De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1912 22 september pagina 2

22 september 1912 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1839 Geachte Redactie, Met volkomen waardeering voor den kunst' zin en de werkelijk vorstelijke vrijgevig heid van den heer en mevrouw Drucker, zou ik toch gaarne zien, dat de bouwmeester van het Rijksmuseum gebruik maakte van het recht, hem, tengevolge der nieuwe auteurswet, binnenkort toekomend, om een nieuwen uitbouw eenvoudig te verbieden. Ik twijfel niet, of er zal wel een andere manier gevonden kunnen worden om de schoonheid der betreffende schilderijen onder voldoende belichting te doen uitkomen. HERMAN KOBUERS, * IN XAKE DRUCKEK UITBOUW. Nemen wij aan, er werd voorgesteld van een schilderij van Rembrandtoflsraëlseen stuk af te knippen of er een stuk bij te schil deren, om 't pasklaar te maken voor een bepaald wandvlak, zou er n Raadslid zijn of n Staatsman die tot deze daad zijn toestemming gaf? Maar waarom dan wel voor het verminken van ons schoonste bouwkundig kunstwerk van de 19e eeuw; is de kunstconceptie die hieraan ten grondslag ligt soms geringer en minder het beveiligen waard P Zooals de stand van de zaak thans is,worden de leden van den Raad uitgenoodigd voorde verminking van een groot architectonisch kunstwerk te stemmen, en dat op grond van daardoor andere kunstwerken te zullen krijgen, die niemand hunner echter ooit zag, en over welker kunstwaarde _van staatswege geen rapport van deskundigen ooit is verschenen, waarop zij zich beroepen kunnen. Onder deze omstandigheden blindweg vór den verminkenden uitbouw te stemmen, lijkt mij buitengewoon lichtvaardig en daarenboven een zeer gevaarlijk precedent. 18 Sept. R. N. EOLASD HOLST. « De ontmanteling van het Itijks- Museum, Den Haag, 17 Sept. 1912. Den Louvre heb ik in mijn hoofd, de Pitti- galerij heb ik in mijn hoofd, en de Uffizi, en ook het Mauritshuis. Het RijksMuseum heb ik niet in mijn hoofd, ik ben er nooit in geslaagd het er in te krijgen; het is mij een koorts-droom met prachtige vizioenen, die versmoord worden in een demonischen chaos. Als het tweede Drucker-geschenk déze gezegende en dubbele uitwerking kon heb ben, dat, om er plaats voor te maken, enkele zalen zouden worden ontruimd, en daardoor in de andere zalen eene keur-verzameling te hangen kwam, het ware een weldaad zóvoortreffelijk, dat ik er zelfs het nog weer betere en allerbeste licht van een ge heel nieuw Drucker-museum graag voor gaf. Het Joodsche Bruidje", een van de heer lijkste werken, die ik ken, heb ik nooit anders dan in het licht van het RijksMuseum gezien. Een schaduwzijde van het eene zoowel als van het andere voorstel blijft intuaschen, dat nu de verdere om-manteling van het schoone bouwwerk niet door zou gaan ... Dit paste zoo aardig bij een stad, waar nog altijd het Raadhuis leeg staat en het Konink lijk Paleis van een zóspookachtige zon derlingheid is, dat de Koningin er eten moet in de gang. Is er geen noodlot in een naam ? De geniale Jacob kwam van Campen, en de Cuypera' slaan banden om hunne ton. CAREL SCHAMEN. * Den Haag, 18 Sept. 1912. Redactie vDe Amsterdammer", Ik heb in 1906, gesteld voor de keus: Uitbouw of geen Collectie-Drucker", ge meend voor den uitbouw te moeten stemmen, te meer waar de Bouwmeester van het museum zelf geen bezwaren maakte. Thans is er sprake van een tweeden uitbouw en is de heer dr. Cuypers tot zoo hoogen leeftijd geklommen, dat hem onrecht aandoet wie hem nu in het geding brengt voor een vernieuwde en dus dubbel schadelijke beperking van het aanzien van zijn monu ment. Zoo zou ik thans zeker stemmen voor een der beide andere voorstellen, die beoogen het nieuwe prachtgeschenk van den heer en mevr. Drucker waardig te plaatsen en zonder 'sheeren Cuypers schepping te schaden. Ik hoop dat de Raad thans sterker zal staan, dan wij het in 1906 konden zijn, toen geen andere uitweg mogelijk leek, en be denken dat het Paris vaut bien une m e s s e" niet van twee spreekt. L. Sl-MO.NS. Dadelijk na de verificatie, Vit het leven van een plattelandiontvanger, door P. E. W. K. Twee dagen in de week is er druk geloop op 't kantoor van slagers en van slagersjongens. -De slagers zijn groot en dik. Za lijken op elkaar, want 't zijn meest broers of tenminste neven. De gelijkenis gaat zelfs zóver, dat er twee zijn, die met 'c zelfde oog loensch kijken, en na een tweejarige ervaring noch door den ontvanger nocadoor den klerk uit elkaar zyn te honden. Ze dra gen allen een kort wit jasje onder hun colbert. De jongens zijn wild en ruw. Vlak voor 't kantoorraam ploffen ze met een smak neer van hun rijwiel en schreeuwen tegelijk iets naar een jonge deern, die tien denren verder haar hoofd uit de huizenrij steekt om te zien of er altemet ook iets gaande is op den weg. Za de jongens?hebben ge woonlijk gezonde roode koppen; als 't wat gnur of regenachtig-kil is, zien ze paars van de kou. Er zyn er altijd een paar bij met een half afgehakten vinger of een gapende wond in de palm van de hand. Als 't eenigssins kan, laten ze 't graag aan de andere kantoorbezoekera zien; ze lichten dan 't vnilgeworden met bloed doortrokken ver band op... Voor 't loket tellen de slagers en de jongens geld neer, guldens en rijksdaalders en vél kleingeld. Maar alle stukken voelen wat vettig en aoms kleeft er bloed of een stug wit haartje aan.... De slagers schrijven met een mollig dik handje wat stijve schokkende letters, hun naam, op den stok van een register, dat hun wat moeilijk door 't te smalle loket woidt De buitengewoon groote vrijgevigheid van den heer en van mevrouw Drucker, die een allerbelangrijkste verzameling schil derijen aan het Rijk ten behoeve van 's Rijks Museum schonken en thans het voornemen te kennen gaven een tweede soortgelijke collectie te geven, kan niet genoeg geprezen worden, en wordt dan ook algemeen hoog gewaardeerd. Natuurlijk zijn de Regeering en het Gemeentebestuur van Amsterdam bereid het mogelijke te doen om aan de wenschen der edele schenkers tegemoet te komen. Daar is hierbij evenwel een grens, welke niet ontstaat uit gebrek aan be reidwilligheid, maar door de bestaande toe standen en verschillende daaraan ontleende bezwaren wordt opgelegd. Het schijnt dat de heer en mevrouw Drucker gaarne zouden zien, dat ten be hoeve hunner tweede schenking de voor de eerste opgetrokken uitbouw werd ver groot. Ten bewijze van zijn streven om den minister van Binnenlandsche Zaken ter wille te zijn, heeft Dr. Cuypers een ont werp geteekend om aan te toonen hoe dit zou kunnen geschieden; doch hij heeft tevens te kennen gegeven dat hij zoodanigen nieuwen uitbouw in hooge mate zou betreuren en derhalve afkeurde. De wethouder Delprat zeide in den gemc on raad dat Cuypers aanvankelijk geen be zwaar had, maar het ook door hem erkende feit dat de architect weigerde die verkla ring schriftelijk^ te geven, toont aan dat hier een misverstand is. Ik kan getuigen dat dr. Cuypers mij van den aanvang af zijn leedwezen over het denkbeeld van den nieuwen uitbouw te kennen gaf, dat hij herhaaldelijk en nog onlangs dien uitbouw ellendig noemde, dat hij de hoop en het vertrouwen uitsprak, dat de gemeenteraad zijn toestemming voor dien uitbouw zou weigeren. Ik begrijp 's mans weerzin volkomen; de nieuwe uitbouw verknoeit het museum gebouw radicaal, en dat is erg; het Rijks museum is een instituut dat onze glorie verkondigt op het gebied van schilder- en beeldhouwkunst, van kunstnijverheid en graveerkunst, maar ook op dat der architec tuur, de moeder van alle kunsten, en het gaat niet aan voor de eischen der schoone bouwkunst blind te zijn en de architectuur op te offeren aan de andere kunsten. Er moet dus een uitweg gezocht worden en ik stel mij voor, dat de heer en mevrouw Drueker veel te artistiek aangelegd zijn, om te weigeren daartoe mede te werken. Daar zal, voor zoover ik zie, moeten be sloten worden tot een annexe deel uit makende van 's Rijks museum, ofschoon niet opgetrokken binnen het park van het museum, dat blijkbaar te klein is, en overi gens eerlang te klein zal worden wegens de onvermijdelijke en gestadige uitbreiding der collecties. Ean ander denkbeeld is opgeworpen, dat mij althans aanvankelijk onverstandig voor komt; men zou van de oude lokalen van 'sRijks museum eenige ontruimen ten behoeve der tweede schenking Drucker. Is dit soms ingegeven door de gedachte, dat op die wijze de schenking binnen in het oude museum opgenomen zou worden; dit zou nog a' kinderachtig zijn; want wat verandert het aan de waarde der schenking Drucker of aan de conceptioneele verdiensten der schen kers, of de tentoonstellingszalen onder n dak zijn met de andere, dan wel of daartoe een losstaand gebouw wordt opgetrokken ? Integendeel de waardeering, waarop de schenken en hun schenking aanspraak mogen maken, komt eigenlijk te meer uit, wanneer staat en stad zich de kosten ge troosten van een opzettelijk gesticht gebouw, dat trouwens toch administratief en feitelijk te samen met het oude gebouw het Rijks museum zal zijn en zal heeten. Dit denkbeeld (de gedeeltelijke ontruiming van 't Rijksmuseum) wordt sterk aanbevolen door Dr. Jan Veth, om redenen aan de questie-Drucker vreemd; sinds vele jaren doet de heer Veth zich voor als een rijnproever, die in 't Rijksmuseum alleefi hooge kunst wil opgenomen zien en alles wat maar bijzonder van historischen waarde is, uit de zalen wil verwijderen. Voor hem is de berging der collectie Drucker het middel om zijn wensch te verwezenlijken. De op lossing van Dr. Veth geeft practisch niets. Vooreerst zou men nu in stede van een gebouw voor de collectie Drucker, er een moeten stichten voor de veroordeelde stukken uit het Rijksmuseum, hetgeen in menig opzicht op hetzelfde neer komt. Dan en dit is geen geringe moeilijkheid hoe zal men de grens trekken tusschen hetgeen meer artistieke en hetgeen meer historische toegewrongen. Dan zuchten ze eens diep, hetzij van inspanning, hetzij van E pij t over 't bedrag van den accijns, en intussuhen hebben ze een vet vlek of een bloedveeg achtergelaten op een van de espedities van het register. Da jongens overhandigen een briefje en wachten nauwelijks tot hnn geld is nageteld. Die twee dagen Donderdag en Vrijdag zijn het worden er doodvonnissen geteekend op het kantoor, 't Slachtoffer wordt niet gehoord. Alleen de aanklager. Op zijn woord, bekrachtigd door zijn handteekening, en tegen betaling der kosten, wotdt hij ge loofd. Dan volgt onmiddellijk de uitspraak, la mort sans phrasea.... Oh, men moet als ontvanger der accijnzen niet teerhartig zijn aangelegd. Twee dagen per week, honderd per jaar, zonder nog te rekenen de ex'ra's, zich te moeten zetten tot het vellen van deze vonnissen, deze vonnissen die immer den dood ei&chen I Naast het goedige bordje: Kantoor dor directe belastingen en accijnzen, mocht wel een tweede hangen met 'c opschrift: wiens briefje hier binnen gaat, laat alle hoop vaten. Als tegan kermis of andere dagen van vreugde voor de menschen het aantal offers stijgt tot dertig, veertig, vijftig, dan komt er een huivering over me en ik gevoel me een tweede J aan da Vargas. Mijn klerk, achr jvensmoeda en diuilig door de zwoele warmte in 't kantoorlokaal, zie ik 't hoofd neerknikken ea 'k onderstel, dat hij slaperig instemt: hangen, als wijlen 't bekende duttende lid van den Bloedraad. Geluikig, de dieren hebben geen weet van 'c gruwzaam hardvochtig bedrijf op het ont vangkantoor. Wee, anders de leden van 't ontvangerscorps! Neen, ze hebben er geen weet van, andera zouden ze zich in han onmacht tot verzet, sarcastisch verheugen over het feit, dat zoo'n man, die al even slecht ia als de beul, niet of wetenschappelijke waarde heeft? Die scheiding zal inderdaad hoogst willekeurig zijn en dikwijls herzien moeten worden. Eindelijk Veto's verlangen is geheel in strijd met de gedachte die ter grondslag heeft gelegen aan de inrichting, onzer Rijks musea; die gedachte i?, dat in het eene museum, het Mauritshuis, uitsluitend kunst van den hoogsten rang moet opgenomen worden; daarom heet dit museum het Ka binet van schilderijen; het Rijksmuseum te Amsterdam daarentegen ia bestemd ook voor stukken van geschiedkundig en weten schappelijk belang, het is een historisch en artistiek museum; het gaat niet aan daaruit alles te weren wat speciaal voor de historie der kunst of der samenleving interessant is; in allen gevalle past het niet het geheele eenmaal aangenomen stelsel incidenteel omver te werpen, omdat men naar een behoorlijke plaatsing voor de tweede schen king Drucker zoekt. De revolutie in het Rijksmuseum zou overigens niet gering zijn, ook als men alleen let op de schilderijen. Volgens het verslag der laatste Raadszitting in de N. R. Ct." van 6 September, zou de hoofd directeur van het Rijksmuseum verklaard hebben, dat voor de collectie Drucker niet minder dan 31934 strekkende meter noodig zou zijn, hetgeen zou gelijk staan met 10 zalen l Het ware wel raadzaam dat men eens vroeg hoe de hoofddirecteur aan dat cijfer komt; rekent hij er op, dat de schilde rijen slechts op n rij geplaatst worden en niet op twee? en rekent hij ook op een aanmerkelijke tusschenruimte tusschen de schilderijen ? Indien dat inderdaad de eisch mocht zijn, is het duidelijk dat die in 's Rijks museum-lokalen niet te verwezenlijken is. Volgens het programma waarnaar indertijd het museum moest gebouwd worden, had de architect voor de schilderijen 800 strek kende meter te leveren; de collectie- Drucker alleen zou dus bijna de helft van die ruimte innemen, en het is duidelijk dat de over schietende oppervlakte niet voldoende zou zijn om de doeken ten toon te stellen, welke volgens het stelsel Veth aanspraak mogen maken op een ongestoord verblijf in 's Rijks museumgebouw. Uit dit alles volgt de conclusie, dat de verstandige oplossing is de bouw van een speciaal gebouw vlak bij het Museum; men zal dit geheel kunnen inrichten op de door den heer en mevrouw Drucker gewenschte manier en zoo, dat het voor eventueele uitbreiding vatbaar zij. De personen, die door den heer en mevrouw Drucker plegen geraadpleegd te worden en mede voor een goede oplossing moreel verantwoordelijk zijn, zullen, naar ik hoop, de voordeelen dezer solutie, welke royaal is en alle moei lijkheden overwint, beseffen en in het licht stellen en de heer en mevrouw Drucker zullen zeker de kroon op hun werk zetten, door een denkbeeld te aanvaarden, dat hun vrijgevige intenties tot haar recht doet komen zonder andere eerbiedwaardige be langen te schaden. 19 Sepr. 1912. Vu TOR DE STUERS. In een klein land zijn grootsche daden is het breede gebaar zijn monumentale uitingen schaaisch, uiteraard. De situatie is ten dezen opzichte een onvoordeelige. In de stichting van het Rijks-Museum hebben wij die grootsche daad dat breede gebaar die monumentale uiting en wel op bijzonder superieure wijs. Ook te dezen opzichte een unicum sinds honderden jaren van ons volksbestaan. Men zou zeggen dat hierin ons volk zichzelf overtroffen heeft, want sedert jaren ktaagt men aan die schoone pracht l En thans zou de magistraat der stad die de kroon draagt van Europa nog verdere verminking toestaan? Mag niet veeleer van haar verwacht worden dat de schennis der latere jaren wordt te niet gedaan, dat zoowel Drucker-museum ais Rembrandtzaal verdwijnen, opdat in onge repte schoonheid voor het nageslacht be waard blijve wat terecht als een der schit terendste parelen aan der stede roemruchtige kroon wordt geacht. J A N STUYT. Het zal een geluk zijn voor geheel het aesthetisch-Europa, indien de Amst. Ge meenteraad niet zal overgaan tot den Drucker-uitbouw. Er is nog veel plaats in de zalen van het Rijks-Museum. Eene flinke commissie uit de beste kunstenaars moest zich vormen om ia overeenstemming met de Directie v'h Rijks-Museum, die werken naar andere volstaan mag met 't nmaal afschrijven van het uitgesproken vonnis, dat hij aich moet uitsloven om met haastig reppende pen 't vonnis te vermelden op den stok van zijn register, op het daaraan vastzittende extract voor de twee kommiezen mi t de haakstokken, die hun looden medaille van waar deering met pijnlijken kneep komen hech ten... aan den staart, als een bittere bespot ting voor de eerst gehuldigde verdienste, en voor de derde maal op de kwitantie voor dien onbetrouwbare, die zoo lief kop-kroe zend in de weide kwam en goedkeurend knikte over gevulde flanken ... Za hebben er geen weet van ... Zoo zegt men. En toch, ala ik door een weide ga, kijk ii altijd wat schichtig om naar den koppel koeien, die graast aan het uiterste einde. Moeten ze dan ook, juist als ik door de weide ga, zio belangstellend de .koppen opheffen. En is 't dan noodzakelijk, dat ze in een lange rij achter me aan komen wandelen, terwijl er een paar wild met den gehoornden kop zwaaien, alsof ze denkbeeldig revanche namen voor haar tallooze omgebrachte familieleden... 't Laatste eindje in de weide loop ik ge woonlijk hard, dan klopt 't me in de keel, m'n geweten is onzuiver en die lakenveldF.che nam daar zulke ongemotiveerde woeste zijsprongen. Op den weg ben ik veilig, maar aan da overzijde van de sloot volgt snuivend en elkaar op zijde dringend een optocht van propagandisten van de daad... Aan den hoek van 't weiland kunnen ze niet verder en bulkend alingaren ze dan haar verwenschingen in de lucht... En dan betwijfel ik sterk of ze er geen weet van hebben... Ik heb enkele jaren gewoond op een klein dorp. M(jn huis stond vlak naast een weiland. Daar liepen koeien en jongvee, 'c Jonge vee drong door de gebrekkige afrastering van m'n groentetuin en vertrapte met onhandige steltpoot en de jonge worteltjes en doperwten. Da mama's*, 't kunnen ook tantes of nog verdere verdiepingen te verplaatsen, ten einde ruimte te maken voor de Drucker-verzameling. J. H. TooROi'. * VHOOLI.IK SLOT. Eindigen wij, na al deze nuttige opmer kingen, op minder ernstigen toon. De heer prof. Dake schrijft in het blad, dat men gaarne gelukwenscht met de eer zijne weigefundeerde meen in gen te mogen afdrukken (?De Telegraaf"), dat de Amsterdamsche Raad vooral geen enkele voorwaarde moet stellen, maar onvoorwaardelijk ponder be perking" in het bijbouwen van nog een verlengstuk aan den uitbouw Drucker moet toestemmen. De bijbouw l Zooals de geruchten luiden", aldus Dake, zijn (de heer en mevrouw Drucker) van die conditie niet af te b r e n g e n." Pas dus op, roept de man, laat het zwaarst wegen wat het zwaarst is. Moeten we er het Rijksmuseum voor schenden ? Niet zoo somber, lieve vrienden! Er valt zoo weinig meer te schenden l De tegenwoordige toestand is, dat de achtergevel van het museum al bedorven is door de verschillende aanbouwen, die er in de laatste tijden zijn toege voegd, waardoor reeds nu de eenheid van het plan van den bouwmeester verbroken ie. Nu dit vaststaat, nu het zeker is, dat de heer en mevrouw Drucker hunne conditie voor de schenking zullen hand haven (zoo straks was het nog maar een gerucht... RKD.), wil het mij voorkomert, dat de raad maar moest toegeven en den uitbouw goedkeuren. Want men kan verwachten, dat indien er wederom geaarzeld wordt, indien er een bezijdengaand besluit of een evenwaardige motie wordt aangenomen, ons als een donder slag zal doen opschrikken, het bericht, dat de collectie naar den vreemde gaat. De Amsterdamsche gemeenteraad zou dus een onverantwoordelijke daad doen door zijn toestemming voorden uitbouw te weigeren". Ziedaar roept man uit, een man met een m een in g! Toevallig lazen we van den zelfden prof. Dake (vast medewerker aan De Telegraaf, officier van Oracje-Nassau) Tel. Ochtendbl. 24 Aug. 1912... d u s j u i s t v : er weken geleden: Vroeger plakte men op allerlei wijzen uitbouwt j es en hokjes tegen kerken aan... Dat hing zoo samen met den geheelen geest der burgers. Het was practisch en vooral zuinig... Toen zijn er andere tijden gekomen en vond men dat het niet aanging om soms edele, grootsche bouwwerken zoo te bederven en begon men zich te scha men voor den vreemdeling, die al jaren te voren die prutserige aanbouwsels van zijn kerken, raadhuizen en paleizen had afgebroken en zelfs belangrijke offers had gebracht, «m rondom die monu mentale gebouwen de vrije ruimte te scheppen, waardoor hun schoonheid tot haar recht kwam. En nu, nadat wij al vijftig jaren gemeend hebben, dat ook in ons klein vaderland het licht der kunst en het besef van wat zij eischt was doorge drongen, zien wij, dat wij ons vergist hebben en dat overheid en het grootste deel der burgerij het weer toelaatbaar, of zelfs practisch vinden, om monu mentale gebouwen door aanbouwsels te bederven. Het Rijksmuseum, na het paleis op den Dam het voornaamste gebouw in ons land, zal opnieuw van een niet tot het oorspronkelijk plan behoorend aanbouwsel voorzien worden... De architecten hebben een adres, dat ook door landere belangstellenden (nl. ook door prof. Carel L. Dake! RED.) is geteekend, aan de regeering gezonden om verder aanbouwen van het museum niet toe te laten". En de heer prof'. C. L. Dake gat' tot slot als zijn meening, dat het Raadslid Posthumus Meyjes, die kort en goed voor stelde geen verdere bebouwing toe te staan", het aan 't rechte eind had en verklaarde, ,,dat een oplossing, in den geest van het voorstel-Posthumus Meyjes, aan ieder in den lande bevrediging zou schenken". Is er niemand, die behoefte heeft den bloedverwanten geweest zya, althans de ouderen atonden bij 't damhek, 't dichtst b'j m'n slaapkamer en bulkten cp bepaalde tijden van het jaar, des avonds van acht tot elf en des morgens van twee tot melkenstijd... Ik heb massa's aardkluiten stuk ge smeten op de onaandoenlijke ruggen, die bij zoo'n aanraking alleen wat zenuw-trokken. Ik ben later verhuisd, ook al omdat ik da dieren sterk verdacht van antipathie tegen m'n ambt en van daarmede verband hou dende sabotage. Da aangever wenseht te slachten: den ... 19 midd.... ure, mits de verificatie heeft plaats gehad, , dadelijk na de ver Ihatie, anders ' ' eu ... 19 imdd... ure. Zóstaat het gedrukt op den stok en op de kwitantie en zóluidt 'c onge veer op 't extract van het register no. 5 van de serie Accijnzen. De aangever heeft slechts te wenschen. Zijn wensch wordt vervuld, maar 24 uur moeten de kommiezen den tijd hebben om te komen verifieeren. Deze verificatip, dit nagaan of de aangegeven waarde van het dier juist is, is 't moment voor 't aanhechten van het waardearmerk, het loodje. Maar als er haast is bij het werk, dan wenseht de aangever geen dag of uur, en stroef klinkt 't door 't loket: te slachten dadelijk na de verificatie" En bot er op komt de vraag: zijn de ambtenaren al aan 't kantoor ge weest, m'nheer ?" Dan kijk ik den klerk aan, en de klerk kijkt mij aan. We smnnspelen samen. Ja, ze zijn al geweest. Maar zouden ze nog terugkomen \ór twaalf uur? De hemel geve, dat er j ais t een in't zicht komt. Maar aan 't loket wordt de vraag herhaald, in da onderstelling dat we niet gehoord hebben. Zijn de ambtenaren al geweest, m'nheer ?" ... Ja... eh ... maar..." Zouden ie nog terugkomen, m'nLeer f" nieuwsten draai van Carel L. Dake te verklaren ? ? Waarschijnlijk niet meer.... Maar dat is hopen wij wel niet meer noodig ook, om te maken dat 's mans wisselende meening zonder invloed blijft. RED. Kroüiel der Gedichten. XIII. Binnen het geringe ruimtebestek, dat mij in dit weekcchrift wordt afgestaan, heb ik in mijne vorige kroniek getracht te betoogen, tot weren van alle dwaling bij het lezen en smaken van Gorter's Pan"-gedicht, hoe weinig mogelijk het was dit zoowaar te houden voor de uitdrukking van een we zenlijke gemeenschap, buiten die der alge meen a menschheid. Ik heb er aan toegevoegd, dat ik het in tegetdeel hield voor een ir-der-daad en by nitatek individualistisch gedicht, dewijl hoofd zakelijk impressionistisch naar eigen wezen, en vermits de eerder-propagandeerende deelen die er in vooi komen storen door opzet telijkheid. Ik zal die opzettelijkheid in deza niet laken; men kan ze den grooten dichter zeer goed vergeven, waar hij one, onopzet telijk wijl zoo waarachtig-reohtstreekp, veel meer aandoet met de naakte fchoonheidzonder-aedoelingen die er het echte, en, gelukkig, steeds zichtbare, steeds schitterendaanwezige deel van uitmaakt. Gedichtenmet-opzettelijkheid: zij lijn er wel meer die wij onder de allerhoogste der wereld-literatuur houden... juist omdat ze in z'ch bestanddeelen bevatten die ons 't vooringenomene, het didactische, het polemistische, het partijdig-enthusiastische of -venijnige, het in n woord vergankelijke ervan vergeten doen vanwege hts dat ons, ik bedoel elkerlijk, aandoet buiten beginselen en om standigheden, persoonlijkheden en sekte-be grippen om; ieta dat ons tref c omdat geen mensen heeft geleefd die het niet verstaan kon wijl hu zeker was het te zullen beleven; iets dat God met Adam geschapen heeft en dat wij belijden van Adams-wege, en dat ons de kern der Helleeneche a's derlndkche pcëzie beminnen doet, tuiten wat er ons vreemd in blijft aan bepalende ethische, ethnograpieche, en zelfs aesthetieche omstan digheden; iets dat ons den algameen-mencchelijken Vergilins boven den voorbeeldelijkRomeinschen Horatins verkiezen doet; ieta wat ons met vele af. chuwelijke Germaatsche helden verzoent en in de vreemde stammen onder de misschien mensch- etende Afrikanen (waarvan pcësie werd gepubliceerd, o.o?. door Pater Ivo Stiuyi) innige mede-minnaars erkennen laat; iets dat (om het brutaal maar concreet en onmiddellijk bevatbear uit te drukken), telkena naar de Divina Commedia doet grijpen, al werkt zooveel er het genot in tegen, naar de Daden en Dagen, al begrijpt men ze niet zonder voorbereiding, naar sommige die zijn zeer nederige bundels, als La Miison rustiqae dea Dames" t f eenoud boek over tuin-aanleg, die zonder formeele schoonheid zijn, in den grond alles behalve poëikch, in wat zij mede-deelen niet meer dan neïsf en niet minder soms dan dom, en die wij niette min lezen met aangedaanheid, omdat ze, niettegenstaande hoogere of lagere, hoog moedige of nederige, brutale of onschuldige opzettelijkheid, bevatteden wat van het socialistisch Paii"-ged:cht zoo'n heerlijk werk maakt. Ik ga thans verder, en beweer dat Gorter er den geest niet toe i3, om ons met opzettelijka dichterlijk te titïm. Want ik geef gaarne toe, dat dit inderdaad mogelijk is. De rede, de gelouterde en gesublimiseerde rede, zij is misfchien de opperste, en zeker de minst-gen aakbare poëzie. Is poe de niet in laatste instantie de kunst van het ver geestelijkt Getal, en zon dan het Gjtal, boven het occasioneele der aandoening gerezen, ciet leiden tot de allerhoogste pcëaie, die der mathemata, eene beredeneer care oplossing in het oneindige ? En dit bereikt men zeker niet zonder de opzetteljjkste tucht, zonder e ace gestadige intellectnëele csstitas die niet gaat zonder kastijding. Ala de wereld 163 zal zijn geëvolueerd, dat zij behoefte zal hebben aan inteJlectuëele heiligen, dan zal zij zich moeten kiezen een heilige van het Getal, en die zal in zich de eubstancïe hon den van den hoogste der dichters: deze die nit zijn eigen rythmns tot de regeerende eenheid van God rijst Dit alleen maar, ala afwijking, om ook het opzettelijke in pcëzie, zelfs ala het tot God niet zon mogen te verrijzen (wij hebben zoo weinig illusies 1) te vergcöijken. Op voorwaaide dan echter, dat de dichter bij zijne opzettelijkheid afstand dce van zijne per,., Ja ... eh ... dat weet ik ook niet... Za moesten naar die en die " Nu zal 't komen... Verscheen er tochmaar'nkommies; andera zijn ze er drie-, viermaal op 'n dag ... Daar heb je't... Dan kom ik maar even met 't kaif aan 't kantoor, m'nheer." Daar zitten we met onze gebakken peren.., 'c Ka!f aan 't kantoor... Dat beteekent 'n grcot rumoer van 'n hondenk ar met een hok er op; in het hok een bulkend kalf, alle moeite doende om z'n achterpooten over het schot te smijten of zich te verhangen aan 't touw om z'n nek. Ala gevolg van deze drukte natuurlijk een toeloop van kinderen, die andera rustig in een droge greppel aan net spelen zijn, 'n afstappen van een paar wielr ij der s en 't blijven staan van enkele wan delaars, die belangstellend vragen cf-ie benade.'d is. Hoe langer we wachten, hoe raeer herrie er komt; 't belastingbetalend publiek ver dringt zich al in het nauwe gange'je... In 66B sigarenkistje met eindjes touw en wat kurken zoeken we naar een loodje met 'n blikken capsule... Nu de priseertang neen, geen frisnertang,... 't ia 'n tang om te pri ..., et fin, zsker van 't Frarache prendre == nemen, de staart moet immers genomen" worden, 't heele kalf wordt eigen lijk genomen", de stakker, hij snapt niet tenminste men zegt het dat hij er na 't priseeren" bij is... Zoo, nu naar buiten. Morgen l" Morgen, m'nheer. Hier was 't kalf." Was, was, waa 't maar waar, maar 't ia er nog. Hoe is 't nu ook weer... 't nummer op de atifc, 't wapen op den anderen kant... natuurlijk net verkeerd... 't wapen op de stift, 't nummer op den gladden kant van 't loodje; 't nummer moet duidelijk uitkomen, 't wapen doet er minder toe.. . 't alf is nat van den regen... Met 'n kennersblik knijp ik 't in de zijde... 't Ant woordt met 'n luchtsprong. Ik omspan z'n

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl