De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1912 29 september pagina 2

29 september 1912 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER W E E K BTTA D V OOR NEDERLAND. No. 1840 kwaliteit; leest men de verslagen der Mindere Welvaarts-Oommissie, dan ziet men dat de irrigatie door een blijvend tekort «ooit Op volle kracht heeft kunnen werken, terwijl door het ontbreken van selectie de kwali teit eveneens achteruit ig gegaari;. büdien dienst, bühet boschwezen. bij de staatsspoor neemt men thans ook buitenlanders tijdelijk aan. Dat alles wijst op een voel baar gebrek aan staatsmanskunst in de laatste decenniën. Geen departements-of dienstchef kan behoorlijk uitvoering geven aan plannen; alles wordt lam gelegd door het blijvend tekort. De bekwame ambte naren uit de tijden toen er een sterke toe loop was, doormlridëlf""Vóonïitzfchten in Nederland, door toelagen of betere harmonie tusschen, levenseisch en bezoldiging, wor stelen met eön langzame promotie, de slechte, half-rijpe, dje .thans, worden aangenomen, genieten van tractementsverbeterihg en snelle promotie. Dat is het loon voor be kwaamheid I Wanneer men dan door ménschen ?? theorieën hoort Verkondigen over den achteruitgang van de Hollandse de jongelui, krijgt men wel sterk den in druk dat zühun levens wysheid op het bureau verzamelden en niets hebben gezien ran de veranderingen, die' het maatschap pelijk leven de laatste jaren heeft ondergaan. Wanneer zij zich eens in dat werkelijke leven begaven, zouden züzien, dat het dalen van de geldswaarde, de verhooging van den levensstandaard* de verhoogde be lastingen, de' ambtenaarstractementen en -pensioenen onvoldoende hebben doen wor den." En men behoeft waarlijk niet het hoofd te schudden over het stijgen van dien levens standaard l Zoolang als er geen verkwisting is en daar is men tegenwoordig ver van af zoolang is het een gunstig teekón en de ambtenaar moet daaraan mede kunnen ? doen.' Het is niet de vraag van hoeveel men nog kan leven, maar het is de vraag hoever men yoor alle misère en opoffering van den tropischen dienst wordt schadeloosgesteld, in vergelijking met de vooruit zichten in Europa. De groote verschillen tusschen den Indischen en Nederlandschen ambtenaar worden-uit het oog verloren.' De eerste Werkt in een maatschappij, wier Europeesche leden weinig aan het publieke leven deelnemen, en waarvan de inlandsche leden voor het overgroote deel nog geleid moeten worden. De Indische ambtenaar is niet slechts dienaar van n publiek j dat voor zich zelf kan zorgen, hy is, in alle diensten, ook' vertegenwoordiger -van het publiek en verschilt daarin vandenNederlandschen ambtenaar, die een publiek dient, dat andere organen heeft om zijne belangen te behartigen. Men onderschatte dat ver schil niet. Een Lovink, die in Nederland als dienaar van het publiek een reputatie wist te verwerven, geeft tot nog toe in Indië teleurstelling, nu hu geen publiek heeft, welks ? duidelijk geformuleerde wenschen hu*slechts heeft uit te voeren, maar thans zelfstandig als leider, richting moet geven en de belangen van onmondigen moet behartigen. Waar Dr. Bos zijne, op ervaring gegronde, meening uitsprak, dat hooge bezoldiging alleen aan leidende ambtenaren móest ten deel vallen, daar besefte hij niet dat'hu daarmede voor Indië een hooge bezoldiging voor .een zeer breede schare van ambtenaren bepleitte. Want dit kan men..gerust zeggen, dat alle ambtenaren die -'een- academische of daarmede gelijk staande opleiding hebben ontvangen, binnen enkele' jaren een leidende positie innemen. Déverantwoordelijkheid, ook bij uiterlijke ondergeschiktheid, is inderdaad spoedig al zeer groot en men kan diéniet verminderen zonder' het beginsel van het geheele kolo niale bestuur aan te tasten. Reeds de adviezen van die ambtenaren zyn voor vele zaken beslissend. Daarbij levert die categorie het materiaal voor de hoogere rangen. Bet tweede groote .verschil tusschen den Nederlandschen en den Indischen ambte naar ligt in hun vooruitzichten in. heL particuliere leven. In Nederland hebben zich door den loop der eeuwen bepaalde standen en gewoonten gevormd; het is uit zondering, dat men daar in het particuliere op zoodanige wijze aan de zaken deelneemt, dat men kapitaal vormt. Natuurlijk geldt dit voor ongefortuneerden, die als employ moeten beginnen en als 'regel ook als zoo danig eindigen. In Indië, is dit anders; De gewoonte om employés in de winst te doen deelen en. ook, voor hen de hoogere betrekkingen open te stellen, maakt kapi taal-vorming zeer goed mogelijk. Gevallen dat men, als gewoon employébegonnen, na een vijftien tot twintig jaren posten bereikt, die, behalve een goed salaris, nog een winstaandeel van ?5000 tot ?30,000 en meer geven, komen geregeld voor. Wat in Nederland zeer 'moeilijk en uitzondering is, is daar regel: men kan n behoorlijk kapi taal vormen, en voor ieder energiek jongmensch is dit een groote aantrekkelijkheid. Na een twintig, dertig jaren werken.een behoorlyk fortuin te bezitten en vrüte zijn, dat loont het gaan naar de tropen. En dat is het wat de ambtenaar tegen woordig niet bereikt, en het is het inzicht daarvan wat velen thans den Gouvernementsdienst doet mijden. Men heeft inge zien dat het pensioen (van K tot hoogstens % van het tractement!) geen belooning is voor zooveel werken. De tractemeaten laten bijna geen sparen meer toe, in de eerste tien jaren is de kans op schulden groot. E^n particulier,, die geen fortuin verwerft dat hem aan rente evenveel geeft als het pensioen van'den ambtenaar met gelijke opleiding, is niet veel bizonders geweest en wie gén fortuin verwerft, dat, als lijf rente gestort, aan dat pensioen gelijk is, is een sukkel. En in het ambtelijke n in het particuliere is het hard werken en moet men veel willekeur en' onrecht verdragen. Hét eerste is zekerder, maar langzaam, het tweede . riscanter, maar . vlugger, en er is veel meer gelegenheid tot uit blinken. Daarby wordt het door het vereenigingsle ven steeds beter. De een wordt, meer door het een, de ander door het ander aangetrokkenMaar als men op het einde van de tropische werkzaamheid de balans opmaakt, en alle tijdelijke teleurstelling en alle tijdelijke eer is vergeten, dan kan de particulier op een behoorlijk fortuin wijzen, dat hem. een goed bestaan waarborgt, en dat hu büzijn dood aan de zijnen nalaat- De Indische ambtenaar kan dit niet. By alle waardeering voor faciliteiten bij ziekte, bij verloven, zal hu toch op het einde van zijn dienst niet op een vermeerderden welstand kunnen wyzen, en daarvoor gaat toch het overgroote deel naar Indië. Hij heeft een pensioen, dat hem, büde duurdere levenswijze in Nederland, een bescheiden bestaan veroorlooft (wat doet men tegenwoordig met ?3000?), maar aan de zijnen laat hij niets na, behalve een zeer gering weduwen-pensioen (maxi mum f 120 's maands) en tijdelijk voor de kinderen. Gelegenheid tot sparen is er tegenwoordig, nu de levensstandaard bij de toenemende welvaart ook zoo gestegen is, zeer weinig meer. Er zullen zijn die zeggen dat het particuliere wat te rooskleurig is voorgesteld, dat er velen mislukken. Men moet echter de vergelijking zuiver stellen. Men moet de rechterlijke ambtenaar met den advocaat, den gouvernementsingenieur met den particuliere vergelijken en niet een bestuursambtenaar stellen tegenover mén schen, die wellicht alleen een ambacht leerden. Het is een feit, dat de intellectueelen, met hunne hoogere beschaving en eisenen, in Indië weinig vinden wat hun het leven daar doet stellen boven dat in Europa. Men leef c gewoon,, wel is het tractement "hooger, maar het leven, de op voeding, is ook weer zooveel duurder; een kassier is immers niet rijk omdat er veel geld door zijn vingers gaat l Na de vele dienstjaren heeft men op ongeveer 50 jarigen leefiyd een pensioen,. dat minder is dan net tractement van collega's, die in Europa bleven. De gedwongen rust op dien leeftijd is meer een nadeel dan een voordeel, en waar anderen op dien leeftijd een geëerde positie innemen, is de gepensioneerde Indi sche ambtenaar als regel een vergeten burger zonder connecties. Voorwaarde om met het Indisch pensioen tevreden te kunnen zijn, is een bezoldiging, die nog behoorlijk sparen toelaat.... Gaat dit niet, gaat alles verloren in 't dure leven, in de runïeuze overplaatsingen, verloven en vestiging in Nederland, aan beseft men te duidelijk dat de geheele carrière geen succes is geweest. Het beeld, dat het beleid in zake de ambtenaarsaanvulling te zien geeft, is niet schitterend. Geen spoor van vooruitziend heid, men is bevangen in salarieeringstheorieën en de publieke dienst wordt telkens het slachtoffer van de bekende fault of the Dutch". Men wenscht opgewekte, be kwame ambtenaren; die hun tyd begrijpen en alle beletselen voor vooruitgang tijdig weten weg te nemen, zelfs eischt men in Indië, dat zij leiding zullen geven, maar men beseft met, dat men zich dan ook de opofferingen moet getroosten, die daarmede samenhangen. Nu voelt de ambtenaar allen vooruitgang als een relatief nadeel; alles, huishuur, levensmiddelen, bedienden enz., wordt duurder; de particulier vindt daarvoor een compensatie in meerdere verdienste, de ambtenaar niet. Te zeggen, dat Indië zijn ambtenaren niet behoorlijk kan betalen, zoodat een geregelde toevloed plaats heeft, wijst op onkunde. Britsch- Indië kan het wel t>u even groote scheiding van financiën met het Moederland. Maar het groote verschil is, da,t men daar de particuliere maatschappijen, die zulke groote winsten maken, veel meer yoor de publieke zaak laat bijdragen. En dan, dat men meer uit de ambtenaren haalt. Men kan met ambtenaren zeer veel doen, maar eerste eisch is, dat de staatsdienst door hen begeerd wordt. Is dit niet het geval, moet men rijp en groen aannemen, ia er geen selectie meer, dan is de weg voor Corruptie geopend. Men krijgt dan ook niet meer de ambtenaren, die de komende ge beurtenissen kunnen beheerschen. Du weinige lust van het particulier kapitaal om tot de publieke middelen bij te dragen, de weinige durf van de Begeer in g om het daartoe te dwingen, de aarzeling de ambtenaren goed te bezoldigen, zijn een gevaar yoor Indië. Die koopmansgeest in het publieke leven heeft ons reeds eenmaal bijna e koloniën gekost en zij blijft altijd een gevaar. EEN INDISCH AMBTENAAB. Toen de liefde in mijn lenen kwam..., naar het Deensch van KARIN M ICÜAËLIB. Schellens & Giltay, Amsteidam. Karin Miehaëiis is de auteur van De Ge vaarlijke Leeftijd. Dat wordt op het titelblad van dit boet nog eens byzonderiy'K mede gedeeld en ook dat dit werk net vervolg zal ge r on van die veelzeggende historie. In dit Doek treden alle personen uit De (Gevaarlijke Leeftijd handelend op, en wordt bun verdere levensgang beschreven", annon ceeren de uitgevers, in de hoop dit maait a artikel het succes van het vorige te verschaffen. Maar kan men eigenlijk wel beweren, dal iemand handelend optreedt", of zeifs maar optreedt", die dood is ? In deze een ir, waarin zoo weinig vast staat, ja, waarin alles wan kelend is, zon ik het niet graag positief ont kennen, maar zoover ik zien kan beweert ook de schryfster niet, dat de zachte Lili, wier brieven zy citeert, op eenige wijze op treedt". Het lag zoo weinig in haar aard, arm toer van zelfgenoegzaamheid en gebrek kige menechenkennia ais zij was... Daartegen treedt" n personage uit De Gevaarlijke Leeftijd wel degelyk op", doe a 2.66 dat geen. menscb, dia op oide «n fatsoen gesteld is, het oiüuk«n kan. Het büuitstek onwettig kind van Jeanne, Edie Lmdner's vroeger kamenier ij e, is namelijk in nooge mate aan den jongen architect Malthe te... danken of te wijten, wat moet ik zeggen? Ba bovendien was immers Jörgen Malthe, eens de cartsvriend van Eisie, eigenlijk juist de man voor wien zij, op haar retour", vlood naar de eenzaamheid... Voor hem scneude zy van haar braven, deftigen man, die jaren achtereen ook niet hel flauwste vermoeden had dat zjn vrouw minder welwillend over hem dacnt. Gelukkige ziel I Na de scheiding vond hij alras een nieuwe gade, die hem seheone kinders schonk en alleen wat pynly'k netjes en zindelyk waa...Maar Elsie liep enkel van hem weg, omdat zy uit haar omgeving wilde. Vele jaren had zij de liefde van den jongen Malthe geweten en, heimelijk, genoten. Want deze had het haar nooit toet eea woord dur ren bekennen. Langzaam echter naderde de tyd, dat zjj, o ader woidand, haar bekoring sou «en minderen ; en daarmee.... ayn, Jörgen, Malthe'a, liefde. Uit angst voor die nederlaag, vluchtte sfl, terwijl het nog tijd was, trad van het taoneel, terwijl het gansene publiek nog geestdriftig jntchte... Een koninklijke daad... te konmkljjk helaas, voor een vromw als Eiiie. Want sty Meld het niet uit in haar selfgekozen eenzaamheid, sjj eindigde met Malthe toch weer tot zich te roepen. En toen, wjj weten het, viel inderdaad de slag, die haar verstand voorzien had, maar waartegen haar govoel sich niet te wapenen vermocht. Malthe lag, na eenige jaren van afwezigheid, waarin hy gelegenheid had gehad haar beeld rjjkeiy'k te ideaiiseeren, dat het origineel ond was geworden... En Elsie wist het in 't eigen oogenblik en is op reis gegaan met baar kamermeisje, vele jaren lang, om te ondervinden, dat werkelijk nieti haar meer schelen kon. Ojk niet, dat Jörgen Malthe, door een zonderlinge fataliteit, de vader worden moest van Jeanne's kind... Ais Jeanne naar in een brief het feit bekend heeft, echryft y: Het is mjj of ik in een groote ledige ruimte rondloop en tot my'ielf telkens seg: Jeanne en Malihe Moitae en Jaannel E?ik wacht er op, dat een groote, grievende smart mij ia! aangrijpen, maar... zoovei ais ik het nog kan beoordeelen, doet het noen taijm hart, noch mijn verstand pijn. ... Waar ia mijn smart f Waar ia de liefde, die ik toch otdarvonden heb? Waar?... Of... die twee begiQp ik 100 goed, maar mijtelt begrip lk n*et. Met het luchtlgate en rustigste gemoed kan ik hun mijn sagen geven, maar ik kan mij er niet over ver hengen, dat die twee, j nistdw t wee, elkander neboen gevondea. Zoo onvrncatbaar, soo onverstandig, soo onuitsprekelijk onvinchtoaar ben ik dn*". Het waa voor Jörgen Maltae, dat zy eertijds haar huis verliet, naar een vr<j willige balling schap. Hat was nogeens om Jörgen Maithe, dat zy die desolate reis ondernam, een ver smade, moedeiooie vrouw.... Daarover gingen jaren heen en nu deert et haar zelfs niet maer, dat haar jonge vriendin den*eifden man won, om wien sjj eens alles heeft op gegeven. Wat schimmige vertooniog wordt het leven dan, zoo denkt zjj, en wat zonderling dilemma om tusschen te kiezen: de nietigheid van al 's levens gebeuren of het illusoire van haar beste gevoal. Heeft zij hem ooit waarlijk lief gehad? Of handelde s)] enkel maar dwaas, toen zy' aan die liefde zooveel gewicht hecntte, omdat, verstandig behandeld, ook het felst gevoel na een tyd spoorloos vergaat by naturen als de hare? Zij weet het niet. Ik sou zoo gaarne van myzelve gelooven dat ik tenminste eens in mijn leven met mijn hart had bemind," zacht zy, elk zieleleed verkiezende boven die doodeljjk koude leegte. Maar er komt verandering en een waar making van dien romantisch klinken den ucel: Toen de Ut f de in myn leven kwam"... Ik weet niet julbt wat de schrijfster eigenlijk bedoeld heef. Hei klinkt opgewekt en biyeindig, by'ia sentimenteel, maar men kan er die merkwaardige vrouw, Karin Michaëlit, best op aanzien, dat zij het heimelijk ganse a anders meende, inderdaad soo triest, zoj som oer, als bat ten slotia aandoet. Da liefde, die in Elsie'a leven, komt, is da liefde tot de meest aojecte aller scüooierijes, die een stad als Naw-York oplevert. Ben afschuwelijk gedegenereerd wurm, dronken in een aubway" verdwaald, een jong roof dier, neemt a) tot zich ais haar kind, ge dreven door een plotseling h> ftige opvlam ming van, naar zeif onbegrypelyke, teederheid. Het aller veifijndste komt tot het allerlaagste, en dit hjkt niet vreemd en een gelukkig" gevonden einde. Haar latere jaren tijn na vervuld met het pogen dit wanschapen pro duct van een verfoeilijke bescoaving, dit verdierly'fct wezen tenminste tot een redelijk levend mensen, te maken, en zij is zielsgelukkig als zij daar ongeveer in slaagt. In de Deensche stad van haar vroegare inwoning leeft sij nu, sorgend en wakend voor haar zoon", en komt ondertnssoaen familiaar te gast in het huis van haar vroegeren man, speelt kaart met haar vroegere vijanden, en is akelig biy en ontroerd vanwege eeu soiróetje ter harer eere. Zoo Htuugt Elsie op het laatst van haar leren Met smaak het doffe roggebrood der nette burgerlijkheid, nadat zy van de truffels der byperveifijning finaal genoag had ge kregen. Dat haar aristocratisme ten laatste verzoc raakte op iets zoo gemeens als een Ndw-Yorksco. schooiarskind, ligt ongetwijfeld in de rede van haar gansene leven en heeft ook wel zekere pijjuante aantrekkelijkheid, maar dat zy, tengevolge van dia exeentricitbit, er toe kwam plat burgerlijk te eindigen, waar sy meende met uitgezocht dandyisme te zyn begonnen, adt is, misschien voor haar zelve nier, maar voor ons wel zwaar te 'erdragen, ten als de schrijfster het soo gewild heeft, trof z\j in veifijnde hatelijkheid haar doel. Of bestaat er ie<,s droeviger maïs dan het schoawepel van dit hooghartig indivi dualisme, dat eindelijk in soo nederigen gemeenschapszin en verdwaasde, doeliooze naastenliefde zich verliest en voott vegeteert in een ordinair burger bestaan] je? God beware ons voor een liefde, die z in ons leven komt"... als de verleider, die het fiere eerstgeboorterecht ons ontfutselt roor een sonotel misschien voedzame maar soo onzegbaar gemeene linsen.... Het is 't belang en de verdiengtely'kheid van Karin Michaëlii1 boek ons de afschuwelijke mogelijkheid van snik een moreel débftcle te nebOen getoond. Zy echryft niet mooi, voorzoover men daar iets van zeggen kan by een vertaald boek. Ook neemt zy de moeite niet haar karakters eenigssina plas tisch te bewerken. Maar zy weet blijkbaar, wat zekere meoschiypen van het heden waard zijn en zij toont het ons zonder iets ta be dekken. Zy toont ons Eiste L ndner, die haar leven lang voor sich zeil poseerde, om ten slotte met het armste leven genoegen te nemen, mits het maar leven neeten mag. En daarnaast geef c zij, in enkole losse trekken, andere vrouwefi^uren aan: Lili, Magna WeimanD, Agnete, allen zoover mogelijk ver wijderd van het lang bestaande en conven tioneel gewenschte type geiukkige Vrouw en Moeder", en allen met dien eenen gemeenochappelyken trek: hun onverscailllgheid voor de gewone moraal. Individualisten zijn zy', ondanks zichselven en waarlijk niet voor hun genoegen, gedrevenen en eigenrechters in de wankelende hoogheid van hun Ik, dat een gemeene norm niet meer erkent en er sich toch nog niet gansch van bevrijden k»n. Zoo worden zij ha.fnaturen, twijfelaars en straks misschien vertwijfelden... ais sy tenminste niet eindigen als Elsie Lindner, die naar schatten" groef an tevreden was, toen süeindelijk..., regenwurmen" vond. FBANB COKUEN. Dr,Jofl,DyseriDCtt Weimlge uren na elkander zyn twee mannen, die tot de Nedarlandtche Spectator"-vrienden behoorden, verscheiden: dr. Joh. Dyserinck an P. A. IC. Boele van Hensbroek, Zstfs, nadat de Nederlandeche Spectator, die in de dagen vin Bakhuizen v. d. Brink, de Bykaarchi«aiis, mr. Vosmaer, dr. Doorenbos e. a. de meeste beteekenis had, niet meer verscheen, k vamen zy, die vroeger aan de r amen* elliag of het medewerken deelnamen, nog te saam. Zoowel dr. Joh. Dyaerinck als Boele van Hansbroek gevoelden zicb, zy het op ver scheiden wijze, tot de literatuur aangetrokken. Dr. Joh. Dyserinck was het om het historischliteraire te doen; bij doorvorschte in biblio theken, by familieleden, op archieven, in zeldzame uitgaven al wat op een door hem ter bestndeering gekozen voornaam literair of wetenec mppelyk man betrekking had. Vooral hechtte ty en terecht veel aan brieven. Hy verzamelde met smaak en oordeel en had den hartstocht alles, vooral het onbe kende, bijeen te brengen. Geen moeite, geen geld, geen opoffering van tijd spaarde hu. Als hy een persoon sou beschrijven of een onderwerp behandelen deed hij dat volledig en steunend op bewijzen. Door het rusteloos werken in die richting heeft hij groote schat ten bijeengegaard voor de kennis van het maatschappelijk en literair leven ia Nederland aan het einde der 18de en der geheele 19de eeuw. Zoo heeft hu door zy c e onder zoekingen en geschriften volledig, in nieuw en in het juiste licht gesteld: Betje Wo ff en Agatha Deken; Nic. Beets, va a wien hy' ook waardeerbare en blijvende toelichtingen tot diens studen tentijd en van de als Hildebrand geschreven Camera Obscura heeft gegeven. In eene studie over Koeppelhont, toekende hij het Leidjche studentenleven van vópr 1850; in dia over P. N Mulder, den degelyken Amsterdamschen koopman, en in de geschriften over Me vrouw Bosboom-Tonssaint het literaire en godsdienstige leven van Nederland, gedurende bijna een eeuw, ene. Zijn laatste werk was het bijeenbrengen aener bjjia volledige collectie van al wat mevr. Boiboom-Tonssaint geschreven het ft, vele brieven van en aan haar, portret! en van haar en hare ty dgenooten, vooral die uit da dagan van de Braga en de Gids in de eerste jaren. Gelijk hy van boeken, platen en geschriften van Billamy, Betje Wo ff en Agatba Deken, Beets enz. eene tentoonstel ling heeft gegeven, had hij van Me'rouw Bosboom-Tou sant mj haar voor enkele dagen gevierd eeuwfeest in de hofkapel van Koning Lodewyk te Utrecht eene unieke expositie ir gericht. Kort voor de opening werd hu ziek. Hij had nog gehoopt naar aanleiding dier teutoonstelling artikelen in HetAlgtm'.tn HandeUblad te schrijven, die, om de ge bruikmaking van vele onbekende gegevens, seker allerbelangrijkst souden ay'n geweest. Hij heefc die taak toen, terwijl bij, van benauwd heid nauwelijks meer spreken kon, aan een vriend opgedragen, wien hu de aanteekenlngen toevertrouwde. Van bet eerste artikel in Het Algemeen Handelsblad heeft big nog kennis kunnen nemen; toen het tweede, derde en vierde verse neen verbood zyn toe stand hem dit. Toch bleef hij tot het laatst aan jjn werk over Basboou-Tonssaint denken. Het leven vloot by hem meer en meer heen, het spreken ging niet meer, een enkel woord met moeite nitgestooten waa alles. En dat woord was: Touisaint. Dr. Joh. Dyserinck had de personen en zaken, die hij behandelde, lief; hy leefde met hen en in hun geast. Dat heeft hij gelaan met Vondel, Bellamy, Batje Wol ff, Agatba Deken, N. Beets, P. N. Muller, Bosboom Tonsaaiut, kortom mat allen. Hij had hen zoo lief, dat hy, waar hy kon, hen huldigde in gedenkteekenen. Dr. Joh. Dyserinck's vurige geest, zyn ijver In het benaarstigen teekenden sich in zy"n uiterlijk, in syn optreden af. Met steeds blijmoedig en open jongelingsgezicht als is hy 77 jaar geworden kwam by op een vergtdaring, in een studeer- of huiskamer en maakte door zyne mededeelir gen ieder warm voor zyn onderwerp. Hoe sympathiek, hoe kinderlijk dankbaar hy was, als hem een kleine dienst bewezen werd, moet men den teekenaar, Johan Braakensiek vragen. Deze werd er verlegen mee, en zal nooit vergeten wat Dyaerinck voor zyne tentoon stelling te Amsierdan is geweest en dank baar biyvui voor de uiterst geslaagde expositie, die by, Dr. Joh. Dyserinck, van al de door hem verzamelde Braakensiek-prenten in den Haag heeft gebonden, terwy'l by hem bovendien met de bastaarderen van Pulchri op een vriendenmaal warm huldigde. Dr. Joh. Dyaerinck had Nederland lief; al wat hy gedaan heeft, deed hy tot waardeerii g der groote mannen en vrouwen van dat land eene waardeering, waarin hy ook Bembraodt heeft opgenomen geinige zyne leeens«aarde opstellen over diens Nachtwacht" in de Gids. Voor het algemeen is Dr. Job. Dyserinck als literair-histoiisch man maar voren ge treden, toch was hy allereerst predikant, evangeliedienaar en by, de Doopsgezinde predikant, predikte het evangelie als in de eerste dagen dar Mennisten, in alle eenvou ligbeid, als een broeder onder de broederen. Toch was hy een wetenschappelyk man, zooals blijkt uit z|n gescarifcen. Vór een 40 jaar gaf hy de vertaling uit van de .Spreuken van Jezus Siracb, waarby Prof. Kneuen een voorrede scareef. Dese uitgaaf bezorgde hem het doctoraat honoris causa". Dr. Joh. Dyaerinck was 12 Maart 1835 geboren te Haarlem, studeerde aan het seminarium der Doopsgezinden te Amsterdam en vervolgens te Leiden. A's predikant stond hy het eerst in den Helder, 1861; daarna te Vlissingen, 1879, het laatst, 1884 te Rotterdam, tot hy zy'n emeritaat aanvroeg e* verkreeg. Als wetenschappeiyk, als literair-historlsch, en vooral als gemoedsmensch had Dr. Joh. Dyserinck vele vrienden, die hem gaarne nog eenige jaren levens in bet scboone Baaro, waar hy sieh kortelings met der woon vestigde, hadden gegund, om te werken voor het a.s. Eeuwfeest voor Professor Nicolaas Beets, waarvoor zy« geest reeds gaande was en waarmede hy syn literair-bistorisch leven had willen bekronen. Het einde van een welbesteed leven is eerder gtkomen dan by dacht. In zyne gesormften sal hy oly'sen voortleven, maar ook en allereerst in de harten. J. H. Rössnra. P, A. H. Bode Tan Heisteoei t P. A. M. Boela van Hensbroek, een man met fijn besnaard gemoed, behoorde tot de generatie, weike in de verte volgda op die van dr. JoV Dyserinck. In den zin voor het bibliografische naderden beiden elkander, en lag hnn verschil. By P. A. M. Boele van Hensbroek waa de bibliographle hoofdsaak, bq dr. Joh. Dyserinck hulpmiddel. In de literatuur was de eerste een gelukkig beoefe naar, de laatste er een administrattur. P. A. M. Boala van Hensbroek had een scheppenden geest, zijn teer sieleieven heeft menig treffard en fijn gevoelig gedicht by hem doen opwellen en neerechryven. De Nederlandache taal had hy lief, hy kende hare geheimen en, na Vosmaer's dood, dartelde hy er mee als Flanor over vele onderwerpen. Zyn flaneeren over alles en nog wat gaf hy aan den Nederlandschen Spectator onder den titel: Vlugmaren". Zjja teeder taal ge voel toont zich allergejukkigst in het lied; Van een koniDgavrouwe", en in ve a andere gedichten, maar ook in de vertaling van Hamerling'a A.mor en Psyche". AU maatschappelijk mensen heeft P. A. M. BoeJe van Hensbroek ook veel en deugdelijk gewerkt, en zich in den boekhandel sedert 1879 was hy vennoot in de vermaarde nitgeverszaak van Martinne Ngboff naam ge maakt, dien by reeds gevestigd had in 1875 met zyn werk over: De beoefening der Oostersche talen in Nederland en zijns overseesche be zittingen van 1800?1874." Da Vereeniging voor den boekhandel bekroonde dit werk. Vele degelijke bibliographische studiën liet hy volgen, o.a. over Gu.cciardini; enkele dezer werden gaarne opgenomen in bet Centralblatt fnr BibliothekswisBenschaft". Gunde de zaak van Nijhoff aan Boele van Hensoroek rust dan ging zyn geest spelemeien en wydde hy zich aan syne groote liefde, de historie en de Nederlandeche letteren, en schreef hy voor De Gids, Neder land, Elzevier's Maandschrift" enz. Zjjn liefste geesteskind bleef de Nederlandse ae Spectator. Evenmin als Dr. Joh. Dyserinck kende hy rust. Toen hy rust nam en zich vóreenige jaren uit de zaak van Nyhofl terugtrok, bleef by werken, maar in een richting die al zyn h-fde had, die van kunsten letteren. By A. W. Sjjthoff gaf hy toen uit: Der Wereld Letterkunde", en by Soheltema en Holkema: Het' Museum Mesdag en syne Stichters", door hem met de kunst bist orischgeleerde jufvrouw Marine opgesteld. P. A. M. Bjele van Hensbroek, de man met vele beminnelyke eigenschappen, de man met een goed hart, ofiervaardig voor velen, was geboren 23 Januari 1853 te 's-Gravenhage en is ook daar verectiaiden. In het intellectueele Haagsche leven sal hy een leegte achter laten, meer nog in het hart van wie hem kenden en lief hadden. J. H. KÖSSMQ. HeriLneimp. Ik steeg juist van myn paard op den bin nen aof van het ministerie van oorlog, toen een oppasser, naderby gekomen om myn beestje naar stal te brengen, my op een geheimiinnigen toon meedeelde: Kapitein, men is al drie keer wezen vragen of u terug waart. Het schijnt, dat de generaal n spreken wil." Terwijl ik gauw myn schoenen afsloeg met myn zakdoek vroeg ik aan dien man: Weike generaal? Er zyn er hier wel een stuk of twaalf." Voordat hy tyd had om te antwoorden, kwam een van myn kameraden, die mijn terugkomst bad afgewacht, me haastig tege moet en schreeuwde ala een bezetene: Vlug, kerel, vlug naar den chef, dan opperchtf. HU' laat al een uur naar je zoeken. Haast je dus." De chef van den generalen staf wae op dat tijdstip ik (preek van een dertij jaar terug generaal de Miribel, soldaat ha nart en nieren, en ean on/er moeide werker. H j had op de bnreanx de reputatie van weinig gemakkeiyk te syn, hoewel uiterst recht vaardig. 11 waa niet erg op myn gemak en ik vroeg me af: .alle duivels, waarom wil hy my spreken; heb ik een of andere stomme streek begaan in den dienst?" het soa in ieder geval ernstig geweest zyn, gesien het belang dat hy er aan hechtte. Myn vriend, even nieuwsgierig als ik, zei ironisch : Het zal syn om je op de lyst van be vordering te brengen." Ie wierp hem een woedenden blik toe maar zei geen woord, uit vrees me te laten meeslepen. En het was waarlijk geen oogen blik om me boos te gaan maken. Langzaam, heel langzaam, klom ik de trap op, myn geweten aan een ernstig onderzoek onderwerpend. Aan de deur van het geheime cabinet aarzelde ik 'n oogenblik. Ik kreeg plotseling een dolle lust om hals over kop de trap af te hollen en uit te knijpen. Ik had er niet den tyd toe; de deur, de ver vloekte deur, ging op hetzelfde moment open en de chef van den generalen staf verscheen in de opening, gereed om te vertrekken. Ha, is u daar eindeiyk. Dat tref t werkely k niet ongelukkig. Ik wacht u al sedert twee uren. Kom gauw binnen l" 0e verwelkoming spelde me niets goeds, maar ik trad desondanks binnen, en trachtte myn koelbloedigheid te bewaren, die ik echter ver moest zoeken. De generaal ging voor zyn schryftafel zitten. Ik bleef op den reglementairen afstand staan, in de voorgeschreven houding. Na me van 't hoofd tot de voeten nauw keurig te hebben opgenomen, sei hy plotseling:. Kapitein, n moet heel goed Duitacn spreken l Is dat zo a?" Ik verwachtte soo weinig een dergelijke vraag, dat ik eenige verwondering liet blijken. Zot der myn antwoord af te wachten, vervolgde myn chef: Ik weet, dat u algemeen ontwikkeld bent, en man van de wereld." Ik boog, maar dacht er by, verbaasd luiste rend, dat hy een loopje met me nam; ik begreep niet, waar hy heen wilde. U hebt zeer veel kennis van militaire saken, enfin, u is, wat men een officier met toekomst noemt." Ik boog opnieuw. Welnu, ik heb aan n gedacht voor een zeer delicate zendinp, een zending van vertrouweiyken aard. Wanneer n dte -op n wilt nemen, moet u nog vanavond haar ZuidDuitBCüland vertrekken. Alleen is het

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl