De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1912 15 september pagina 2

15 september 1912 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1838 gen te vernemen, dat Prof. van Hamel zijn vertrouwen in de toekomst van Zuid-Afrika zeer belangrijk heeft zien toenemen. Men was over die toekomst hier en elders ernstig bezorgd en het is zeer geruststellend deze uitspraak te hooren van zoo bij uitstek be voegde zijde, van iemand, die heeft rondgereisd, rondgekeken, rondgelnisterd en zich aan verschillende feestmaaltijden heeft rondgegeten. Over duizeligheid büdit alles wordt niet geklaagd. Dat geen muffe kamergeleerde ZuidAfrika bezocht, blijkt wel hieruit, dat Prof. van Hamel zijn aandacht ook wijdde aan de belangen van den Nederlandschen han del. Hoogst verrassend is de mededeeling, dat onze boekhandelaars daarginds veel zaken kunnen doen, en het is zeker be vreemdend, dat de belanghebbenden hier te lande dit nog niet wisten, uitgezonderd dan de firma De Bussy. Met zeer groote voldoening vernamen wij verder, dat het Hollandsche vee zoover boven het Engelsche wordt verkozen. Onze runderen mogen daarop trotsch zijn en onze veefokkers kunnen er hun voordeel mee doen: vee viotis! Yan groote opmerkingsgaven getuigde de tafelrede van prof. Yan Hamel. Yersohillende punten van overeenkomst tusschen Hollanders en Afrikanen wist hu op te sporen: .het eerste ea zeker niet het minste was de kerk." Het heeft ons, ronduit gezegd, wel een weinig verwonderd dit punt door iemand als prof. Yan Hamel als het eerste en het voornaamste te hooren qualificeeren. Met betrekking tot een deel van ons volk moge hu geluk hebben, met betrekking tot de meerderheid stellig niet. Ons schijnt het releveeren van dit punt overigens niet ge lukkig; de Yrye Universiteit te Amsterdam zou er meer by kunnen profiteeren dan de gemeentelijke, als wier ondernemende rei ziger (sit venia verbo) .prof. Yan Hamel toch wel min of meer wenscht beschouwd te worden, blijkens hetgeen door hem als hoofddoel züner reis aan de bladen wel willend werd medegedeeld. Yan een zeer scherpen blik getuigt Pro fessors opmerking over de overeenkomst in de rechtspraak van Nederland en van ZuidAfrika. Vootzopver wy kunnen nagaan is hu de eerste, die deze overeenkomst heeft ontdekt; ons was zij tot heden ontgaan. Wij hopen, dat Prof. van Hamel later den tijd zal vinden in een studie dit onderwerp eens uitvoeriger te behandelen dan men dit uit den aard der zaak in een tafelrede kan doen. Men zal dan tevens kunnen ver nemen, waar het oud-Hollandsen recht nog meer op aarde geldt van wege zijn groote rechtvaardigheid. Dat het in Zuid-Afrika geldt, meenen wij aan andere oorzaken te moeten toeschrijven. In de' laatste plaats wijst Prof. van Hamel op de overeenkomst van taal, een overeen komst, die, zooals hij bescheidenlijk zegt, ieder opvalt. Het Nederlandsen en het Afrikaansch zijn zusters, die elkaai moeten helpen." "Wij kunnen ons niet ontveinzen, dat wij voor deze zusterhulp wel ietwat bevreesd z\jn. Ontegenzeggelijk is het Afrikaansch wel een aardig taaltje, doch de proeven, die ons ervan onder de oogen kwamen, doen ons bitter weinig verlangen naar Afrikaaniche beïnvloeding onzer taal. Ons moet daar niet van hebben nie. In elk geval kunnen wij met bevrediging constateeren dat door het bezoek va»prof. Yan Hamel de banden tusschen ons vader land en Zuid-Afrika nauwer zijn aange haald en met groote belangstelling zien wütegemoet, wat de hoogleeraar na zijn terugkeer zal doen om de betrekkingen tusschen beide landen uit te breiden. Wij spreken den wensch uit, dat hu zal worden onze Seipio Africanus Minor. MAARTEN VAN R. Het Gefoelied Glas. Persoons- en Boekbeschry vingen, door J. GRISHOFF. 's Gravenhage, L. A. Dickhoff, 1911. I»een boekje van bestudeerd smaakvollen eenvoud en gewilde ouderwetechheid, dat IIIIIIIMIIIII1I1IMIII1IIIIIIII DE GOUDEN VAAS. Een sprookje uit den nieuwen tijd. Naar het Dnitscb, van E. T. A. Hoffmann, door Karel Wasch. EERSTE NACHT WAAK. De ongevallen van den student Anselmue. Konrektor Fanlmann's gesondheidsknaster *) en de goudgroene slangen. Op Hemelvaartsdag, 's middags om drie uur, rende een jonge, man in Dresden de Zwarte Poort door en kwam midden in een korf met appelen en koeken terecht, die een oud, leelyk wijf te koop bood, zoodat alles wat ongeknensd bleef eruit werd geslingerd en straatjongens- lentig den buit gingen verdeelen, die hun de haastige heer had toege worpen. Op de jammerklachten, die de oude vrouw aanstemde; verlieten dejgebnren haar koek- es brandewünstalletjes, omringden den jongen man en scholden op hem los met grove heftigheid, zoodat hy, sprakeloos van ergernis en schaamte, haar zyn kleinen, niet bijster gevulden geldbuidel toestak, welke de - oude begeerig aangreep en haastig wegborg. Ka opende zich de vastgesloten kring, en terwijl de jonge man eruit schoot riep de oude hem na: Ja, ren maar, ren maar door, Satanskind in 't kristal kom je ten val, in 't kristal. De schelle, krQschende stem van het wijf had zoo iets ontzettende, dat voorbijgangers verwonderd staan bleven en het gelach, dat zich eerst verbreid had, op eens verstomde. De student Anselmns (niemand anders was *) Tabak. schrijver en uitgever gelijkelijk eer aandoet, heeft de heer J. Greshoff enkele opstellen, in den loop van drie jaren im verschillende periodieken openbaar gemaakt, vereenigd." Hy beoogde daarmede niet anders, dan enkele.,, toevallig tegen gekomen figuren en verschijnselen in een zuiveren spiegel van vlak en vlekloos zwaar-gefoelied glas" te weerkaatsen, dat gij (de lezer) en anderen ie thans klaarder en wezenlijker kunt be schouwen." Dit is hem menigmaal gelukt, zon ik zeg gen. De schrijver weet ons ten opzichte van Teirlincks Ivoren Aap j e en Yan Eedens Nachtbruid, tegenover Streuvels', Bouten»' en Yan Schendels kunst 166 te plaatsen, dat wij die inderdaad wezenlijker kunnen beschou wen." In vaak niet meer dan eenige blad zijden druks voert hij ons direct tot de kern der schrifturen, tot de algemeene bedoeling en het karakteristieke boven de veelheid van betoog en schildering en toont zich daarbij een zeer belezen man, die zyn citaten maar voor het nemen heeft. Ook weet hjj bescheid en wij kt niet terug voor de vele gewichtige vragen, die zich opdoen, zoodra men kunstwerken van verschillend karakter bespreken wil, als daar zijn de kwesties van realisme of symbolisme, van zedelijkheid in kunst, vaa de studie der natuur, van knust in de opvoeding enz. Over al dew onderscheiden punten kan men hier uiterst doordachte, belangwekkende opmer kingen vinden en dus mocht men het ook niet immer met den schrijver eens zjjn minstens een aansporing tot eigen denken en oordeel op een zeer wyd gebied van kunst. Ziedaar wat den bundel reeds om te be ginnen een soort encyclopaediseh belang verleent: hy dwingt tot velerlei bezinning en het toetsen van eigen oordeel; hij opent hier en daar verrassende uitzichten, geeft gestadig fijne onderscheiding, en laat een enkelen keer ook den dichter Greshoff alleen aan het woord. Het is in het opstel over de Veluwiche Sagen van De Wall Perné, dat de schrijver vrijheid laat aan zijn jeugdherinneringen, om zich tot gevoelige natnmrvisie te kristaliseeren. Hy schrijft van de Yeluwe: Ik heb weer de harstige geuren geroken, die, in den avond meest, traag aanzweven van uit verdonkerende dennen-bosschen... Ik heb weer de schaduw van den boschrand zien neer liggen op de openhartigheid der gestrekte heide, dat het licht-verzilverd paers van 't bloeisel in die duisterende geheimzinnigheid een dieper, feller flikke ring won.... Ik heb weer door het verstilde boschden klop van een groenen specht hooren vallen, telkens en telkens weer, waar ik stil moest zyn en luisteren.... Ik heb weer bet Uddeler meer in zyn beperkte glinstering van klaar spiegelend water onbewogen zien liggen in de weekschemerende avondheide, spiegelbeeld van de maan aan den warm-fluweelen hemel..." Dit is lief van broze teederheid in her innering, van zacht tastend boetseerem uit het herdenken van lang geleden en het doet, tegelijkertijd, gevoelen de persoonlijkheid, de eenigszins preciensige, wat kwjjnend zachte persoonlijkheid van den schrijver. Om deze is het ons ten slotte te doen. Zoo wy ook erkentelijk zyn voor de ver klaring van ons inzicht in zoo menig kunst werk, naar den verklaarder" zelven gaat toch steeds, heimelijk en eigenlijk, onze be langstelling uit. En zyn beeld van het gefoelied glas" had hy niet gewoon spiegel kunnen zeggen? omkeerende,beschouwen wy de door hem besproken figuren en ver schijningen" als de spiegels, waarin het beeld van den heer Greshoff weerkaatst wordt. Hoort wat hy zelf van zyn schryf wyze zegt: Ook heb ik steeds gepoogd een zoo fijn mogelijk genuanceerd proza te schryven. Hoewel myn denkbeeld omtrent en daar mede het gebruik van de middelen om deze nuanceeringen te teekenen in dem loop der dagen gewijzigd is, in dien zin, dat ik van een dikwerf gemaniereerde, te zeer op uiterlijke zwierigheid gerichte overladenheid tot een zoo natnuriyk en eenvoudig mogelijke, maar niet minder innerlyk-ryke prozastyi wil komen." Het doet warm en vriendelijk aan zoo iets te lezen. Er zijn in onze tegenwoordige letteren sommigen, die min of meer goed schryven en er niet over spreken. Er zyn er nog veel meer, die slecht schryven en er niet over spreken. Hier is nu eens een literator, die plezier heeft in zyn vak en verklaart het met liefde en zorg te beoefenen, die graag goed schryft, om het plezier van het schryven ztlf. Het voert ons waarlyk terug tot de beglntyden van De Nieuwe Gids, tot Yan Deyssels opstellen over taal en over de kunst der Gonconrts. Zorgvuldig sfyleeren om het genot van den klank der enkele woorden, om de mee slepende, bekerende deining van den volzin, dat is het schry vershandwerk zelf, door zoovelen beoefend, die niet weten wat schryven is. Men moge dan den, zeker gerechtvaardlgden, eisch stellen, dat de vorm in den inhoud opga en de styl zich niet als iets afionderlyks aan het verhaal of betoog voor doe, het is toch bijzonder aardig weer eens een echten literator te ontmoeten, een voor wien te tchrijven op zichzelf een geluk en een bevrediging is, die speelt met de taal als met kostbare stukjes mozaïek, om hen zoo en weer anders te schikken tot een bont of stemmig of ernstig of grillig geheel. Misschien is het wat jong, maar het toont toch een fijne en ongemeene geestelijkheid, die zich vermeien kan in woord en-zin-gespeel, zich verlekkert op ryfchme en klank. Als ik lees in G's eerste stuk: En past het ons te klagen, waar een zoodanige, mag ik het noemen decoratieve uitweiding" ons de verrukking mocht brengen om het gratievolle van den dans in het eerste bedrijf, welke op zichzelf, en buiten verband met het geheel beschouwd, wederom, laa^t het genot der visneele schoonheid, de ontroering der gratie aandroeg en het besef, dat in de bezonnen sierlykneid een diepe wijsheid verborgen kan zyn." ...dan ben ik eerst geneigd even te mees muilen om het coquette en gemaniereerde van zulk zeggen, maar terstond voel ik toch ook een behagen aan het zwierige, deinend sierlijke van den zin en zelf s iets van respect voor de hand, die zulke gratievolle lijnen trok en den vorm toch nog by'na geheel met inhoud te vullen wist. By Greshoff is, gelijk hy zelf aangeeft, allengs de uiterlijkheid voor het innerlijke geweken en dat is tenslotte zooals het be hoort. De wellust van te schrijven, het bijna ziniyk taalgevoel moge het kostbaar deel vaa weinigen zyn, op den duur richt men er even min iets deagdelykg mee uit, als de velen met hun totaal gebrek aan stijl- en taalgevoel. De laatsten kunnen nooit goed zeggen wat zy meanen, de eersten echter zeggen het te goed, men blyft altyd den styl, en daarmee de persoonlijkheid van dan schrijver, naast het behandelde onderwerp zien en krygt allengs een afkeer van zyn oneenvondigheid, zyn onechtheid, zyn ydelen zwier, die nooit, in geestdrift of belangstelling, zich zelf ver geten kan. En vaak is zulk een stijl nog begeleider en symptoom van een geestesgesteldheid, die, in oorsprong een natuurlijk verhevene, tot ijdele houding en manier geworden is. ' Wat den hoogeren geest van den lagere onderscheidt is zyn breeder, dieper kijk op het leven. Gelijk wel van zelf spreekt. Tus schen hem en de dingen dezer wereld be staat inniger contact dan voor anderen. Hy onderscheidt beter het schijnbaar gelijksoortige en spenrt beter den samenhang van het oigelyksoortige. In het kleine vindt hy het groote terug, gelijk in de dwaasheid de wijsheid en hu vermag het ne beginsel te ontdekken in het verstrooide. Wie zoo het leren gevoelen kan, voor dien is het nooit banaal, nooit armoedig of leeg, omdat hy zelf onuitputtelijk rijk en vol is. Dichters plegen zoo te zyn, wijl zy nooit aan het leven gewend raken in diem zin, dat net hun niets meer te zeggen heeft. Zich frisch en jong weten te honden in verwondering en bewondering, dat lp het begin voor alle kunst, gelijk voor alle hooger leven, zegt ook Gresheff in zyn boek. En sy die geest genoeg bezitten om deie dingen te begrijpen, wenschen als de dichters te zyn: naïef en geestvol ineenen. Maar de meesten, zelfs van de beter dan middelmatigen, kannen niet of maar heel zelden de wereld om hen nieuw en verras send zien, en daar zy dit niet verdragen, wyl het leven op den vlakken grond der banaliteit hun onduldbaar lijkt (en ook mis schien wyl zy een reputatie van oorspron kelijkheid en geest op te honden hebben) forceeren zy zich en maken een gewoonte van zich te forceeren, tot alle spontaniteit en eenvoud in hen op apegapen ligt. Dat zyn dan de lieden, die per se de din gen van hun on waar schijnlijken, barokken kant op ratten, die verbanden leggen, waar op geen mijlen afstands eenig verband te bespenren valt, die mystieke bedoelingen opdiepen ook, en by voorkeur, uit het platst gewone. En die waar het op aankomt l niets van al dit excentrieke voor ons waar kunnen maken. Zoo zy daarby dan nog groote woorden gebruiken en breed of geheimzinnig doen, verdienen zy ten volle den scheldnaam, die de meer nuchtere menechheid hun pleegt te geven. Warhoofden", zegt de volksmond, daarmee duidend op een hersenformatie, waar voortdurend het meer logische onder drukt wordt door het phantastische en ge voelige ten bate eener pleisierlg verrassende wereld, waarin alles nu eens precies andersom gaat dan een gewoon m enge h zou verwachten. Natuurlijk heeft de heer Greshoff zich van deze uiteenzetting zoo goed als niets aan te trekken. Er is misschien zelfs veel van den dichter in hem en het zal hem zeker vaak gegeven zyn de dingen in hun hoogere waarheid te schouwen. Doch niet altijd. Zelfs den dichteriyksten dichter valt dit niet altijd te beurt. Het zon ook te vermoeiend worden. Doch iemand als den heer Greshoff valt het, geloof Ik, moeilijk in dit onvermijdelijke te berusten en een voudig te blijven, als dit eenvoudige bij gelegenheid onopmerkelijk en banaal blijkt. In zyn verklaringen van Wassermann's boek: Die Masken Erwin Reiner», meen ik zooiets opgemerkt te hebben, iets van diep zinnig en gewichtig opvatten, door de om standigheden niet geheel gerechtvaardigd, een doortrekken van karakteriynen, en ver ergeren van eigenschappen en neigingen, dat in zyn gemis aan eenvoud en bolle gewichtigheid eigenlijk juist... een kant van de romantiek geweest is.... ' En tevens een teeken van de jeugd.... des heeren Greshoff. Hy slaat wel eens door en hy doet soms te gewichtig, kunnen wy het huiselijk noemen, ons daarby tevens bewust, dat deze genoemde overdrijving der jeugd" onverbrekelijk vast zit aan die drijf veer van zyn gansche bestaan: zyn diep besef van de waarde der kunst voor het leven. Wat is ten slotte een kunstwerk anders dan de verbeelding van verbeeldbare, dat is organisch om een kern gegroeide geestelijk heid, wat anders dan een vorm, een stof felijke alzydlge begrensdheid, waarin de grenzenlooze idee met ontroerende juistheid wordt gesymboliseerd, wat anders om een meer gebruikt beeld, maar dat tieffend is, over te nemen: dan de klare lichte stem waarmede het eeuwige spreekt tot zichzelf in den mengen. Wanneer wy dus aannemen, dat een werk van kunst niet en nooit anders is dan n van het oneindige tal verbeel dingen van het eenig en eeuwig Bestaande, moeten wy als vanzelf sprekend en zonder restrictie het Bodin'ache L'Art est eacié" aanvaarden." Zoo spreekt Greshefi' in het opstel over Bodin en aldus, zonder de hulp van wyggeerig denken, enkel door de macht van het gevoel en waardeeren der kunst, tot het lerend besef dezer Eenheid opgeklommen te zyn, lijkt mij zeer benydbaar, als bewijs van een geest, die zyn eigen waarheden heefc ge vonden en tot rast kwam. FRANS COBNEN. Merrouw Bosbooi-Toiimiiil Eenige persoonlijke herinneringen. Met veel genoegen voldoe ik aan het ver zoek van de Bedactle van De Groene, aan de lezers van dit Weekblad Iets medetedeelen van myn herinneringen aan de zoo beminne lijke mevrouw Bosboom. Ik onderstel dat de hoofdlijnen van de betrekkingen tusschen mijn ouders en het echtpaar Bosboom-Tonssaint bekend zyn, zoowel door de uitgegeven correspondentie als door de biografie van dr. Dyaerinck, die de duboele verdienste heeft, nauwkeurig te zyn en niet omslachtig. Ik breng das enkel in herinnering dat de relaties tnsschen myn vader en de gevierde schrijfster begonnen met een cortlict (einde 1861): een aanval van mevr. Bosboom op de moderne theologie" lokte, van de zijde myn s vaders, toen nog vol y'ver voor het Protestantsche modernisme", een antwoord uit, een brochure, in den vorm zeer hoffelijk, maar, wat het wezen der qaaestie betrof, nog al scherp. Byna drie jaren later verscheen In De Gids de voor mevr. Bosboom zoo vereerende beoordeeling van het geheel van haar arbeid als schrijfster (October 1864). Wat dat artikel betreft, meen ik nog te weten dat, toen myn vader, n voor n in zyn letterkundige kronieken" de voornaamste Nederlandse h letterkundigen van die periode behandelend, by mevr. Bosboom was aangekomen, by hem een zeker vooroordeel bestond, natuurlijk niet wegens dat vroegere conflict, maar wegens den styl van haar romans, dien hy dikwyls onnatuurlijk vond en dat Potgieter (Op de jammerklachten, die de oude vrouw aanstemde, verlieten de geburen hun koek- en brandewijnstalletjes, omringden den jongen man en scholden op hem los met grove heftigheid...) de jonge man) werd, ofschoon by de won derlijke woorden der oude gansch niet be greep, door een halvering bevangen en nog meer verhaastte by zyn tred om zich aan de op hem gerichte blikken der nieuwsgie rige menigte te onttrekken. En terwyl hy zich door het gewoel der fraal-uitgedoste menschen heenwerkte, hoorde hy rondom mompelen: die arme jongen, té, om zoo'n vervloekt wijf." Want op wonderdadige wyze hadden de geheim-zware woorden der oude aan het belachelijk avontuur een zekere dramatische wending gegeven, waardoor men den van tevoren gaiEch onopgemerkt en nu met deelneming nazag. En de vrouwen ver gaven om zyn goedgevormd gezicht, waarvan het expressieve nog verhoogd werd door innerlijke woede, zoowel als om zyn krachtigen bouw, den jongeling alle onhandigheid en het zich balten 't gebied van elke mode bevinden zyner kleedy. Zijn blfcunr-gryze dat vooroordeel weg nam, door hem een zeker aantal brieven der schryfster ter lezing te zenden, waarin zy zich toonde zooals zy van nature was, volstrekt niet gemaakt en zelfs goedlachs. De waardeerende toon van dat artikel moest mevr. Bosboom zeer treffen. Men begrijpt dus men kan hierover het boek van dr. Dyserinck nalezen dat zy er in toestemde dat myn vader, aangevallen naar aanleiding van ty'n Een avond aan het hof, aan zyn verdediging den vorm gaf van een open brief aan haar. Dat rumoer badplaats in den aanvang van 1865 en het moet in den zoxer van dat jaar zjjn geweest dat mevr. Bosboom zich met haar ecktgenoot, voor het eerst vertoonde op het kleine op trekje te Bloemendaal met het uitzicht pp da Kleverlaan, toen in den zomer door myn ouders bewoond. Later, toan dat uiterst kleine woninkje was verwisseld voor het ietwat grootere Sorghvliet, waar zich een behoorlijke logeerkamer bevond, kwamen de Bosbooms by ons logeeren, in 1866 of '67. De indruk die mjj van die bezoeken is bijgebleven, is zeer levendig; mevr. Bosboom was tionwens een verschijning die impressie moett maken, zelfs op een kleine dreumes als ik toen was. Men stelle zich een dame voor van een kleine gestalte, levendig, zelfs zenuwachtig, maar tevens vol energie en overtuiging. By een gesprek geraakte zy aanstonds in vuur, werd atrydhaftig, hamerde met de kleine vuist op de tafel, teneinde aan hetgeen zy zeide nog meer nadruk by te zetten. Yan hetgeen toen werd besproken, begreep- ik natuurlijk niets, maar ik geloof wel dat, als zy in de conversatie zoo offensief werd, bepaalde personen het nog meer moesten ontgelden dan abstracte denkbeelden. Zij had onoverwinnelijke anti pathieën,, die zy met de grootste rondborstig heid bekende: in later jaren was blijkens haar brieven aan myn vader, In De Gidt uitgegeven door mr. van Hall haar béte noire de die titer Schaepman; in die Sorghvlietperiode waren het Alberdlngk Thym en J. van Vloten. En tevens wist de zoo harts tochtelijke vrouw aardig en innemend te ontvangen; dat herinner ik my van een paar bezoeken aan haar woning aan de Haagsche baitensingel, waar ik myn moeder mocht vergezellen. Het huisje was uiterst net en zorgvuldig ingericht en er waren kleine snuis terij en, voor een kind alleramusantst... Het vertrek van myn ouders naar Indië, maakte een einde aan die wederkeerige be zoeken, maar de briefwisseling bleef voort duren, hoewel niet zoo druk als die met Potgieter, en van haar boeken zond mevr. Bosboom steeds geregeld een exemplaar naar Indië, met eigenhandige opdracht. Als bewijs hoe haar gedachten geregeld naar Indië en naar myn vader gingen, kan Ik nog een klein feit noemen. Aan het slot van Mc j oor Frans schrijft de heldin, in de definitieve redactie Als gy nu maar (de) brieven niet in 't een of ander Indisch dagblad laat drukken." Toen de roman In het tijdschrift Nederland yerBcheen stond er voor 't een of ander Indisch dagblad"?de Java Bode," naam van de eerste door Cd. Busken Huet te Batavla geredi geerde courant. Toen myn ouders in den zomer van 1870 weder in Nederland waren, werd dan ook een der eerste bezoeken afgelegd by de Bos booms. Wat toan werd besproken herinner ik my nog zeer goed: hot gesprek liep over Potgieter, dien iny'n vader niet had kannen terugzien, over Mc j oor Frans, zooeven ge citeerd, en de bewerking door A. Bérille, toen pas verschenen in de Revue des Deux Mondee. Mevr. Bosboom verhaalde, dat zy met genoegen haar toestemming had gegeven tot die bewerking, maar dat het haar toch speet det Béville niet veeleer episoden uit den Wonderdokter had gekozen. Myn vader zelde niets, maar op zijn gelaat kon ik lezen dat die voorkeur aan den Wonderdokter boven den modernen roman gegeven, niet de zijne was. En toen kwam, ik weet niet hoe, het gesprek op Paul de Koek (misschien omdat myn vader kort voor hy Ind ë verliet, iets had geschreven over diens Mémoires) en verhaalde mevr. Bosboom wat door haar echtgenoot werd bevestigd dat Bosboom haar, in de eerste jaren van haar hawelyk alt Paul de Koek had voorgelezen of een paar romans van Paal de Koet laten lezen en die lectuur haar enorm had geamuseerd. Ik zou meenen tegen den geest van mevr. Bosboom te handelen Indien ik, aan het slot dezer herinneringen, haar echtgenoot niet speciaal herdacht. Een portret van Bos boom kan de belangstellende lezer vinden in n van myn vaders Novellen, hy is de Arie Houtman In de Moeder der Gracchin (voor den componist in deze schets zyn eenige overrok was namelijk gesneden als had de kleermaker, die deze bewerking verrichten moest, de moderne vormen allén gekend van hooren zeggen en het smetteloos gedra gen onderkleed van zwart atlas gaf aan het geheel een zekeren magister-acbtigen styl, die volstrekt niet by zyn gang en houding paste, ' Toen de student haast het einde der allee bereikt had, die naar het Linkesche bad voert, restte hem bijna geen adem meer. Hy was gedwongen langzamer te gaan; doch nauwelijks waagde hy het de oogen op te slaan, want nog immer zag hij zich van appelen en koeken omdanst en elke vriendelijke blik van het een of ander meisje scheen hem slechts de weerkaatsing van het hoongelach bij de Zwarte Poort. Zoo kwam hy aan den ingang van het bad' Linke; de ne iy feestelijk uitgedoste menschen na de andere trok binnen. Muziek van blaasinstrumenten weerklonk; luider en luider woelden de vroolyke gasten dooreen, Byna kwamen tranen in de oogen van den armen stadent Anselmas, want ook by had, daar Hemelvaartsdag altyd een bijzonder huiselijk feest voor hem geweest was, aan de gelukzaligheden van het Linkesche para dijs willen deelnemen, ja, hy had zelfs willen gaan tot een kopje koffie met rum en een flesch donker bier en om aldus flink te kun nen brassen, meer geld meegenomen dan wel geoorloofd en doenlijk was. En na had de noodlottige stap in den korf met appelen hem alles gekost, wat hy by zich had. Noch aan koffie, aan het zware bier, aan muziek, aan het bekijken der mooi-gekleede meiejes, noch ai n n der andere gedroomde genie tingen viel meer te denken; langzaam sloep hy voorbij en sloeg eindelijk den weg naar de Eibe in, die juist geheel verlaten was. Onder een vlierboom, uit een muur gegroeid, vptd hy een aangenaam grasplekje; daar ging hy zitten en stopte zich een py'p van

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl