Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1836
Wat de Grondwetscommissie
naliet.
IV.
Het kiesrecht.
Hoewel de besprekingen der Commissie
aangaande het kiesrecht geen positief resul
taat hebben opgeleverd en daardoor de
wüzouden, als de zaak niet zoo ernstig
was, zeggen vermakelijke?impotentie der
Commissie om aan het hoofdpunt van hare
opdracht te voldoen helder aan het licht is
gekomen, kan men niet zeggen, dat de
Commissie in dit opzicht terughoudend is
geweest. Uit haar verslag blijkt, dat zij zoo
ongeveer alle kwesties, die zich bij de
kiesrechtvraag voordoen: algemeen kiesrecht,
gezinshoofden-kiesrecht, actief en passief
vrouwenkiesrecht, leeftijdgrens, evenredige
vertegenwoordiging met stemplicht, uitslui
tingen, de revue heeft doen passeeren en
Mr. v. d. Feltz, die in zijn Nota wel tot
positieve voorstellen komt, behandelt de
kwestie 200 goed als volledig.
Vreemd doet het derhalve aan, dat van
geen zijde het meervoudig kiesrecht is ter
sprake gebracht. De meerderheid der Com
missie had immers in 't naburige België
het voor haar niet afschrikwekkend voor
beeld büde hand. Wel is waar is in de
electorale beweging dit kiesrecht nog be
trekkelijk een nieuwigheid, die slechts in
België sedert 1893 en in Saksen sinds 1909
werkt, maar wanneer de verschillende vraag
punten aangaande het kiesrecht besproken
worden, verwacht men ten minste volledig
heid.
Uit een en ander te concludeeren, dat
onze Commissie voor Nederland niet zulke
resultaten verwacht van 't meervoudig kies
recht, als in België voor de clericale partij
te boeken vallen, en daarom de zaak in haar
rapport maar blauw-blauw liet, zou onbil
lijk zijn bij gemis aan eenige aanwijzing
tot die oordeelvelling. Maar, waar het meer
voudig kiesrecht ook hier te lande is aan
bevolen als correctief voor een ongebrei
delde werking van het algemeen kiesrecht,
waarvan mede getuigd kan worden: il est
en marche et rien ne l'arrêtera plus", daar
ware bühet zoeken naar een oplossing der
electorale kwestie de bespreking van dit
punt zeker op haar plaats geweest,
afgescheiden van de vraag, of men voor- of tegen
stander van het meervoudig kiesrecht is.
Zittinqduwr der Tweede Kamer.
De Commissie stelt yoor den zittingduur
van 4 op 5 jaar te brengen, dit zal, meent
ze, den rustigen en gestadigen arbeid be
vorderen; zoowel aan Ministerie als aan
Kamer is thans, naar den gewonen gang
van zaken, een te kort tijdbestek gelaten.
Het zij zoo, hoewel niet allen de onvrucht
baarheid van ons Parlement zullen toe
schrijven aan den zittingduur van 4 jaar:
er zijn perioden geweest van 4 jaar, die
verre van onvruchtbaar zijn gebleven en
't zal wel niet mogelijk zijn de noodzake
lijkheid van zekeren duur mathematisch
vast te stellen.
Hebben naast de voordeelen van een
langeren zittiagduur ook de nadeelen bij
de Commissie gewogen? Het blijkt niet.
Toch is het niet te ontkennen, dat, hoe
langer de zittingduur is, des te meer gevaar
ontstaat, dat de homogeniteit in beginselen
tusschen het kiezersvolk en de volksver-.
tegenwoordiging verloren gaat, en dat dus
het Parlement niet meer de afspiegeling
is, van wat leeft in de natie. Engeland
met zijn zeven jarigen zittingduur en zijn
herhaalde ontbindingen vór het verstrijken
van den termijn bewijst, dat dit gevaar
niet denkbeeldig is. Dit klemt te meer,
daar verschil .van inzicht van Eamer en
Begeering gemakkelijk blijkt en dan een
ontbinding het voortrollen van den parle
mentairen wagen weer verzekeren kan,
maar gemis aan homogeniteit met de kiezers
moeilijk te constateeren valt en de Kamer
kalm met haar werk kan voortgaan, terwijl
ze feitelijk niet meer is de afspiegeling van
wat de kiezers bij haar benoeming van
haar verwachtten: hetzelfde argument der
halve, dat minister Kuyper na verwerping
van de hooger onder wijs wet voor ontbinding
der Eerste Kamer aanvoerde. Onze Tweede
Kamer tijdens de April-beweging in 1853
en de vorige Duitsche Rijksdag zijn daar
mede sprekende voorbeelden van.
Als correctief voor een mogelijk verbroken
homogeniteit des te meer mogelijk naar
mate de zittingduur langer is is erkend,
en sedert 1874 in Zwitserland voor
bondsDE VADER VAN SIMON.
Naar het Frantch, van GUY DE
De klok had juist twaalf geslagen. De deur
der school giag open en de kinderen stormden
eruit, rechts en links stompen en duwen
uitdeelende om maar eerder buiten te zijn.
Maar in plaats van als eiken dag snel uit
elkaar te gaan om thuis te gaan eten, bleven
züop een kleinen afstand staan, en, groepjes
vormende, begonnen zij onder elkaar te
fluisteren.
Dat kwam omdat dien morgen Simon, de
zoon van Blanchotte, voor het eerst op
school was gekomen.
Allen hadden zij thuis over vrouw Blan
chotte hooren spreken; want hoewel zij in
't publiek vriendelijk werd bejegend, spraken
de moeders onder elkander over haar met
een soort misprijzend medelijden, dat de
kinderen overnamen zonder dat zy ook maar
eenigszins wisten waarom.
Wat Simon betreft, hem kenden zy' niet,
want hy ging nooit uit, en büslenterde niet
met hen in de dorpsstraten of aan den oever
der rivier. Za hielden dan ook niet van hem,
en het was met een zeker pleizier, vermengd
met niet weinig verbazing, dat EU het be
richt ontvangen en elkaar overgebracht
hadden, het bericht afkomstig van een jongen
van veertien of vijftien jaar, die er veel van
scheen te weten, te oordeelen naar het
veelbeteekend oogknipje, waarvan hij zijn woorden
deed vergezeld gaan:
Weet jullie 't... die Simon... non,
die heeft geen vader. *
Eindelijk verscheen ook de zoon van vrouw
Blanchotte op den drempel der schooldeur.
Hu was zeven of acht jaar. Hy' scheen wat
bleekjes, maar zag er zindelijk uit, met ver
legen, bijna linksche manieren.
H\j wilde naar huis, naar zijn moeder gaan,
wetten ingevoerd: het facultatieve referen
dum, een volksstemming over een door den
Bondsraad aangenomen wet, indien 30,000
burgers of minstens 8 kantons het eisenen.
Of de Commissie deze zaak overwogen
heeft, wie zal 't zeggen? Wij komen het
niet te weten. En toch is zegeennieuwigheid,
ook niet voor onze Nederlandsche staats
lieden. Dit instituut is in de grondwets
herziening der sociaal-democraten aanbe
volen om in de plaats te treden der Eerste
Kamer als centrum van weerstand." Waar
van afschaffing der Eerste Kamer in een
afzienbaren tijd geen sprake schijnt te zijn,
kunnen wij het facultatief referendum in
deze qualiteit stilzwijgend voorbij gaan.
Welk bezwaar er mocht zijn dit referendum
als correctief bij mogelijk verbroken homo
geniteit tusschen kiezers en Parlement in
te voeren, schijnt echter niet voor de hand
te liggen. Dat het in dezen vorm in
Europa alleen nog maar ia Zwitserland
bestaat zal geen argument kunnen zijn.
Bovendien is het instituut niet zoo geheel
vreemd aan ons staatsrecht, als men wel
meent. Wat beteekent de ontbinding b
grondwetsherziening anders dan het oordeel
der kiezers te vragen over de aangenomen
wetsvoorstellen, te onderzoeken of er homo
geniteit bestond tusschen de kiezers en de
Tweede Kamer, die de wetten aannam?
Dit geschiedt wel is waar niet rechtstreeks,
maar feitelyk komt het toch neer op de
beantwoording van de aan de kiezers voor
gelegde vraag: zijt gij vór of tegen de
aangenomen wetten? en het strijdt dus
geenszins tegen den aard van ons staats
recht, door in meer dergelijke gevallen de
mogelijkheid te openen, dat de kiezers
rechtstreeks ja" of neen" zeggen. Vrees
voor excessen behoeft niet te bestaan. In
Zwitserland werd van 1874?1900 voor slechts
29 van de 230 aangenomen bondswetten het
referendum aangevraagd; in 18 gevallen werd
de wet verworpenen 9 aangenomen en telkens
bleek onweersprekelijk, dat niet de waan van
den dag" zich van de kiezers had meester ge
maakt, maar dat integendeel het Zwitserscho
volk zich meer conservatief betoonde dan
zijn afgevaardigden. Chose curieuse", zegt
Duguit in zijn Traite de droit
constitutionnel, Ie referendum est a la fois pröaépar
des radicaux et des conservateurs. La chose
s'explique si l'on remarque, d'une part <iu'il
est théoriquement l'application logique des
principes démocratiques, et d'autre part
qu'en Suisse et en Amérique il a eu pour
résultat d'arrêter des lois a des tendances
avancéss. Aussi Ie «ystome du referendum
aurait ce doubléavantage d'assurer l'appli
cation des principes .démocratiques et de
former un contrepoids aux réformes parfois
téméraires des parlements."
Ons komt het voor, dat naast verlenging
van den zittingduur der Tweede Kamer,
tenminste aan het facultatief referendum
overweging toekomt en dat de Commissie
geen overbodig werk zou verricht hebben,
door in haar verslag haar zienswijze over
dit punt kenbaar te maken.
Administratieve rechtspraak.
Ten opzichte der administratieve recht
spraak onthoudt de Commissie zich van
eenigen stap, die deze zaak tot een nadere
oplossing kan brengen.
Evenals de grondwet van 1887, bepalen
de voorstellen der Commissie zich er toe
de mogelijkheid van regeling der adminis
tratieve rechtspraak te openen, zonder
meer. Nog altijd blijft dus art. 76, waarbij
de wet aan den Raad van State of een
afdeeling daarvan de beslissing .in geschil
len kan opdragen, en nog steeds fungeert
in art. 154 de bepaling, dat de wet de
kennisgeving van twistgedingen op
staatsrechterlük terrein kan opdragen aan een
administratieven rechter. In de 25 jaar,
sedert 1887 verloopen, is men dus geen
stap verder gekomen.
Overweging verdient hierbij de vraag,
of wellicht hier de invloed van Professor
Struycken merkbaar is, die in 1910, in zijn
bekend Administratie of rechter", zijn
gezaghebbend oordeel tegen de administra
tieve rechtspraak in het strijdperk wierp
en wiens woord büde behandeling der
begrooting van Justitie in 1911 de heeren
Van Hamel, Limburg en Van Doorn noopte
behoedzaamheid in zake de invoering van
administratieve rechtspraak aan te bevelen.
Die vraag diant evenwel ontkennend te
worden beantwoord.
Waar in de Commissie zitting hadden de
H.H. Roëll en Oppenheim, die zooveel
getoen de groepjes zijner schoolkameraad j es, die
nog steeds fluisterden en hem met slimme,
wreede oogen aankeken, zooals kinderen dat
doen als zij een leelijken streek beramen,
hem langzamerhand omringden en hem ten
slotte geheel insloten. Zoo bleef hu stok
stijf in hun midden staan, verbaasd en ver
legen, zonder te begrijpen wat men met hem
voor had. Maar de jongen die het nieuws
verspreidde, vroeg hem, trotsch op zyn reeds
behaald succes:
Hoe heet jij, zeg?
Simon, antwoordde hy.
Simon wat ? vroeg de ander.
Simon, antwoordde het kind verbaasd.
De jongen riep hem nu toe: Iemand
heet Simon zoo en zoo ... Dat is geen naam...
enkel Simon I
En hij, 't huilen nabij, antwoordde voor
den derden keer:
Ik heet Simon.
De kwajongens begonnen te lachen. De
zegevierende bengel zette zyn stem uit:
Zien j ullie wel, dat hy geen vader heeft!
Er heerschte een diepe stilte. De kinderen
stonden verstomd van dit buitengewone,
onmogelijke, monsterachtige geval, een jongen
die geen valer heeft; zij bekeken hem als
een wonderkind, een onnatuurlijk wezen en
zij voelden in zich de tot nu toe onver
klaarbare verachting stijgen, die hunne
moeders voor vrouw Blanchotte koesterden.
Simon was tegen een boom gaan leunen
om niet te vallen en daar bleef hy staan
als vastgenageld door iets dat verschrikkelijk
was en onherstelbaar. Hij trachtte er een
uitlegging aan te geven. Maar hu vond niets
om hen er mee te antwoorden en het
vreeselyke feit, dat hij geen vader had, te
ontkennen. Eindelijk, doodsbleek, riep hy
hun op goed geluk toe:
't Is wél waar, ik heb er wél een!
Waar is hij dan? vroeg de bengel.
Simon zweeg; dat wist hij niet. De kin
deren lachten opgewonden; en deze boeren
zonen, EO verwant aan de beesten, voelden
de wreede behoefte, die kippen er toe brengt
daan hebben om de zaak der adm. recht
spraak te brengen op het punt, waar ze
thans is, de heer Van Idsinga, die, hoewel
langs anderen weg dan deze beide heeren,
ook administratieve rechtspraak wenscht
en ten slotte de heer Loeft' zelf, wiens
wetontwerpen bijna in staat van wijzen zün
en waaromtrent naar luid van berichten
welhaast overleg door de Commissie van
voorbereiding met den Minister zal worden
gepleegd, is het niet aan te nemen, dat
ingenomenheid met de denkbeelden van
prof. Struycken deze artikelen in hoofdzaak
onveranderd liet. En wanneer men dan
bovendien ziet, dat de Commissie voorstelt
art. 70, dat de beslissing in administratieve
doelmatigheidsgeschillen aan den Koning
(d. i. aan de administratie) zeer uitdruk
kelijk opdraagt, te doen vervallen en te
vervangen door bepalingen, waarbij derge
lijke geschillen -door of krachtens de wet
zullen worden geregeld (art. 148bis en
191bis), dan rijst de vraag, wat dan wél
de oorzaak is, dat de Commissie niet voor
stelt het stelsel te aanvaarden, dat het tot
standkomen der administratieve rechtspraak
imperatief voorschrijft in de grondwet.
Dat men in 1887 huiverig was daartoe over
te gaan is te begrijpen, maar nu de kwestie
25 jaar lang gelegenheid heeft gehad te
rijpen en ook gerüpt is valt het
moeilijk in te zien, waarom thans de Com
missie den toestand nog langer wenscht te
bestendigen, waarbij aan den gewonen wet
gever het oordeel wordt overgelaten, of
adm. rechtspraak zal worden ingevoerd, of
wellicht, eenmaal ingevoerd, zal worden
afgeschaft. Aan een dergelijk gewichtig
instituut behoort, volgens velen, de grondwet
zelf een vasten bestaansgrond te verschaffen.
Hier onze bespreking eindigende van wat
de Commissie naliet, willen wij daar niet
mede te kennen geven, o. i. volledig geweest
te zijn. Integendeel, er zijn nog verschil
lende bekende vraagstukken, waaromtrent
meer licht van de Commissie gewenscht
ware, of waaromtrent zij ons geheel in het
onzekere liet, byv. in zake troonsopvolging,
ministeriëele verantwoordelijkheid, het voor
zitterschap van den Koning van den Raad
van State, onteigening par zone", regeling
van het politierecht, j'en passet Maar het
was slechts mijn bedoeling een blik te doen
slaan in de ledigheid, die de Commissie
gelaten heeft.
VAN R.
Keuterland, door JOH. W. BROEDELBT.
Meindert Boogaerdt Jr. Zaist 1910.
Na de lezing van een literair kunstwerk
als het onderhavige, blijven er in den geest
des opmerkzamen lezers voornamelijk drie
indrukken" achter, waaraan hy, in gepaste
volgorde, aldus uiting kan geven:
Ie. De schrijver van Keuterland heeft on
miskenbaar Duitsche taaisympathieën. Hy
schryft:
Ik trek thans Kenterland door, te sien,
wat daar m'n hart... verhengen mag." Een
Hollandsche-taalgevoelige zon geschreven heb
ben: om te zien en ook verder in het boek
niet telkens dat om hebben weggelaten. En op
bl. 175 gaat een juffrouw 't innerste" ont
lasten. ...
2a. Indien men uit hetgeen men hier ziet,
besluiten mag tot wat men niet zag en dus
aannemen dat alle drie de deelen van den
cyclus Vagebond door een gelyken geest be
zield zyn, dan, gelukkig vaderland! dringt
het vermoeden zich op, dat binnen uw land
palen de geest niet gesmoord wordt. Ten
minste door H.H. Uitgevers niet.
3e. Het ia echter en evenwel de vraag wat
men onder geest wenacht te verstaan. En,
daarover wér doordenkende, bevroedt men
dat met geest by voorkeur geestigheid be
doeld kan zijn en dit boek van den heer
Joh. W. Broedelet in de eerste plaats wel
licht een geestig, een spiritueel boek is.
Ik kom tot dit vermoeden
rechtsvermoeden zeggen wij juristen eigenlijk door
een bewijs uit het ongerijmde. Het boek met
dien (alvast aardiger) titel blijkt nl. noch
een karakter- noch een zedenroman. Ook
acht ik het niet bepaald historisch, nog
mineen gewonde makker af te maken zoodra
zy gewond is.
Simon wendde zich plotseling tot een
buur vriendje, zoon van een weduwe, die hy
altijd net als hijzelf heel alleen met zijn
moeder gezien had.
En jij hebt ook geen vader, zei hu.
Ik heb er wel een, antwoordde de ander.
. Waar is hy dan? ondervroeg Simon.
Hij is dood, verklaarde 't kind met
ere trotp, hij ligt op 't kerkhof, mijn vader.
Er ging een goedkeurend gemompel op
tusschen de bengels alsof het feit van zijn
vader op het kerkhof te hebban hun kame
raad grooter had gemaakt, om den ander
te vernietigen, die er in 't geheel geen had.
En de rekel», wier vaders voor het grootste
deel uit slecht volk bestonden, dronkenlappen,
dievoo, en die hard waren voor hun vrouwen,
duwden elkaar, en drongen hoe langer hoe
dichter opeen, alsof zij, de wettigen, hem,
die buiten de wet stond, in hun oploop
wilden dooddrukken.
Plotseling stak er een, die vlak büSimon
stond, treiterig den tong tegen hem uit en riep:
Geen vader! geen vadert
Simon greep hem met beide handen in
de haren en schopte hem rechts en links
tegen zijn beenen, terwijl hij hem verword
in de wang beet. Er ontstond een hevige
verwarring. De twee vechtersbazen werden
van elkander gerukt en Simon voelde zich
geslagen, gescheurd, gewond op den grond
gegooid te midden der juichende kwajongens.
Terwjjl hy opstond, werktnigelijk met zy'n
hand zijn blouse t j e, dat vuil van stof was,
schoonmakend, riep iemand hem toe:
Ga 't an je vader zeggen.
Toen voelde hij iets scheuren in zyn zieltje,
zij waren sterker dan hu, zy hadden hem
geslagen, en hij kon hun niet antwoorden,
want hij voelde wel, dat het waar was, dat
hij geen vader had. Vol trots, trachtte hij
even te vechten tegen de tranen, die hem
verstikten. Zijn adem stokte; dan begon hij,
zonder groot geluid, te schreien met lange
snikken, die zijn lijfje hevig doorschokten.
der realistisch. Maar een intrige-historie is
het toeb, welbeschouwd, ook niet. Misschien
een weinig romantisch-fantastisch, ja,
philosophiech, maar vooral geestig, O, ja, geestig
ia het bepaald. Daar valt niet aan te twij
felen, als men er eenmaal op let, dat het
geestig is. Het ia zelfs enorm geestig.
De schrijver laat b.v. een luien student
ia een koe veranderen en een professor col
lege geven voor koeien, waarbij hij
inhaarlieder boe" een primitieve taal ontdekt.
Dat is heel aardig.
En hy doet Vagebond reizen in een streek
waar zooveel kool groeit, dat de trein er niet
meer door heen kan. En die kool"
beteekent dan niet enkel gewoon kool, zoo maar
Kool, doch, geloof ik, ook nog wel wat anders,
en iets symbolistisch, voor het Hollandiche
volk nl.
Dat is ook heel aardig.
Maar het alleraardigst is, dat bij een cri
ticus in een ezel laat veranderen en i-a bal
ken. Dat is nu toch wel zoo piramidaal
grappig, dat vele andere, toch ook aardig
bedachte, geestigheden gelijk het optre
den van den declamator Albert Vogel, onder
den naam van Albert Vleugel, en de juffrouw
met de bevroren nens en het humoristisch
omnibnsgesprek en de zedelijkheid te
Arenburg er hun glans by schijnen te verliezen
en tot gewone weeë flauwiteiten worden.
Is dan deze aardigheid van den criticus
die tot een balkenden ezel wordt
gemetamorphoseerd inderdaad de aardigste aardig
heid van het boek? Bij goed nadenken zou
ik zeggen: neen. Er is nóg een aardigheid,
en eigenlijk gezegd is deze de vierde indruk,
die büde lezing nablijft.
Die grootste, tenminste uitgebreidste, aar
digheid van het boek, genaamd Keuterlemd,
derde (en laatste) deel van den Cyclus Vage
bond, is... de schrijver zelf, omdat hij een
zoo blijkbaar gelukkig mensen, is.
Of is het niet aardig in en door een boek
met een gelukkig mensch kennis te maken ?
Een, die zichzelven nu toch wel zoo'n
lolligen pisang" vindt, als er onder de zon
... rond kentert", laat ons zeggen. Een
die de gaaf, het talent, den geest bezit ook
het gewoonste, door hem op reisjes in het
vaderland beleefd en opgemerkt, te doen
mousseeren tot er iets dol grappigs uit ont
staat. En zelf?, als de schrijver zijn beau
jour heeft, iets phantastisch, of mystiek*
romantisch, luguber-tragisch, woest pathe
tisch. Een, die gevoelt een pen" te bezitten,
tegelijk zwierig en Fierrot-esk, een pen" die
schilderen" kan en indrukwekkend
betoogen tevens, die om kort te gaan ??in staat is
een Faust-drama (inclusief het Ewig Weibliche
das unt hinan zieht) te dichten uit een
vaderlandsche nutE-3preekbeurten-tourr.ee.
Zulk een gelukkig mensch is nu de heer
Joh. W. Broedelet, dewijl hij zich eigenaar
weet van een voorname ziel. Veracht hij niet
de boeren van Kenterland, wier eigenaardig
heden hij met nooit falenden blik naspeurt,
om hen geestiglijk te reprodnceeren in een
brillant phantastisch verhaal? Hebbeu zy
niet zijn schoonste en gevoeligste voordrachten
belachen, om verlokt en veroverd te worden
door sentimentaliteit en grappen, die zelfs
de heer B. niet gamch meer genieten kon?
En bovenal: heeft hij niet, büty'd en wy'le,
den Weemoed, het geestely'k tekort des levens
gevoeld en zich vragen gesteld, leventvragen,
waarop geen antwoord volgt?
...Waar gaan we? Waar zün we? Waar
komen we heen? (Dit klinkt een beetje
Duitsch. F. C.) We varen in de eeuwige
duisternis, met 'n zekerheid meestal, als zagen
we 't licht. En toch tasten wy allen in 't
grondeloos diep van 't donker, blindgeboren,
blind levend, blind stervend. Arme mollen,
die we zün! En we denken nog wel, den
hemel te doorspeuren l"
Ziedaar een klacht van den Griibler Joh.
W. Broedelet, den melancholischen
levensbepeinzer. Is zij niet treffend in harmonie
met zün gpeelsche phantaisie, zijn geestigheid,
zün ironie ? En is dit alles niet een beetje
(veel) would-be, .quasi, oftewel geforceerd en
voortdurend er naast ? Naast het echte namelijk.
Toch is niet alles hier nare ijdelheid en
aanstellery, mogen wy bedenken. Als men de pose,
de opgeblazen zelfvoldaanheid er afschept,
bluft er toch nog wel iets over. Geen kunst,
geen korrel artisticiteit, maar een heel klein
levensgevoel, waaraan wy ons verwant weten.
Biykens zün boek is de heer Joh. W.
Broedelet geenszins de man, die recht zon
hebben, Kenterlandeche dwaasheden op de
kaak te stellen, eenvoudig omdat zijn
blijgeestigheid zelf zoo Kenterlandsch onmach
tig is. Doch hu heeft van het benauwde en
Toen brak er een wilde vreugde uit by
zyn vijanden, en, natuurlijk-weg, evenals de
wilden dat doen in hun afschuwelijke vrooly ke
buien, namen ze elkaar bij de hand en
gingen om hem heen dansen, terwijl ze aldoor
maar als een refrein herhaalden: Geen vader I
Geen vader!"
Maar opeens hield Simon op met huilen.
Een dolle woede overmeesterde hem. Er lagen
steenen dicht büzijn voeten; hy raapte ze
op en wierp ze met al zün kracht naar zün
beulen. Twee of drie werden er geraakt en
holden schreeuwend weg; en hy zag er zoo
vervaarlyk uit, dat de anderen de schrik beet
kregen Laf, zooals de menigte altyd is zoodra
zy te doen heeft met iemand, die tot 't uiterste
is gebracht, vlogen ze uit elkaar en vluchtten
weg.
Alleen gebleven liep het vtderlooze kind
naar het open veld, want een vage herinnering
had in zün geest een vast besluit doen ontstaan.
HU wilde zich in de rivier gaan verdrinken.
Hij herinnerde zich inderdaad dat een arma
drommel, die bedelde om zyn kost, acht dagen
geleden in 't water gesprongen was, omdat
hu geen geld meer had. Simon was er bütoen
hy opgevischt werd; en 't verdrietige mannetje,
dat hy gewoonlijk beklagenswaardig, vies en
leelyk vond, had hem nu getroffen door zyn
kalm citerlyk, met zijn bleeke wanger, zijn
langen natten baard, en zün open, rustige
oogen. Men had in den omtrek gezegd: Hy
is dood." Iemand had er bügevoegd:
Nu is hu gelukkig." En Simon wou zich
ook verdrinken omdat hy' geen vader had, net
als die ongelukkige kerel, die geen geld had.
HU kwam vlak bü't water en keek hoe 't
stroomde. Viscbjes dartelden vlugjes in den
helderen stroom, en van tijd tot ty'd maakten
ze een sprongetje en hapten naar vliegjes
aan de oppervlakte van 't water. Hij hield
op met huilen om ze te zien, want hun
bedrijvigheid trok hem aan. Maar soms kwam,
even als gedurende de rnstpoozen van een
storm plotseling hevige windvlagen voorb
vliegen, die de boomen doen kraken en zich
aan de horizon verliezen. Soms kwam met
benauwende Hollandsche dan toch iets ge
voeld en er onder geleden. En zoo hij dikke
banaliteiten loslaat over leven en
menschenlot, behoeft dat nog geen bewijs te zijn, dat
hy 'nooit leed en ongeduur over het zijn
heeft ondervonden. Hu maakt zich belachelijk
door het te zeggen, maar is er zooveel wijs
heid in het zwügen van de duizenden, die
nooit aan het levea leden en daarom al zyn
boek eek vinden? Met die duizenden heb
ben wij zoo goed als niets gemeen. Zg mis
kennen en verarmen voor ons de wereld,
waarin zy zich kip-lekker gevoelen, omdat
zügeen andere idealen kennen dan carrière
en fatsoen.
Maar de heer Joh. W. Broedalet is voor
ons, ten slotte, een broeder en lotgenoot, een
medepelgrim op 's levens grauwen heerweg.
HU maakt het wat stoffiger dan strikt noodig
schünt, omdat hy' per se een Vagebond en
een Pierrot wil heeten, en dwaze sprongen
maken. Maar als hy rustig zün wil wat hu
is, een wat vermoeide reisgezel, gely'k w
allen, zonder veel verwachting op weg naar
een twijfelachtige bestemming, dan zal men
hem een weemoedigen groet en sympathie
gewis niet weigeren.
En zyn achryversydelhei l lankmoedig ver
geven, omdat wy weten hoe groot de ver
leiding en hoe klein de zelfkennis ie.
FEANS COENEH.
Het Futurisme.
Wüdoen hier na verkregen toestem
ming het antwoord volgen, dat de heer
Jac. van Looy ons zond op onze vraag, oi
hy voor De Amsterdammer zy'ne meening zon
willen formnleeren over de Futuristen".
***
Zondag-morgen, 25 Aug. 1912.
Tot myn spijt kon ik niet eerder op uw
schryven antwoorden. Ik had te veel te doen
in het heden en was allerminst geschikt om
aan uw verzoek te voldoen. Alioo dan ook heb
ik de tentoonstelling der futuristen niet gezien
en zal er ook vooreerst geen tijd voor kunnen
missen. Maar, wat van uit de wereldsche
rumoeren tot my' kwam en na lezing van de
manifesten, enz., die u me zondt, wekken zij
mijne belangstelling en meer. Eerstens bekoort
my de naam. Jaren geleden heeft iemand het
woordje future" voor müin een vriendelüken
ademkring geplaatst; future", zet daar nu ns
toekomstig" eens naast, dat toch ook een
mooi woord ia; is future" dan niet als een
danslustig meiej e büde door zwangerschap wat
ongemakkelijke dame toekomstig"? Klinkt
future" niet als een jubelend fluitje en
toekomstig" als een groote trom ? Ia future"
geen liedje bühet sermoeniale toekomstig"?
Het eerste geen bokaal vol schuimwijn en
het ander geen toonbank met de spoelbak
er op? En dan, zij komen uit het schoone
Italia, oh, rivedere e poi mor ir e, en, zy hebben
zoo overvloedig veel hekel aan allerlei, waar
wy, in bescheidener mate, ook niet immer
vriendelijk voor waren gestemd; museums,
o.a., waar wy ook wel eens minder liefdevol
over hooren spreken; werden zy nog onlangs
tiet, door een die het heel goed kan weten,
weeshulzen genoemd? godshuizen waar
schijnlijk bedoelende. O, zij haten, zooals
alleen zuidelijke naturen vermogen te haten;
alle schoolschheden haten zy'; doch dat kan
ons toch niet deren; zün wy niet ry'k gezegend
aan kunstleeraren om tegen de overmaat
hunner invloed te waken, ja; en, zün ze
ook al eenigzins onredelyk, ze zün zoo heerlyk
onduidelijk, ze beminnen zoo prachtig het
gevaar", die Zaterdageche kerels; schilder
niet, roept hun voornaamste woordvoerder
zelfs uit, de ruiten aller kunstzalen insmytend,
staak uw zingen, alle koren jagend uiteen,
het meest futuristische werk wat valt te doen
is oorelogen en landen veroveren. Tripoli!
Maar, maar, maar, dan zou ik, die durf zeggen,
van-af myn teenen, pardon, tot mijn
veelbeleefd-hebbende kruin een Hollander te zyn,
naar Atjeh. moeten gaan of naar Nieuw-Guinea,
en, hoe zon ik daar komen?
Ja, ik heb met de futuristen op, met alle
futuristen. Het is nu eenmaal zoo; iemand
is jong, hartstochtelijk, schildert, dicht, dobbelt
of drinkt. Da een vernielt met even veel wel
lust zyn schilderij, als een ander zün vermogen;
of betroetelt er een als wér een ander zün
glaasje. Het eenige wat müvan die Italianen
verbaast, is, dat züde vrouw willen bannen.
Ik begrijp zulks niet goed van myn kunst
broeders; natuurlijk schuilt er bij hen geen
Rafaëi, geen Michael Angelo, zelfs geen
een vlijmend leed deze gedachte weer b
hem op: Ik ga me verdrinken omdat ik
geen vader heb."
Het was lekker warm buiten. De zachte
zon koesterde 't gras. 't Water blonk als een
spiegel. En Simon had pogenblikken van
zaligheid, van een loomheid, die altijd volgt
op tranen, oogenblikken, waarin hu grooten
lust had om te gaan slapen, dit dr, in 't gras,
in 't zonnetje. Een groen kikkertje sprong
van onder zyn voeten weg. Hu probeerde
het te vangen, maar het ontsnapte hem. HU
liep 't achterna, tot drie keer toe wist het
beestje te ontkomen. Eindelijk pakte hij het
aan 't uiteinde van zyn achterpooten en hu
moest lachen om de pogingen die 't deed
om los te komen, 't Kromp in elkaar op zyn
groote pooten en plotseling, met een korte
ruk stak het ze uit, styf als twee stokken;
het diertje met zyn ronde goud-omkringde
oogen sloeg onderwijl met de voorpooten,
die . als handen bewogen in de lucht. Dat
herinnerde hem aan een stuk speelgoed dat
van smalle plankjes gemaakt was, welke dwars
over elkaar gespykerd waren en die door een
zelfde beweging als het kikkertje maakte,
de op de plankjes gestoken soldaatjes deden
exerceeren.
Toen dacht hu aan huis, daaina aan zijn
moeder, en ineens heel bedroefd begon hij
te schreien. HU rilde over zyn heele lyfje;
hy knielde neer en zei zün gebedje op
zooals hy 's avonds voor 't naar bed gaan
dead. Maar hy kon 't niet afmaken want
't snikken werd zoo heftig, dat
'themheelemaal overmeesterde. Hij dacht niet meer, hy'
zag niet meer om zich heen, hij was alleen
bezig te schreien.
Eensklaps voelde hy een zware hand op
zyn schouder en een diepe stem vroeg hem:
Waarom heb ja toch zoo'n verdriet, kereltje?
Simon keerde zich om. Een groote werk
man met een baard en zwarte gekrulde haren
keek hem goedig aan. Hij antwoordde met
iyn oogen en zyn keel vol tranen:
Ze hebben mügeslagen... omdat ik...
ik ... geen... vader... geen vader.,. heb.