De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1912 15 september pagina 6

15 september 1912 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMEU WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1838 Schrijfkamer van mevr. A. L. O. Bosboom-Toussaint, na haar dood. Het kerkje te Heiloo, in welks pastorie de predikant P. J. Haaebroek (Jonathan) en ig'ne zuster mevr. A. L. O. Bosboom-Tonssaint noodigden en waar het jonge Holland van baar tyd, als: N. Beets (Hildebrand), Barnard Gewin, Hofdijk, Potgieter, dr. L. Beynen, Willem de Clercq e.a. samenkwamen. Mevr. A. L. G. Bosboom-Tonssaint in het laatst; van haar leren. Mevrouw Bosboom-Toussaint. 1812-1912. In de jaren, toen onze leermeester dr. Doorenbos aan de mannen van zijn leeftijd weinig te loven vond, prees hij graag de kleine vrouw, met wie hij kort te voren persoonlijk kennis gemaakt had, en hu deed dat met de woorden, waarmee Yendel Maria van Reigersberg huldigde. Ken vrouw ia dnizend mannen te erg l" placht hij dan uit te roepen en voelde zich gelukkig dat hij vereeringen schimp in een zókorte en kernachtige spreuk kon vereeoigan. Mevrouw Bosboom was, na den dood van Potgieter, de eenige geweest van Paul, een der hoofdpersonen nit Het Huis Lanernesse". diens tjjdgenooten, die verwondering ge wekt had, deordat zij aan een nieuwe stof haar zeldzame veerkracht toonde. Zij, die de schrijfster heette van Het Huis Lauernesse, van Leicester in Neder land, van De Delftsche Wonderdokter, was plotseling, in 1875, ook die van Majoor Frans gebleken. Het belang van dat boek, voor haar roem, en voor de verspreiding van haar invloed, is buitengewoon groot geweest. Op het oogenblik, dat de geestdrift voor geschiedstudie en de voorkeur voor het vaderlandsch verleden luwden, won zij er de liefde van jongere nederlandsche vrouwen en de bewondering van inzichtige mannen mee. Zonder twijfel waren er altijd velen vreemd gebleven aan de bekoring, hetzij van haar protestantsche verbeelding, hetzij van haar stijl, die de vormen van den kansel met de woorden van de 17de eeuw vereenigde, maar ook wie, Majoor Frans lezende, in de vraag naar emancipatie van de vrouw weinig belang stelde, moest getroffen worden door de kracht, die tot beheersching van zoo uiteenloopendeonderwerpen bekwaam maakte. Want dit treft het meest, wan neer men een werk uit haar jongeren of middentijd De Graaf van Leicester b. v. vergelijkt met het laatstge noemde: dat altijd van bovenaf, en met in het oog houding van alle saamstellende deelen, gang en loop van het verhaal worden gericht en voortgezet, dat er ontwikkeling is en samenhang en bij de breedst-uitdeinecde en de fijnst-zichvertakkende uitvoerigheid, de kracht nocïslapheid wordt noch pijnlijke in spanning, maar gelijkmatig is en den indruk maakt van eea verheugende rust. Deze rust | een kracht van | den geest is mevrouw Bosboom's groote gaaf geweest. Zij was tevreden dat zij haar bezat en dat zij haar aan kon wenden op de stof, die zij wenschte voor te dragen. Er zijn schrij vers, die in het bezit van een dergelijke gees teskracht, haar niet in de eerste plaats tegenover hun stof, maar liever tegen over zich zelf in het werk stellen. Zij ontdoen hun persoonlijkheid van een groot aantal eigenaardigheden, die zij niet vergunnen mee te spreken en behouden van hun wezen alleen de gestalte, die het dichtst nadert aan een streng-begrepen ideaal. Uit hun rijen komen, zoowel de door n idee bezielde dichters als de objectieve verhalers, die nooit tusscaen het verhaalde en hun lezers treden. Mevrouw Bosboom behoorde niet tot hen. Zij beheerschte haar stof, maarbshield zich zelf een zeer groote vrijheid voor. Dit is de soort van schrijven, waaraan wij weinig meer gewend zijn, van welke derhalve eenzijdig door hun tijd opge voede beoordeelaars beweren, dat zij niet de ware is. Dat een schrijver, een schrijfster, zich breed neerzet, zich met al haar gewoonten, eigenaardigheden, luimen zelfs, voortdurend tusschen de gebeurtenissen, die zij verhaalt, inschuift, dat zij telkens met haar lezer apart j es heeft, zich nu n lezer, dan vele voor stelt, hen als een gehoor beschouwt, dat tot haar opziet, waarmee zij strijdt, dat zij leert, waarvoor zij haar kundigheden en talenten uitbreidt om er zich ten slotte in een algemeene belangstelling voor het onderwerp mee te vereenigen, dat lijkt hun tegen den kanon van de verhalende kunst te gaan. Wie dit meen en, moeten de romans van mevrouw Bosboom niet lezen. Ik zeg romans; maar zijn het wel romans? Zijn het niet veeleer verhandelingen, waaraan kennis en verbeelding gelijke lijk deel hebben en waarin bovendien alles wat de levendig voelende, de scherpzinnig denkende, de hartstochtelijk moraliseerende schrijfster in zich voelt opkomen, meehelpt om het ruime kader te vullen, dat zij bij het begin vanhaar arbeid heeft uitgezet? Busken uet heeft naar waarheid op gemerkt, dat de eigenlijke helden van mevrouw Bosboom christelijk-evangelische predikanten waren. Hij kon veilig verder gaan: het kleine vrouwtje was zelf zulk een predikant. De tijd zal komen, dat men deze betiteling het tegen deel van een berisping vindt. Van alle mederlandsche predikers van haar over tuiging was zij zonder bedenken de ruimste en de rijkste, de bekwaamste en de geniaalste. Zij en Da Costa hebtien voor het christelijk-proteBtantsche Neder land meer beteekend dan wie ook van hun tijdgenooten. In overeenstemming met haar eeuw hesft zij zich langzamerhand terugge trokken van den hoogen kansel, waarop zij de geschiedenis van het Lsicestersche tijdvak voordroeg. Haar gebaar werd soberder, haar zegging fijner, het was geen wonder, dat züzich langzamerhand gaarne rustig gezeten voelde en ean nieuwe bevrediging in den briefstijl vond. Maar zij bleef dezelfde, de inderdaad joneje predikster, die zich zeker van zich zelf voelde, die haar stof beheerschta en doordrong. Dit, oud wordend, niet verouderen, was de oorzaak, waarom bij haar dood, in 188C, ook de jongsten van de jonge generatie haar huldigden. De Nieu/re (rids heeft naast de bladzijden, waarin Buskeu Huet een bijna hartstochtelijk afscheid werd toegeroepen, ook haar uitvaart begeleid met een stillerea, maar niet minder eerbiedigen groet. En ook thans nog, vraagt men wie haar prijzen? Niet zij, die naar den geest tot haar eigen tijd hooren, maar die me ar levende geesten, die dx>r de beweging van '80 gekweekt en aangevuurd, den gloed van die jaren in hun werk bewaren en te midden van vrienden zoowel als vijanden brandend houden. Wie bij toaval eens aan den Laicestercyclus be*int" schrijft dr. Prinsen in zijn opstel: De Oude en de Nieuwe Historische Roman in Nederland" 1) schrikt op in blijde bewondering. Het is of hij onder den vloer, waarop hij jaren rustig heeft zitten werken, plot seling een kostbaren schat van oud, kunstig-gedrerea zilver voor den dag haalt. Vooral in die drie deelen Leicester in Nederland zijn uit den koelen grond van het historisch-politiek leven van dien tijd prachtig en rijk gemouvementeerd de menschet figuren gehoogd tot een pakkend levend geheel, dat onze ver beelding in spanning houdt". Hoe waar is dit! Er zijn weinig bsekem Mevr. A. L. G. Bosboom-Toussaint op jeugdigen leeftyd. en nog minder ? historie-verbeeldingen, waarin de personen zoo waarlijk menschen zijn. Levensgroote menschen, die zich vrij en innig bawegen door de ruimte van onze verheel ng. Prinsen zegt zelfs: Da aanleg van mevrouw Bosboom was rijker dan die van Scott, de blik, dien zij in het levem geworpen had, was zooveel dieper en veelomvattender; van haar menschen zien we niet enkel den buitenkant; we kijken hen door de ziel, we leven hun smarten en triumfen mee, niet in het uiterlijke maar we zien die worden met onverbiddelijke noodzakelijkheid; we voelen de geestelijke krachten op elkaar inwerken, we doorschouwen de geheimste roerselen der harten. Haar helden zijn niet de speelbal van toevallig uitgedachte romantische avonturen, het zijn menschen met eigen wil en karakter, waarmee ze den loop der omstandigheden beheerschen en achter hen staat alleen de groote, leidende, gehe'mzinnige macht, haar Cfaristea-God...." Een afzonderlijke studie zou noodig zijn om dit measchenscheppend vermogen de hoogste vorm van haar stof beheersching ware het alleen maar aan Leicester in Nederland aan te toonen. Een bespreking van haar geheelen arbeid lijkt mij vooralsnog onmogelijk. Zeker zal ze moeten worden voorafgegaan door ean beschouwing als J. Koopraans in het Septembernummer van De Beweging gegeven heeft, een dórschouwing, die van Het Huis Lauernesse uit, de grond 1) De Gids 1912 No. 6 en 7. gestalten van de Toussaintsche verbeel ding vaststelt en vervolgt. 2) AI.BERT VBRWEY. Het geboortehuis van mevr. A. L. G. Bjsboom-Tüussaint te Alkmaar. Teekening van Charles Sochusien. 2) In de Gids van Septembar is het alweer dr. Prinsen die tot deze nood zakelijke bestudeering van de Toussaint sche verbeelding een oorspronkelijke bij drage levert. In zijn opstel Da Liefde in den Leicester-cycluu'1 wijst hij nl. de, niet intellectueele, maar passioneele, grondgestalten aan die dit grootste werk van mevrouw Bosboom dragen. Al de figuren toch, die erin voorkomen, her leidt hij tot weinige typen, die geza menlijk een begrip van de albebeerschende liefde" uitdrukken. Christelijke en wereldsche liefde, de wijding van het huwelijk, en de verlokking van de vriendschap, ziedaar, zegt hy, de kwadratuur die van dit werk het grond plan is. Door aldus het passioneele karakter, juist van de Leicester trilogie bloot te leggen, ziet hij gereedelijk ver band tusschen dit karakter en het paesionoele wezen van de schrijfster in de jaren toen ze eraan arbeidde. Met dit verband is voor de levensbeschrijving een knooppunt gewonnen dat we niet meer mogen loslaten. Eeuige opmerkingen. Op uw vraag om iets te schrijven voor de Amsterdammer" over mevrouw BosboomToussaint, die mijn tante was, kan ik u, na al hetgeen 'k nu reeds bij deze herdenking van haar honderdsten geboortedag over haar te lezen heb gekregen, wel iets zeggen. De heer Frans Ereus in de Gids" stelt zich mevr. B. T. voor als: eene dier scherpe vrouwen, die weinig gevoel willen weggeven maar dat door innerlijke concentratie zoeken te vermeerderen, omdat zij vreezen hunne ziel te verliezen, wanneer zij er te gul mee zouden omspringen." Men kan wel zien, dat de heer l-'rens mijne tante niet gekend heeft. Het tegenovergestelde van wat hij denkt was juist waar. Ia een gesprek dat wat hoogliep kon zij zich niet bedwinges, gaf zich te veel en moest later hare opwinding met koorts of ziek-zijn bosten. Heeft zij, zooals A. J. schrijft over de ontmoeting met J. A. Alberdingk Thijm, toen deze haar wilde aanspreken een teeken gegeven om niet aangesproken te willen worden, dan was het alleen omdat zij zich niet gedisponeerd voelde tot een diepgaand gesprek dat van haar had kunnen gevergd worden, omdat zij niet half wilde zijn, vooral niet tegen Alberdiagk Thijm. Deze mijne meening wil ik nader toe lichten. In Amsterdam op een bloemententoonstelling in Volksvlijt met Potgieter, stelt deze haar voor aan den grooten Donders. Mevrouw B. T. was hiervan niet gediend, omdat het tentoonstelling-bezoeken voor haar al zulk een corvée was. Zij kon daarbij niet nog met andere menschen praten. Zij deed tegenover Donders zooals zij tegenover Thijm had gedaan. Zij deed wel meer zoo en had er dan spijt genoeg over. Toen Potgieter haar daarna verweet: nu heb je een der beroemdste mannen van ons land onbeleefd behandeld", was haar ant woord: je kondet dit vooruit voorzien, omdat ja weet, dat ik tegen zulke dingen niet kan." Meermalen heb ik mijne tante met leed wezen dit feit hooren vertellen, rnaar ze voegde er bij: ik heb later tegen Prof. Donders mijn excuus gemaakt en hij be greep het." "Waar nu de heer Erens spreekt van een leegte of leemte in het karakter der schrijf ster, galoof ik dat we hier alieen te doen hebben met een kenmerk van een zeer nerveus temperament. Uit te veel karakter bond zij liever geen gesprek aan dan dit ten halve te doen. Nu ik zeg dat zij niet half of halfslachtig wilde zijn, kom ik met n sprong op Dr. C. G. N. de Vooijs te Assen, die in ft. I 1912 van De Nieuwe Taalgids" haar ook een verwijt heeft gedaan van half>lachtigheid. "Waarom, daarop komt het bij hem neer, koos Mevr. B. T. geen partij in het openbare leven. Waarop ik zou willen antwoorden: zij was kunstenares, beleed haar geloof, maar stond buiten de staatkunde, vooral als vrouw; ik zou daarvoor kunnen wijzen op verschillende plaatsen in haar werken, waar zij zich soms wel uitspreekt. Zoo in '57 na de Aprilbeweging. Ofer dit punt, mijn tantes overtuiging in het staatkundige, hebben onderzoek en nadenken mij tot dit besluit gevoerd: Zij stond op het oude standpunt, dat Nederland in hoofdzaak een protestantsche natie is. Langen tijd heeft zij dan ook gestaan aan de zijde van den heer Groen (en zijn geestverwanten) in de volle overtuiging, dat deze als geloovig protestantseh Christen de nationale zaak het best diende. Zoo be hoorde zij in '57 tot hen, dia niet tevreden waren met de schoolwet. Doch door den loop der omstandigheden onderging zij een evolutie. Zij was meer Cbristelijk-historisck dan anti-revolutionair; verdraagzaam maar waakzaam .tegen over de Eoomschen was hare leus. En toen dezen zich, na hetgeen zij in'43 en '53 hadden verkregen, steeds meer lieten gelden, toen het bleek dat de Aprilbeweging niets had uitgewerkt, een Kabinet Groen onmogelijk bleek te zijn, Heemskerk Az. steun zocht en vond bij de Roomschen, begreep zij al had zij niet van Thorbecke gehouden om zijn indifferentisme tegenover den godsdienst dat de vrijheid, dit woord in den ruimsten zin genomen, beter by de liberalen was gewaarborgd dan bij de con servatieven, en zoo kon zij mij in'77schrijven, toen Kappeijne aan het bewind was gekomen: dit nieuwe ministerie is zeker daarin on gewoon dat het precies zegt wat het wil en niet wil, en voorspelt niet te zullen modderen (zij bedoelt, m i., met de Boomschee) hetgeen reeds veel is in dezen tijd. Eappeijne is schrander en gevat en weet zijn volkje respect in te boezemen door zijn geniaal laconisme, minder droog en niet minder geresolveerd dan Thorbecke." En toen de wet-Kappeijne er was, zei zij: ik vind dit nu wel goed, neutraliteit ia geen ideaal, maar het kan nu eeimaal niet anders." Vit dit alles ziet men dat zij in veel opzichten meegaande en buigzaam was, goed Nederlandsen, echt protestantseh, anti clericaal en verdraagzaam. En nu, geachte heer, heb ik wel wat in Gedenksteen op het graf van mevr. A. L. G. Boskoom-Tonssaint op het kerkhof aan het kanaal te 's-Gravenhage, naar het ontwerp van Springer en Bart van Hove. Op het voetstuk boven den grafsteen zijn in een wit marmeren steen de woorden gegrift: HCLDK VAN NEDERLANDSCUB VROUWEN AAN A. L. G. BoBIiOO-U-TOÜSSAINT. haast mijn best gedaan ook nog een woordje mee te praten over de vrouw, die thans herdacht wordt. Uw dw. J. BOSBOOM N/. den Haag, 'J Sept. 1912. Moderne Kust ia i, Ver van het middenpunt der stad am Aacaener ÏVr in een dood gewoon maar royaal opgetrokken en doelmatig ingelicht jzeoouw, ia de geinchtwekkende Internat, KuDStaustelIuug van den Sonderbund te vinden. Ver van den Dom met zyn beroemd hooge torens, die uitsteken als reusachtige vcelnorens of jonr bewerkte kaarsdompers. De aanblik van den Dom, 's avonds, is ontzagltfk en mysterieus boven»). Het gevaarte vertoont niet een schaduwbeeld met stellige profileeringen, maar maakt den indruk van een onmetelijk donker- steecen grceigel van sta'actieten, ats een wereld van duisternissen en schemeringen. Vanaf het ruime inmoerige stadsplein met zgn electrkche lichtschijnsels, is de aanblik van dat ontzaggelyk als uit fit de-grain gewerkte blok, schuilend in de zwaite nis van den nachthemel, over veldigend. Maar is een bouwwerk als dit gemaakt om bij avond vooral gezien te worden? Heeft de middeneen wsche bouwmeester het effect van E ij n voortbrengsel berekend naar de schelle, maar in betrekking tot de afmetingen van het gevaarte, kortstrekkende iiehtuitstraling van onze tegenwoordige electrische lampen? Overdag is de weiking een gausch

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl