De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1912 22 september pagina 7

22 september 1912 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

Na 1889 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Pierre Mols als de hoofdfiguur in Marsyas" yan B. Verhagen. Decors van B. N. Boland Holst. (Wanneer eene repriae mét de muziek van Diepenbrock?) voortzetters; dat gebeurde niet met Diepen brocks beginselen, hij stond toen als musicus «Heen in zijn hartstochtelijken schoonheids cultus en bleef alleen; ja terwijl de overige componeerenden, bijna alle volgers of geest verwanten yan Verhuist, dien hij neersloeg, hunne leerlingen zagen toevloeien en dezen valsehe en versleten inzichten gemakkelijker toebliezen dan men een viool stemt, bleef zelfs Diepenbrocks zeer diepe, rijke en ?expansieve techniek onopgemerkt, volkomen verwaarloosd door de geheele jongere gene ratie componeerenden, die alles van hem had kunnen leeren. Diepenbrock is een harmonisch karakter: vroeger schreef hu langademige, gedragen zinnen, zijn handschrift is karakteristiek door de onophoudelijke lijn, waarmede hu de woorden samenylecht, hij dirigeert melo dieus en breed, zijn werk was immer polyphoon, eene eindelooze stuwing van melo dieën; er is eer e zekere analogie in dit alles. Deze overdragende op zijne ver eerders en waardeerende critici zou ik hun kunnen .zeggen: Bewondert gij dezen uitnemenden man werkelijk dan moeten u de bier opgemerkte, veelhoekige tekorten spijten, waarvan men echter nooit iets ge waar wordt, bewondert gij hem niet dan spraakt ge dikwijls woorden van meer klank dan beteekenis. En die onbegrepenheid in verband brengende met de reproductie yan Diepenbrocks muziek, dunkt me dat de tijd voor een volmaakte wedergave van deze kunst nog niet gekomen is: zijn psyche is deze eeuw nog maar weinig gemeenzaam en in zijn stijl ligt eene op heffing, eene vrijwording, eene zielsver meerdering van het orchest (zijne melodi sche polyphonie vergt en veronderstelt bij iedere partij een solist), welke nog veraf schijnt. Wat blyft er dan over bij dit j ubileum ?... De hoop, de ontembare en onverwoest bare hoop. Want Diepenbrock, schijnt me, heeft een instinctieve aan voeling met de toekomst en een onbedriegelijk daimonion; hij zag b.v. het realisme vanaf den beginne als een tijdelijk en minderwaardig ver schijnsel ; hij vond in de muziek van Chabrier de elementen, welke den grooten geest van Wagner ontgaan waren; hij sloeg acht op die toekomst-teekenen en bouwde er op voort met Debussy, hoewel in afwijkende lijn; het utazeitgemasse" (de dorst naar het iiiiiimiiiiiiiiiiiimmimiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiimiiiHiiMiiiMiiimMiiiiii Borstbeeld van Mevr. Bosboom-Toassaint, Maandag j.1. te Alkmaar feestelijk onthuld, werk van den beeldhouwer Auguate Faliie. bovennatuurlijke) van Mahler, dat den meesten tijdgenooten verborgen bleef, er kende hu onmiddellijk; misschien omdat hij dien dorst in zich zelven voelde. En zopals ons de betoovering en de liefde toeklinkt uit Diepenbrocks muziek, zoo zingt ze ons de hoop; de hoop op minder utilistische en feweldzuchtige tijden; want wel weten we at dat onomschrijfbare en onuitsprekelijke, die melodieën en haar wonderbare ontroe ring niet verloren kan gaan. Er zijn in Diepenbrocks werk vele onderdeelen, gelijk zijn melod e-type en zijn harmoniek, welke belangrijk en origineel genoeg zijn om afzonderlijk behandeld te worden, wat echter tot heden slechts frag mentarisch kon geschieden, daar weinige zijner composities gedrukt zijn; er zijn in Diepenbrocks leven ook psychologische raadselen, gelijk zijn vereering voor Nietzsche, welke me eerst in Marsyas tot muzikale uitdrukking schijnt geraakt te zijn, die evenwel verklaard mogen worden (gelijk het veelvuldig voorkomend nacht symbool) wanneer de Meester als een vreem deling op zijn leven terug kan schouwen. Ik laat hem nu zelf zijn kunst nog karakteriseeren in twee citaten uit De Kroniek" van 1899 en 1896: .... de drang om een melodie te vertienvoudigen, zoodat zij wordt tot een uit spansel van zingende lijnen, uit wier choor n stem als de hoogste en beste ons voor namelijk toespreekt". En: Want niets anders is geluk, zoo men dit woord niet zinledig wil noemen dan de macht, macht om zich zelf en den naaste naar willekeur en welbehagen te translig uree ren; macht, ook om de macht van den sterkeren te gevoelen, om,geslagen en getroffen te worden en niet te worden ver brijzeld." MATTHIJS VERMEULEN. Carl Laisoïei Mi Etfströin. Beida buitenlanders exposeeren in denLarenschen kunsthandel de eerste een schilder, de tweede een beeldaonwer. Het werk van Larsou, meest aquarellen, is kunst van de licht-verteerbare soort. Het lokt onmiddellijk aan geiy t een heldere ga f e klenr-prent; daar is de klaarheid van kleur aan, die men fotografisch juist zon achten. De vaardigheid in aquarelleeren of liever in de behandeling der waterverven doet eveneens aan het onberispelijke van een mechanische beweging denken. Buiten deze eigenschappen van propere kleurigheid en gladhandige uitvoering, kan men aan het werk nog zyn behagen vinden om de voor stelling. De tafereelen, met een vaak anecdotische strekking, zy'n aardig, hoewel niet zonder preitentie van origineele vinding, ge arrangeerd ; de figuurtjes dikwijls in een actie gesteld, die niet zonder smaakvol be leid ia. Maar dit is dan ook alles wat er aan dit luchtige en gemakkelijke werk voor waar deerbaars valt te noemen. We hoeven ona over de aanwezigheid van dezen buitenlander zeker aiet te verhengen. De zonnige schilder", als Larson wel genoemd werd, dient begrepen te worden als de mensch die in onveratoor baar goeden luim voortleeft, wijl hy voor zichzelf de zekerheid kreeg, dat het produceeren van kunstwerken veel vlotter gaat, dan zooveel anderen meenen. David Elstiöm blijkt meer de zware ploe tering daarby te kennen; 't geloof niet dat hy het vervaardigen van kunstwerken ala ean peulschilletje opvat. Laat me maar aan stonds zeggen, dat hy heel wat belangrijker ia. Hy ia een beeldhouwer van aansienly'ke beteekenis; de tentoonstelling zo a niet ver meldenswaard zjjn zonder zyn werk. Zjjn kracht ligt in het maken van borstoeelden. in het portret. Maar hy is meer dan een bekwaam typeerder van de uiterlijke wezenstrekken, waarmee een z.g. sprekende gelijkenis bereikt wordt. Hy zoekt verder dan het geven van een getronw en artistiek" afbeeldsel van eeu bepaald persoon. In de verschillende koppen is er by de afwijkingen van bonw en uitgroei iets, dat ze gemeen hebben: de meaachbaeltenii; in lederen kop voelt men onder de gestalten plastiek de pnlpende be weging van driften en aandoeningen: het innerlijk leven. De beeldhouwer maakt eipressiekoppen in den goeden zin van het woord. Dat hy een hartatochteiyk kunstenaar ia, eerder dan een groot psycholoog, die de macht heeft tot koele, scherpe dooracbouwing van het individueele wezen dat hy een nei ging heeft de snj itten die voor hem poaeeren, moreel te fl&tteeren meen ik echter uit zijn werk te knnnen opmerken. W. STEBSHOFP. DE GOUDEN VAAS. Een sprookje uil den nieuwtn tijd. (Fragment). Kaar het Dnitscb, van E. T. A. Hoffmann, door Karel Waacb. Illustraties yan G. H. Grauss. TWEEDE NAOHTWAAK. Hoe de student Anselmus voor dionken en waanzinnig gehouden woidt. De vaart over de Elbe. De bravonr-aria van kapelmeester Graun. De maagbitter van Conradi en het gebronsde appelwyf. Die mynheer ia beslist niet recht wijs," zeide ean eerzame borger juffrouw, die van een wandeling met haar huisgezin terug keerend, bleef stilstaan en net overelkaar geslagen armen het dolle gedoe van den student Anselna aansag. Deze toch had den atam van den viierboom omvat en riep zonder ophouden in de bladen en twygen: O, blinkt en schitter nog nmaal, lieflijke gouden slangetjes, laat my nog eenmaal maar uwer stemmen klokjes hporen. O, ziet my nog nmaal aan, goddelijke blauwe oogen, maar nmaal nog, anders moet ik vergaan van smart en heet verlangen. En daarby zuchtte en steunde hjj klaaglyk en diep, en schudde van ongedu d en verlangen den vlierboom, die echter als antwoord dof en onverstaanbaar zyn bladeren deed ruiachen en zoo de smart van den student Anselmus, gewoonweg scheen 11 bespotten. Die mynheer is zeker niet recht wys," zeide de bnrgei juffrouw en het was Anselmus alsof hy uit ean diepen droom werd gerukt of met yskond water begoten om hem ruw te doen ontwaken. Nu eerst zag hy weer klaar, waar hy was en werd zich bewast van de vreemde betoovering die hem gefopt had en zelfs zoover bracht, dat hy alleen zijnde, luid aan 't spreken was gevallen. Verwoed zag hy de bnrgerjaffjonw aan en greep eindeJy'k naar zy'n op den grond ge vallen hoed, teneinde weg te snellen. De vader van het huisgezin was er intneschen ook bygekomen en had, nadat de kleine, die hy op den arm droeg, in 'c gras neergezet was, steunende op zy'n stok met verwondering naar den student geluisterd en gestaard. Nu raapte hy pyp en tabakzak, die de student had laten vallen op en zeide, terwijl hij hem beide toestak: Liat mynheer toch niet zoo akelig in het donker blijven staan lamenteeren en laat by de voorbijgangers niet uit hun humeur brengen, waar hem toch niets andera scheelt, dan dat hy te diep in 't glaasje heeft zitten kyken, laat mynheer doodbedaard naar huis gaan en zich lekker op n oor leggen. De student Anselmns schaamde zich zeer en liet eenklagelyk ach" hooren. Nu, nu, ging het burgermancetje voort, iaat mynheer het zich niet te veel aantrekken, zoo iets overkomt den besten, en op den lieven Hemelvaartsdag kan men wel in de vrengde dea harten een glaasje over den dorst drinken. Dat kan zelfs een man des Heeren wel overkomen, mynheer is toch candidaat, nietwaar. Maar als mynheer het toestaat, stop ik my een py'pje van zijn tabak, de myne heb ik daarboven opgebruikt". D.t zeide de burger toen de student Anselmna pijp en tabaksbuidel reeds wilde opbergen en EU reinigde de burger langzaam en weiberaden zy'n py p, en begon die even langzaam te stoppen. Er waren verecheidene burgermeisjes by gekomen die heimelijk spraken met de juffrouw en onder elkaar giebelden, tcrwy'l zjj naar Anselmas keken. Hem was het of hy stond op louter spitse doornen en gloeiende naalden, Zoodra hu py'p en tabakazak weerom bad, rende hy spoorslags heen. Alles, wat hu aan wonderlyks gatien had, was zuiver uit zy'n denken verdwenen en hy was zich enkel bewust, onder den vlierboom, allerlei dol heden te hebben staan verkonden, wat hem te py'nlyker was, omdat by van jongsaf een innerlyken hekel aan alle in zichzelfaprekenden gegoed had. Satan spreekt uit hem zeide zy'n rektor, en dat geloofde hy inderdaad. De gedachte, ge houden te worden voor een op Hemel vaartsdag beschonkenen theol. cand. was hem onverdraaglijk. Reeds wou hy de populierenlaan by den Koselschen tuin in slaan, toen een stem hem achterna riep: Mijnheer Anselmus, mynheer Anselmns, waar loopt u in 's hemalsnaam zoo ge haast heen? De student bleef als in den grond vastgeworteld staan, overtuigd, dat nu dadeiyk weer een nieuw ongeval hem over komen zou. En wederom liet de stem zich hooren: Mynheer Anselmus, komt u toch terug, wy wachten hier aan 'c water," Na hoorde de student pas, dat het zijn vriend konrektor Paulmann was, die hem riep; by ging terug naar de Elbe, om den konrektor te vinden met zy'n beide dochter», alsook den griffier Heerbrand, die juist bezig waren in een gondel te stappen. Konrektor Paulmann noodigde den student uit, met hem over de Elbe te varen, om dan in zy'n woning in de Pxrnaer-vooratad den avond verder door te brengen. Bijzonder gaarne nam de student Anselmns dit aan, omdat hy zoo aan het noodlot, dat hem heden beheerschte, geloofde te ontkomen. Toen zij na over den stroom voeren, gebeurde het, dat aan da andere zyde oy den Antonschentuin, een vnnrwerk werd afgestoken. Knetterend en sissend schoten raketten de hoogte in en lichtende sterren spatten uiteen in de lucht, tallooze knisterende stralen en vlammen rond zich spreidend. De student Anselmns zat stom by den roeienden schipper, toen hy echter in het water den weerschijn van de in de lucht rondspattende en knetterende vlammen en vonken zag, was het hem als trokken de gonden slangetjes door den vloed. Al het wonderlijke, wat hy onder den vlierboom aanschouwd had, werd weder lerend in zy'n Het bellekoord zonk omlaag en werd een witte, doorzichtige reuzenslang ..." geest en opnieuw greep hem aan het onnitzegbare smachten, het brandend verlangen, dat ook daar zyn borat met beklemmend smartvelle verrukking had vervuld. O, zyt gy daar weder, gonden slangetjes, zing toch, zing! Door uw gezang komen weer voormy op die donkerblauwe, lieflijke oogen o, zyt gy dan onder de wateren?" Zoo riep de student Anaelmna en maakte er een schichtige beweging by, als wilde hy zich zoo nit den gondel in de rivier werpen. Is mynheer bezeten?" riep de schipper en greep hem by zijn jaspand. De meisjes, die neven hem gezeten hadden, schreeuwden van BC a r ik en vluchtten naar de andere zyde yan den gondel; de griffier Heerbrand zeide konrektor Faulmann iets aan 't oor, waarop dese verscheidene dingen antwoordde, waar van de student Anselmus slechts verstond: Dergelijke aanvallen, nog niet opgemerkt ?" Dadelyk daarna stond ook konrektor Paul mann op en zette zich met een ernstig, gewild-deftig ambtsgezicht naast den student, nam diens hand en sprak: Wat echealt n, mynheer Anselmna ?" Dan student Anselmas verging byna het verstand, want zyn inner lijk doorwoedde een feilen tweestrijd, dieby' vergeefs trachtte te bedwingen. Hy' zag nu wel klaar in, dat hetgeen hy voor het schit teren der gonden slangetjes gehouden had, slechts den weerechyn was van het vnnrwerk in Antons tuin, doch een nooit gekend ge kend gevoel, was het vrengde, was het smart, hy wist het niet, deed zyn borst samenkrimpen, en toen de schipper zoo met de riemen in 't water sloeg, dat het als in toorn omkrullend, plaste en ruischte, ver nam hy nit het gebruis een heimeiyk liapele en fluisteren: Anselmns, Anselmns l Ziet gy niet, hoe wy steeds voor n uittrekken? Het znatertje ziet ja wear aan geloof?geloof geloof aan ons. En hem was het, ala zag in den weerschijn hy' drie groengloeiende strepen. Maar toen by dan diep weemoedig in het water neerzag, of nu nit den vloed de goddely'ke oogen niet opstaren zenden, werd het hem bewust, dat de echy'n slechts van de verlickte vensters der naburige huizen kwam. Stom zat hy daar, innerlyk doorstreden, en konrektor Panlmann zeide drin gender: Wat scheelt n, mynheer Anaelmns? Benepen antwoordde de student: Och, beate konrektor, wanneer n wist, wat ik zooeven onder een vlierboom by den Linkeachen tninmunr klaar wakker met open oogen voor zonderlinge dingen gedroomd heb, och, u zondt het my gansch niet ten kwade duiden, dat ik nu als 't ware zoo verstrooid ben. Zoo, zoo, menheer Anselmus, viel konrektor Paulmann hem in da rede, ik heb u alty'd voor een degelijk jongmensch gehouden, maar droomen, droomen met wyd-open oogen, en dan opeens ie 't water wil len springen, dat doen neem my niet kwalijk alleen waanzinnigen of dwazen. De student Anselmns was diep ge schokt door de strenge woorden van zyn vriend, toen zeide Panlmann's oudste dochter Veronika, een lief, bloeiend meisje ven zestien jaar: Maar, beste vader, er moet mynheer Anselmns toch iets heel bijzonders overkomen zyn en hy gelooft wellicht slechts, dat hy wakker was, ofschoon hy onder den vlier boom werkelyk heeft geslapen en zich allerlei dwaze dingen aan hem hebben voor gedaan, die hem nu nog in de gedachten hangen. En, beste juffrouw, waarde kon rektor, zoo Bam de griffier Heerbrand het woord, waarom zou men niet wakend in een soort droomerigen toestand knnnen verzin ken ? Zoo ia my zelf waarlijk eens 'e middags na de koffia in een dergelijke gevoelloosheid, wanneer eigenlijk de lichamelijke en geeately'ke spijsvertering plaats vindt, de ligplaats van een verloren document in de gedachte ge komen en gisteren nog danste op dezelfde manier een prachtig groot Lity'nsche manu script voor my'n wy'd opem oogen. Och, mijn beste griffier, antwoordde konrektor Panlmana, u hebt altijd een neiging tot het poëtische gehad en dan vervalt men zoo licht in het fantastische en romaneske/' Maar het deed den student Anaelns toch goed, dat men in den diep trenrigen toestand voor dronken of waanzinnig gehouden te worden, zich zijner aantrok en ofschoon het tameiyk duister geworden was, meende hy voor de eerste maal op te merken, dat Veronika heal mooie, donkerblauwe oogen had, zonder dat hem het wonderlijke oogenpaar, in den vlierboom aanschouwd, voor den geest kwam. Den student Anselmas was dan ook opeens weer het avontuur oider den vlierboom nit den geest gegaan, hy gevoelde zich vrooiyk en licht. Ja, hy ging in biy den o vermoed zoover, dat hy by het nit den gondel stappen, zyn pleitbezorgster Veronika de behulpzame hand bood en aar z allo os, als ly haar arm door den ly'nen boog, haar met zooveel handig heid en geluk naar huis geleidde, dat b_y maar een enkele maal uitgleed en daar het juist de eenige modderige plek op den geheelen weg was, Veronika's witte kleedje maar heel weinig bespatte. Aan konrektor Panlmann ontging de gelukkige verandering van den student Anselmus niet, by voelde zich weer zacht tegenover hen gestemd en vroeg hem om verontschuldiging, voor de harde woorden, die by zich hal laten ontglippen. Ja, voegde hy er aan toe, er zy'n wel voorbeelden var, dat zekere waanvoorstellingen zich aan den menech voordoen en hem ernstig kwellen en beang stigen kunnen, maar dan ia het een lichamelijk onwelsyn en daartegen helpen bloedzuigers, die mep, aalva vet ia, van achteren moet aanzetten, zooala een beroemd, nu overleden, geleerde bewezen heeft. De student Anaelmua wist nu zelf niet aaeer of hy dronken, waan zinnig of ziek waa geweest, in elk g «val leken de bloedzuigers hem volkomen over bodig, daar de vermeende waanvoorstellingen ganecnely'k waren verdwenen en hy' al vroolyker werd, naarmate het hem gelukte zich schertsenderwy'ze met da lieve Veronika bezig te bonden. Als gewoonly'k werd er muziek gemaakt na den soberen maaltyd, de student Anselmus moest zich zetten aan 't klavier en Veronika deed beur klare stemme hooren." Beste juffrouw, zeide de griffier Heerbrand, u hebt een stem ala een klokje van kristal. Dat is niet waar," echoot de student Anaelmua nit, hy wist zelf niet hoe, terwy'l allen hem verwonderd en ontstemd aanzagen. Kristallen klokjes luiden in vlier hoornen wonderly'k, wonderlyk ging de atudent Atsslmus mompelend voort. Toen lelde Verorikahem de hand op den schouder en zei: Waarover spreekt u toch, mynheer Anselmus?" Dadelyk werd de student weer opgeruimd en begon te spelen. Konrektor Panlmann zag hem donker aan, maar de griffi n Heerbrand legde een muziekstuk op den lessenaar en zong tot aller verrukking een biaronr-aria van kapelmeester Graur. Veel nog accompagneerde de student Anselmna en een gefugeerd duet, dat by met Veronika voordroeg en door konrektor Panlmann zelf waa gecomponeerd, bracht allen in de beate stemming. Tamelyk laat was het geworden en de griffi ar deerbrand nam hoed en etok, toen konrektor Faul mann geheimzinnig xaar hem toe ging en sprak: Hm, zou u niet, mijn waarde grif fi sr, onzen besten mijnheer Anselmns zelf er fin, waar wy tevoren over spraken. Met het meeste genoegen, antwoordde de griffier Heerbrand, en begon, nadat men zich in een Mr. P. J. Troelstra, manifeateerend p Booden Dinsdag in de omgeving van het Binnenhof.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl