Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1837
Gezicht van de Oade Brng te Amsterdam in de 17de eenw op het Tolhuis over 't IJ.
Door L. Backhnyien.
immmiiiiii niiiuiiii
UB VOLEWIJK BN Dl GBBTKAITE WBDERDOOPERS, 1535.
Met de voeten opwaerta gelyck honden, syn sy aen een
galghe gheknocht,
Haer Capitein boven haer ghebonden, BO wert dat loon
na 't werk volbracht.
(uit de Prentvertameling van R. W. P. de Vriei).
Over 't J.
HET TOLHUIS EN DE
VOLEWIJK.Het Tolhnis, een lieflingsplekje der
Amsterdammers, aan de overzij van 't Y,
gaat na ook verdwijnen, en krijgt een
andere bestemming. Een groot bord is
al tegen de beachoeiing van den tuin
aan het Y aangebracht, waarop te lezen
staat: Nederlandsche
Scheepvaarttentoonstelling 1913, rechts het Hollandsohe,
links het Amsterdamache Wapen.
Het Tolhuis", gelegen in «De
Volewijk", houdt verband met het
Amsterdamsche volksleven.
De Volewijk" was voor eeuwen een
van menschen verlaten oord, een schier
eiland j e,?voor de vogels een paradijs,
?en prachtige broedplaats. Er waren
er zoo velen, dat het een echte
Vogelenwijk werd, een naam verbasterd tot
Volewijk". Uit die geheimzinnige, door
vogels bewoonde plaats, welke er hun
eieren legden, kwamen de
AmsterdamflIlllllllllllllllHltlllllllllllllllllllllHlIlllllllllllllllllllllllnlIlllllllllltlllll
De oudste verlichting van
Amsterdam.
( KA ARS VERLICHTING).
In het oudste Amsterdam, het Am
sterdam der Middeleeuwen, en nog in
het Amsterdam in den aanvang der
17de eenw was het's avonds kwaad gaan
langs der straten. Het stadsbestuur had
uit wijze voorzorg poorters en poorte
ressen verboden 's avonds na bepaalde
uren zich buitenshuis te begeven, ten zij
voorzien van een lantaren. Wie in den
donker, te avond of lacht, zich op straat
waagde, liep gevaar aangevallen te wor
den door fielten of rabauwen. Het was
ook zaak het voorhuis goed te grendelen,
want de dieven en huykevaken konden
omgaan om te stelen. Als burgemeesteren
in den avond, in vriendschap versaamd
waren geweest, werden zij door stads
boden met stoklantaarns thuis gebracht.
Gold het feestelijke gelegenheden, de
feestgangers kregen geleide van mannen
met brandende fakkelen in de hand, zijnde
dit tevens een hooge onderscheiding. Zoo
werden, in 1522, al de feestgenooten
er waren veertig van de mooiste meisjes
van Amsterdam bij van het banket
en de danspartij die Popejus Occo in
zijne woning: Het Paradijs" in de
Kalverstraat waar nu hotel en restaurant
Polen is ter eere van koning
Christiaan II van Denemarken had gegeven,
met fakkelen thuisgebracht. Het was
naar Romeinsch voorbeeld. Toen de
consul Duilius de Carthaagsche vloot
had overwonnen, meende de Republiek
hem een groote eer te bewijzen door
de bepaling, dat hij zijn leven lang alle
avonden met muziek en fakkellicht naar
huis zou begeleid worden. Eene
eerbewijzing, die bij kleine verandering nog
over is in de serenades van thans.
Een schijn van straatverlichting gaven
de kaarsjes brandende in de huisjes voor
de heil igebeelden op hoeken van straten,
zooals op den hoek van den Sinterklaas
straat en van de Sint Jacobstraat, tegen
over de Oudebrugsteeg, enz. Toch bleef
het duister in Amsterdam, de burger
en ratelwachts mochten 's nachts geen
ronde doen zonder lantaren B, waarineen
brandende kaars. Kaars en vuur 's nachts
in voorraad te hebben was van
beteekenis. Ieder zorgde angstvallig voor het
inrekenen van het vuur en het in voor
raad hebben van kaarsen. De nacht
wachten waarschuwden ten overvloede
en herinnerden bij het uitroepen der
uren: Bewaar je vuur en kaarsje wel,
de klok heit tien."
Kaarsen en kaarsjes zijn in het volks
leven niet zonder beteekenis. In Reinaert
de Vos is er sprake van. In het liedje
van de koningskinderen ontsteekt de een,
om de duisternis, drie keersen, als
savonds het dagelicht sonc".
Misschien stamt uit dien heel ouden
tijd, den tijd dat men den avond ook
kortte met het opgeven van raadsels,
sche kinderen; z
vertelden de ouders,
als hunne telgen
vroegen naar hun
ontstaan. Moeder
ging met de schuit
naar DeVolewijk",
haalde daar de kin
dertjes vandaan,
liep over het gla
zen bruggetj e, brak
haar been, werd in de schuit geholpen
en thnisgebracht met het kindje in haar
armen, maar moest, omdat ze haar been
gebroken had, lang te bed blijven.
De kinderen geloofden het, want als
zq op het Water (Damrak) of op de
Oude Brug stonden, kwam hun De
Volewijk", waarboven zwermen vogels
vlogen, geheimzinnig genoeg voor, even
als de tocht over ie wilde zee", zooals
in oude tijden het Y, waar het geweldig
spoken kon, genoemd werd, en waarover
moeder in donkeren nacht, met een
lantarentje bij zich, was gevaren!
Amsterdamsche kinderen hebben drie
a vier eeuwen het sprookje geloofd. Nu
is het met de verandering te dier plaatse
uitgestorven. Maar vroeger, welke Am
sterdamsche kinderen geloofden het niet!
Ze zagen het zelfs gedrukt op de prent
van Jan de Wasscher en zijn vrouw".
Jan en Griet al met de lantaren
Gaan naar de Volewyk heenvaren.
iiiiiiiiMimiiuimiMHii
het tot kinderraadsel gewordene rijmpje,
doorspekt met echt oud Amsterdamache
woorden:
Er stond een juffertje aan de deur
Ze had een wit, wit boezelaar) j e veur
Hoe langer dat se stong
Hoe meer dat ze vergong.
Da algemeene kaarsverlichting heeft
het tot langer dan het begin dezer eeuw
uitgehouden. In het gezin had ieder
zijn avond om de kaars te snuiten. Ge
zeten bij de kaars had het
scheefbranden, het komen van randjes aan de
kaars, het verbranden enz. beteekenis
en beduidenis. De kaars, het zinnebeeld
van het leven en het intreden van den
dood, deed dichters zeggen: Uit is de
kaars!" Richard III slaat de angst om
het hart, als het licht, de kaars, blauw
brandt. Een slecht voorteeken!
Een kaars had men voor iederen hei
lige gaarne over, zoo goed als de
toonbrooden voor den priester. De kaars
werd op Driekoningenavond tot spel, en
nog heden zijn er in Amsterdam gezin
nen, waar op oude trant als een
trekbrief en een kroon op straat gekocht is,
gesprongen wordt over het kaarsje.
De kaars gaf aanleiding tot spreek
woorden, en om de wille van het smeer
lekte de kat de kandeleer.
Openbare gebouwen en feestzalen zijn
tot het begin der vorige eeuw door
kaarsen verlicht geworden. Nog n
gebouw is er, dat door kaarsen verlicht
wordt: de synagoge der Portugeesch
Israëlitische Gemeente. Als op feest
dagen alle kaarsen, ten getale van 79fi, op
de koperen kronen ontstoken zijn, is
geen schooner, geen mystieker aanblik
denkbaar; het is de schoonste verlich
ting uit heel Amsterdam.
Moge in die synagoge nooit ander
licht komen!
De katholieke eeredienst houdt de
kaarsen in eere en de verschillende kaar
sen hebben er verschillende beduidenis.
Ook de schouwburgen werdea oudtijds
door kaarsen verlicht, alsmede, door
vetbakken. Zulk licht is in 1771 oorzaak
van den ontzettenden brand van den
ouden schouwburg op de Keizersgracht
geworden, waarbij vele menschen het
leven lieten.
Tooneelisten kregen bij iedere voor
stelling twee kaarsen in hun kleedkamer.
Zij zetten die op flesschen en konden
er zich bij kleeüen en schminken". Velen
gebruikten n kaars en namen de andere
mee naar huis. Kaarslicht is bizonder
gunstig bij het grimeeren; oude schil
derijen waarbij kaarslicht op mans- of
vrouwentronies valt, bewijzen het. De
schoonheid van sommige vrouwen komt
bij kaarslicht helder uit. Vandaar de
uitdrukking: kaarsmooi of kaarsschoen".
Hoe de verlichting ook veranderde,
in kerk en paleis, en bij feesten blijft
het kwijnende kaarslicht het schoonste,
al is de tijd van kaarslicht in gezin en
In oude tooneelstukken komt de Yole^
wijk vaak voor, b.v. in Bredero's Griane"
zegt een der personen: Ichsalsegghen,
dat ich dit kindt al moerlijcke-liennigh
uyt de Voolwyck gehaelt heb."
De Volewijk" is voor de Amsterdam
mers ook om andere redenen een geheim
zinnige plaats geweest. Er kwamen niet
alleen uit de vogeleieren de
Amsterdammertjes vandaan, maar de Amsterdam
mers hingen er ook de lijken van mis
dadigers te pronk en zetten de kop op
een rad. Toen heette het: het
Hooggeregt op het Galgeveld aan de Volewijk".
In 1630 was die Volewijk een
gerechtsplaats geworden en hadden de ste
timmerlieden er 'sHeeren galg en rad
geplant. Hoe verschrikkelijk dat was,
kan men zien op de hierneven staande
reproductie eener eeuwen-oude prent van
de Volewijk. Er hangen aan de galg of
liggen op het rad een stel lijken van
Wederdoopers, die in 1535 zich van de
stad hadden willen meester maken. Velen
werden gevangen genomen en op het scha
vot voor het stadhuis tot exempel van
Het Tolhuis ia den winter, naar een sepiateekening van Schouten, einde 18de eenw.
(uit de Prenivinamelir.g van R. W. P. de Priei).
IIMIIMItlUIIIHIIIlmnll
als straatverlichting lang voorbij. Er
zijn nog maar weinige kaarsenmakerijen
en kaarsen winkels vetkaaraen te
Amsterdam; die in de St. Jacobstraat
aan den Nieuwendijk, dezelfde straat,
waar eens, in de Middeleeuwen een
kaarsje voor het heilige-beeldje behoorde
tot de allereerste straatverlichting, is,
vór 'n tien jaar verdwenen.
Waskaarsen hebben de vetkaarsen ver
drongen, de bekende waskaarsenfabriek
van Brandon te Amsterdam en de fabriek
aan de Wetering zijn verdwenen. Gouda
houdt de eer van het kaarsenmaken in
eere.
Het kaarslicht als algemeene verlich
ting heeft zich lang gehandhaafd. Ce
eerste straatverlichting de brandende
kaars voor straatheiligen. In navolging
werden ook lantaarnen met kaarsen op
de bruggen gesteld. Maar hoeveel bleef
er in het duister! Daarom werd in 1579
bevolen, dat de kaarsen in de lantaarnen,
die op de bruggen stonden, onmiddellijk
bij het vallen van den avond ontstoken
moesten worden, en om da straten uit
de volslagen duisternis te brengen, wer
den alle herbergiers en tappers bevolen
licht te doen branden in hunne voor
huizen. Deze keur moest telkens worden
vernieuwd, tot groote droevenis van de
hesren van den gerechte. Daarom
willekeurden zij in 1587: in de lantaarnen
op de bruggen alle avonden na het luiden
der boomklok de kaarsen te ontsteken",
en daar de toenmalige burgerij evenals
dezer dagen de erentfeste leden der
vereeniging Het Koggeschip", klaagde en
jammerde: Amsterdam schuilt in het
duister, meer licht, meer licht!', ordon
neerde een keur van 17 November 1595,
dat aan ieder twaalfde huis bij avond
ea nachte door den bewoner een lan
taarn met een brandende kaars zou uit
gehangen worden. De Heeren lieten nu
niet met zich spotten, zij stelden lieden
aan, die zorg droegen voor het ont
steken der kaarsen. De burgerij werd,
om deze controleurs te kunnen bezoldi
gen, een lantaarngeld opgeleid, dat door
collecteurs werd geïnd.
Op deze manier werd bijna een eeuw
lang Amsterdam verlicht, t»t nieuw en
sterker licht zou schijnen uit een oude
stadsbuurt, de buurt grenzende aan de
plaats waar eens het
Minderbroedersklooster had gestaan, en waar de schrij
vers de kaarsen voor het stadhuis kwamen
halen, door de uitvinding van Jan
v. d. Heyden in de Koestraat, dus genoemd
omdat de straat gerooid was ter plaatse
van den koestal van het klooster Sinte
Maria Magdalena in Bsthanië, bestemd
voor vrouwen, die na hare leden door
onreine lusten bezoedeld te hebben, haar
leven wilden beteren met deugdelijke
bedrijven". De nabijgelegene
Bethaniestraat en B athaniedwarsstraat aan den
Oude zij ds-Voor burgwal bewaren in den
naam de herinnering aan dat klooster.
J. H. RÖSSING.
Tiicrat m
door H. P. BBEMMEK. *)
De zin van Spinoza, dat realiteit
en volmaaktheid elkaar dekkende be
grippen zy'n, vindt men by' Vincent
in aesthetische werkelijkheid omgezet.
B r e m m e r.
Een bespreking van dit biek leidt tot een
bespreking der methode-Bremmer. Van
een boek over Vincent van Gogb, dat is van
een afgeronde en critische beschouwing over
zijn gezamenlijke werk, en van daaruit een
algemeene karakterigeering dezer
phenomenale, voor velen zoo raadselachtige persoon
lijkheid als menach en als kunstenaar, kan
*) Vincent van Qogh. Inleidende Beschou
wing. H. P. BREMMER, uitgave W. Versluya,
Amsterdam.
anderen by den scherprechter levende
opgesneden, haer harte uit den lichaem
genomen, daer na onthooft, end* van den
levenden lyve ter doodt gebraght" en
later per schuit over het Y naar de
Volewijk gebracht om daar nog een tijd
aan de galg te hangen of op het rad te
komen.
Als men de prent met al de akeligheid
beziet, kan men begrijpen, dat een
Amsterdamschen jongen het hart in de
schoenen zonk, als zijn vader hem, om
verregaande ondeugendheid, toevoegde:
je groeit nog op voor galg en rad!"
Door de landen van de Volewijk werd
in 1662 een rijweg en een doorvaart ge
maakt; het geheel was reeds omringd
door een zomerdqk. Daarbij werd een
Tolhuis gezet, dat in de tweede helft
der achttiende eeuw er nog het eenige
huis was. De ontvanger der tolheffing
woonde in het Tolhuis, en werd
geheeten: Schout van de Volewijk"
Dit Tolhuis diende tevens tot herberg,
waarbij al spoedig een stalling voor
paarden en rijtuigen kwam. De Amster
dammers gingen er vaak 's Zondags
henen, dronken er brandemoria, rookten
een lange pijp en genoten yan het mooie
gezicht op het Y en de stad.
Het laatste Tolhuis is sedert jaren een
gewoon huis geworden, en de ingang
naar achteren verlegd. Het grenst aan
het feestgebouw, Tolhuis in naam, en
gedoemd, na een bestaan van ongeveer
een halve eeuw, te vallen onder de slagen
der sloopers.
Dit feestgebouw is door den kastelein
Mol door een grooten tuin omringd,
waarin langzamerhand allerlei vermake
lijkheden kwamen, schietbanen, enz. De
boogschutters, die vroeger hun banen
hadden, f in een tuin op den
buitemsingel, waar thans .Parkzicht" is, of in
De Nederlanden", den bekenden tuin,
bij een der schuttersfeesten nog door
Koning Willem III bezocht, vonden er
na de bebouwing van de
Naasaukadebuurt, een nieuw asyl. Het laatste teeken
van leven van het feestgebouw, dat
nooit tolhuis was, maar er den naam van
droeg en bezongen is in een liedje:
Tolhuis, Tolhuis!" enz. zal zijn: de daar
weldra te houden Zomerkermis, En dan
verdwijnt al wat aan het Tolhuis en
aan de Volewijk herinnert.
Het jubeljaar 1913 sticht er iets groo
tera en schoeners: De Nederlandsche
S oheep vaarttentoonatellin g''.
J. H. RÖSSING.
Vincent van Gogh. Bouwland.
hier geen sprake zijn. De schrijver aelf had
by deze uitgave, die grootendeels ia een
bnndel van onderscheidene opstellen alt zijn
Moderne Kunstwerken", ook niet een zoo
danige pretentie. In het voorwoord leun
we: dit boek, dat ten doel heeft, niet in
abstracte bewijsvoering of ia enthousiaste
bewoordingen dezen mansoh te roemen en
boven allen te verheffen, maar met zijn werk
ten voorbeeld, uit dat werk zelf dus, zijn
grootheid te bewijzen".
Het ia dus een onderrichtend boek, of een
boek vol onderrichtingen, evenwel met
de kennelijke tendenz eener absolute ver
heerlijking zoowel van de werken, ala van de
figuur van Vincent van Gogh. Want een
werkelijk critische houding ia aan het oordeel
nergens waar te nemen en het boek laat zelfs
den indruk na, dat al wat besproken werd,
der volmaaktheid nabjj ia. Nn kan ik zelf me
voorstellen dat men zich bq deze kunst
gereedelyk Iaat gaan in een critieklooze bewon
dering, of liever vereering, dat, zoo ergens,
hier een dweepende hoogschatting te veront
schuldigen, zelfs te rechtvaardigen ia; om
de zuiverheid van uiting ia de kunst van
Vincent van Gogh weergaloos in onzen tfld,
en daarmee werkelijk volmaakt te noemen; ik
weet geen kunst, die in baar geestelijk orga
nisme zoo volkomen is.
Er zjjn in het oeurre van iederen grooten
meester in onzen t})d vooral heel wat
exemplaren na te wijzen van een taliche
echtheid, maar van de honderden schilderyen
en teekeningen, die Vincent van Gogh in
eenige jaren voortbracht, zijn er maar heel
enkele, die ala een half gemeende en zich in
gekunstelde vormen handhavende uiting
kunnen afgeweien worden. Zoo beeft een
tentoonstelling van dezen een OBvergelykelyk
aantrekkingsrermogen, daar ieder werk hier
beteekent de ongerepte openbaring van een
vurige en groote menscheiy'ke sensatie. En
daarom dan ook onthoudt men zich uit
piëieit van eene waardeschatting, die een toets
zoekt by de erkende eigenschappen van het
groot-meesterechap in kunstbedrijf.
Nu schijnt tegenover zooveel miskenning
en een by ons nog al veel gedeelde meening,
dat slechts door een atarre geestdrijverij de
kunst van Vincent van Gogh voor vol wordt
gehouden, de taktiek van den
heer Bremmer, aangeduid in
zijn hierboven geciteerde woor
den, wel doelmatig om de aan
zienlijke waarde van dit werk
overtuigend te doen blijken.
H ij wil zich niet laten gaan in
lofmitingen, die een slechts
vluchtige geestdrift kunnen
wekken, en zet zich tot een
redematige, uitvoerige verkla
ring van de kunstwaardige
verschijnselen. Hu betracht
ala 't ware een rationneele
esthetica en zyn redeneerin
gen over het waarom der kwa
liteiten in eenig besproken
werk blijven steeds in den
zelfden maat van een onver
stoorbare rustige bewijsvoe
ring. Een spiegeling aan
Spinoza laat zich daaruit wel
onderkennen, en de wtyse van
opstellen z.ner bewering doet
soms al heel erg Bpinoia-achtig
aan. Zoo bijv. op bl. 192 waar
by uiteen wil zetten hoe de
visie van geluk en blijheid in
Vincent'* Fransche
landschap