Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1838
gen te vernemen, dat Prof. van Hamel zijn
vertrouwen in de toekomst van Zuid-Afrika
zeer belangrijk heeft zien toenemen. Men
was over die toekomst hier en elders ernstig
bezorgd en het is zeer geruststellend deze
uitspraak te hooren van zoo bij uitstek be
voegde zijde, van iemand, die heeft
rondgereisd, rondgekeken, rondgelnisterd en zich
aan verschillende feestmaaltijden heeft
rondgegeten. Over duizeligheid büdit alles
wordt niet geklaagd.
Dat geen muffe kamergeleerde
ZuidAfrika bezocht, blijkt wel hieruit, dat Prof.
van Hamel zijn aandacht ook wijdde aan
de belangen van den Nederlandschen han
del. Hoogst verrassend is de mededeeling,
dat onze boekhandelaars daarginds veel
zaken kunnen doen, en het is zeker be
vreemdend, dat de belanghebbenden hier
te lande dit nog niet wisten, uitgezonderd
dan de firma De Bussy.
Met zeer groote voldoening vernamen
wij verder, dat het Hollandsche vee zoover
boven het Engelsche wordt verkozen. Onze
runderen mogen daarop trotsch zijn en
onze veefokkers kunnen er hun voordeel
mee doen: vee viotis!
Yan groote opmerkingsgaven getuigde
de tafelrede van prof. Yan Hamel.
Yersohillende punten van overeenkomst tusschen
Hollanders en Afrikanen wist hu op te
sporen:
.het eerste ea zeker niet het minste was
de kerk."
Het heeft ons, ronduit gezegd, wel een
weinig verwonderd dit punt door iemand
als prof. Yan Hamel als het eerste en het
voornaamste te hooren qualificeeren. Met
betrekking tot een deel van ons volk moge
hu geluk hebben, met betrekking tot de
meerderheid stellig niet. Ons schijnt het
releveeren van dit punt overigens niet ge
lukkig; de Yrye Universiteit te Amsterdam
zou er meer by kunnen profiteeren dan de
gemeentelijke, als wier ondernemende rei
ziger (sit venia verbo) .prof. Yan Hamel
toch wel min of meer wenscht beschouwd
te worden, blijkens hetgeen door hem als
hoofddoel züner reis aan de bladen wel
willend werd medegedeeld.
Yan een zeer scherpen blik getuigt Pro
fessors opmerking over de overeenkomst in
de rechtspraak van Nederland en van
ZuidAfrika. Vootzopver wy kunnen nagaan is
hu de eerste, die deze overeenkomst heeft
ontdekt; ons was zij tot heden ontgaan.
Wij hopen, dat Prof. van Hamel later den
tijd zal vinden in een studie dit onderwerp
eens uitvoeriger te behandelen dan men
dit uit den aard der zaak in een tafelrede
kan doen. Men zal dan tevens kunnen ver
nemen, waar het oud-Hollandsen recht nog
meer op aarde geldt van wege zijn groote
rechtvaardigheid. Dat het in Zuid-Afrika
geldt, meenen wij aan andere oorzaken te
moeten toeschrijven.
In de' laatste plaats wijst Prof. van Hamel
op de overeenkomst van taal, een overeen
komst, die, zooals hij bescheidenlijk zegt,
ieder opvalt.
Het Nederlandsen en het Afrikaansch
zijn zusters, die elkaai moeten helpen."
"Wij kunnen ons niet ontveinzen, dat wij
voor deze zusterhulp wel ietwat bevreesd
z\jn. Ontegenzeggelijk is het Afrikaansch
wel een aardig taaltje, doch de proeven,
die ons ervan onder de oogen kwamen, doen
ons bitter weinig verlangen naar
Afrikaaniche beïnvloeding onzer taal. Ons moet
daar niet van hebben nie.
In elk geval kunnen wij met bevrediging
constateeren dat door het bezoek va»prof.
Yan Hamel de banden tusschen ons vader
land en Zuid-Afrika nauwer zijn aange
haald en met groote belangstelling zien
wütegemoet, wat de hoogleeraar na zijn
terugkeer zal doen om de betrekkingen
tusschen beide landen uit te breiden.
Wij spreken den wensch uit, dat hu zal
worden onze Seipio Africanus Minor.
MAARTEN VAN R.
Het Gefoelied Glas. Persoons- en
Boekbeschry vingen, door J. GRISHOFF.
's Gravenhage, L. A. Dickhoff, 1911.
I»een boekje van bestudeerd smaakvollen
eenvoud en gewilde ouderwetechheid, dat
IIIIIIIMIIIII1I1IMIII1IIIIIIII
DE GOUDEN VAAS.
Een sprookje uit den nieuwen tijd.
Naar het Dnitscb, van E. T. A. Hoffmann,
door Karel Wasch.
EERSTE NACHT WAAK.
De ongevallen van den student
Anselmue. Konrektor Fanlmann's
gesondheidsknaster *) en de
goudgroene slangen.
Op Hemelvaartsdag, 's middags om drie
uur, rende een jonge, man in Dresden de
Zwarte Poort door en kwam midden in een
korf met appelen en koeken terecht, die een
oud, leelyk wijf te koop bood, zoodat alles
wat ongeknensd bleef eruit werd geslingerd
en straatjongens- lentig den buit gingen
verdeelen, die hun de haastige heer had toege
worpen. Op de jammerklachten, die de oude
vrouw aanstemde; verlieten dejgebnren haar
koek- es brandewünstalletjes, omringden den
jongen man en scholden op hem los met
grove heftigheid, zoodat hy, sprakeloos van
ergernis en schaamte, haar zyn kleinen, niet
bijster gevulden geldbuidel toestak, welke de
- oude begeerig aangreep en haastig wegborg.
Ka opende zich de vastgesloten kring, en
terwijl de jonge man eruit schoot riep de
oude hem na: Ja, ren maar, ren maar door,
Satanskind in 't kristal kom je ten val, in
't kristal.
De schelle, krQschende stem van het wijf
had zoo iets ontzettende, dat voorbijgangers
verwonderd staan bleven en het gelach, dat
zich eerst verbreid had, op eens verstomde.
De student Anselmns (niemand anders was
*) Tabak.
schrijver en uitgever gelijkelijk eer aandoet,
heeft de heer J. Greshoff enkele opstellen,
in den loop van drie jaren im verschillende
periodieken openbaar gemaakt, vereenigd."
Hy beoogde daarmede niet anders, dan
enkele.,, toevallig tegen gekomen figuren
en verschijnselen in een zuiveren spiegel van
vlak en vlekloos zwaar-gefoelied glas" te
weerkaatsen, dat gij (de lezer) en anderen
ie thans klaarder en wezenlijker kunt be
schouwen."
Dit is hem menigmaal gelukt, zon ik zeg
gen. De schrijver weet ons ten opzichte van
Teirlincks Ivoren Aap j e en Yan Eedens
Nachtbruid, tegenover Streuvels', Bouten»' en
Yan Schendels kunst 166 te plaatsen, dat wij
die inderdaad wezenlijker kunnen beschou
wen." In vaak niet meer dan eenige blad
zijden druks voert hij ons direct tot de kern
der schrifturen, tot de algemeene bedoeling
en het karakteristieke boven de veelheid van
betoog en schildering en toont zich daarbij
een zeer belezen man, die zyn citaten maar
voor het nemen heeft.
Ook weet hjj bescheid en wij kt niet terug voor
de vele gewichtige vragen, die zich opdoen,
zoodra men kunstwerken van verschillend
karakter bespreken wil, als daar zijn de
kwesties van realisme of symbolisme, van
zedelijkheid in kunst, vaa de studie der
natuur, van knust in de opvoeding enz. Over
al dew onderscheiden punten kan men hier
uiterst doordachte, belangwekkende opmer
kingen vinden en dus mocht men het ook
niet immer met den schrijver eens zjjn
minstens een aansporing tot eigen denken
en oordeel op een zeer wyd gebied van
kunst.
Ziedaar wat den bundel reeds om te be
ginnen een soort encyclopaediseh belang
verleent: hy dwingt tot velerlei bezinning
en het toetsen van eigen oordeel; hij opent
hier en daar verrassende uitzichten, geeft
gestadig fijne onderscheiding, en laat een
enkelen keer ook den dichter Greshoff alleen
aan het woord.
Het is in het opstel over de Veluwiche Sagen
van De Wall Perné, dat de schrijver vrijheid
laat aan zijn jeugdherinneringen, om zich
tot gevoelige natnmrvisie te kristaliseeren.
Hy schrijft van de Yeluwe:
Ik heb weer de harstige geuren geroken,
die, in den avond meest, traag aanzweven
van uit verdonkerende dennen-bosschen...
Ik heb weer de schaduw van den boschrand
zien neer liggen op de openhartigheid der
gestrekte heide, dat het licht-verzilverd
paers van 't bloeisel in die duisterende
geheimzinnigheid een dieper, feller flikke
ring won....
Ik heb weer door het verstilde boschden
klop van een groenen specht hooren vallen,
telkens en telkens weer, waar ik stil moest
zyn en luisteren....
Ik heb weer bet Uddeler meer in zyn
beperkte glinstering van klaar spiegelend
water onbewogen zien liggen in de
weekschemerende avondheide, spiegelbeeld van
de maan aan den warm-fluweelen hemel..."
Dit is lief van broze teederheid in her
innering, van zacht tastend boetseerem uit
het herdenken van lang geleden en het doet,
tegelijkertijd, gevoelen de persoonlijkheid,
de eenigszins preciensige, wat kwjjnend
zachte persoonlijkheid van den schrijver.
Om deze is het ons ten slotte te doen.
Zoo wy ook erkentelijk zyn voor de ver
klaring van ons inzicht in zoo menig kunst
werk, naar den verklaarder" zelven gaat
toch steeds, heimelijk en eigenlijk, onze be
langstelling uit. En zyn beeld van het
gefoelied glas" had hy niet gewoon spiegel
kunnen zeggen? omkeerende,beschouwen
wy de door hem besproken figuren en ver
schijningen" als de spiegels, waarin het beeld
van den heer Greshoff weerkaatst wordt.
Hoort wat hy zelf van zyn schryf wyze zegt:
Ook heb ik steeds gepoogd een zoo fijn
mogelijk genuanceerd proza te schryven.
Hoewel myn denkbeeld omtrent en daar
mede het gebruik van de middelen om
deze nuanceeringen te teekenen in dem loop
der dagen gewijzigd is, in dien zin, dat ik
van een dikwerf gemaniereerde, te zeer op
uiterlijke zwierigheid gerichte overladenheid
tot een zoo natnuriyk en eenvoudig mogelijke,
maar niet minder innerlyk-ryke prozastyi wil
komen."
Het doet warm en vriendelijk aan zoo iets
te lezen. Er zijn in onze tegenwoordige letteren
sommigen, die min of meer goed schryven
en er niet over spreken. Er zyn er nog veel
meer, die slecht schryven en er niet over
spreken. Hier is nu eens een literator, die
plezier heeft in zyn vak en verklaart het
met liefde en zorg te beoefenen, die graag
goed schryft, om het plezier van het schryven
ztlf. Het voert ons waarlyk terug tot de
beglntyden van De Nieuwe Gids, tot Yan
Deyssels opstellen over taal en over de kunst
der Gonconrts.
Zorgvuldig sfyleeren om het genot van
den klank der enkele woorden, om de mee
slepende, bekerende deining van den volzin,
dat is het schry vershandwerk zelf, door
zoovelen beoefend, die niet weten wat schryven
is. Men moge dan den, zeker
gerechtvaardlgden, eisch stellen, dat de vorm in den
inhoud opga en de styl zich niet als iets
afionderlyks aan het verhaal of betoog voor
doe, het is toch bijzonder aardig weer eens
een echten literator te ontmoeten, een voor
wien te tchrijven op zichzelf een geluk en
een bevrediging is, die speelt met de taal
als met kostbare stukjes mozaïek, om hen
zoo en weer anders te schikken tot een
bont of stemmig of ernstig of grillig geheel.
Misschien is het wat jong, maar het toont
toch een fijne en ongemeene geestelijkheid,
die zich vermeien kan in woord en-zin-gespeel,
zich verlekkert op ryfchme en klank.
Als ik lees in G's eerste stuk: En past
het ons te klagen, waar een zoodanige, mag
ik het noemen decoratieve uitweiding" ons
de verrukking mocht brengen om het
gratievolle van den dans in het eerste bedrijf,
welke op zichzelf, en buiten verband met
het geheel beschouwd, wederom, laa^t het
genot der visneele schoonheid, de ontroering
der gratie aandroeg en het besef, dat in de
bezonnen sierlykneid een diepe wijsheid
verborgen kan zyn."
...dan ben ik eerst geneigd even te mees
muilen om het coquette en gemaniereerde
van zulk zeggen, maar terstond voel ik toch
ook een behagen aan het zwierige, deinend
sierlijke van den zin en zelf s iets van respect
voor de hand, die zulke gratievolle lijnen
trok en den vorm toch nog by'na geheel met
inhoud te vullen wist.
By Greshoff is, gelijk hy zelf aangeeft,
allengs de uiterlijkheid voor het innerlijke
geweken en dat is tenslotte zooals het be
hoort. De wellust van te schrijven, het bijna
ziniyk taalgevoel moge het kostbaar deel vaa
weinigen zyn, op den duur richt men er even
min iets deagdelykg mee uit, als de velen met
hun totaal gebrek aan stijl- en taalgevoel.
De laatsten kunnen nooit goed zeggen wat
zy meanen, de eersten echter zeggen het te
goed, men blyft altyd den styl, en daarmee
de persoonlijkheid van dan schrijver, naast
het behandelde onderwerp zien en krygt
allengs een afkeer van zyn oneenvondigheid,
zyn onechtheid, zyn ydelen zwier, die nooit,
in geestdrift of belangstelling, zich zelf ver
geten kan.
En vaak is zulk een stijl nog begeleider
en symptoom van een geestesgesteldheid,
die, in oorsprong een natuurlijk verhevene,
tot ijdele houding en manier geworden is.
' Wat den hoogeren geest van den lagere
onderscheidt is zyn breeder, dieper kijk op
het leven. Gelijk wel van zelf spreekt. Tus
schen hem en de dingen dezer wereld be
staat inniger contact dan voor anderen. Hy
onderscheidt beter het schijnbaar gelijksoortige
en spenrt beter den samenhang van het
oigelyksoortige. In het kleine vindt hy het groote
terug, gelijk in de dwaasheid de wijsheid en
hu vermag het ne beginsel te ontdekken
in het verstrooide.
Wie zoo het leren gevoelen kan, voor dien
is het nooit banaal, nooit armoedig of leeg,
omdat hy zelf onuitputtelijk rijk en vol is.
Dichters plegen zoo te zyn, wijl zy nooit aan
het leven gewend raken in diem zin, dat net
hun niets meer te zeggen heeft. Zich frisch
en jong weten te honden in verwondering en
bewondering, dat lp het begin voor alle kunst,
gelijk voor alle hooger leven, zegt ook
Gresheff in zyn boek. En sy die geest genoeg
bezitten om deie dingen te begrijpen,
wenschen als de dichters te zyn: naïef en
geestvol ineenen.
Maar de meesten, zelfs van de beter dan
middelmatigen, kannen niet of maar heel
zelden de wereld om hen nieuw en verras
send zien, en daar zy dit niet verdragen,
wyl het leven op den vlakken grond der
banaliteit hun onduldbaar lijkt (en ook mis
schien wyl zy een reputatie van oorspron
kelijkheid en geest op te honden hebben)
forceeren zy zich en maken een gewoonte
van zich te forceeren, tot alle spontaniteit
en eenvoud in hen op apegapen ligt.
Dat zyn dan de lieden, die per se de din
gen van hun on waar schijnlijken, barokken
kant op ratten, die verbanden leggen, waar op
geen mijlen afstands eenig verband te
bespenren valt, die mystieke bedoelingen opdiepen
ook, en by voorkeur, uit het platst gewone.
En die waar het op aankomt l niets van
al dit excentrieke voor ons waar kunnen
maken.
Zoo zy daarby dan nog groote woorden
gebruiken en breed of geheimzinnig doen,
verdienen zy ten volle den scheldnaam, die
de meer nuchtere menechheid hun pleegt
te geven. Warhoofden", zegt de volksmond,
daarmee duidend op een hersenformatie,
waar voortdurend het meer logische onder
drukt wordt door het phantastische en ge
voelige ten bate eener pleisierlg verrassende
wereld, waarin alles nu eens precies andersom
gaat dan een gewoon m enge h zou verwachten.
Natuurlijk heeft de heer Greshoff zich
van deze uiteenzetting zoo goed als niets
aan te trekken. Er is misschien zelfs
veel van den dichter in hem en het zal
hem zeker vaak gegeven zyn de dingen in
hun hoogere waarheid te schouwen. Doch
niet altijd. Zelfs den dichteriyksten dichter
valt dit niet altijd te beurt. Het zon ook te
vermoeiend worden. Doch iemand als den
heer Greshoff valt het, geloof Ik, moeilijk
in dit onvermijdelijke te berusten en een
voudig te blijven, als dit eenvoudige bij
gelegenheid onopmerkelijk en banaal blijkt.
In zyn verklaringen van Wassermann's
boek: Die Masken Erwin Reiner», meen ik
zooiets opgemerkt te hebben, iets van diep
zinnig en gewichtig opvatten, door de om
standigheden niet geheel gerechtvaardigd,
een doortrekken van karakteriynen, en ver
ergeren van eigenschappen en neigingen,
dat in zyn gemis aan eenvoud en bolle
gewichtigheid eigenlijk juist... een kant van
de romantiek geweest is.... '
En tevens een teeken van de jeugd....
des heeren Greshoff. Hy slaat wel eens
door en hy doet soms te gewichtig, kunnen
wy het huiselijk noemen, ons daarby tevens
bewust, dat deze genoemde overdrijving der
jeugd" onverbrekelijk vast zit aan die drijf
veer van zyn gansche bestaan: zyn diep
besef van de waarde der kunst voor het
leven.
Wat is ten slotte een kunstwerk anders
dan de verbeelding van verbeeldbare, dat is
organisch om een kern gegroeide geestelijk
heid, wat anders dan een vorm, een stof
felijke alzydlge begrensdheid, waarin de
grenzenlooze idee met ontroerende juistheid
wordt gesymboliseerd, wat anders om een
meer gebruikt beeld, maar dat tieffend is,
over te nemen: dan de klare lichte stem
waarmede het eeuwige spreekt tot zichzelf
in den mengen. Wanneer wy dus aannemen,
dat een werk van kunst niet en nooit anders
is dan n van het oneindige tal verbeel
dingen van het eenig en eeuwig Bestaande,
moeten wy als vanzelf sprekend en zonder
restrictie het Bodin'ache L'Art est eacié"
aanvaarden."
Zoo spreekt Greshefi' in het opstel over
Bodin en aldus, zonder de hulp van wyggeerig
denken, enkel door de macht van het gevoel
en waardeeren der kunst, tot het lerend
besef dezer Eenheid opgeklommen te zyn,
lijkt mij zeer benydbaar, als bewijs van een
geest, die zyn eigen waarheden heefc ge
vonden en tot rast kwam.
FRANS COBNEN.
Merrouw Bosbooi-Toiimiiil
Eenige persoonlijke herinneringen.
Met veel genoegen voldoe ik aan het ver
zoek van de Bedactle van De Groene, aan de
lezers van dit Weekblad Iets medetedeelen
van myn herinneringen aan de zoo beminne
lijke mevrouw Bosboom.
Ik onderstel dat de hoofdlijnen van de
betrekkingen tusschen mijn ouders en het
echtpaar Bosboom-Tonssaint bekend zyn,
zoowel door de uitgegeven correspondentie
als door de biografie van dr. Dyaerinck, die
de duboele verdienste heeft, nauwkeurig te
zyn en niet omslachtig. Ik breng das enkel
in herinnering dat de relaties tnsschen myn
vader en de gevierde schrijfster begonnen
met een cortlict (einde 1861): een aanval van
mevr. Bosboom op de moderne theologie"
lokte, van de zijde myn s vaders, toen nog vol
y'ver voor het Protestantsche modernisme",
een antwoord uit, een brochure, in den vorm
zeer hoffelijk, maar, wat het wezen der
qaaestie betrof, nog al scherp.
Byna drie jaren later verscheen In De
Gids de voor mevr. Bosboom zoo vereerende
beoordeeling van het geheel van haar arbeid
als schrijfster (October 1864). Wat dat artikel
betreft, meen ik nog te weten dat, toen myn
vader, n voor n in zyn letterkundige
kronieken" de voornaamste Nederlandse h
letterkundigen van die periode behandelend,
by mevr. Bosboom was aangekomen, by hem
een zeker vooroordeel bestond, natuurlijk
niet wegens dat vroegere conflict, maar
wegens den styl van haar romans, dien hy
dikwyls onnatuurlijk vond en dat Potgieter
(Op de jammerklachten, die de oude vrouw aanstemde, verlieten de geburen hun koek- en brandewijnstalletjes, omringden
den jongen man en scholden op hem los met grove heftigheid...)
de jonge man) werd, ofschoon by de won
derlijke woorden der oude gansch niet be
greep, door een halvering bevangen en nog
meer verhaastte by zyn tred om zich aan
de op hem gerichte blikken der nieuwsgie
rige menigte te onttrekken. En terwyl hy
zich door het gewoel der fraal-uitgedoste
menschen heenwerkte, hoorde hy rondom
mompelen: die arme jongen, té, om zoo'n
vervloekt wijf." Want op wonderdadige wyze
hadden de geheim-zware woorden der oude
aan het belachelijk avontuur een zekere
dramatische wending gegeven, waardoor men
den van tevoren gaiEch onopgemerkt en nu
met deelneming nazag. En de vrouwen ver
gaven om zyn goedgevormd gezicht, waarvan
het expressieve nog verhoogd werd door
innerlijke woede, zoowel als om zyn
krachtigen bouw, den jongeling alle onhandigheid
en het zich balten 't gebied van elke mode
bevinden zyner kleedy. Zijn blfcunr-gryze
dat vooroordeel weg nam, door hem een
zeker aantal brieven der schryfster ter lezing
te zenden, waarin zy zich toonde zooals zy
van nature was, volstrekt niet gemaakt en
zelfs goedlachs.
De waardeerende toon van dat artikel
moest mevr. Bosboom zeer treffen. Men
begrijpt dus men kan hierover het boek
van dr. Dyserinck nalezen dat zy er in
toestemde dat myn vader, aangevallen naar
aanleiding van ty'n Een avond aan het hof,
aan zyn verdediging den vorm gaf van een
open brief aan haar. Dat rumoer badplaats
in den aanvang van 1865 en het moet in
den zoxer van dat jaar zjjn geweest dat
mevr. Bosboom zich met haar ecktgenoot,
voor het eerst vertoonde op het kleine op
trekje te Bloemendaal met het uitzicht pp
da Kleverlaan, toen in den zomer door myn
ouders bewoond. Later, toan dat uiterst
kleine woninkje was verwisseld voor het
ietwat grootere Sorghvliet, waar zich een
behoorlijke logeerkamer bevond, kwamen de
Bosbooms by ons logeeren, in 1866 of '67.
De indruk die mjj van die bezoeken is
bijgebleven, is zeer levendig; mevr. Bosboom
was tionwens een verschijning die impressie
moett maken, zelfs op een kleine dreumes
als ik toen was. Men stelle zich een dame
voor van een kleine gestalte, levendig,
zelfs zenuwachtig, maar tevens vol energie
en overtuiging. By een gesprek geraakte
zy aanstonds in vuur, werd atrydhaftig,
hamerde met de kleine vuist op de tafel,
teneinde aan hetgeen zy zeide nog meer
nadruk by te zetten. Yan hetgeen toen werd
besproken, begreep- ik natuurlijk niets, maar
ik geloof wel dat, als zy in de conversatie
zoo offensief werd, bepaalde personen het
nog meer moesten ontgelden dan abstracte
denkbeelden. Zij had onoverwinnelijke anti
pathieën,, die zy met de grootste rondborstig
heid bekende: in later jaren was blijkens
haar brieven aan myn vader, In De Gidt
uitgegeven door mr. van Hall haar béte
noire de die titer Schaepman; in die
Sorghvlietperiode waren het Alberdlngk Thym en
J. van Vloten. En tevens wist de zoo harts
tochtelijke vrouw aardig en innemend te
ontvangen; dat herinner ik my van een paar
bezoeken aan haar woning aan de Haagsche
baitensingel, waar ik myn moeder mocht
vergezellen. Het huisje was uiterst net en
zorgvuldig ingericht en er waren kleine snuis
terij en, voor een kind alleramusantst...
Het vertrek van myn ouders naar Indië,
maakte een einde aan die wederkeerige be
zoeken, maar de briefwisseling bleef voort
duren, hoewel niet zoo druk als die met
Potgieter, en van haar boeken zond mevr.
Bosboom steeds geregeld een exemplaar naar
Indië, met eigenhandige opdracht. Als bewijs
hoe haar gedachten geregeld naar Indië en
naar myn vader gingen, kan Ik nog een klein
feit noemen. Aan het slot van Mc j oor Frans
schrijft de heldin, in de definitieve redactie
Als gy nu maar (de) brieven niet in 't een
of ander Indisch dagblad laat drukken." Toen
de roman In het tijdschrift Nederland
yerBcheen stond er voor 't een of ander Indisch
dagblad"?de Java Bode," naam van de eerste
door Cd. Busken Huet te Batavla geredi
geerde courant.
Toen myn ouders in den zomer van 1870
weder in Nederland waren, werd dan ook
een der eerste bezoeken afgelegd by de Bos
booms. Wat toan werd besproken herinner
ik my nog zeer goed: hot gesprek liep over
Potgieter, dien iny'n vader niet had kannen
terugzien, over Mc j oor Frans, zooeven ge
citeerd, en de bewerking door A. Bérille,
toen pas verschenen in de Revue des Deux
Mondee. Mevr. Bosboom verhaalde, dat zy met
genoegen haar toestemming had gegeven tot
die bewerking, maar dat het haar toch speet
det Béville niet veeleer episoden uit den
Wonderdokter had gekozen. Myn vader zelde
niets, maar op zijn gelaat kon ik lezen
dat die voorkeur aan den Wonderdokter boven
den modernen roman gegeven, niet de zijne
was. En toen kwam, ik weet niet hoe,
het gesprek op Paul de Koek (misschien
omdat myn vader kort voor hy Ind ë verliet,
iets had geschreven over diens Mémoires) en
verhaalde mevr. Bosboom wat door haar
echtgenoot werd bevestigd dat Bosboom
haar, in de eerste jaren van haar hawelyk
alt Paul de Koek had voorgelezen of een
paar romans van Paal de Koet laten lezen
en die lectuur haar enorm had geamuseerd.
Ik zou meenen tegen den geest van mevr.
Bosboom te handelen Indien ik, aan het slot
dezer herinneringen, haar echtgenoot niet
speciaal herdacht. Een portret van Bos
boom kan de belangstellende lezer vinden
in n van myn vaders Novellen, hy is de
Arie Houtman In de Moeder der Gracchin (voor
den componist in deze schets zyn eenige
overrok was namelijk gesneden als had de
kleermaker, die deze bewerking verrichten
moest, de moderne vormen allén gekend
van hooren zeggen en het smetteloos gedra
gen onderkleed van zwart atlas gaf aan het
geheel een zekeren magister-acbtigen styl,
die volstrekt niet by zyn gang en houding
paste, '
Toen de student haast het einde der allee
bereikt had, die naar het Linkesche bad
voert, restte hem bijna geen adem meer.
Hy was gedwongen langzamer te gaan; doch
nauwelijks waagde hy het de oogen op te
slaan, want nog immer zag hij zich van appelen
en koeken omdanst en elke vriendelijke blik
van het een of ander meisje scheen hem
slechts de weerkaatsing van het hoongelach
bij de Zwarte Poort.
Zoo kwam hy aan den ingang van het bad'
Linke; de ne iy feestelijk uitgedoste
menschen na de andere trok binnen. Muziek
van blaasinstrumenten weerklonk; luider en
luider woelden de vroolyke gasten dooreen,
Byna kwamen tranen in de oogen van den
armen stadent Anselmas, want ook by had,
daar Hemelvaartsdag altyd een bijzonder
huiselijk feest voor hem geweest was, aan
de gelukzaligheden van het Linkesche para
dijs willen deelnemen, ja, hy had zelfs willen
gaan tot een kopje koffie met rum en een
flesch donker bier en om aldus flink te kun
nen brassen, meer geld meegenomen dan
wel geoorloofd en doenlijk was. En na had
de noodlottige stap in den korf met appelen
hem alles gekost, wat hy by zich had. Noch
aan koffie, aan het zware bier, aan muziek,
aan het bekijken der mooi-gekleede meiejes,
noch ai n n der andere gedroomde genie
tingen viel meer te denken; langzaam sloep
hy voorbij en sloeg eindelijk den weg naar
de Eibe in, die juist geheel verlaten was.
Onder een vlierboom, uit een muur gegroeid,
vptd hy een aangenaam grasplekje; daar
ging hy zitten en stopte zich een py'p van