Historisch Archief 1877-1940
N», 1836
DE AMSTERDAMMEE
A'. 1912
WEEKBLAD VOOR NEDEELAND
Om.der redactie veun. :MJ?. Hl. F. L. WHESSZOsTQ-.
Dit nummer bevat een bijvoegsel
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WAEENLORF, Keizersgracht 333, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden . ... . . ? 1.50, fr. p. post ? 1.65
Voor IndiS per jaar, büvooruitbetaling, ..... , , mail , 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12V
Zondag i September,
Advertentiën van l?5 regels / 1.25, elke regel meer. .
Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina per regel
Reclames per regel
?0.25
. aso
,040
INHOUD:
VAN VEERE EN VAN NABIJ: Geen
Roofridders? Oorlogsmuziek.
Scheepvaart-Ingpectie, door Cfrcnm-Meridiaan.
Wat de Grondwetscommissie naliet, IV, door
van E. FEUILLETON: De Vader van
Simon, naar het Fraoscb, van Gay de Man
passant. KUNST EN LETTEREN:
Keuterland, door Joh. W. Broedelet, beoordeeld
door Frans Coenen. Het Futurisme, door
Jac. van Looy. Töoneelcanserkëa, door
de Onbekende nit de Baignoire. Ean
zelfkarakteristiek van August Strindberg.
BERICHTEN CORRESPONDENTIE.
VROUWENRUBRIEK: Ruil van Kinderen,
door Jan W. Kramer. ALLERLEI, door
Allegra. UIT DE NATUUR, door E.
Heimans. De Carnegie-stichting, met afb,,
door J. D. C. v. Dokkum.
Gebrniksknnst, door W. Steenhofl'. De Futuristen,
door W. S. Tentoonstelling in den Haag,
doorPlasschaert.?WETENSCHAPPELIJKE
VARIA: Een zesde zintuig voor zeelui, Met
afb., door dr. P. v. Olst. Zielige zaligheid,
door Charivarius?CHARIVARI.
FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KRONIEK,
door v. d. M. en v. d. S. Iets o?er
ChiBeesche gescbiedknnde, door G. J. B. v. H. II
FntnrismoBcbondagewesen. SCHETSJE.
DAM8PEL. ADVERTENTIËN.
Geen Roofridders?
De substituut-officier van Justitie te
Rotterdam mr. J. L. F. Böhtlink heeft
ia zijn requisitoir, tijdens de behande
ling van een strafzaak tegen den direc
teur en een bediende van een bekende
Rotterdamsche Transportmaatschappij,
beschuldigd beiden van verduistering van
goederen, de toestanden aan de Rotter
damsche haven vergeleken met de
iniddeneeuwsche, toen aan de oevers der groote
rivieren de roofridders schatting eischten
van de kooplieden, die voorbij voeren.
Inderdaad," zoo luidt 't verslag van zijn
yroorden in de N. B. Ct., lijkt het wel
ns of we in de Middeleeuwen zijn terug
geplaatst en krijgt men den indruk, dat de
schepen hier de burchten van de roofrid
ders passeer en, die hun belasting opleggen
en daarvoor een gedeelte van de lading
nemen, m. a. w. alsof ieder, van den j
ongeten bediende tot den patroon zich vooraf
heeft voorgenomen, zich van de lading
toe te eigenen. Op de vraag, hoe het
mogelijk is, dat men hier, ondanks de
zoo zeer konkurreerende prijzen, toch
nog zulke groote handelsgebouwen kan
neerzetten, wordt ook door deze beklaag
den geantwoord, die ala moderne roof
ridders een gedeelte van de lading, die
hun was toevertrouwd, zich hebben toe
geëigend."
Rumor in casa, dat kan men denken!
De Kamer van Koophandel te Rotter
dam wendde zich reeds tot dan minister
van Justitie en de oud-voorzitter van
die Kamer, de heer A. Plate, zond een
verontwaardigd stukje aan de N. B. Ct.,
die het plaatste als ingezonden". Dit
hoofdorgaan van den Rotterdamschen
handel, dat in eerbied voor de machtigen
dezer (Rotterdamsche) wereld het zeer
ver gebracht heeft 1), zweeg voorloopig
zelf. "Want er is wel veel verontwaar
diging in Rotterdamsche kringen over
de woorden van den justitieelen Amb
tenaar, maar men voelt in 't algemeen
toch ook eenig gevaar om zonder veel
noodzaak zich in deze zaak te mengen. Er
is n.l. waarheid in Böhtlinks woorden,
en Waarheid, al ontsnapt men er wel
eens aan met behulp van
solidair"voelenden (men rekent natuurlijk op het
Ministerie), blijft steeds een gevaarlijke
kameraad.
Zeer terecht is het reeds opgemerkt
do«r het lid van den Rotterdamschen
Gemeenteraad Spiekman, in een helder
artikel in Het Volk van 26 Aug., dat
een ambtenaar van het Openbaar Mini
sterie, die na op de beteekenis van zijn
woorden te zijn gewezen, deze woorden
HOg eens nadrukkelijk herhaalt (want
dit heeft de heer Böhtlink ten
orervloede gedaan), wel zal weten wat hij
zegt, en niet zal spreken op losse
gronden.
Zal, vraagt deze schrijver, de Kamer
van Koophandel per slot geen berouw
hebben van haar optreden? Weet ze
wel, gaat hij verder, wat ze doet?
1) Voor den lateren geschiedschrijver be
hoort om. het artikel bewaard te blijven,
waarin dit blad aan het overlijden van
Pincoffs een tijdje geleden woorden wijdde, vol
van een on-imiteerbaar respect, niet nader
te omschreven, maar merk waardig I
Is ze er wel zoo zeker van, dat deze
officier, die toch wel zal w e ten wat hij
zegt, ongelijk heeft? Is de verontwaar
digde heer Plate en zijn al z'n in de
expeditie en de scheepvaart zaken doende
stadgenooten er wel zoo zeker van?
Of.... rekenen ze er op, dat in het
belang van Rotterdam" dezen ambtenaar
zoo spoedig mogelijk het zwijgen wordt
opgelegd, en de zaak aldus gesmoord?
Maar dan gebruiken ze daartoe toch
een gewaagd middel. Want wat deze
substituut van zijn verantwoordelijke
plaats zegt, dat zeggen honderd anderen,
dag aan dag, al jaren lang, die 't even
goed, of soms nog beter en van nog meer
nabij, weten.
Maar er is meer!
In 1904 verscheen een brochure, ge
titeld : De misdadige jeugd in het ha
venbedrij l", zijnde
een versla?, opgesteld uit de
Tereeniging Pro Juventute te Rotter
dam", en uitgebracht in de algemeene
vergadering van leden op 21 April
1904.
Deze kommissie bestond uit de heeren
mr. G. T. J. de Jongh, substituut-officier
destijds bij da Rotterdamsche rechtbank;
B. de Regt, P. den Hollander en jhr.
mr. Gr. W. van VierBsen Trip.
Dit rapport ging over de weinig zorg,
die er op Katendrecht aan de pakhuizen,
vervoer- en opslagplaatsen besteed wordt
aan het belang, om kinderen niet in
de gelegenheid te stellen, van die goederen
op gemakkelijke wijze machtig te worden
en daardoor de diefstallen door de jeugd,
zoo ontzettend gevaar'.ijk voor het verdere
leven dier kinderen, tegen te gaan.
In dat verslag wordt mat ernst en
nadruk gewezen op het voorbeeld, door
de volwassenen aan de kinderen
gegeven.
Ik heb reden aan te nemen, dat het
rapport is van de hand des heeren Mr.
G. T. J. de Jong, thans officier van
justitie (rechter, Red.) te Amsterdam,
die, toen hij te Rotterdam was, evenzeer
als thans Mr. Böthlink, met de scheep
vaart- en expeditie-delikten ambtshalve
in aanraking kwam.
En wat lezen wij nu in dat rapport ?
In verband met hetgeen de rapporteurs
te voren ever het slechte voorbeeld van
werklieden zeiden, die lichtvaardig
iets wegnemen, of toelaten dat iets
weggeaomen wordt, lezen we:
Wat da werkman doet in het
klein, doen de hoogere rangen van
het havenbedrijf ia het groot.
Is het niet algemeen bekend, dat
er expediteurs z ij n, die ge
regeld veilingen houden
van achtergebleven hout
terwijl toch de aard van
hun b e dr ij f voor een opper
vlakkig toeschouwer zou
meebrengen, dat zij alles
doorzenden wat zij ont
vangen?
Zijn de hoeveelheden
graan, die sommige faktors
en kontroleurs plegen te
verkoopen, niet dik w ij Is
te zamen gegaard uit rui
me l ij k gestoken monsters?
Stuwadoors hebben voor de los
sing en de lading te zorgen. Komt
het niet meermalen voor, dat z ij
in hun pakhuizen goederen
te koop aanbieden, die
tijdens de lossing en lading
aan hun vingers zijn blijven
hangen? Scheepskapiteins kun
nen vaak een deel van de ingeladen
goederen aan den man brengen,
zonder dat zij zich aan misdrijf
schuldig maken.
Stuurlieden en ander zeevolk weten
op hun tijd dien. kant uit te zien,
waar het onweer niet aan de lucht zit.
Vraagt men iemand, die van den
toestand op de hoogte is, naar deze
dingen, dan zal hij het boven
staande alt ij d bevestigen.
Zoo althans is het* ons gegaan. Een
rechtgeaard Rotterdammer voegt er
bij: 't Is in Rotterdam nog prachtig
bij elders vergeleken. Kom eens in
Antwerpen, daar is het veel erger;
dat schijnt nu eenmaal b ij
het bedrijf te behoorea.
Wij willen niet tegenspreken, dat
het in Antwerpen en andere haven
steden erger is dan te Rotterdam.
Dat de Rotterdammers slechter zijn
dan andere menschen, willen wij
dan ook volstrekt niet zeggen.
Alleen dit beweren wij, dat de
arbeiders in het havenbedrijf te Rot
terdam aan machtige verleiding
blootstaan, en dat er daar
onder eiken rang en stand
gevenden worden, die deze
verleiding niet kunnen
weerstaan." 2)
De heer Böhtlink heeft het dus wat
bloemrijker uitgedrukt, maar in wezen
zegt het rapport van 1904 hetzelfde.
Wy zijn inderdaad banieuwd of mini
ster Regout op eeiigerlei wijze den
substituut zal durven hardvallen, wien
de eer toekomt door een paar
teekenachtige woorden op een veelverspreiden
wantoestand in de Rotterdamsche haven
te hebben gewezen.
Eenig kwaad, grooter dan dit goed,
heeft hij Rotterdam niet aangedaan.
Het blad van de Antwerpsche carga
doors, hetwelk ongetwijfeld het middel
zou gevonden hebben om een
ontzaggelijke reclame te schenken aan deze Rot
terdamsche wantoestanden (desk eens
aan het voordeel voor Antwerpen), indien
in eigen boezem het kwaad niet even
erg tierde.... spreekt woorden van bemoe
diging. Overal zijn schurftige schapen,
zegt het. Men voelt in Antwerpen nat
tigheid", en men zwijgt!
* * *
Het getuigt welbeschouwd van weinig
levenswaarheid en -inzicht, dat de Rot
terdamsche expediteurs, voorzoover ze
persoonlijk te brave menschen zijn om
aan hun lastgevers op anti-wettige
wijze iets te ontfutselen, zich zoo druk
makea over het schilderachtige onjuiste
beeld van de roof burchten.
Wat is toch het ideaal van deze expedi
teurs, in hun omgeving modelmeMchen ?
Wat is het ideaal van allen koophandel;
waar streeft de handelsman het vurigst
naar, zooals hij u erkent, als ge met
hem spreekt? Naar het monopolie. Ia
't klein, ia 't groot, met anderen of
alleen, ajht hij die lastige concurren
tie te schorsen, dia verhindert de prijzen
bijna tot in het ongelimiteerde t
verhoogen. Heeft hij iets te leveren, mat
de voorzichtigheid vaa *ï(en detective
verbergt hij de plaats van herkomst. Hij
is als een gesloten bus als het 't adres
geldt van zijn fabrikant. Geen list, geen
leugentje kan dan zonde heeten. Wat
hij onder wezenlijke vrije" concur
rentie voor lager prijs zou kunnen leve
ren, brengt hem, een tijd lang, daar hij
in 't groot handelt schatten op. D.w.z.
den consumenten legt hij een buiten
gewone (want niet door zijn arbeid ge
motiveerde) schatting op. Hij doet met
de consumenten, wat de burchtridders
der middeneeuwen met da voorbijvarende
kooplieden deden: Deze edellieden
lieten zich immera (oorspronkelijk heel
gewoon-behoorlijk) betalen voor de zoo
noodzakelijke bescherming der omwo
nenden en voorbijtrekkendea: in zoo
verre waren zij een gewone schakel in
den handel: maar als de concurrentie"
der andere burchtheeren niet van be
teekenis was, d.w.z. als de eigen burcht
dik was en sterk, en de burchtheer
in plaats van de helper van vroager zich
kon veroorloven te zijn de wetten
steller over de menschen, die hem
noodig hadden, wel dan kwamen de
schattingen (de brandschattingen!) eerst
recht los, en, precies als een meer of
min monopolistisch koopman te Rotter
dam en elders, vroeg de onmisbare
burchtheer op Maasboorden of andere
oevers zooveel toeslag op de
ver^oedingvoor-diensten die hem toekwam, dat hij
door die toeslagen rijk weid en in aanzien
geraakte.
M. a. w. hij werd geacht.
Maar waarom zijn nu de monopolisten
(ieder handelsman is het al tot een
kleine hoogte en ieier handelsman
wenscht ia ieder geval vurig het te
worden!), war.rom zijn nu de roofridders
en adspirant-roofridders van onze dagen
zoo weinig open voor het ironisch en
vriendelijk begrip van hun eigen maat
schappelijk bestaan, dat zij boos worden
om een vergelijking, die zoo juist is
en zoo eervol!
2) Spatieeringen door den heer Spiekmac,
en door ons.
Oorlogsmuziek,
Nauwelijks de oostelijke grenzen over,
bemerkt de niet-oorlogzuchtige Neder
lander (die de indrukken van zijn vorige
zomervacantie weer vergeten was), dat
het niet alleen op den Balkan rommelt.
Het is zeker geen wonder, dat de be
woners van onze kleine natie vredelie
vend gezind zijn, voorzoover het wel te
verstaan Europa betreft. De opening van
Djambi voor de concessiejacht schenkt
ons in 't algemeen de overtuiging, dat
oorlog in 't verre en zwakkere ladië
noodzakelijk is. Maar oorbg zoo vlak in
de nabijheid, dat wij in staat zouden
zijn op 't terrein ervan met een
vacantiekaart zeer billijk"' te arriveeren, lacht
zelfs den kloeksten Djambi-concessionaris
maar matig toe.
En toch reis Nijmegen of Venlo
even voorbij, en in 't kleinste nest
aan gene zijde van onze grenzen voelt
gij de andere atmosfeer reeds. Het is
betreurenswaard, maar het schijnt toch
zoo te wezen: de oorlogsstemming is
in Duitschland niet alleen verscherpt in
de laatste jaren, zij is ook onder grooter
volks-lagen verbreid. De gymnasiast in
den postwagen op langen toer, de jonge
ingenieur, die u goedaardig leek, de
onderscheidenste leden der bevolkiüg,
mannen van allen rang en stand, maar
vooral de jongeren (en, dit valt dan
nog mee, tot leed van de ouderen soms)
zijn van oorlogsstemming vol.
Het zijn kleine feiten, welke 't best
deze stemming teekenen, die reeds op
kwam, zooals men waet, tijdens den Zep
pelin-jubel. In Kleef (half Hollandsen
nog!) zingen algemeen de kinderen, ter
wijl za elkander kruiselings vasthouden:
Ritsch, ratsen, rutsch,
Wir fahran mit der Kutsch,
Wir schieszen mit Kanonen
Auf die Franzosen,
Ritsch, ratsch, rutsch
en dan draaien do klainen in een wild
dansje om elkaar heen, dat voor u,
vreemd-ontroerden buitenlander, een
kinderspel schijnt... niet zonder
bsteekenis.
De Keizer, vertelt men, heeft in een
teedere bui verlangd, dat men bloemen
mocht zetten voor de ramen der kazer
nes, on overal kleuren thans vriendelijk
de onschuldige bloemekopjes boven de
grauwe vensterbanken, waar das Mili
tair" zich achter beweegt. Het zingt,
das Militair". Een in de bebloempotte
kazernes geliefd lied (is 't een
trompettersignaal?) heeft dszen inhoud:
Blei und Pulver muss man haben,
wenn man Franzosen schieszen wil.
Hübsche kleine Madchen die muss
man lieben, wenn man sie einmal
heiraten will.
Men /iet het, het gaat altijd over het
schieszea" van Franzosen". Over den
eigenlijken vijand, het ter zee sterkere
Engeland, wordt weinig gesproken. Sedert
de Duitsche Keizer, aan Marokko den
kend, den zijnen aanraadde het kruit
droog te houden en den degen gewet"
zijn da Franschen gewaarschuwd. Ook
in Frankrijk ia sedertdien de
corlogsgeest wakker geworden, maar hij is daar
geen geest van aanval. In Duitschland,
is hij dat echter wel. Men behoeft zijn
oor maar te luisteren te leggen aan wat
er omgaat onder het volk.
De dagbladen berichtten, dat op deK
nigsplatz te Berlijn onlangs op een zon
dagochtend aan Bismarcks monument
een plakkaat hing waarop een beetje van
die poëzie te lezen stond, welke, ala zij
in tijden van crisis kwam, wel eens de
eer geniet van in de herinnering te blij
ven door de gcschiedboeken.
Dit (voor liaden derde...) versje
luidt:
Lieber Bismarck, steig hernieder
Und regiere uns dann wieder;
Lassa bei diesen sehweren, Zeitea
Lieber Bethmann Hollweg reiten
Het plakkaat werd als uiting vaa
Grober nfug verwijderd.
Is er echter wel grover Grober Unfug
denkbaar dan da voortwoekerende
oorlogsetemming om ons heen, een stemming
zonder veel ridderlijkheid, waar lage
instinctea in domineeren.
Scheepvaart-Inspectie.
In de dagbladen kon men dezer dagen
lezen van proefnemingen met een bijzonder
soort reddiugbooten, waarbij ambtenaren
van de Heheepvaart-Inspectie tegenwoordig
waren.
De oningewijde ziet hierin ongetwijfeld
pen loffelijk streven van deze Inspectie om
in de reddingsmiddelen aan boord van
schepen zooveel mogelijk te voorzien en
aldus zeerampen te voorkomen: het feitelijke
doel van de Sohepenwet.
Dit zou inderdaad zoo zijn, wanneer die
booten de Engelhardt-reddingbooten
niet minstens zes a zeven jaar in Neder
land bekend waren, zelfs gebruikt worden
en met lof besproken; nu vraagt men zich
af: heeft de Scheepvaart-Inspectie jaren
noodig om het nut van dergelijke uitvin
dingen te overdenken of is hier kortweg
sprake van uegeering met opzet of onver
schilligheid ?
Het laatste schijnt wel het geval te zijn,
want als wij goed zijn ingelicht werden
bedoelde booten vanwege de Scheepvaart
inspectie niet gerangschikt onder het be
grip reMinijbooten, en reederijen, die ze
wenschten aan te schaffen, waren dienten
gevolge daarin gladweg verhinderd, terwijl
nu eensklaps naar de doelmatigheid een
onderzoek geschiedde.
Moeten er dan juist eerst rampen als
met de Titanic plaats vinden, alvorens niet
gij en ik maar de Scheepvaart-Inspectie zelf
gaat onderzoeken", welke moderne
veiligheidsniiddelen geschikt zijn om. op koop
vaardijschepen te worden ip gevoerd ten
einde het gevaar tot een minimum te be
perken ?
Nu lazen wij ook, dat de Vereer iging van
Nederlandsche Gezagvoerders en Stuur
lieden ter Koopvaardij bij den Minister er
op heeft aangedrongen, dat er voor de
reddingbooten voldoende en geoefend per
soneel zal zijn.
Hier hapert dus ook wat aan (inderdaad!)
en het is de vraag of de Scheepvaart-In
spectie in staat zal zijn den Minister in
deze de gewenschte inlichtingen te
verSchaffen.
Hoe zou zij het weten ? Is zij wel ooit
tegenwoordig bij oefeningen met redding
booten ? Misschien bij enkele groote lynen,
maar in 't algemeen zal vertrouwd moeten
worden op hetgeen de schoeps-journalen er
van verklaren en die verklaringen kunnen
nog al eens rekbaar zijn. Het is de vraag
of het personeel der meeste Hollandsche
schepen wel op de hoogte is van hun plaats
inde verschillende reddingbooten, laat staan
er mede om weet te gaan!
Vraagt men zich nu af waar de oorzaak
ligt van deze laksheid, dan is het antwoord
eenvoudig, dat de Schepen wet nog te veel
ruimte laat om sommige zaken niet al te
nauw te nemen. Den reeder mag het niet
te lastig gemaakt worden dat is het
parool.
Gaat men de strafbepalingen na in de
Sohepenwet, dan ziet men dat, behoudens
eenige kleine uitzonderingen, b.v. als de
reeder zér laag handelt (art. 60), de schip
per, resp. stuurman of machinist, de straf
bare persoon is.
Het is duidelijk dat, wanneer van nalatig
heid sprake is, de wetgever hem als de
verantwoordelijke persoon beschouwt. En
dit is in beginsel volkomen juist.
Maar waar de Baad voor de Scheep
vaart den schipper als de verantwoordelijke
persoon beschouwt, is het, dunkt mij, niet
meer dan billijk, dat ook de Scheepvaart
inspectie dat doet en zich meer in ver
binding stelt met den schipper dan met
den eigenaar.
Hoe gaat het echter?
Bij de inspectie is in hoofdzaak de
eigenaar tegenwoordig; de schipper, nu ja,
hij mag er bij zijn, maar zeggen moet hij
maar liefst niet te veel; als er iets niet in
den haak is zal de eigenaar zijn woordje
wel doen.
Gevolg is dat den goeden reeder niet
te na gesproken verschillende zaken ver
zwegen worden op gronden als: moeielijke
dure tijd" en geen gelegenheid om het schip
to dokken en na te zien" en dergelijke.
Er is reeds meer op gewezen in dit
"Weekblad, dat de ambtenaren van de
Scheepvaart- Inspectie zelf geen tijd hebben
om alles terdege te onderzoeken. Zij zijn
te weinig in aantal. De inspectie wordt
dan ook maar wat afgeroft'eld; het gaat er
mede als gebleken is bij het
Titanic-onderzoek, waar de dienstdoende
Scheepraartiaspecteur bij het verhoor rondweg ver
klaarde, dat hij slecht geïnspecteerd had,
maar dat het zoo nu eenmaal de gewoonte
was! Waarop natuurlijk lord Mersey al
spoedig de vraag stelde: Do you follow a
custom because it is bad?" en liet antwoord
van den inspecteur luidde: Well, sir, I am
a civil servant and custom guides us a
good bit."
Zoo gaat het immers. Deze ambtenaar
verklaarde verder dat er lang niet voldoende
personeel was om goed te inspecteeren en
dat het, volgens de algemeene opinie onder
de betrokken ambtenaren, verdubbeld
moest worden.
Nu, dat is in Engeland mogelijk het
eerstnpodige, voor Holland geven wij desnoods
die personeel-vermeerdering cadeau, indien
de inspectie zich onthoudt van confereeren
met den reeder. Het is de schipper, dien zij
hellen moei. Reeders dragen gén verant
woordelijkheid, zelfs niet eens als zij aan
boord zijn en gered worden dat heeft
men gezien aan den heer Istnay.
Maar dan drage het "Wetgevend Gezag
ook zorg, dat de schippers de schepen
kunnen klaarmaken om er mede te varen
zooals het behoort, en dat deze taak niet
blijft toegewezen aan de directie; die uit
pure zuinigheid pruts werk levert en meestal
van de gevaarlijkste soort.
Ten slotte moet mij nog eene opmerking
van het hart, u 1. aan het adres van het
publiek. Heeft een ramp plaats, dan wordt
hemel en aarde bij elkaar geweeklaagd
door de bladen en schande er van gesproken
dat, om eenige uren te winnen, dikwijls
groote risico wordt geloopen, en dat het
hoog tijd wordt dat het jagen en drijven
van de concurrenten een einde neemt.
En wat ziet men daarna ?
De ramp is nog geen vier maanden oud
en men kan al weder lezen (in de N.
Eott. Ct.") van klachten over
brievenvervoer naar Londen, waarbij de eene brief
een paar uur later aankomt dan de andere.
Het gaat niet over telegrammen, maar over
brieven.
Het bevreemdt «ns, dat den klagers niet
eens, door middel van dezelfde pers, die
in de dagen van de ramp zoo boos was
over het onverantwoordelijke haasten, her
innerd is aan die helaas alweer lang, lang
geleden ramp van de Titanic.
ClK'T.M-MEIUnlAAN.