Historisch Archief 1877-1940
X
DE AMSTEKDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1839
Dr. Alphons J. M. Diepenbrock.
Alfons Diepenbrock.
1862-1912.
Nan gang er, wie er musit',
Und wie er mimt, so konnt' er 's.
MEISTEKSINGER,
Als Nederland een ran zqn merkwaar
digste thans lerende zonen nog weinig
kent, ligt de schuld daaryan toch niet
geheel aan Nederland. Diepanbrock is
misschien Nederland nog minder
tege? moet gekomen dan Nederland Diepen
brock. Het lag in den aard van den een
en yan den ander, en da omstandigheden
werkten niet mede. Diepenbrock, een
uiterst gecompliceerde natuur, geraakte
op banen, waarop de verschillende kan
ten vam ZQD vaelkantig wezen zich eerst
moesten ontwikkelen, tot hij ze in zijn
muziek als sehoone facetten kon doen
schitteren. En de Nederlanders, die meer
tot het optische dan tot het akoustische
type zqn te rekenen, stonden eenigszins
hulpeloos tegenover deze vreemde en
ingewikkelde schoonheid. Zeker behoort
Diepenbrock, van vaderszijde een
Naderduitscher (de bekende kardinaal Melchior
von Diepenbrock, Fürst-Bischof van
Breslau, is zij a oudoom) van moeders
zijde uit een Vlaamsen geslacht, eer tot
den Nederduitsohen dan tot den
Hoogduitschen stam, maar hij is toch wér
niet zoo specifiek Hollandsen, dat in zijn
universealen geest de Hollanders zich
terstond zouden hebben herkend. Van
zijn kant zocht Diepenbrock het speci
fiek Hollandsche niet, en, zich moeilijk
gevend, zooht hij ook het contact niet.
Dit was niet een hooghartig zich terug
trekkend odi profanum", maar de angst
vallige schroom van den fijngevoelige
voer het niet verstaan werden.
Dephysieke uiting van deze angst railigheid is
den bezoekers van het Concertgebouw,
die Diepenbrock de toejuiching na de
uitvoering van een zijner werken hebben
in ontvangst zien nemen, welbekend.
Men heeft het ook wel als een koelheid,
een gebrek aam geestdrift en warmte
willen uitleggen, maar welk hoorder van
het Te Denm glimlacht hier niet! Het
is de gloed en de drang van dit Te Daum
geweest, die bq de eerste uitvoering in
1902, d« componist was toen reeds 40,
Diepenbrock in wijderen kring bekend
heeft gemaakt. Sinds 1894 waren er
sporadisch composities vin hem ten
gehoore gebracht, maar eerst op het
muziekfeest van 1902 kwam men in
Nederland tot het besef, welken schat
men in Diepenbrooks werken bezit. En
thans na tien jaren toont de hem ge
brachte hulde, dat het besef langzamer
hand dieper en wijder is geworden.
Dat het zoo langzaam ging, lag dus
zoowel in den aard van ons Hollanders,
die niet in de eerste plaats een muzikaal
volk zija, als in den gecompliceerden
aard van den kunstenaar, ja 't is waar
schijnlijk dat deze laatste het meest
oorzaak is geweest. Op den
Naderlandschen stam geënt, katholiek van opvoe
ding en overtuiging in een protestantsch
land, genei cd tot romantische droomerij,
maar opgeleid in de klassieke philologie,
door de studie van het antieke ver
vuld met eerbied en liefde voor de oude
kuituur, en dan brandend van begeerte
om zich in muziek te uiten juist in den
tijd, toen Wagners zege in Duitschland
en weldra ook in Europa bevochten was,
en toen in Holland de schilderkunst en
de litteratuur nieuw opbloeiden, moeit
een zoo ernstige, meditatieve natuur niet
vaak in twijfel geraken, waar de weg
lag P Een dergelijke natuur is niet
voorbeschikt om een> bedachtzaam volk,
dat zich niet laat overrompelen, spoedig
van hare waarde te overtuigen. Diepen
brocks werk bevat de elementen van al
wat hij heeft learen kennen en liefhebben
en vereeren, en al uiten die zich met
den grootsten gloed en geestdrift, als in
het Te Deum, het bedachtzame volk
zal met bedachtzaamheid ook eerst die
elementen moeten leeren kennen en lief
hebben, om ten slotte zijn bewondering
te schenken aan dan rijken geest die in
zijne muziek dit alles te zamenwatte. Er
komt nog iets bij dat licht tot misverstand
aanleiding geeft. Diepenbrock hèft zich
de technische elementen r muziek door
autodidaktische studiën eigen gemaakt,
en hij heeft vaak die autodidaktiek op
den voorgrond geplaatst. Daardoor is
men wel eens tot de verklaring gekomen,
dat het voor zoovelen eenigszins inge
wikkelde en ontoegankelijke van zijne
werken het gevolg zou kunnen zijn van
het feit, dat hij niet van jongs af in de
techniek der muziek is geschoold ge
worden. Maar er is een ander merk
waardig fait in Diepembrocks leven, dat
deze veronderstelling te niet doet. Hij
heeft z^n academische loopbaan besloten
met eene, het cum laude" waardig ge
keurde, dissertatie orer Seneca. Dat hij
in het philologische vak met succes ge
schoold was, blijkt dus wel. En hoe oor
deelde nu een Duitsoh geleerde, die dit
werk kritiseerde? Hij betreurde het, dat
de schrijver door zijn eigenaardig en
moeilijk Latijn den toegang tot den
interessanten inhoud zoozeer had belem
merd. Er zou ook op het Hollandsen van
Diepenbrocks opstellen, zijn studie over
Verhult, zijn Melodie en Gedachte" of
Schemeringen" kunien worden gewezen,
doeh waar het geschooldheid geldt, spreekt
het voerbeeld van het Latijn sterker dan
dat van de moedertaal. Niet in de al of
niet geschooldheid, maar diep in den eigen
aard van Diepenbrooks persoonlijkheid
ligt het, dat zqn litteraire en muzikale
taal groote en toewijdende inspanning
eischt van den hoorder. Doordat zijn
geest een zoo groet gebied omvat, en
zqn gevoel hem zoe snel tot ontroering
brengt, wil hu met iederen zin en iedere
maat zoovele voorstellingen en emoties
oproepen, dat de hoorder (yan de uit
voerenden spreken wij maar niet!) langen
tijd noodig heeft, om zich in die
voarstellingen en ontroeringen in te leven.
Maar het steeds groeiend aantal van hen,
die zijn werken leeren lief krijgen en
bewonderen is daar, om te toonen, hoe
zeer de toewijdende moeite beloond wordt!
En wie nog mocht klagen over de moeite
van het verstaan, mag denken aan de
moeite die het kostte, om ze zóte
zeggen, dat ze werkelijk geheel en al
de uitdrukking waren van wat er in
geest en ziel leefde. Want, maakt Diepen
brock het den hoorders en den uitvoe
renden niet gemakkelijk, zich zelf maakt
hij 't dit ook nooit. De gecompliceerdheid
zijner natuur sluit in zich zijn onvol
daanheid met het voortgebrachte. Ruste
loos arbeidt hij aan zijn werk om het
steeds meer nabij te brengen aan het
ideaal, dat hem bij da conceptie voor
den geest stond; en er is wel geen zijner
composities, die niet in hoofd- en
onderdeelen een en meermalen is omgewerkt.
Op een vroolijke bijeenkomst stelde dan
ook eens iemand, praktisch van zaer nabij
met de uitvoering van Diepenbrocks werk
vertrouwd, voor, hem als wapen een
radeermesje te doen voeren.
Het luisteren naar zulke uitvoeringen
is hem daardoor het tegendeel van ij dele
zelfvoldoening, ja vaak een zelfkwelling,
als hij merkt, dat hij in de praktij k het
zoo vurig gewensckte nog niet tot eigen
voldaanheid heeft bereikt, en in de
houding waarop wij straks doelden, die
hij aanneemt bij 't ontvangen van toe
juichingen, schuilt dam behalve het daar
aangeduide, ook nog de eenigszins ge
ërgerde verbazing: Lieve manschen",
schijnt hij te willen zeggen, voldoet jullie
dit, mij voldoet het nog heelemaal niet".
Gelukkig is hij het gevaar, gelegen
in dit streven naar wat Busken Huet
de relatieve volmaaktheid" noemt, ont
gaan; hij is er niet onvruchtbaar door
geworden, getuige het werk dar laatste
twee jaren: de Marsyas-partituur, de
Hölderlin-Nachthymne en de nieuwe
Gijsbreghtmuziek. Integendeel, hij heeft
voor nog andere kanten van zijn wezen
nieuwe eigenaardige uitdrukking trachten
te vinden, waardoor deze werken in zij n
oeuvre" met de liederen op franschen
text van Verlaine en Baudelaire een
afzonderlijke groep vormen. Misschien
echter moet da groapindeeling nog anders
gemaakt worden. Terwijl, eenigszins wijd
opgevat, de andere groep afgeleid kan
worden uit de Mis (nog nooit uitge
voerd, maar misschien eerlang in een
omwerking, waarop Mengelberg zoozeer
aandringt, door Toonkunst ten gehoore
te brengen) die de kiemen bevat van al
datgene wat onder invloed van zijne be
wondering voor de oude kerkmuziek en
Wagner is ontstaan, kunnen wellicht als
tweede groep, van andere neigingen en
bewonderingen uitgaande, die fransche
liederen en de Marsyas-mnziek worden
aangenomen. De nieuwste periode vormt
dan de Hölderlin-Nacht en het
Gijsbreght-voorspel met het melodrama en het
naspel. En hier staan we aan de grens
van het Heden en opent zich 't verge
zicht in de Toekomst, waarvan nog zoo
veel schoons is te wachten.
Maar in dit alles vereenigd is Diepen
brocks vorming door de klassieke
latijnsche kuituur. Al zou hij zelf in een
bittere bui soms vinden, dat hij de aan
philologische studie besteede tijd liever
aan de muziek had moeten wijden,
Diepenbrock, de bewonderaar van
Virgilius em Horatius, die bij merkwaardige
plaatsen in zijn muziek, als dierbare
herinneringen aan hun suggestief ver
mogen, citaten uit die oude dichters
schrijft, weet zelf wel beter. Wanneer
eenmaal de Nederlander zal worden ge
vonden, die zelf deze kuituur vereenigt
met het indringend muzikaal-analytisch
vermogen, om de Diepenbrock waardige
studie te schrijven, dan zal blijken hoe
zeer al datgene wat nu soms disparaat
kan lijken, ne persoonlijkheid vormt.
Het is vooral zijne kennis van de oude
rhetoriek, in den breedan, antieken zin,
die wy hier bedoelen. Zonder zijn kennis
Heer Peters gebed, uit de slotscène van
Gjjsbreght van Aemstel.
Partitunrechets Dr. Alph. Diepenbrock.
Jengdportret A'ph. Diepenbrock,
(13 jaar oud).
van die rhetoriek zou Diepenbrocks
rhythmiek en textdeclamatie niet moge
lijk zijn, maar zonder Diepenbrocks
muzikale begaafdheid zou hem de oude
rhetoriek van een dood philologenvak
niet tot een levende kultuurmacht zijn
geworden. Hier ligt de sleutel tot het
geheim zijner boeiende, wonderlijke en
be wonderens waardige persoonlij kheid.
Hoe het modernste natuurgevoel zich
aansluit aan het antieke begrip kan men
met verbazing hooren in de
Marsyasmuziek. Er is vroeger wel eens beweerd,
dat het rhy thmische Diepenbrocks z wakke
zijde zou zijn, en mogelijk heeft die dit
schreef wel gedacht, dat Diepanbrock uit
gemakzucht en om er zich af te maken
boven de Rey van Burgsaeten" aan
gegeven heeft: zonder tempo". Een
eigenaardige vergissing, voortkomend uit
het veronachtzamen van het onderscheid
tusschen den rhythmus, die, uit den
dans ontsproten, van den dans geëman
cipeerd voortleeft in da instrumentale
muziek, en den rhythmus die ontstaat
uit het rhetorische, uit het gedeclameerde
woord. Het onlangs over Diepenbrock
geschrevene, dat hij bijna uitsluitend
vocaal-componist is, is nog anders
waar, dan in den zin, dat hij bijoa
niet»dan werken voor zang heeft
gecomponeerd: alle muziek is bij Die
penbrock zang, en al zijne frases moeten
gedeclameerd worden, en niet als instru
mentale, uit den dans geboren thema's
opgevat. Dit is misschien de grootste
moeilijkheid die bij 't uitvoeren en be
grijpen van zijn werk iu den weg staat.
Maar eenmaal zoo begrepen is dit thans
ietwat beruchte rubato" van Diepen
brock de groote bekoring die dit werk
van alle andere muziek onderscheidt. Da
zoo even genoemde, nu nog hypothetische
Nederlander, die ons eenmaal de uit
voerige studie over Diepenbrocks muziek
zal leveren, zal dan ook van zijne ver
houding tot de antieke rhetoriek hebben
uit te gaan.
Er is, ten slotte, nog een kant aan
Diepanbrock's natuur, die 't minst gekend
en erkend wordt door 't publiek, j a, we
hebben zelfs lieden ontmoet, die hem
dezen kant ietwat kwalijk namen. Het
is zqn humoristische, satirieke. Wie hem
kent als spreker aan tafel, in gezelschap
pen, weet, hoe hij de vermakelqkste,
satiriekste, dolste invallen op elkaar kan
laten volgen. Ook in de muziek bestaat
deze Diepenbrock, maar het schijnt dat er
ra t uren zijn die dit den auteur van het
Te Deum niet kunnen permitteeren. Zoo
ii er iemand op de gedachte gekomen om
in den vroolijken Uil" het meest bekende
van deze soort voortbrengselen van Die
penbrocks humor, aangedikte boertig
heid" te bemerken, en 't fel satirische
van het nogal eens door Zalaman
voorgedragene Celebritat" van Goethe ont
ging zelfs beroepsmusici. Daarentegen
viel op een concert in den Haag gelukkig
te constateeren dat Verlaine's Mandoline,
gezongen door de eminente Ilona Durigo,
terstond weerklank vond. Wat er aan
zulken humor en satire in kleine trekjes
ook in de grootere werken schuilt, zal te
zijner tijd nog wel eens blijken. Het is
een geluk dat de man die in zqn Mis,
Te Deum, Nachthymnen aan de hoogste
en ge wij ds te stemmingen uitdrukking
heeft vermogen te geven, ook, ter ont
spanning van het zoo hoog gespannene,
de vreugde van den humor en de dwaas
heid kent. Hoe zonderling eenzijdig is
de opvatting, dat wie eenmaal met een
Mis en een T« Deum tot ons is gekomen,
ons niet met de voortbrengselen van zijn
scherts en luim zou mogen verkwikken.
Hopen we dat de toenadering van
Nederland tot Diepenbrock thans inniger
zal worden. Men huldigt hem nu en juicht
hem toe; maar toejuichen en huldigen
zijn nog geen bsgrqpan. In deze poging
tot huldiging is een poging gedaan tot
beter verstand van zijn gecompliceerden
aard, want waarlijk, dezen man, die
onlangs een stil en bescheiden werker"
is genoemd, zal 't aangenamer zijn be
grepen te worden zonder huldiging, dan
gehuldigd zonder begrip. Moge dan de
huldiging hem in de laatste weken zoo
ruim te beurt gevallen, tegelijk het begin
zijn van een noj; ruimer en beter be
grijpen.
H. T. D. B.
Alphons Diepenbrock.
1862?1912.
Ter wille van het jubileum was 't misschien
voegzamer eene hymne te schrijven pp de
schoonheid van muziek, waaraan Diepen
brock met de zeer zeldzamen deel heeft en
welke ons leven zijn gelukkigste uren gaf,
maar 't werd een gebruik om die kunst te
prijzen, al blijft men kalmweg bezwaren
opperen (lengte, inhoud, etc.) Wanneer
men den tijd overweegt, waarop wügaarne
ons leven zouden grondvesten (er waren al
revoluties genoeg) dit is (ik spreek enkel
over de muziek) de yijfentwintig-jarige
scheppingsarbeid van Diepenbrock, dan ziet
men te klaar dat er weinig verblijdends ligt
over die periode, want men stikt in de
onverschilligheid waarmee deze verschijning
verwelkomd is, minder door 't publiek dan
door degenen die vertegenwoordigers heeten
van de muzikale kuituur, die ook inderdaad
de weldaad van een kunstwerk kunnen
stuiten, terugdringen en dat werkelijk niet
nalieten te doen. Zoo is tot heden Diepen
brocks kunstenaarsleven even vruchteloos
als dat van Bach toen b.v.; wie later het
leven gaat beschrijven van onzen landgenoot,
zal te vergeefs zoeken naar een contact
met de wereld, die hem altijd ontliep, en
dit na te speuren schijnt me meer de plicht
der warme bewondering, dan dithyrambes
op schoonheid, welke reeds lang nutteloos
bleken.
Zijn opkomst valt samen met den aan
vang der school van '80; met een duel
moet men zijn entree doen in het leven,
zei Stendhal (en Nietzsche) en Diepenbrock
wierp zich op Verhulst, die destijds regeerde.
Nu, Verhulst als persoon is vergeten; de
artikelen in De. Nieuwe Gids over die toen
reeds vale copie hebben slechts weinigen
duurzaam getroffen; de persoon is dood,
men balsemde zijn nagedachtenis. Ia die
jaren propageerde hij ook Wagner, en
werkelijk, Wagner is doorgedrongen tot de
analyse-cursussen der conservatoria.
Maar zijn stijlprincipen en
schoonheidsovertuigingen? 'Men zegt over 't algemeen
dat Eichard Strauss ze voortzette, men
bewondert dezen naast Brahms en beiden,
quietist en iconoclast, usurpeerden en
overheerschten gelijktijdig de programma's onzer
concertinstellingen en den geest der jonge
lingschap, ofschoon Diepenbrock wel niet
heftig maar met duidelijke bewijsgronden
tegen de twee pseudo-meesters optrad, de
spreuk van Nietzsche: II faut m
diterraniser la musique" tot de zijne kiezend.
Een ander duel aanvaardde Diepenbrock
in gindsche dagen, heroïscher dan deze:
den strijd tegen de toenmaals
gesanctionneerde katholieke kerkmuziek, welke hier
te lande voornamelijk onder den dwang
Dr. Aipbons Diepenbiock in 1889.
stond van Mendelssohn- Schumann, via
Verhulst. Franz Liszt was vroeger een
soortgelijke taak begonnen, Wagner heeft
er terloops over gemediteerd en in Duitsch
land geraakte de Cjecilianismagjdie dezelfde
zaak beoogde, reeds in bloei. Het is niet
noodig juist te bepalen, waarin Diepenbrocks
liturgische aesthetiek verschilde met die
van Liszt, Wagner en Witt en beter was:
want hu wilde noch een o ver planting van
den dramatischen stijl naar de kerk, noch
een fanatieken terugkeer tot de ouden, noch
een schijnbaar rigourisme en namaak van
de a-cappella-kunst volgens Mendelssohn's
procédé, hij zocht den Geest, die Palestrina
bezielde, Beethoven, toen hu dat onver
gankelijke Et incarnatus est" schreef en
zijn lyrisch quartet-fragment, Wagner zijn
Graal-thema; die geest was immers door
alle eeuwen dezelfde! Genoeg hier
triompheerde ook de Caecilianismus, stremde
voor onafzienbaien tijd de ontwikkelingen
glorie een er dierbare kunst, en Diepenbrocks
Missa Solemnis, gecomponeerd bij de ver
weerde en mos-groene muren van de Bossche
Sint Jan, schijnt in vergetelheid te liggen.
Tón een protest, en nu.
Laat me even nadenken over die Mis. Zij
kwam ten minste in 't bereik der menschen,
ze is bij toeval gedrukt en dat viel de meeste
werken van Diepenbrock niet te beurt, het
geen onze kennis van een groot en merk
waardig kunstenaar niet bevordert. Zij is
een meesterwerk, van vorm, van inhoud,
van psyche; hare moderniteit verbleekt niet
naast die van Mahler of een van de jongste
Franschen, als Gustave Bret, die in fijn
gevoelige stemvoeringen en melodische chro
matiek nog bij hem achterstaat, hare psyche
en goddelijke exaltatie zingt OD tegen die
der middeleeuwsche meesters. Zij geeft dus
een nieuwe synthese van dezelfde, aleenige
en antieke ziel met de hedendaagsche tech
niek; en laat me en passant eerbiedige
hulde brengen aan het sehoone werk, waar
van eenige fragmenten Mahler schijnen
beïnvloed te hebben bij die verrukkelijke
melodie zijner VIII symphonie: Imple
superna gratia, doch dat onze landgenooten
zeer achteloos voorbij gingen.
Is men de opkomst zelf van den meester
niet onverschillig voorbij gegaan? Ik zou
citaten kunnen geven uit opstellen van
Diepenbrock die gedurende 't laatste decen
nium der vorige eeuw eeuw verschenen in
't sinds verdwenen weekblad De Kro
niek', waardoor blijken kon dat hij de
Nederlandsche kunst iets heel moois toedacht,
gelijk Van Deyssel b.v., maar in een andere
richting. Het is niet noodig, dat ik die
geef, want zie eens rond: De school van
80, met welke zijn opkomst samenviel heeft
allerwegen haar werk volbracht, dichters,
schrijvers, schilders, architecten zien hunne
ideeën leven door hunne navolgers en