De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1912 13 oktober pagina 1

13 oktober 1912 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

H», 1842 DE ANSTERDAM1EK .'19 U WEEKBLAD VOOE NEDERLAND Oixder redactie -VSLEL IMx. S. I3. L. "WHESSÜsTQ-. Dit nummer bevat een bijvoegsel uitgevers: VAX HOLEEMA ft WARENDORP, Keizersgracht 333, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden ....../ 1.50, fr. p. post / 1.65 Voor Indië per jaar, bfl vooruitbetaling, ..... , , mafl . 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar , 0.121/ Zondag 13 October, Advertentiën van 1?5 regel»? 1.25, elke regel meer. . Advertentien op de flnantieele- en kunstpagina per regel Reclame* per regel /0.25 . O30 oio Uitslag van de Novellenprijsvraag. Op onze, vór eenige maanden uitgeschreven prijsvraag van novellen en schetsen zjjn de zendingen in zoo overvloedig aantal gevolgd het waren er 371 welgeteld?dat de arbeid der Jury meer vertraging moest ondervinden, dan vooraf te vermoeden viel. Wjj konden van de Juryleden: Mevrouw I na B o u d i e r?B a k k e r en de Heeren Cyriel Buysse en Frans Coenen, waarlijk geen sneller afwikkeling vergen, dan waartoe zjj bereid zjjn gebleken. Voor de ruimschoots getoonde bereidwilligheid brengen w(j den Juryleden dank. Hunne slotsom, of juister de slotsom van hun drie, onderling verschillende bekroningsljjsten volgt hier: ie prijs f 125.?. Deze is toegewezen voor de novelle JOB JE, ingezonden onder het motto: Op Hoop van Zegen, van welke novelle by opening der begeleidende enveloppe de auteur bleek te zijn DOROTHEE A. VAN WALREE te Nijmegen. ae prijs L f 75.?. Deze is toegewezen voor de novelle KINDEREN, ingezonden onder het motto: Is 't ongelikt, en niet geschikt... te stout gedaan, Durft d'eerb're Jury niet der Kinderen" peetschap aan 't Is beter ongeprjjsd dan 't kostlijk, doel te scnaên: Schoonheid wil soms te dwaas Geschiktheid's keurslijf staan.... van welke novelle bjj opening der enveloppe de schrijver bleek te zijn SAMUEL GOUDSMIT te Amsterdam. De vier 36 prijzen a f 50. z{jn toegewezen voor (in alphabetische volgorde) SCHILDERVREUGD, motto : A. Z. A. Schrijver JOH. W. BROEDELET te 's Gravenhage. * HET HEMD, motto: Briggus. Schrijver COEN HISSINK te Amsterdam. # MIRAKULEUZE PILLEKES, motto: Tibi gratias. Schrijfster ELINE MARE te Londen. * DE MUG, motto: Si non v er o non mea culpa. Schrijver BALTHAZAR VERHAGEN té's Gravenhage. Den zes bekroonden worden de hun toegevallen prijzen gezonden a?n een door hen nader op te geven adres, en na puolicatie hunner novellen m dit Weekblad geschiedt hetzelfde met het hun toebeboorende manuscrut. Zn, die geen prijs wonnen, kunnen binnen een paar weken tegemoetzien hetzn hun manuscript, hel zij eene mededeelmg, dat in aansluiting bjj de indertijd gepubliceerde voorwaarden hunne novellen worden opgenomen m De Amsterdammer tegen het hoogste door ons Weekblad voor dezen arbeid toegewezen honorarium. INHOUD: VAN VEBKE EN VAN NABIJ: Het fatsoen van meerderheden. Kroniek. De NederlanHsche Dagbladpers, door M. Moreeco. SOC A ANGEL.: Rotterdam «n Amsterdam als werk geef itera, door 8. FEUILLETON: Jobj», don' Dirotnea A. van Walree. K.US8T EN LET f EREN: D^ Negentiende Een w, door p of. Taeobald Ziehier, beoor deeld door Frans Coenen. De R clameplaat voor de Gasteuteniooïietellinï, door J. Gratama. Tooneelcanserieën, M-xtmilian Harden, door Bréde la Baignoire. VROUWENRUBRIttK: Tutti Fmtti, door N. M«ffelüt-De Witt Huberts. AL LERLEI, door Allegra. UIT DE NA TU JR, door E. Heimans. Muüek in de HotfcUtaó', door Matthijs Vermeulen. Tentoonstelling Moderne Kutstkrinz. door W. S'eeanoö. _ WETENSCHAPPELIJKE VARIA: Paotogrsfisehe opoame bij ultra violet licHt. met af^>., door dr. P. r. Olst. CBARIVARI. FINANCIEELE EN OECONOMI8CH1C KRONIEK, door v. d. M. en v. d. 8. Brieven over Belantrrilke Onder werpen, door Laonydas. INGEZONDEN; Ar*. 72 Grondwet, dot r J. Kolle. DAM8PEL. SCHAAKSPEL. ADVERTENTIEN. IMIIIIIIIMIHIII IIIHIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIimilIIIIIMIIlIHMIIIIIIIMIMinilllimr Het fatsoen van meerderheden. Voor alle karweien zijn meerderheden te vinden. Een individu voelt meestal de nood zaak tenminste voor het uiterlijk zijner handelingen zorg te dragen en zal zijn fatsoenlijken naam gaarne gehandhaafd ziea. Indien de leien van den Haagsehen Raad, ieder persoonlijk, geld gtaad had den, dat slechts door ean abuis der bbtalende partij hun in handen kwam, zoo zouden zij. in 'talgemeei genomen, zich tot restitutie genoopt voelen, zonder op de verhevecste juristarij acht te slaan. De goe<1e roep, die 't hun kosten zou, ware voor han beslissend. Wie gelooft, dat deHaageche Burgemeester en de Haagsche wethouders in zulk geval een der gelijk geld in den zak hielden, is dan ook, dat weten wij allen even goed, op een dwaalspoor. Die heeren zouJen huu naam liever hebben dan wat geld en rechtskundig advies. Maar zie DU hoe eenstemmig het college van Burgemeester en Wethouders de door een hunner aan gemeetttleden slimmelijk ontnomen on verschuldigde belastiogen weigert terug te geve a! Zie hoe deze gezamenlijkheid van mannen, die ieder afzonderlijk alle particuliere dieverij veroordeelen, zelfs weigeren van hun steelsche belastinghef fing het onbehoorlijke te erkennen, dat anders zelfa een kind in 't oog valt. En aanschouw een meerderheid in den Raad, die hun gelijk geeft, dat ze het onver schuldigde in den gemeente-zak houden! Eene meerderheid van n stem, d i stem dea kieskeurigen wethouders, die de financieele operatie had uitgevoerd en dus in zekeran zin de beschuldigde was ! Da teer Ankerman had in den Raad goed gesproken. Hij had o.m. gezegd: Een rechtsbeschouwing zal ons hier de oplossing niet kunnen brengen, want als volgens de letter van de wet hier gehandeld zou worden, zooals de heer De Meester verlangt, is het hoogst twijfelachtig of de ingezetenen van Den Haag en de burgers van Nederland dan onder den indruk zullen komen, dat de Raad van 's Gravenhage recht heeft doen geschieden. Volgens mij is de hoofJquaestie: wie is hier de schuldige? De belaitingplichtigen gaan ook niet geheel vrij uit: ook op hen rust schuld (bedoeld is: schuld door on waakzaamheid. Red.): maar de hoofdschuldige is de Overheid, d. w. z. B. en W en ook de Raad van's-Graven hage. Nu zou het strijden met het ge zond verstand, dat de schuldige niet zou kunnen goedmaken wat hij mis dreven heeft. Het dunkt mij, dat hier het algemeen belang, de goede orde en onze samenleving eischt, dat een middel worde gevonden om aan deze zaakeen bevredigend einde te gaven. "Wij hebben hier te doen met een zaak van hooge publieke moraliteit. Ik meen dat de overheid voo r taan van de belastingschuldigen _ geen eerlijke opgave kan eisene n. wanneer die overheid zelf niet eerlijk handelt en het voorbeeld geeft. Natuurlijk. Het antwoord bestond uit de somberste uitvluchten. Da wethouder zei Je, dat, sloeg hij de firma's niet aan, er fictieve firma's zouden verrijzen als paddestoelen : uitvlucht! want het blijft de taak van den wetgever te zorgen, dat de gemeenten maatregelen tot hun die t st hebben tegen het ontduiken der wet. De Burgemeester, die in particuliere aangelegenheid zich voor het argument zou hebben geschaamd, verklaarde, dat het de vraag was, of niet de stalden eigenlijk aan da gemeentekas als nog hun deel schuldig waren: eene omkeering der publiekrechtelijke rollen, die voor een Mr. Dr. een beschamende goocheltoer moet geweest zij a! Alleen in 't nauw zittend doet men zulke rare sprongen. Hat is geen gewoonte, dat Gedeputeerde 8.aten een burgemeester tot de orde roe pen, of aan de wettelijke hierarcttie her inneren naar aanleiding van zijn uitlatiugen, maar een goed oogenblik ware hier aanwezig voor iets van dien aard! E a dat alles blijkbaar om een wet houder, waarmee men solidair voelde, te redden (met n stem, zijn eigen stem, is het gelukt) van een pohtieken val. Er is erger val dan zulk een,val, zou men denken, maar politici zien dat anders in. Die rekeien enkel met meer derheden, en doen net of der meerder heden fatsoen het beste fatsoen is. KRONIEK. AANNEIIEX ! Zou het leven in voldoende mate pic turaal" zijn en zoo kaleidoacopisch aardig als het is, indien over ieder ding beschikt werd door menschen, die er wat van af wisten 'J. Het zou bijeter vervelend worden! (En men zat zonder krant). De Amsterdamsche Raad moest uitmaken of een collectie moderne schilderijen, toe behoorend aan den heer en mevrouw Drucker te Scheveningen (Londen), en het Rijk aan geboden, mocht worden ondergebracht in een nieuwen bijbouw aan het Rijksmuseum, dat daarvoor nog al weer mér geschonden zou worden dan reeds geschiedde. Nu heeft niemand uit den Raad ooit, bij ons en ieders weten, n van die schilde rijen gezien, die te Londen hangen, ook de Burgemeester niet, die door zijn bezoeken aan Cubisten en Futuristen meer op de hoogte kan worden geacht. Alleen de hoofd directeur van het Rijksmuseum, wiens autoriteit allerminst vaststaat, heeft ze bewonderd. Toen wij meenen voor het Prado aan de Spaansche Regeering, eenige jaren geleden, een collectie werd aangeboden van driehonderd schilderstukken, onder het beding, dat ze alle driehonderd moesten worden ondergebracht in een of meer zalen van dat museum, verklaarde de Re eering, na nauwkeurig en deskundig onderzoek, een door haar aangewezen, buitengewoon waar devol deel ervan zeer gaarne en met groote dankbaarheid te willen aanvaarden. Op het herhaald aanbod alles of niets" antwoordde zij, gelaten, correct en met behoorlijke fier heid: dan maar niets". Zonder ondankbaar te zijn, toonde zij een eigen meening te hebben. Spanje is niet rijk, voor schilderijen kan het zeker niet veel besteden, en de Nederlandsche koopman vermaakt zich gaarne met grappen op Spaansche of Portugeesche armoed, maar eenige houding en zelfrespect kan niet waar? menig onzer dien Latijnen toch wel afzien. "Wij aanvaarden zonder zelfs te durven kijken, en wij beloven als contra praestatie expo sitie ad aeternum der ongeziene schilderijen en voltooiing van de Rijksmuseum-schen ding, met gratuite mishandeling van den te zwakken, vijfentachtigjarigen Bouwheer. De Amsterdamsche Raad heeft, inplaats van zonder verderen omslag de twee millioen gulden" naar zijn aard binnen te halen, het noodig gevonden, waarschijnlijk voor zijn artistieke reputatie, wat in 't midden te brengen over schilderkunst, ar chitectuur enz. enz. Met genoegen leest men de bespiegelingen, die er het gevolg van waren. De heer Hendrix verklaart, dat hij vier malen per dag het Rijksmuseum passeert, en dat er nu voldoende aan bedorven is om.... alles te doen opdat het ongedaan gemaakt worde ? Neen.... om er terwille van de waardevolle collectie (hij zag ze niet) er nog wat verkeerds bij te lappen. Hoor dezen uitstekenden mensch en aannemer (van collecties) peroreeren over kunst, waar hij net zooveel verstand van heeft als de... felis cata domestica (familiair gesproken: de kat.) Sutorius, altijd bloemrijk, vergelijkt de zaak" met een geaccidenteerd landschap. Hij bedoelt de zaak of het vraagstuk van Rijksmuseum met bijbouwen, terwijl het juist het Rijksmuseum met bijbouwen zelf is, dat, met Sutorius hulp, een steeds meer geaccidenteerd landschap wordt (gelijk'zooalg men weet ook de wensch is van vele schilders, die aan de architectuur impressionistische schilderij-eiechen stellen: Denk nu even, dat men hun beval de figuren op hun schilderyen dik te omlijnen om ze een beetje decoratief of architecturaal te maken! gij zoudt hen gezichten zien snijden, de oolijke kunst broeders, en gij deedt toch niets dan hun van hun eigen laken een pak geven.) Het is alles een zotte geschiedenis, en voor Lof der Zotheid is alle aanleiding. Nu behoeft de dwaasheid nog slechts hare be kroning door een toegeven van den grijzen Bouwmeester aan den dwang der Regee ring: nu zullen wij nog moeten zien, dat dr. P. J. H. Cuypers, de nestor der archi tectuur, zijn eigen werk verder gaat be derven onder de oogen van de met tegenzin vervulde kunstbroeders, en onder de oogen van hemzelf, die, tot bezinning gekomen, het schennis noemt. Wij zullen het, meenen wij, niet beleven. Wij moeten het tenminste zien vór wij het gelooven. Met eere zou Cuypers' naam genoemd blijven als hij ronduit weigerde. De Jfederlandsche Dagbladpers. (Ten besluite}. De beleefde uitnoodiging aan den redac teur van de Mededeelingen van den Ned. Jourrjalisterjkring"gericht om hier ter plaatse het publiek te komen inlichten omtrent de leugens, door mij geschreven over het dag bladbedrijf, bleef onbeantwoord, zooals ik voorspelde. Het door hem gesignaleerde gevaar" laat hij werkeloos en gelaten gevaar blijven, hoe zeer hij in de gelegenheid was, het te bezweren, een misdrijf, dat in elk beschaafd land strafbaar is. Maar hij zegt wat op een plaats, waar ik hem niet antwoorden kan: in de Mededeelingen van den Ned. Journalistenkring." Voldoet hij daar, op die verkeerde plaats dan, ten minste aan zijn plicht: de gronden te noemen voor zijn beschuldiging als zou bij mij de conclusie voorafgaan aan het onderzoek, te zeggen welk onderzoek hij instelde, en welken van den mijnen afwijkenden uitslag hij verkreeg, het leugen achtige aan te toonen omtrent een klein deel der vele leugens, welke hij beweert, in mijn artikelenreeks te hebben aange troffen ? Maakt hij gebruik van mijn aanbod, het zich gemakkelijk te maken, te zeggen, welk onkruid" er staat in de eerste kolom van de vijf artikelen, of in de laatste of in de middelste of in een der andere kolommen te zijner vrije keuze? Neen, dat doet hij niet. Verneemt men, om welke bizondere reden hij zich niet gehouden acht, waar te maken, wat hij botweg beweerde? Men verneemt het niet. Hij rept met geen woord over de artikelen, waarvan hij den inhoud tot leugen verklaarde inhetoftiineel orgaan van den Ned. Journalistenkring, hij maakt van den eisch tot verantwoording geen melding. Maar hij meent in mijn laatste stukje over de uitwerking" der artikelen iets gevonden te hebben, wat hij aandurft. Het is tiet van belang, maar van mij krijgt ieder het zijne. Ik blijf ook mijn insolventen schul denaren niets schuldig. De man beklaagt zich over mij n beschul diging van opzettelijke vervalsching bij de samenvatting van den aanhef der meergenoemdeartikelen. Hij zegt, niet valschelijk te hebben aangehaald. Ieder het zijne: hij héft niet valsch aan gehaald, het werd hem ook niet verweten. Zijn onkunde in het gebruik van leesteekens dost hem dit veronderstellen en buitendien ziet hij over 't hoofd, dat in het ge ncrimineerde stuk bij zijn onderstelling ik" had moeten staan inplaats van hij". Neen, hij heeft niet valsch aangehaald, maar zijn blad maakte zich schuldig zooals ik zeide, herhaal en volhoud aan een opzettelijk, te kwader trouw en met de leelijkste bedoelingen gepleegde ver valsching bij de samenvatting van den aan hef mijner artikelen. "Waar ik ieta aanduid als de taak van de weekbladen, mag men daarvan niet maken, dat ik ditzelfde aanduidde als mijn taak, een eenvoudige, logische bewering mag men niet maken tot een potsierlijke dwaasheid. Dat mag men niet doen, evenmin bij het samenvatten, uittrekken, verklaren, zelfs opsmukken of overdrijven, als bij het aan halen van de woorden eens tegenstanders. Men mag niet Jan" maken tot Nebukadnezar", ook al spreekt men met ietwat vreemden tongval, maar hier gold zelfs deze verontschuldiging niet. De vervalsching was opzettelijk, zooals blijkt nit het gebruik van het beletselteeken " De aandacht des lezers werd in 't bizonder gevestigd op de malligheid, die men mij valschelijk in den mond legde en ten overvloede blijkt het opzet, de kwade trouw, nog uit de ver dediging (?) in het jongste nummer der Mededeelingen". Hierover nu waarlijk genoeg. Hoofdzaak is dit: ik mag nu do termijn voor het inbrengen van behoorlijk gemoti veerde bezwaren tegen hetgeen ik nopens den zedelijken, geestelijken en stoiïolijken toestand van de Nederlandsche dag bladpers openbaar maakte, verstreken achten. Geen der velen, die geroepen en verplicht waren, bezwaren bij aldien deze be stonden kenbaar te maken, liet zich hooren. Wie dit zesmaal schuldig was, omdat hij het bestaan van bezwaren beweerde, en den schrijver er om uitschold, liep weg, toen hem gelegenheid geboden werd, toen van hem gtëischt werd, toen hij uitgetart werd, zich te verklaren. Ik meen te mogen concludeeren, dat er geen bezwaren zijn. Vórdat een ander het mij toevoegt nog dit: de heer Hans, de redacteur van de Mededeelingen van den Ned. Journalisten kring" ik weet het wel is een beter sportsman dan schrijver; hij zou, zelfs al had hij argumenten, die argumenten niet kunnen aanvoeren zpoals het behoort; polemiek" verstaat hij reeds niet in theorie en in de praktijk beteekent iets bestrijden" voor hem: schelden op den persoon des tegenstanders, hij weet het niet beter, ?einam het niet anders, begrijpt er niet meer van. Maar: T*l van menschen, die zér goed weten, wat polemiek is,die opperbest hun woordje" kunnen doen, zouden hem. te hulp zijn ge schoten, hetzij onder eigen, hetzij onder zijn naam schrijvende, wanneer er maar iets te schrijven ware geiveest. Hoevelen zouden mij met innig genot afgemaakt hebben of overtuigd van leugen, al was 't maar van overdrijving op n enkel punt of puntje, aan de schandpaal hebben genageld l En hoevele, vele witte voeijes waren er te maken geweest door mij te confondeeren! En ik verzeker U dat men nergens z ver en zógemakkelijk kan loopen op witte voetjes als juist in de journalistiek en er nergens anders zóveel menschen zijn, die zorsder witte voetjes niet voort kunnen. Op witte voetjas danst de koningin der aarde in ons vaderland, helaas met veel te weinig bevalligheid om daarvoor haar majasteit zóte kwetsen. Maar toch kwam niemand om den prijs en ik heb er geen oogenblik voor gevreesd. Geen minuut was ik bang, dat de heer Hans mij een gek figuur zou bezorgen door mijn voorspelling hij zal wel weg blijven of zich er af maken met drie regels, waarin vier personaliteiten en vijf onbe schoftheden' te beschamen. Het is wel een hél erge gemeenplaats, dat wie zijn zaak niet sterk weet, zich be helpt met vlegelachtigheden, maar het is rigoureus waar. Niemand laat een argument. dat hij heeff, ongebruikt, niemand ontzegt zich het genot van een geestelijken zege praal. Het uitschelden kan dan altijd nog achteraan komerr, maar wie verstandig is, laat het weg, juist om zijn eft'ect niet te missen. Wat ik schreef, heeft de vuurproef dus doorstaan van alle kanten. Wie zich de geestelijks en zedelijke be langen van ons volk aantrekken en inzien dat de hoedanigheid van de dagbladpers van groote beteekenis is voor die belangen, mogen het door mij geschrevene nu hun aandacht waard keuren en hun onderzoek, hun overweging. Ontdekken zij dat het beter gesteld is dan ik het beschreef met de zedelijke en geestelijke waarde van wat het Nederland sche volk dag aan dag als denkensstpf wordt voorgezet, het zal nog tijd zijn over te gaan tot de orde van den dag en mij treffe dan de schande, valsch alarm te hebben gemaakt. Tot zoolang en van heden af is de inhoud van mijn artikelen begin van beivijs. M. MouEsto. P.S. De raam van het tijdschrift, waarin de heer Jos. van Veen mijne eerste vier . artikelen in hun geheel overnam, heet niet Herinnering," zooels de zetter het maakte, doch Hernieuwing." So&iaf Rflttrtm en AmiMn Er wordt op dit oogenblik in den Gemeente raad van R itterdam een strijd gevoerd over de vraag, welke opvatting een modern e groote gemeente, tevens bedrijfsmonopoliste, moet hebben als werkgeefster, en voorts over de, meer praetische vraag: of thans ook de loonen der Gemeente- werklieden van Rotter

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl