De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1912 1 september pagina 2

1 september 1912 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1836 Wat de Grondwetscommissie naliet. IV. Het kiesrecht. Hoewel de besprekingen der Commissie aangaande het kiesrecht geen positief resul taat hebben opgeleverd en daardoor de wüzouden, als de zaak niet zoo ernstig was, zeggen vermakelijke?impotentie der Commissie om aan het hoofdpunt van hare opdracht te voldoen helder aan het licht is gekomen, kan men niet zeggen, dat de Commissie in dit opzicht terughoudend is geweest. Uit haar verslag blijkt, dat zij zoo ongeveer alle kwesties, die zich bij de kiesrechtvraag voordoen: algemeen kiesrecht, gezinshoofden-kiesrecht, actief en passief vrouwenkiesrecht, leeftijdgrens, evenredige vertegenwoordiging met stemplicht, uitslui tingen, de revue heeft doen passeeren en Mr. v. d. Feltz, die in zijn Nota wel tot positieve voorstellen komt, behandelt de kwestie 200 goed als volledig. Vreemd doet het derhalve aan, dat van geen zijde het meervoudig kiesrecht is ter sprake gebracht. De meerderheid der Com missie had immers in 't naburige België het voor haar niet afschrikwekkend voor beeld büde hand. Wel is waar is in de electorale beweging dit kiesrecht nog be trekkelijk een nieuwigheid, die slechts in België sedert 1893 en in Saksen sinds 1909 werkt, maar wanneer de verschillende vraag punten aangaande het kiesrecht besproken worden, verwacht men ten minste volledig heid. Uit een en ander te concludeeren, dat onze Commissie voor Nederland niet zulke resultaten verwacht van 't meervoudig kies recht, als in België voor de clericale partij te boeken vallen, en daarom de zaak in haar rapport maar blauw-blauw liet, zou onbil lijk zijn bij gemis aan eenige aanwijzing tot die oordeelvelling. Maar, waar het meer voudig kiesrecht ook hier te lande is aan bevolen als correctief voor een ongebrei delde werking van het algemeen kiesrecht, waarvan mede getuigd kan worden: il est en marche et rien ne l'arrêtera plus", daar ware bühet zoeken naar een oplossing der electorale kwestie de bespreking van dit punt zeker op haar plaats geweest, afgescheiden van de vraag, of men voor- of tegen stander van het meervoudig kiesrecht is. Zittinqduwr der Tweede Kamer. De Commissie stelt yoor den zittingduur van 4 op 5 jaar te brengen, dit zal, meent ze, den rustigen en gestadigen arbeid be vorderen; zoowel aan Ministerie als aan Kamer is thans, naar den gewonen gang van zaken, een te kort tijdbestek gelaten. Het zij zoo, hoewel niet allen de onvrucht baarheid van ons Parlement zullen toe schrijven aan den zittingduur van 4 jaar: er zijn perioden geweest van 4 jaar, die verre van onvruchtbaar zijn gebleven en 't zal wel niet mogelijk zijn de noodzake lijkheid van zekeren duur mathematisch vast te stellen. Hebben naast de voordeelen van een langeren zittiagduur ook de nadeelen bij de Commissie gewogen? Het blijkt niet. Toch is het niet te ontkennen, dat, hoe langer de zittingduur is, des te meer gevaar ontstaat, dat de homogeniteit in beginselen tusschen het kiezersvolk en de volksver-. tegenwoordiging verloren gaat, en dat dus het Parlement niet meer de afspiegeling is, van wat leeft in de natie. Engeland met zijn zeven jarigen zittingduur en zijn herhaalde ontbindingen vór het verstrijken van den termijn bewijst, dat dit gevaar niet denkbeeldig is. Dit klemt te meer, daar verschil .van inzicht van Eamer en Begeering gemakkelijk blijkt en dan een ontbinding het voortrollen van den parle mentairen wagen weer verzekeren kan, maar gemis aan homogeniteit met de kiezers moeilijk te constateeren valt en de Kamer kalm met haar werk kan voortgaan, terwijl ze feitelijk niet meer is de afspiegeling van wat de kiezers bij haar benoeming van haar verwachtten: hetzelfde argument der halve, dat minister Kuyper na verwerping van de hooger onder wijs wet voor ontbinding der Eerste Kamer aanvoerde. Onze Tweede Kamer tijdens de April-beweging in 1853 en de vorige Duitsche Rijksdag zijn daar mede sprekende voorbeelden van. Als correctief voor een mogelijk verbroken homogeniteit des te meer mogelijk naar mate de zittingduur langer is is erkend, en sedert 1874 in Zwitserland voor bondsDE VADER VAN SIMON. Naar het Frantch, van GUY DE De klok had juist twaalf geslagen. De deur der school giag open en de kinderen stormden eruit, rechts en links stompen en duwen uitdeelende om maar eerder buiten te zijn. Maar in plaats van als eiken dag snel uit elkaar te gaan om thuis te gaan eten, bleven züop een kleinen afstand staan, en, groepjes vormende, begonnen zij onder elkaar te fluisteren. Dat kwam omdat dien morgen Simon, de zoon van Blanchotte, voor het eerst op school was gekomen. Allen hadden zij thuis over vrouw Blan chotte hooren spreken; want hoewel zij in 't publiek vriendelijk werd bejegend, spraken de moeders onder elkander over haar met een soort misprijzend medelijden, dat de kinderen overnamen zonder dat zy ook maar eenigszins wisten waarom. Wat Simon betreft, hem kenden zy' niet, want hy ging nooit uit, en büslenterde niet met hen in de dorpsstraten of aan den oever der rivier. Za hielden dan ook niet van hem, en het was met een zeker pleizier, vermengd met niet weinig verbazing, dat EU het be richt ontvangen en elkaar overgebracht hadden, het bericht afkomstig van een jongen van veertien of vijftien jaar, die er veel van scheen te weten, te oordeelen naar het veelbeteekend oogknipje, waarvan hij zijn woorden deed vergezeld gaan: Weet jullie 't... die Simon... non, die heeft geen vader. * Eindelijk verscheen ook de zoon van vrouw Blanchotte op den drempel der schooldeur. Hu was zeven of acht jaar. Hy' scheen wat bleekjes, maar zag er zindelijk uit, met ver legen, bijna linksche manieren. H\j wilde naar huis, naar zijn moeder gaan, wetten ingevoerd: het facultatieve referen dum, een volksstemming over een door den Bondsraad aangenomen wet, indien 30,000 burgers of minstens 8 kantons het eisenen. Of de Commissie deze zaak overwogen heeft, wie zal 't zeggen? Wij komen het niet te weten. En toch is zegeennieuwigheid, ook niet voor onze Nederlandsche staats lieden. Dit instituut is in de grondwets herziening der sociaal-democraten aanbe volen om in de plaats te treden der Eerste Kamer als centrum van weerstand." Waar van afschaffing der Eerste Kamer in een afzienbaren tijd geen sprake schijnt te zijn, kunnen wij het facultatief referendum in deze qualiteit stilzwijgend voorbij gaan. Welk bezwaar er mocht zijn dit referendum als correctief bij mogelijk verbroken homo geniteit tusschen kiezers en Parlement in te voeren, schijnt echter niet voor de hand te liggen. Dat het in dezen vorm in Europa alleen nog maar ia Zwitserland bestaat zal geen argument kunnen zijn. Bovendien is het instituut niet zoo geheel vreemd aan ons staatsrecht, als men wel meent. Wat beteekent de ontbinding b grondwetsherziening anders dan het oordeel der kiezers te vragen over de aangenomen wetsvoorstellen, te onderzoeken of er homo geniteit bestond tusschen de kiezers en de Tweede Kamer, die de wetten aannam? Dit geschiedt wel is waar niet rechtstreeks, maar feitelyk komt het toch neer op de beantwoording van de aan de kiezers voor gelegde vraag: zijt gij vór of tegen de aangenomen wetten? en het strijdt dus geenszins tegen den aard van ons staats recht, door in meer dergelijke gevallen de mogelijkheid te openen, dat de kiezers rechtstreeks ja" of neen" zeggen. Vrees voor excessen behoeft niet te bestaan. In Zwitserland werd van 1874?1900 voor slechts 29 van de 230 aangenomen bondswetten het referendum aangevraagd; in 18 gevallen werd de wet verworpenen 9 aangenomen en telkens bleek onweersprekelijk, dat niet de waan van den dag" zich van de kiezers had meester ge maakt, maar dat integendeel het Zwitserscho volk zich meer conservatief betoonde dan zijn afgevaardigden. Chose curieuse", zegt Duguit in zijn Traite de droit constitutionnel, Ie referendum est a la fois pröaépar des radicaux et des conservateurs. La chose s'explique si l'on remarque, d'une part <iu'il est théoriquement l'application logique des principes démocratiques, et d'autre part qu'en Suisse et en Amérique il a eu pour résultat d'arrêter des lois a des tendances avancéss. Aussi Ie «ystome du referendum aurait ce doubléavantage d'assurer l'appli cation des principes .démocratiques et de former un contrepoids aux réformes parfois téméraires des parlements." Ons komt het voor, dat naast verlenging van den zittingduur der Tweede Kamer, tenminste aan het facultatief referendum overweging toekomt en dat de Commissie geen overbodig werk zou verricht hebben, door in haar verslag haar zienswijze over dit punt kenbaar te maken. Administratieve rechtspraak. Ten opzichte der administratieve recht spraak onthoudt de Commissie zich van eenigen stap, die deze zaak tot een nadere oplossing kan brengen. Evenals de grondwet van 1887, bepalen de voorstellen der Commissie zich er toe de mogelijkheid van regeling der adminis tratieve rechtspraak te openen, zonder meer. Nog altijd blijft dus art. 76, waarbij de wet aan den Raad van State of een afdeeling daarvan de beslissing .in geschil len kan opdragen, en nog steeds fungeert in art. 154 de bepaling, dat de wet de kennisgeving van twistgedingen op staatsrechterlük terrein kan opdragen aan een administratieven rechter. In de 25 jaar, sedert 1887 verloopen, is men dus geen stap verder gekomen. Overweging verdient hierbij de vraag, of wellicht hier de invloed van Professor Struycken merkbaar is, die in 1910, in zijn bekend Administratie of rechter", zijn gezaghebbend oordeel tegen de administra tieve rechtspraak in het strijdperk wierp en wiens woord büde behandeling der begrooting van Justitie in 1911 de heeren Van Hamel, Limburg en Van Doorn noopte behoedzaamheid in zake de invoering van administratieve rechtspraak aan te bevelen. Die vraag diant evenwel ontkennend te worden beantwoord. Waar in de Commissie zitting hadden de H.H. Roëll en Oppenheim, die zooveel getoen de groepjes zijner schoolkameraad j es, die nog steeds fluisterden en hem met slimme, wreede oogen aankeken, zooals kinderen dat doen als zij een leelijken streek beramen, hem langzamerhand omringden en hem ten slotte geheel insloten. Zoo bleef hu stok stijf in hun midden staan, verbaasd en ver legen, zonder te begrijpen wat men met hem voor had. Maar de jongen die het nieuws verspreidde, vroeg hem, trotsch op zyn reeds behaald succes: Hoe heet jij, zeg? Simon, antwoordde hy. Simon wat ? vroeg de ander. Simon, antwoordde het kind verbaasd. De jongen riep hem nu toe: Iemand heet Simon zoo en zoo ... Dat is geen naam... enkel Simon I En hij, 't huilen nabij, antwoordde voor den derden keer: Ik heet Simon. De kwajongens begonnen te lachen. De zegevierende bengel zette zyn stem uit: Zien j ullie wel, dat hy geen vader heeft! Er heerschte een diepe stilte. De kinderen stonden verstomd van dit buitengewone, onmogelijke, monsterachtige geval, een jongen die geen valer heeft; zij bekeken hem als een wonderkind, een onnatuurlijk wezen en zij voelden in zich de tot nu toe onver klaarbare verachting stijgen, die hunne moeders voor vrouw Blanchotte koesterden. Simon was tegen een boom gaan leunen om niet te vallen en daar bleef hy staan als vastgenageld door iets dat verschrikkelijk was en onherstelbaar. Hij trachtte er een uitlegging aan te geven. Maar hu vond niets om hen er mee te antwoorden en het vreeselyke feit, dat hij geen vader had, te ontkennen. Eindelijk, doodsbleek, riep hy hun op goed geluk toe: 't Is wél waar, ik heb er wél een! Waar is hij dan? vroeg de bengel. Simon zweeg; dat wist hij niet. De kin deren lachten opgewonden; en deze boeren zonen, EO verwant aan de beesten, voelden de wreede behoefte, die kippen er toe brengt daan hebben om de zaak der adm. recht spraak te brengen op het punt, waar ze thans is, de heer Van Idsinga, die, hoewel langs anderen weg dan deze beide heeren, ook administratieve rechtspraak wenscht en ten slotte de heer Loeft' zelf, wiens wetontwerpen bijna in staat van wijzen zün en waaromtrent naar luid van berichten welhaast overleg door de Commissie van voorbereiding met den Minister zal worden gepleegd, is het niet aan te nemen, dat ingenomenheid met de denkbeelden van prof. Struycken deze artikelen in hoofdzaak onveranderd liet. En wanneer men dan bovendien ziet, dat de Commissie voorstelt art. 70, dat de beslissing in administratieve doelmatigheidsgeschillen aan den Koning (d. i. aan de administratie) zeer uitdruk kelijk opdraagt, te doen vervallen en te vervangen door bepalingen, waarbij derge lijke geschillen -door of krachtens de wet zullen worden geregeld (art. 148bis en 191bis), dan rijst de vraag, wat dan wél de oorzaak is, dat de Commissie niet voor stelt het stelsel te aanvaarden, dat het tot standkomen der administratieve rechtspraak imperatief voorschrijft in de grondwet. Dat men in 1887 huiverig was daartoe over te gaan is te begrijpen, maar nu de kwestie 25 jaar lang gelegenheid heeft gehad te rijpen en ook gerüpt is valt het moeilijk in te zien, waarom thans de Com missie den toestand nog langer wenscht te bestendigen, waarbij aan den gewonen wet gever het oordeel wordt overgelaten, of adm. rechtspraak zal worden ingevoerd, of wellicht, eenmaal ingevoerd, zal worden afgeschaft. Aan een dergelijk gewichtig instituut behoort, volgens velen, de grondwet zelf een vasten bestaansgrond te verschaffen. Hier onze bespreking eindigende van wat de Commissie naliet, willen wij daar niet mede te kennen geven, o. i. volledig geweest te zijn. Integendeel, er zijn nog verschil lende bekende vraagstukken, waaromtrent meer licht van de Commissie gewenscht ware, of waaromtrent zij ons geheel in het onzekere liet, byv. in zake troonsopvolging, ministeriëele verantwoordelijkheid, het voor zitterschap van den Koning van den Raad van State, onteigening par zone", regeling van het politierecht, j'en passet Maar het was slechts mijn bedoeling een blik te doen slaan in de ledigheid, die de Commissie gelaten heeft. VAN R. Keuterland, door JOH. W. BROEDELBT. Meindert Boogaerdt Jr. Zaist 1910. Na de lezing van een literair kunstwerk als het onderhavige, blijven er in den geest des opmerkzamen lezers voornamelijk drie indrukken" achter, waaraan hy, in gepaste volgorde, aldus uiting kan geven: Ie. De schrijver van Keuterland heeft on miskenbaar Duitsche taaisympathieën. Hy schryft: Ik trek thans Kenterland door, te sien, wat daar m'n hart... verhengen mag." Een Hollandsche-taalgevoelige zon geschreven heb ben: om te zien en ook verder in het boek niet telkens dat om hebben weggelaten. En op bl. 175 gaat een juffrouw 't innerste" ont lasten. ... 2a. Indien men uit hetgeen men hier ziet, besluiten mag tot wat men niet zag en dus aannemen dat alle drie de deelen van den cyclus Vagebond door een gelyken geest be zield zyn, dan, gelukkig vaderland! dringt het vermoeden zich op, dat binnen uw land palen de geest niet gesmoord wordt. Ten minste door H.H. Uitgevers niet. 3e. Het ia echter en evenwel de vraag wat men onder geest wenacht te verstaan. En, daarover wér doordenkende, bevroedt men dat met geest by voorkeur geestigheid be doeld kan zijn en dit boek van den heer Joh. W. Broedelet in de eerste plaats wel licht een geestig, een spiritueel boek is. Ik kom tot dit vermoeden rechtsvermoeden zeggen wij juristen eigenlijk door een bewijs uit het ongerijmde. Het boek met dien (alvast aardiger) titel blijkt nl. noch een karakter- noch een zedenroman. Ook acht ik het niet bepaald historisch, nog mineen gewonde makker af te maken zoodra zy gewond is. Simon wendde zich plotseling tot een buur vriendje, zoon van een weduwe, die hy altijd net als hijzelf heel alleen met zijn moeder gezien had. En jij hebt ook geen vader, zei hu. Ik heb er wel een, antwoordde de ander. . Waar is hy dan? ondervroeg Simon. Hij is dood, verklaarde 't kind met ere trotp, hij ligt op 't kerkhof, mijn vader. Er ging een goedkeurend gemompel op tusschen de bengels alsof het feit van zijn vader op het kerkhof te hebban hun kame raad grooter had gemaakt, om den ander te vernietigen, die er in 't geheel geen had. En de rekel», wier vaders voor het grootste deel uit slecht volk bestonden, dronkenlappen, dievoo, en die hard waren voor hun vrouwen, duwden elkaar, en drongen hoe langer hoe dichter opeen, alsof zij, de wettigen, hem, die buiten de wet stond, in hun oploop wilden dooddrukken. Plotseling stak er een, die vlak büSimon stond, treiterig den tong tegen hem uit en riep: Geen vader! geen vadert Simon greep hem met beide handen in de haren en schopte hem rechts en links tegen zijn beenen, terwijl hij hem verword in de wang beet. Er ontstond een hevige verwarring. De twee vechtersbazen werden van elkander gerukt en Simon voelde zich geslagen, gescheurd, gewond op den grond gegooid te midden der juichende kwajongens. Terwjjl hy opstond, werktnigelijk met zy'n hand zijn blouse t j e, dat vuil van stof was, schoonmakend, riep iemand hem toe: Ga 't an je vader zeggen. Toen voelde hij iets scheuren in zyn zieltje, zij waren sterker dan hu, zy hadden hem geslagen, en hij kon hun niet antwoorden, want hij voelde wel, dat het waar was, dat hij geen vader had. Vol trots, trachtte hij even te vechten tegen de tranen, die hem verstikten. Zijn adem stokte; dan begon hij, zonder groot geluid, te schreien met lange snikken, die zijn lijfje hevig doorschokten. der realistisch. Maar een intrige-historie is het toeb, welbeschouwd, ook niet. Misschien een weinig romantisch-fantastisch, ja, philosophiech, maar vooral geestig, O, ja, geestig ia het bepaald. Daar valt niet aan te twij felen, als men er eenmaal op let, dat het geestig is. Het ia zelfs enorm geestig. De schrijver laat b.v. een luien student ia een koe veranderen en een professor col lege geven voor koeien, waarbij hij inhaarlieder boe" een primitieve taal ontdekt. Dat is heel aardig. En hy doet Vagebond reizen in een streek waar zooveel kool groeit, dat de trein er niet meer door heen kan. En die kool" beteekent dan niet enkel gewoon kool, zoo maar Kool, doch, geloof ik, ook nog wel wat anders, en iets symbolistisch, voor het Hollandiche volk nl. Dat is ook heel aardig. Maar het alleraardigst is, dat bij een cri ticus in een ezel laat veranderen en i-a bal ken. Dat is nu toch wel zoo piramidaal grappig, dat vele andere, toch ook aardig bedachte, geestigheden gelijk het optre den van den declamator Albert Vogel, onder den naam van Albert Vleugel, en de juffrouw met de bevroren nens en het humoristisch omnibnsgesprek en de zedelijkheid te Arenburg er hun glans by schijnen te verliezen en tot gewone weeë flauwiteiten worden. Is dan deze aardigheid van den criticus die tot een balkenden ezel wordt gemetamorphoseerd inderdaad de aardigste aardig heid van het boek? Bij goed nadenken zou ik zeggen: neen. Er is nóg een aardigheid, en eigenlijk gezegd is deze de vierde indruk, die büde lezing nablijft. Die grootste, tenminste uitgebreidste, aar digheid van het boek, genaamd Keuterlemd, derde (en laatste) deel van den Cyclus Vage bond, is... de schrijver zelf, omdat hij een zoo blijkbaar gelukkig mensen, is. Of is het niet aardig in en door een boek met een gelukkig mensch kennis te maken ? Een, die zichzelven nu toch wel zoo'n lolligen pisang" vindt, als er onder de zon ... rond kentert", laat ons zeggen. Een die de gaaf, het talent, den geest bezit ook het gewoonste, door hem op reisjes in het vaderland beleefd en opgemerkt, te doen mousseeren tot er iets dol grappigs uit ont staat. En zelf?, als de schrijver zijn beau jour heeft, iets phantastisch, of mystiek* romantisch, luguber-tragisch, woest pathe tisch. Een, die gevoelt een pen" te bezitten, tegelijk zwierig en Fierrot-esk, een pen" die schilderen" kan en indrukwekkend betoogen tevens, die om kort te gaan ??in staat is een Faust-drama (inclusief het Ewig Weibliche das unt hinan zieht) te dichten uit een vaderlandsche nutE-3preekbeurten-tourr.ee. Zulk een gelukkig mensch is nu de heer Joh. W. Broedelet, dewijl hij zich eigenaar weet van een voorname ziel. Veracht hij niet de boeren van Kenterland, wier eigenaardig heden hij met nooit falenden blik naspeurt, om hen geestiglijk te reprodnceeren in een brillant phantastisch verhaal? Hebbeu zy niet zijn schoonste en gevoeligste voordrachten belachen, om verlokt en veroverd te worden door sentimentaliteit en grappen, die zelfs de heer B. niet gamch meer genieten kon? En bovenal: heeft hij niet, büty'd en wy'le, den Weemoed, het geestely'k tekort des levens gevoeld en zich vragen gesteld, leventvragen, waarop geen antwoord volgt? ...Waar gaan we? Waar zün we? Waar komen we heen? (Dit klinkt een beetje Duitsch. F. C.) We varen in de eeuwige duisternis, met 'n zekerheid meestal, als zagen we 't licht. En toch tasten wy allen in 't grondeloos diep van 't donker, blindgeboren, blind levend, blind stervend. Arme mollen, die we zün! En we denken nog wel, den hemel te doorspeuren l" Ziedaar een klacht van den Griibler Joh. W. Broedelet, den melancholischen levensbepeinzer. Is zij niet treffend in harmonie met zün gpeelsche phantaisie, zijn geestigheid, zün ironie ? En is dit alles niet een beetje (veel) would-be, .quasi, oftewel geforceerd en voortdurend er naast ? Naast het echte namelijk. Toch is niet alles hier nare ijdelheid en aanstellery, mogen wy bedenken. Als men de pose, de opgeblazen zelfvoldaanheid er afschept, bluft er toch nog wel iets over. Geen kunst, geen korrel artisticiteit, maar een heel klein levensgevoel, waaraan wy ons verwant weten. Biykens zün boek is de heer Joh. W. Broedelet geenszins de man, die recht zon hebben, Kenterlandeche dwaasheden op de kaak te stellen, eenvoudig omdat zijn blijgeestigheid zelf zoo Kenterlandsch onmach tig is. Doch hu heeft van het benauwde en Toen brak er een wilde vreugde uit by zyn vijanden, en, natuurlijk-weg, evenals de wilden dat doen in hun afschuwelijke vrooly ke buien, namen ze elkaar bij de hand en gingen om hem heen dansen, terwijl ze aldoor maar als een refrein herhaalden: Geen vader I Geen vader!" Maar opeens hield Simon op met huilen. Een dolle woede overmeesterde hem. Er lagen steenen dicht büzijn voeten; hy raapte ze op en wierp ze met al zün kracht naar zün beulen. Twee of drie werden er geraakt en holden schreeuwend weg; en hy zag er zoo vervaarlyk uit, dat de anderen de schrik beet kregen Laf, zooals de menigte altyd is zoodra zy te doen heeft met iemand, die tot 't uiterste is gebracht, vlogen ze uit elkaar en vluchtten weg. Alleen gebleven liep het vtderlooze kind naar het open veld, want een vage herinnering had in zün geest een vast besluit doen ontstaan. HU wilde zich in de rivier gaan verdrinken. Hij herinnerde zich inderdaad dat een arma drommel, die bedelde om zyn kost, acht dagen geleden in 't water gesprongen was, omdat hu geen geld meer had. Simon was er bütoen hy opgevischt werd; en 't verdrietige mannetje, dat hy gewoonlijk beklagenswaardig, vies en leelyk vond, had hem nu getroffen door zyn kalm citerlyk, met zijn bleeke wanger, zijn langen natten baard, en zün open, rustige oogen. Men had in den omtrek gezegd: Hy is dood." Iemand had er bügevoegd: Nu is hu gelukkig." En Simon wou zich ook verdrinken omdat hy' geen vader had, net als die ongelukkige kerel, die geen geld had. HU kwam vlak bü't water en keek hoe 't stroomde. Viscbjes dartelden vlugjes in den helderen stroom, en van tijd tot ty'd maakten ze een sprongetje en hapten naar vliegjes aan de oppervlakte van 't water. Hij hield op met huilen om ze te zien, want hun bedrijvigheid trok hem aan. Maar soms kwam, even als gedurende de rnstpoozen van een storm plotseling hevige windvlagen voorb vliegen, die de boomen doen kraken en zich aan de horizon verliezen. Soms kwam met benauwende Hollandsche dan toch iets ge voeld en er onder geleden. En zoo hij dikke banaliteiten loslaat over leven en menschenlot, behoeft dat nog geen bewijs te zijn, dat hy 'nooit leed en ongeduur over het zijn heeft ondervonden. Hu maakt zich belachelijk door het te zeggen, maar is er zooveel wijs heid in het zwügen van de duizenden, die nooit aan het levea leden en daarom al zyn boek eek vinden? Met die duizenden heb ben wij zoo goed als niets gemeen. Zg mis kennen en verarmen voor ons de wereld, waarin zy zich kip-lekker gevoelen, omdat zügeen andere idealen kennen dan carrière en fatsoen. Maar de heer Joh. W. Broedalet is voor ons, ten slotte, een broeder en lotgenoot, een medepelgrim op 's levens grauwen heerweg. HU maakt het wat stoffiger dan strikt noodig schünt, omdat hy' per se een Vagebond en een Pierrot wil heeten, en dwaze sprongen maken. Maar als hy rustig zün wil wat hu is, een wat vermoeide reisgezel, gely'k w allen, zonder veel verwachting op weg naar een twijfelachtige bestemming, dan zal men hem een weemoedigen groet en sympathie gewis niet weigeren. En zyn achryversydelhei l lankmoedig ver geven, omdat wy weten hoe groot de ver leiding en hoe klein de zelfkennis ie. FEANS COENEH. Het Futurisme. Wüdoen hier na verkregen toestem ming het antwoord volgen, dat de heer Jac. van Looy ons zond op onze vraag, oi hy voor De Amsterdammer zy'ne meening zon willen formnleeren over de Futuristen". *** Zondag-morgen, 25 Aug. 1912. Tot myn spijt kon ik niet eerder op uw schryven antwoorden. Ik had te veel te doen in het heden en was allerminst geschikt om aan uw verzoek te voldoen. Alioo dan ook heb ik de tentoonstelling der futuristen niet gezien en zal er ook vooreerst geen tijd voor kunnen missen. Maar, wat van uit de wereldsche rumoeren tot my' kwam en na lezing van de manifesten, enz., die u me zondt, wekken zij mijne belangstelling en meer. Eerstens bekoort my de naam. Jaren geleden heeft iemand het woordje future" voor müin een vriendelüken ademkring geplaatst; future", zet daar nu ns toekomstig" eens naast, dat toch ook een mooi woord ia; is future" dan niet als een danslustig meiej e büde door zwangerschap wat ongemakkelijke dame toekomstig"? Klinkt future" niet als een jubelend fluitje en toekomstig" als een groote trom ? Ia future" geen liedje bühet sermoeniale toekomstig"? Het eerste geen bokaal vol schuimwijn en het ander geen toonbank met de spoelbak er op? En dan, zij komen uit het schoone Italia, oh, rivedere e poi mor ir e, en, zy hebben zoo overvloedig veel hekel aan allerlei, waar wy, in bescheidener mate, ook niet immer vriendelijk voor waren gestemd; museums, o.a., waar wy ook wel eens minder liefdevol over hooren spreken; werden zy nog onlangs tiet, door een die het heel goed kan weten, weeshulzen genoemd? godshuizen waar schijnlijk bedoelende. O, zij haten, zooals alleen zuidelijke naturen vermogen te haten; alle schoolschheden haten zy'; doch dat kan ons toch niet deren; zün wy niet ry'k gezegend aan kunstleeraren om tegen de overmaat hunner invloed te waken, ja; en, zün ze ook al eenigzins onredelyk, ze zün zoo heerlyk onduidelijk, ze beminnen zoo prachtig het gevaar", die Zaterdageche kerels; schilder niet, roept hun voornaamste woordvoerder zelfs uit, de ruiten aller kunstzalen insmytend, staak uw zingen, alle koren jagend uiteen, het meest futuristische werk wat valt te doen is oorelogen en landen veroveren. Tripoli! Maar, maar, maar, dan zou ik, die durf zeggen, van-af myn teenen, pardon, tot mijn veelbeleefd-hebbende kruin een Hollander te zyn, naar Atjeh. moeten gaan of naar Nieuw-Guinea, en, hoe zon ik daar komen? Ja, ik heb met de futuristen op, met alle futuristen. Het is nu eenmaal zoo; iemand is jong, hartstochtelijk, schildert, dicht, dobbelt of drinkt. Da een vernielt met even veel wel lust zyn schilderij, als een ander zün vermogen; of betroetelt er een als wér een ander zün glaasje. Het eenige wat müvan die Italianen verbaast, is, dat züde vrouw willen bannen. Ik begrijp zulks niet goed van myn kunst broeders; natuurlijk schuilt er bij hen geen Rafaëi, geen Michael Angelo, zelfs geen een vlijmend leed deze gedachte weer b hem op: Ik ga me verdrinken omdat ik geen vader heb." Het was lekker warm buiten. De zachte zon koesterde 't gras. 't Water blonk als een spiegel. En Simon had pogenblikken van zaligheid, van een loomheid, die altijd volgt op tranen, oogenblikken, waarin hu grooten lust had om te gaan slapen, dit dr, in 't gras, in 't zonnetje. Een groen kikkertje sprong van onder zyn voeten weg. Hu probeerde het te vangen, maar het ontsnapte hem. HU liep 't achterna, tot drie keer toe wist het beestje te ontkomen. Eindelijk pakte hij het aan 't uiteinde van zyn achterpooten en hu moest lachen om de pogingen die 't deed om los te komen, 't Kromp in elkaar op zyn groote pooten en plotseling, met een korte ruk stak het ze uit, styf als twee stokken; het diertje met zyn ronde goud-omkringde oogen sloeg onderwijl met de voorpooten, die . als handen bewogen in de lucht. Dat herinnerde hem aan een stuk speelgoed dat van smalle plankjes gemaakt was, welke dwars over elkaar gespykerd waren en die door een zelfde beweging als het kikkertje maakte, de op de plankjes gestoken soldaatjes deden exerceeren. Toen dacht hu aan huis, daaina aan zijn moeder, en ineens heel bedroefd begon hij te schreien. HU rilde over zyn heele lyfje; hy knielde neer en zei zün gebedje op zooals hy 's avonds voor 't naar bed gaan dead. Maar hy kon 't niet afmaken want 't snikken werd zoo heftig, dat 'themheelemaal overmeesterde. Hij dacht niet meer, hy' zag niet meer om zich heen, hij was alleen bezig te schreien. Eensklaps voelde hy een zware hand op zyn schouder en een diepe stem vroeg hem: Waarom heb ja toch zoo'n verdriet, kereltje? Simon keerde zich om. Een groote werk man met een baard en zwarte gekrulde haren keek hem goedig aan. Hij antwoordde met iyn oogen en zyn keel vol tranen: Ze hebben mügeslagen... omdat ik... ik ... geen... vader... geen vader.,. heb.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl