Historisch Archief 1877-1940
No. 1840
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
JHB. O. F. A. M. VAN NISPKN TOT SEVBNASR,
de nieuwe Voorzitter van de
Tweede Kamer.
en decoratief ultgevontde flgurale voor
stellingen. Toch waren er wel anderen, by
wie ik een zuiverder streven naar stijl meende
te bemerken, all Derain met der Hirte (een
onderneming echter vér boven zijn macht),
Bechtejeff met Diana auf der Jagd, Franz
Mare met Die gelben P f er de en Tiger, en dan,
minder streng van houding maar een schilder
?eer merkwaardig, en veelbelovend nog, met
zijn phantastiechen klenrzln: Kandinsky. Nu
ik eenige namen noem moat ik er nog een
?anduiden, die me niet alleen in het kunnen
boven de meerderheid scheen uit te munten,
maar wiens werk ook me duidelijk een
rijkheid van inhoud kenbaar maakte: Oscar
Kokoschka. Ik vond hem onlangs met
Grünewald vergeleken, en werkelijk, er was
MUI lijn Stilleven dat ik me vooral scherp
herinner, een felheid van expressie en een
wonderlijkheid van visie, als waren die
dingen uit een tooverachtige werkelijkheid
dat er aan dien wellicht meest mystieken
en onstnlmigsten oui-duitschen schilder kan
gedacht worden.
Ia 't bijzonder de in Keulen geëxposeerde
werken te bespreken, heeft hier echter wei
nig zin; het onrijpe domineert bovendien
als ik reeds zei; aanhoudend heeft men zich
in te spannen, om, buiten veel bnitensporig's
en modernistische uitspattingen, het half
slachtige van het zinvolle te onderscheiden.
Volkomen uitgesproken werken zijn er
zeldzaam.
Wel vermoeden we achter menig werk
hoog-aangelegde doelingen, maar bespeuren
ar tevens in de zwakke getuigenis, de geeste
lijke onvolwassenheid. Het schouwspel
interesEUNSCHAPPEÜJKE
Koestallen tassctien lescbit ei doel,
Langen tyd is het een open questie geweest
welke standen een projectiel inneemt tijdens
zijn vlicht door den dampkring. De figuren
l en 2 geven op de kortste wijze de twee
ulteenloopende meeningen daaromtrent aan;
in fig. l is de kogel op verschillende plaatsen
Tan den kogelbaan zoo geteekend dat zijn
lengteas voortdurend van stand verandert
waardoor hij voortdurend kan samenvallen
met de kogelbaan zelf, die eerst omhoog, dan
even horizontaal, dan sterker gebogen om
laag loopt. Het gevolg van deze
kogel-asstand is dat de kogel recht tegen het doel
aanslaat met de punt recht vooruit.
Fig. 2 geeft de andere theorie aan, volgens
welke de kogelas voortdurend evenwijdig
MUI zichzelf zich verplaatst, zoodat de kogel
niet recht inslaat, maar met de kogelpunt
omhoog, waardoor de uitwerking veel minder
ernstig is als in het geval van fig. 1.
De laatste theorie berust op een onjuiste
toepassing van het zoogenaamde gyroscopitch
effect, dat de kogel heeft evenals elk ander
draaiend voorwerp. Wat hiermede bedoeld
wordt is gemakkelijk door een proef te ver
klaren. Neemt men een tol en gooit men
deze, als hij niet draait, in de lucht, dan is
er geen regelmaat in het neervallen van de
tol; soms valt hij op zijn spits, soms op zy'n
bovenkant, soms op zijn zijkanten, alles af
hankelijk van het toeval. Brengt men echter
de tol snel aan 't draaien en gooit men hem
dan omhoog, dan valt hy precies zoo neer
als hij opgegooid is, das op zy'n pant, en
blijft dan lustig ronddraaiend steeds in even
wicht. De as waarom de tol draait is das
tijdens zijn luchtvlncht evenwijdig aan zichzelf
verplaatst en niet gekanteld. Deze eigenschap
om de draaiingaaa steeds denzelf den stand te
laten behouden, komt aan alle draaiende
lichamen toe, van een tol af, tot de aardbol
zelf toe. Een kogel, in modern geschut,
volbrengt tijdens zy'n reis ook talrijke draai
ingen. Vroeger, bij de schietwerktnlgen met
gladde loop had de kogel veel last van de
lachtweerstand, die de kogel allerlei clown
achtige bnitelingen in de lacht deed uitvoeren,
zoodat men nooit wist hoe hy neer zou komen.
Toen voerde men de getrokken loopen in,
waarbij de kogel gedwongen werd in de loop
van het geschut een flauwe spiraallijn te
Tolgen. Baardoor kreeg de kogel een s
neldraaiende beweging om zy'n eigen lengteas,
en hoewel in de loop slechts een deal van
een draaiing volbracht wordt, ii de snelheid
Beert ons, maar geeft tegelijk een sterk gevoel
van onvoldaanheid. En we zien reikhalzend
uit naar een machtige van daad en van
geest, die in stelligen greep zal samenvatten
wat er doolt en woelt door zooveel hoofden
en zinnen, om te centraliseeren in een
alovertuigende, duchtige daad.
Voorhands, schijnt het, moeten we er in
berusten, te verkearen in het stadium van
decentralisatie, en bjj iedere uiting van
moderne kunst trachten te verstaan de Vraag,
diéer achter schuilt.
W. STEJWHOFF.
Tentooistelliip in .ei Hai.
L Het cnbiame aarzelt om een grooten,
aierenden stijl; het futurisme wordt er, on
willekeurig, heengedreven, 100 sterk is de
stroom die onder de tegenwoordige uitingen
zich beweegt naar het nieuwe. Da Teeken
maatschappij ia bedachtzamer. Zjj handaaaft
tradities, en de tradities der Haagsche school
zijn haar het gewenschte. Toch heeft zij
leden tegenwoordig, die daar buiten gaan.
Larsson is Tan meer illustratieven kant dan
de Haagache schilders zyn. HjJ overtreft ze
daarom niet, maar het is een bewijs dat de
tegenwoordige leiders naast eigen uiting, niet
onwillig zün die van andeie geaardheid te
erkennen. Zij zijn mij dat tchter nooit genoeg.
Het is menBChely'k, en vol pië:eit, oudere
meeltere te big ven eeren in de na volgere,
maar het mag nooit aanleiding zyn om
nieuweren niet te zoeken en nit te kleien,
en een organisme dat als ieder ander in het
onder worden licht verstijft, niet lenig te
honden door nit u wen aanvoer van rijk,
botsend bloed l Waarom is, om geen meer
betwiste dezen keer te noamen, Toorop geen
lid der Teakenmaatschappü? I* hij als
portretteekenaar niet genoeg om naaat Ha verman
en naast Veth hier zyn werk te kannen
vertoonen? Ik weet dat iemand als Blommers
hem te revolntionnair cal vinden, maar zjjn
de laatste werken van dezen Blommers niet
zoodanig, dat er wat meer revolutie in den
maker mocht zijn en dat er wat minder
maakwerk in hem en door hem mocht ont
staan? Da Teekenmaatschappij ia in ha-e
tentoonstellingen niet erg genoeg, terwijl er
zoo veel ergs zich ontwikkelt, en ze geeft te
weinig schoons om van af een hoogte te
kannen mérjien op dat ongeordende, maar
toch bewogene, levende.
O' is soms Zilcken's werk hier niet gansch
onbelangrijk en duidt bet niet noch kunnen
noch gratie aan; is het niet alleen spichtig
van lijn, en van kleur gelijk nul? Is Toorop
niet altijd belangrijker; is van Konijnenburg,
vleiend en vloeiend van teekenprocéié, niet
altijd beter; zyn de jonge A materdammer B in
massa niet werkly'kheid tegenover dezen aller
minsten schijn? Kannen Van der Hem, S.
uUte», Gestel, Hahn niet veel malen me ar ? Ia
Hahn niet typisch aangewezen voor deze
TeekeEmaatgcaappij, en is hij niet steeds
nog geen lid ? Zijn werk treedt toch hier en
da»r genoeg bniten het en kei-politieke, om
het, daarrai onifharjkely'k, te waaideeren als
iJlMiimiMMiiiiimiiiiiiimiiuimiiiMitM
waarmee de loop doorvlogen wordt zógroot
dat het aantal wentelingen, dat een kanons
kogel per minuut maakt, varieert van vier
duizend tot twintigduizend of zelfs meer. De
at and van de kogel wordt daardoor veel
vaster en het buitelen in de lacht komt
niet meer voor. Afgaande «p deze duize
lingwekkende wentelingen van den kogel
om zijn eigen as meende men, dat, evenals bij
de opgeworpen tol in ons voorbeeld, de
kogelas zich evenwijdig aan zichzelf verplaatste,
zooals in flg. 2 la aangegeven. AU bewijs
hiervoor haalde men gewoonlijk de feiten
aan die ziek voorgedaan hebban in de
RassischJapanache zeealagen, waarbij nooit of haast
nooit de Japanache projectielen de Russische
pantierplaten werkelijk doorboord hebben,
wat zij in theorie moesten doen en wat zij
bij proefnemingen ook gedaan hadden. Men
zocht de verklaring van dit eigenaardig feit
in het gyroicopiach effect, waardoor de kogels
niet recht insloegen maar scheef, met de spit s
naar boven, zoodat de inwerking veel minder
krachtig was. Zelfs hadden de Russische
officieren eenige minachtende termen voor
de Japanache projectielen, die zy' soms in de
lacht duidelijk buitelingen zagen maken, hoe
wel de kogela nit getrokken loopen kwamen.
Bij nader onderzoek is echter gebleken, dat
de verklaring hiervan ergens andera moet
gezocht worden, o.a. in het feit dat de
zwaargepantserde scheepswand slechts een deel ia
van het geheele schip en dus slechte een
gedeelte uitmaakt van de heele schijf die het
schip eigenlijk is. Verder zijn er projectielen
gebruikt, die, door hun dunne wand, hun zeer
explosieve lading en gevoelige lonten, al
ontploften bij het raken van het pantser,
voordat *ij er in drongen, en ten alotte:
allicht zal een projectiel dat bij recht inalaan
juist het pantser overwinnen kan, dit niet
kannen als het door de stand van het schip
niet zuiver recht inslaat.
Op 't oogenblik zijn de autoriteiten voor
namelijk geneigd om te gelooven dat een
projectiel vliegt zooals fig. l aangeeft, en
niet alleen de theorie maar ook de praktijk
heeft deze opvatting gelijk gegeven. Vooraf
weer een eenvoudige f roef: als een tol goed
draait en wij atooten er tegen aan, dan zullen
we dadelijk zien dat de tol niet van zijn
stand afwijkt in de richting van den stoot,
maar opzij. Draait hij van linka naar recht?,
dan wijkt hij naar rechts nit, en andera naar
linke. Ook dit is een eigenschap van alle
draaiende lichamen, practiach en theoretisch
reeda lang vastgesteld.
Bezien wy weer fig. l dan zien we, dat
de weerstand, die de lucht biedt aan den
voortvliegenden kogel, eerst den kogel recht
tegenwerkt, maar zoodra de kogelbaan buigt,
drukt de lucht niet recht van voren maar
van onderen tegen den zijkant van de
kogelpunt. Draait de kogel nu om zyn as, van
linka naar rechta dan zal deze druk, die de
kogel naar boven probaert te du wan, dus
?BARON MARSHAL vos BIEBERSTBIN,
overleden Duitsch diplomaat, bewerker
van het Daitsch overwicht te
Konstantinopel, onlangs benoemd tot gezant
te Londen.
een wezen van kenmerkende hoedanigheid!
Zijn het bestuur en de leden der
Teekenmaatschappij niet te weinig spiedend naar
het nieuws, en vergaten ze in hun eerbied
niet dat de Haagsche School indertijd
revolutionnalr was, en dat geen geest en geen
wezen zich kan handhaven levend en frisch,
zonder gaarne de nitbnndlgheden van een
nieuwen, atouten, moed te erkennen? Weten
ze niet, deze leien, wat er ommevaart er
rondgaat in Holland, zoowel als in andre
streken en dat een nieuwe aanval veel
verstards moet verwijderen, wil het leven (en
daarna de schoonheid) rijklijk triompheeren
over alle limies? Ia na dutten niet spoedig
dood zijn?
Elk jaar opnieuw hindert Me de ontken
ning van zooveel anders geaarde, maar talent
volle schilders door de leden der Teeken
maatschappij en elk jaar zal ik opnieuw
een serie van namen geven die zeker als lid
aangenomen konden zy'n en het niet zijn..
Dit dankt me zuiverder eeroied jegens de
uit muntenden in dit 'genootschap dan wat
na geschiedt.
B. Van deze tentoonstelling zal ik weinig
werken noemen. Bauar heeft een werk hier
Hindoe tempel" dat hem op z|jn zwakat
doet zien. De zwart-krytteekeningen van
mevrouw Sase Robertsan het Rustend Kindje
en het Maifjaskopje (No. 5 en No. 7) hebben
een droom volheid zonder rauwheid. Het Inge
slapen kindje (No. 12) door B r ie t heeft het
formaat waarin hij ziek het zorgvuldigst en
meest eigen uitdrukt. Cosaaar ia me tegen
gevallen. Noch zijn Kathedraal te Rhelma
noch zijn Binnenplaats zy'n werken, waarin
voldoende kracht ia. Ea niet alleen deze
twee zjjner uitingen brachten mij tot dit
oordeel, maar kier «n daar gezien werk doet
mij twijfelen, of het werk niet worden zal
(en het tg dat reeds) tot die zwakke roman
tische voordracht, die nog nooit baat bracht,
maar dikwijls schaadde en schaadt.
Haverrcan heeft hier, wat hij voorbereidende
studies noemt. (No. 29?36). Hiervan ver
meldde ik n: No. 30, het jonge meisje, op
den rag gezien; het portret van Fr. Jansen
(alt 1909) waarop het haar op den kop het
belangrijkste is als werkmanschap en No. 33
een blad met konijnen en eenden; Th. van
Hoyttma heeft drie teekeningen waarvan
de Paerbloesem alleen te noemen blijkt.
Isaac laraëls Nachtreatanrant" is frisch als
werk; alleen de eene arm van het meisje
(de rechter) is zwak geteekend. D. de Vries
Lam is eigenaardig als kenze.
Van J. H. van Mastenbroek is de schets:
Elevators de beate; Alb. Roelofs: Baby's
diner is zeker een der doorwerkste voorstel
lingen hier, en in de kleur niet onbe
langrijk; noch als stofuitdrukking. Van
Tholen noem ik de twee schetsen: Fata
Morgana en de itzeilende Botters, naast
Avond: een geel schip in een inham, welk
werk meer nerf kon hebben. Veth stelde
mij opnieuw telear. Het portret van Moltzer
doet bij verre na niet wat het schilderij is;
dat van de Koningin Moeder is
qaaaigevoellg; dat van Verlaine (uit 92) en van
Bode zijnieter. De andere zijn zonder gratie
en zonder kleur. Zilcken's werk is niet
voldoende, zelfs als illustratie. Het trof me,
wetend welke schilders geen lid waren, door
een leegheid; en het is niet eens luchtig,
het is zonder waarde.
Il Daalhoff; K. de Nerêt tot BabberieK
(Scheveningen). De bestudeering der waar
deeringen is een der verrassende in de vele
studies van den kritikua. Natuurlijk is een
der factoren van het wei-slagen, van het
snelle succes, dat een kunsthandel
demoogljjkheid ziet werk te propageeren, wetende dat
het juist in het begrip valt en in het ver
langen van een deel van het publiek. Het
spreekt, van zelve haast, dat zulk werk niet
meer dan middelmatig zijn kan. Bi) nivel
leeringen geschiedt dit steeds naar het
geringste toe; het snelle succes is een wel
slagen, dat nivelleert tnsscben een uiting en
den smaak van het publiek, die klein is.
Maar zelf a wanneer dit geweten wordt, blijven
er verrassingen. Het werk, door van Daalhoff
gemaakt is niet meer dan m: d lel matig; zeker
is het niet meer. Maar terwijl het meeste
van znlk werk, dat niet krachtig is, zich
tegenwoordig in een kleine ,,realiteit(?) be
weegt, is zijn wenech, is het de wenecd van
van Daalhoff het sprookjesachtige, zooals dat
heet, uit te drukken, fin hierin vertoont
hij smaak. Het werk heeft niet veel diepte, en
het ondervond eens een invloed van Thorn.
Prikker (om geen andere te noemen) maar
het heeft een bepaalde teederheid, die lang
bezien niet altijd verdraagt, maar toch in
sommige werkjes voldoende aanwezig in, om
19 doen verbazen, dat ander wet k wel slaagt,
en dit niet. In denzelfden kunathandel (Arti)
ia werk te zien van Karel de Naréa tot
A. H. HOEKWATER, f
Vice-admiraal, lid van de Staatscommissie
voor de verdediging van Indië.
Babberich, die een ander zoeken toont,
tegen de tegenwoordige (heengaande? richting)
gekeerd. Wat hier hing, vertoonde de Neiée's
decoratieve neigingen zonder echter zijn
kracht en zy'n vermogen om den Last te
kannen verbeelden of te inslnaceeren, vol
ledig of voldoende voor oogen te brengen.
Zoo ge weet wat het werk kan zijn, dan
vindt ge in het uitgestalde aanduidingen der
moogly'kheden; de melle lijn van den teekenaar
is er in en de stellige kracht tot versieren,
maar het als een schril toppunt zijn, het
ala een te gespannen snaar te hoog haast
trillen, en rollen, het is in beter wei k dan
hier, voor de willige waardeering te vinden.
III. Raaienfotie (Artz en de Boie). Een
andere zinnelijkheid is in Rasaenfoaae. Ze is
meer schijnbaar, dan de werkelijkheid van
de Nerée.
In het etsen ia een invloed van Rops
te bespeuren, in de kleuren der schilderijen
gedraagt Raasenfoase zich persoonlijker en
zy'n zinnelijkheid, hoewel beïnvloed door
wat lectuur (een hoofdfactor in de Nerés)
ia gal en goedmoediger dan ze op het eerste
toeschijnen mag te zijn. Raasenfoasa blijkt
iimiiHmiiiMmiiiliimiiiiiiiiiiimiliiiHMiiiiniliMMiiiiMiiiiiiiliiiniiiiMiiMiiiHiNimiiiiillliii
Fig. 3. GATBN, DOOR EEN PROJECTIEL GESLAGEN
IN KARTON.
A. als de kogel loopt tooalt fij. 2 aangeeft. B. als
de kogel loopt zooals fig. l aangeeft. In geval A il
het ga.t eirond, in geval B cirkelrond. Het laatste blijkt
bij de protven voor te komen.
Fig. 4. INSLÜN VAN PBOJECTIBLEN TEGES BBIT
PANTSERPLAAT. ?
A. Volgens de opvatting van fig. 2, B. Volgent
fig. 1. In geval A kantelt de kogel en kan de plaat
niet door koren; in geval B kan het pantser vel door
boord worden zooalt in werkelijkheid ook het geval i».
Fig. 1. WERKELIJKE STANDEN VAN EEN PBOJECTIKL. GEDURENDE
ZIJN LOOPBAAN VAN GESCHUT TOT DOEL.
De kogelas volgt vrijwel getrouw de buiging van den kogelbaan,
eoodat bij het neerkjmen de puit lager ligt dan de kogelbasis.
achterover te laten kantelen, evenals eene
slag tegen de draaiende tol, niets anders
uitwerken dan dat d s kogelas iets naar rechta
uitwijkt. Maar daardoor verandert natuurlijk
ook onmiddellijk het aangrijpingspunt van
den luchtweeratand, waardoor ook de
aj-uitwyking op zy'n, beurt weer een ieta anderen
kant uitgaat. Da kogelas beschrijft daardoor
een aoort kegel, die echter niet compleet ia
omdat de kogelbaan erg anel van richting
verandert waardoor de luchtwaerstand al
weer een iets andere as-uitwijking veroor
zaakt. Ia theorie dat nagaande blijkt dat
de kogelaa wel ieta schommelt om de kogel
baan, maar niet in die mate dat er een ernstige
afwijking ontstaat van de standen in fij>. 1.
Door proefnemingen heeft men dez 3 theorie
zien bevestigen. In de eerste plaacs heeft
men de kogels niet tegen %en stalen plaat
laten aankomen maar tegen een bordpapieren
scherm dat dus gemakkelijk doorgeslagen
wordt, en waarin dan een gat ontstaat dat
door zijn vorm verraadt op welke wijze de
kogel er doorheen gevlogen in, zooals fi,'. 3
aangeeft. De rechte verticale lijn ia de
scaermdoorsnede. Komt de kogel aanvliegen volgens
de foutieve theorie van li/. " dan alaat hy'
ES?
Fig. 2. ONJUISTE OPVATTING OMTRENT DEN PROJECTIELSTAND
TIJDENS ZIJN VLUCHT.
Volgtns deze meening verplaatst de kogelas zich voortdurend
evenwijdig aan z;chzelf, z lodat de kogel neerkomt met de
pmt hoogcr dan di kogelbasis.
in, zooals boven in fi j. 3 geteekend ia en het
ia duidelijk, dat er dan een gat ontataat dat
niet rond is, maar eirond, zooals rechts ge
teekend is. tornt de kogel echter, zooals
fig. l aangeeft, aanvliegen, dan krijgen we
het geval dat onderin &f. 3 geteekend ia,
waarbij de kogel een rond gat slaat (ook in
dit geval is dit rechts geteekend). Bjj deze
proefnemingen is gebleken, dat de kogels,
die afgeschoten worden op een actneelen
afstand van vele kilometers, met volle lading
(in plaats van op kleiner afstand met ge
reduceerde lading zooals by proefnemingen
dikwyla geschiedt) ronde gaten sloegen, das,
in overeenstemming met de theorie van
fig. l, steeds vrijwel parallel bleven met de
kogelbaan.
Photographieën van kogels, tydena hun
vlucht opgenomen wanneer zij al een negen
tal kilometers gevlogen hadden, rertoonen
alle kogels met hun punt iets omhoog, met
hun assen practisch evenwijdig aan de kogel
baan. Waarnemers, die bij geschutproeven
de kogels zagen inalaan, vermelden ook
steeds dat de kogelas de kogelbaan volgt.
Proefnemingen zyn hieraangaande ook
verricht. Men heeft n.1, kleine modellen van
projectielen gemaakt en zoo opgehangen dat
men er snelle draaiingen aan kon meedeelen
(drie tot vijfduizend wentelingen per minuut).
Blies men nu een krachtige luchtatroom
tegen deze draaiende modellen aan, en liet
men de richting van deze luchtatroom e
venzo o veranderen als de luchtweeratand tegen
een vliegende kogel, dan vertoonde het model
dezelfde afwijkingen en geringe schomme
lingen die in theorie afgeleid zyn. Men is
bij deza proef na'uur lij k uitgegaan van bet
idee dat het op hetzelfde neerkomt of een
kogel zich snel door de lucht beweegt of
dat de lucht zich snel langs de kogel beweegt.
Verder zijn proeven genomen, naar aan
leiding der Japansch-Rnssische ervaringen.
Pantserdoorbprende projectielen werden met
normale lading en op normalen gevechts
afstand afgeschoten op pan t eer plat en, die
alle doorbjord werden en ronde gaten ver
toonden. Dit doorboren van pantserplaten
zon eenvoudig onmogelijk zy'n als de kogels
insloegen in een stand, die fig. 2 vereischt.
In . 4 is dit nog aangegeven; bovenaan
is de wyze geteekend waarop een projectiel
volgens de onjuiste theorie tegen een pant
serplaat aankomt; het gevolg van dezen stand
moet zyn dat de kogel bij het inslaan draait
en met zijn zykant tegen de pantserplaat
alaat, zókrachtig dat het projectiel breekt
zonder het pantser te doorboren. Onder fig. 4
is de projectielstand geteekend, inslaande,
nadat de kogelaa evenwijdig aan de kogel
baan geloopen heeft; alleen in dat geval is
het doorboren mogalyk, en dat pantser
platen doorboord worden heeft juist, zooals
vermeld is, de proefneming bewenen. De
afwijkingen by de Japansche projectielen zijn
allicht te verklaren door het slijten der ge
trokken loopen.
Nogmaals; fij. 2 bekijkend zal men zien dat
by deze eigenaardige standen de kogel een
voortdurend grooter oppervlak bloot geeft
aan den luchtweeretand, zoodat deze hoe
langer hoe sterker de kogelsnelhei l moet
verminderen; by metingen is echter van deze
extra-afname der snelheid niets gebleken,
zoodat ook dat een argument is voor het
gelykblyveB der luchtweerstand, dank zy'het
steeds samenva len van kogelas en kogel baar.
Alle proeven en theoretische overwegingen
werken duJ samen om de overtuiging te
vestigen dat de projectielen vliegen zooals
fig. l aangeeft.
P. VAN OLST.