheid vaa *ï(en detective verbergt hij de plaats van herkomst. Hij is als een gesloten bus als het 't adres geldt van zijn fabrikant. Geen list, geen leugentje kan dan zonde heeten. Wat hij onder wezenlijke vrije" concur rentie voor lager prijs zou kunnen leve ren, brengt hem, een tijd lang, daar hij in 't groot handelt schatten op. D.w.z. den consumenten legt hij een buiten gewone (want niet door zijn arbeid ge motiveerde) schatting op. Hij doet met de consumenten, wat de burchtridders der middeneeuwen met da voorbijvarende kooplieden deden: Deze edellieden lieten zich immera (oorspronkelijk heel gewoon-behoorlijk) betalen voor de zoo noodzakelijke bescherming der omwo nenden en voorbijtrekkendea: in zoo verre waren zij een gewone schakel in den handel: maar als de concurrentie" der andere burchtheeren niet van be teekenis was, d.w.z. als de eigen burcht dik was en sterk, en de burchtheer in plaats van de helper van vroager zich kon veroorloven te zijn de wetten steller over de menschen, die hem noodig hadden, wel dan kwamen de schattingen (de brandschattingen!) eerst recht los, en, precies als een meer of min monopolistisch koopman te Rotter dam en elders, vroeg de onmisbare burchtheer op Maasboorden of andere oevers zooveel toeslag op de ver^oedingvoor-diensten die hem toekwam, dat hij door die toeslagen rijk weid en in aanzien geraakte. M. a. w. hij werd geacht. Maar waarom zijn nu de monopolisten (ieder handelsman is het al tot een kleine hoogte en ieier handelsman wenscht ia ieder geval vurig het te worden!), war.rom zijn nu de roofridders en adspirant-roofridders van onze dagen zoo weinig open voor het ironisch en vriendelijk begrip van hun eigen maat schappelijk bestaan, dat zij boos worden om een vergelijking, die zoo juist is en zoo eervol! 2) Spatieeringen door den heer Spiekmac, en door ons. Oorlogsmuziek, Nauwelijks de oostelijke grenzen over, bemerkt de niet-oorlogzuchtige Neder lander (die de indrukken van zijn vorige zomervacantie weer vergeten was), dat het niet alleen op den Balkan rommelt. Het is zeker geen wonder, dat de be woners van onze kleine natie vredelie vend gezind zijn, voorzoover het wel te verstaan Europa betreft. De opening van Djambi voor de concessiejacht schenkt ons in 't algemeen de overtuiging, dat oorlog in 't verre en zwakkere ladië noodzakelijk is. Maar oorbg zoo vlak in de nabijheid, dat wij in staat zouden zijn op 't terrein ervan met een vacantiekaart zeer billijk"' te arriveeren, lacht zelfs den kloeksten Djambi-concessionaris maar matig toe. En toch reis Nijmegen of Venlo even voorbij, en in 't kleinste nest aan gene zijde van onze grenzen voelt gij de andere atmosfeer reeds. Het is betreurenswaard, maar het schijnt toch zoo te wezen: de oorlogsstemming is in Duitschland niet alleen verscherpt in de laatste jaren, zij is ook onder grooter volks-lagen verbreid. De gymnasiast in den postwagen op langen toer, de jonge ingenieur, die u goedaardig leek, de onderscheidenste leden der bevolkiüg, mannen van allen rang en stand, maar vooral de jongeren (en, dit valt dan nog mee, tot leed van de ouderen soms) zijn van oorlogsstemming vol. Het zijn kleine feiten, welke 't best deze stemming teekenen, die reeds op kwam, zooals men waet, tijdens den Zep pelin-jubel. In Kleef (half Hollandsen nog!) zingen algemeen de kinderen, ter wijl za elkander kruiselings vasthouden: Ritsch, ratsen, rutsch, Wir fahran mit der Kutsch, Wir schieszen mit Kanonen Auf die Franzosen, Ritsch, ratsch, rutsch en dan draaien do klainen in een wild dansje om elkaar heen, dat voor u, vreemd-ontroerden buitenlander, een kinderspel schijnt... niet zonder bsteekenis. De Keizer, vertelt men, heeft in een teedere bui verlangd, dat men bloemen mocht zetten voor de ramen der kazer nes, on overal kleuren thans vriendelijk de onschuldige bloemekopjes boven de grauwe vensterbanken, waar das Mili tair" zich achter beweegt. Het zingt, das Militair". Een in de bebloempotte kazernes geliefd lied (is 't een trompettersignaal?) heeft dszen inhoud: Blei und Pulver muss man haben, wenn man Franzosen schieszen wil. Hübsche kleine Madchen die muss man lieben, wenn man sie einmal heiraten will. Men /iet het, het gaat altijd over het schieszea" van Franzosen". Over den eigenlijken vijand, het ter zee sterkere Engeland, wordt weinig gesproken. Sedert de Duitsche Keizer, aan Marokko den kend, den zijnen aanraadde het kruit droog te houden en den degen gewet" zijn da Franschen gewaarschuwd. Ook in Frankrijk ia sedertdien de corlogsgeest wakker geworden, maar hij is daar geen geest van aanval. In Duitschland, is hij dat echter wel. Men behoeft zijn oor maar te luisteren te leggen aan wat er omgaat onder het volk. De dagbladen berichtten, dat op deK nigsplatz te Berlijn onlangs op een zon dagochtend aan Bismarcks monument een plakkaat hing waarop een beetje van die poëzie te lezen stond, welke, ala zij in tijden van crisis kwam, wel eens de eer geniet van in de herinnering te blij ven door de gcschiedboeken. Dit (voor liaden derde...) versje luidt: Lieber Bismarck, steig hernieder Und regiere uns dann wieder; Lassa bei diesen sehweren, Zeitea Lieber Bethmann Hollweg reiten Het plakkaat werd als uiting vaa Grober nfug verwijderd. Is er echter wel grover Grober Unfug denkbaar dan da voortwoekerende oorlogsetemming om ons heen, een stemming zonder veel ridderlijkheid, waar lage instinctea in domineeren. Scheepvaart-Inspectie. In de dagbladen kon men dezer dagen lezen van proefnemingen met een bijzonder soort reddiugbooten, waarbij ambtenaren van de Heheepvaart-Inspectie tegenwoordig waren. De oningewijde ziet hierin ongetwijfeld pen loffelijk streven van deze Inspectie om in de reddingsmiddelen aan boord van schepen zooveel mogelijk te voorzien en aldus zeerampen te voorkomen: het feitelijke doel van de Sohepenwet. Dit zou inderdaad zoo zijn, wanneer die booten de Engelhardt-reddingbooten niet minstens zes a zeven jaar in Neder land bekend waren, zelfs gebruikt worden en met lof besproken; nu vraagt men zich af: heeft de Scheepvaart-Inspectie jaren noodig om het nut van dergelijke uitvin dingen te overdenken of is hier kortweg sprake van uegeering met opzet of onver schilligheid ? Het laatste schijnt wel het geval te zijn, want als wij goed zijn ingelicht werden bedoelde booten vanwege de Scheepvaart inspectie niet gerangschikt onder het be grip reMinijbooten, en reederijen, die ze wenschten aan te schaffen, waren dienten gevolge daarin gladweg verhinderd, terwijl nu eensklaps naar de doelmatigheid een onderzoek geschiedde. Moeten er dan juist eerst rampen als met de Titanic plaats vinden, alvorens niet gij en ik maar de Scheepvaart-Inspectie zelf gaat onderzoeken", welke moderne veiligheidsniiddelen geschikt zijn om. op koop vaardijschepen te worden ip gevoerd ten einde het gevaar tot een minimum te be perken ? Nu lazen wij ook, dat de Vereer iging van Nederlandsche Gezagvoerders en Stuur lieden ter Koopvaardij bij den Minister er op heeft aangedrongen, dat er voor de reddingbooten voldoende en geoefend per soneel zal zijn. Hier hapert dus ook wat aan (inderdaad!) en het is de vraag of de Scheepvaart-In spectie in staat zal zijn den Minister in deze de gewenschte inlichtingen te verSchaffen. Hoe zou zij het weten ? Is zij wel ooit tegenwoordig bij oefeningen met redding booten ? Misschien bij enkele groote lynen, maar in 't algemeen zal vertrouwd moeten worden op hetgeen de schoeps-journalen er van verklaren en die verklaringen kunnen nog al eens rekbaar zijn. Het is de vraag of het personeel der meeste Hollandsche schepen wel op de hoogte is van hun plaats inde verschillende reddingbooten, laat staan er mede om weet te gaan! Vraagt men zich nu af waar de oorzaak ligt van deze laksheid, dan is het antwoord eenvoudig, dat de Schepen wet nog te veel ruimte laat om sommige zaken niet al te nauw te nemen. Den reeder mag het niet te lastig gemaakt worden dat is het parool. Gaat men de strafbepalingen na in de Sohepenwet, dan ziet men dat, behoudens eenige kleine uitzonderingen, b.v. als de reeder zér laag handelt (art. 60), de schip per, resp. stuurman of machinist, de straf bare persoon is. Het is duidelijk dat, wanneer van nalatig heid sprake is, de wetgever hem als de verantwoordelijke persoon beschouwt. En dit is in beginsel volkomen juist. Maar waar de Baad voor de Scheep vaart den schipper als de verantwoordelijke persoon beschouwt, is het, dunkt mij, niet meer dan billijk, dat ook de Scheepvaart inspectie dat doet en zich meer in ver binding stelt met den schipper dan met den eigenaar. Hoe gaat het echter? Bij de inspectie is in hoofdzaak de eigenaar tegenwoordig; de schipper, nu ja, hij mag er bij zijn, maar zeggen moet hij maar liefst niet te veel; als er iets niet in den haak is zal de eigenaar zijn woordje wel doen. Gevolg is dat den goeden reeder niet te na gesproken verschillende zaken ver zwegen worden op gronden als: moeielijke dure tijd" en geen gelegenheid om het schip to dokken en na te zien" en dergelijke. Er is reeds meer op gewezen in dit "Weekblad, dat de ambtenaren van de Scheepvaart- Inspectie zelf geen tijd hebben om alles terdege te onderzoeken. Zij zijn te weinig in aantal. De inspectie wordt dan ook maar wat afgeroft'eld; het gaat er mede als gebleken is bij het Titanic-onderzoek, waar de dienstdoende Scheepraartiaspecteur bij het verhoor rondweg ver klaarde, dat hij slecht geïnspecteerd had, maar dat het zoo nu eenmaal de gewoonte was! Waarop natuurlijk lord Mersey al spoedig de vraag stelde: Do you follow a custom because it is bad?" en liet antwoord van den inspecteur luidde: Well, sir, I am a civil servant and custom guides us a good bit." Zoo gaat het immers. Deze ambtenaar verklaarde verder dat er lang niet voldoende personeel was om goed te inspecteeren en dat het, volgens de algemeene opinie onder de betrokken ambtenaren, verdubbeld moest worden. Nu, dat is in Engeland mogelijk het eerstnpodige, voor Holland geven wij desnoods die personeel-vermeerdering cadeau, indien de inspectie zich onthoudt van confereeren met den reeder. Het is de schipper, dien zij hellen moei. Reeders dragen gén verant woordelijkheid, zelfs niet eens als zij aan boord zijn en gered worden dat heeft men gezien aan den heer Istnay. Maar dan drage het "Wetgevend Gezag ook zorg, dat de schippers de schepen kunnen klaarmaken om er mede te varen zooals het behoort, en dat deze taak niet blijft toegewezen aan de directie; die uit pure zuinigheid pruts werk levert en meestal van de gevaarlijkste soort. Ten slotte moet mij nog eene opmerking van het hart, u 1. aan het adres van het publiek. Heeft een ramp plaats, dan wordt hemel en aarde bij elkaar geweeklaagd door de bladen en schande er van gesproken dat, om eenige uren te winnen, dikwijls groote risico wordt geloopen, en dat het hoog tijd wordt dat het jagen en drijven van de concurrenten een einde neemt. En wat ziet men daarna ? De ramp is nog geen vier maanden oud en men kan al weder lezen (in de N. Eott. Ct.") van klachten over brievenvervoer naar Londen, waarbij de eene brief een paar uur later aankomt dan de andere. Het gaat niet over telegrammen, maar over brieven. Het bevreemdt «ns, dat den klagers niet eens, door middel van dezelfde pers, die in de dagen van de ramp zoo boos was over het onverantwoordelijke haasten, her innerd is aan die helaas alweer lang, lang geleden ramp van de Titanic. ClK'T.M-MEIUnlAAN.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl