De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1912 13 oktober pagina 2

13 oktober 1912 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1842 dam, eeaige duizenden, zoo goed als over de geheele linie moeten worden verhoogd. Het zijn voor de christelijke coalitie in Rotterdam bittere dagen. Ze is aan de stadsregeering gekomen als coalitie, zonder zich er vooraf rekenschap van te hebben gegeven of hare leden het .wel omtrent de hoofd punten van sociale gemeente-politiek eens waren. Thans, nu het 09 de practyk van zulk een integreerend deel der gemeente politiek aankomt als de loonquaestie, blijkt net, dat men het er in 't geheel niet over eens is, en levert de nieuwe regeeringsmeerderheid in de tweede stad des land, die wél heel gauw de baantjes heeft verdeeld, het beeld van de meest wanhopige verwarring, en zoekt zn de nheid in eene motie, zóvaag, dat zelfs de burgemeester zegt, en met recht zeggen kan: Mijne heeren, met zulk een motie ben ik het geheel eens." De strijd is dan ook niet uit. Maar in de laatste vergadering van den Rotterdamschen Gemeenteraad heeft zich de heer Zimmerman, de voorzitter, in het debat gemengd, en zich daarbij bediend van een argument, hetwelk, juist omdat het dat argument was, en omdat het van den burge meester kwam, in het publiek onder de oogen moet worden gezien. De Gemeente-werklieden van Rotterdam vragen hooger loon. De gemeente Rotterdam, die zoo buitengewoon prospereert, heeft henderden en honderden werklieden in haar dienst tegen een weekloon van f 11, f 12 en f 13, waarvan, indien men het woord niet al te beperkt opvat, de gezinnen ge brek lijden. Eerst werd zulks ontkend. Thans geeft het Gemeentebestuur, onder den invloed der agitatie in en buiten den Raad, zulks schoorvoetend toe, maar blijft zich toch nog voortdurend hardnekkig ver weren tegen algemeene verhooging Zówas het, dat in de raadsvergadering de burgemeester, de heer Zimmerman, kwam met het argument, dat, blijkens haar werkliedenreglement, de gemeente Amsterdam aan volwassen werklieden wel een loon geeft van f 11, zoodat dan ook daar de arbeiders, die in die bloeiende" gemeente (de heer Zimmerman spreekt over Amsterdam altijd sarcastisch) in dienst der Gemeente werken, gebrek zouden lijden. De vergelijking gaat aan beide beenen mank. Men weet, dat het absolute minimum-loon in een werklieden-reglement niet is een wezenlijk minimum loon voor een aantal werklieden, maar slaat op slechts enkele gevallen, waarbij het normale loon. wegens eenigerlei bijzondere omstandigheid, niet toegepast kan worden. Maar nu de heer Zimmerman eenmaal, om voor den huldigen toestand te Rotter dam vergoêlijking te zoeken, zich op Am sterdam beroepen heeft, is het goed, eenige looncijfers van beide steden, soortgelijk, tegenover elkander te stellen. Daaruit moge men oordeelen, hoe thans de gemeente Rot terdam hare taak als werkgeefster vervult. In aanmerking neme men daarbij,- dat, blij kens het pas uitgebrachte Centraal Rap port, in alle afdeelingen van den Raad te Amsterdam op verhooging wordt aangedron gen, zoodat men daar reeds met eene min of meer onvoldoende, veronderde toonre geling te maken heeft. Van 80 pCt. der Gemeentewerklieden bedroeg dan te Amsterdam zoowel het vaste" als het werkelijke ontvangen be drag tussohen f 13 en f 17 per week, d w.z. tusschen 25 en 32 ets. per uur, van 14 pCt. was het vaste loon, van 3 pCt. de werke lijke verdienste, beneden f 13 per week, van 30 pCt. der werklieden van het vaste loon, van 23 pCt. het werkelijke loon beneden f U per week. Bij reiniging bedroeg het Het hiervolgende feuilleton behaalde in de Novellenprijseraag, door dit Weekblad uitgeschreven, denEersten Prijs. * JOBJE DOOR DOROTHEE A. VAN WALREE. Ik wil vertellen van een kleinen jongen, die Jacob heette zooals zijn vader. Maar hij werd Jobje genoemd, en dat was wel de naam, die het beste by hem paste. Toen hij nog nauwelijks op de wereld was, zei men van hem: net z'nvader",en zijn moeder dacht het, maar ze zei het nooit. Want het was geen vreugdevol herkennen van den vader in den zoon; het was meer het pijnlijk vaststellen van een niet te loochenen feit. Jobje was leelijk. Hu had een wit ge zichtje, waarin een breede altijd open mondspleet het eerste was, dat men zag. En niet het onaanzienlijk neusje, niet de afstaande flapooren of de goedige knipoogjes konden ooit zijn mond doen vergeten. Zoo was Jobje I en hij veranderde niet. Wel omlijnden zich met de jaren zijn lichaamshoedanigheden scherper, met pijn lijke nauwkeurigheid het model navolgend, maar dit gaf ons geen hoop voor de toe komst. Toen Jobje op zijn zevende j aar een bril moest gaan dragen, was de gelijkenis met zijn vader volkomen. Jobje was geen kind om met lief koozingen en strooiende woordjes te verwennen. Het paste aiet bij hem, we vergaten het allen. Eens zelfs, toen hij z\jn vierden verjaardag vierde, werd hij zoo zeer als middelpunt van 't feest vergeten voor het jonger, veel bewonderde broertje, dat hij zacht en na denkend vroeg: ik ben toch ook een schat, moeder?" En waarom hij was, die hu was, en zijn broertje zoo anders, dat scheen allen een raadsel; maar wie den vader en de moeder zag, die begreep het wel. Want Jobje's broertje was een kindje als de droom van een jonge moeder. Zijn ge zichtje was zacht en roze, zijn blonde haren krulden, mooi was zijn lijfje, en zijn zachte, vleiende maniertjes brachten allen in ver rukking. Jobje's manieren waren breed en hoekig; hij kon geen uur in een kamer zijn zonder iets te hebben gebroken of omgegooid; nooit waren zijn armen en beenen het juiste oogenblik op de goede plaats. Wanneer men lang met hem samen was, moest men vatte weekloon /13.54, het werkelijk ge noten loon ?15063*. Dat dit loon hoog te noemen is, zal wel niemand beweren; het is veeleer laag. En nu Rotterdam. In het loonboek van 1911 worden omtrent 2909 werklieden de loonen medegedeeld. Daaruit blijkt, dat er van deze werklieden, waarbij de niet volslagen werklieden, enz. niet zyn medegeteld, 767 of 26 V* pCt. aan werkelijk loon (dus overwerk, nachtwerk, Zondagswerk en aangenomen werk nog meegerekend) nog beneden ?14 per week kleven, terwijl 355 werklieden in werkelijke verdiensten nog bleven beneden ?13. Bekent men n minaal loon, dan blijkt, dat 1384, of bijna de helft van alle werk lieden blijft beneden f 14 per week. BÜsommige gemeente-diensten is het loon zelfs ergerlijk laag I Bij de Gemeentereini ging werken b.v. gehuwde werklieden, waar van velen met groote gezinnen, tegen een vast weekloon van ?13, wat neerkomt op nog geen 22 ets. per uur; vier werklieden tegen een weekloon van ? 12.50, en 19 werk lieden, ook allen gehuwd, tegen een week loon van ? 11.50, wat neerkomt op een uur loon van 19 cents per uur. Is dat, in een groote stad, met hare hooge behoeften, geen lage belooning? En had de burgemeester van Rotterdam wel nig recht, zich, ter verdediging van dezen toestand, op Amster dam te beroepen? Ik zal het bij deze cijfers laten. Er moge door verklaard zijn, waarom de vakyereeniging buiten, en de sociaal-demo cratische raadsfractie in den Raad met zoo onverzwakte volharding den strijd blijft voortzetten: het gelijk is aan hun kant. Zij mogen niet aflaten. Hier was immers de gelegenheid voor Rotterdam, om ook eens, nog op ander dan op havengebied, groot te zijn". Inplaats daarvan, is alles wat het Gemeen tebestuur in deze doet, klein en krenterig. S IMIIIIIllllllllMinillllHIUMHIIMimillMMJIM TÏÏIf Prof. THEOBALD ZIEQLER. De Negentiende Eeuw. Geestelijke en sociale stroomin gen, vertaald door LBO POLAK. Dl. I. Mpjj voor Goede en Goedkoope Lec tuur. Amsterdam (L912). Tot hen, die het nut van vertalingen als deze betwisten, wijl zjj meenen, dat de waarlijk geschikte lezers voor zulk een boek, ook wel genoeg Daitsch kennen om het oorspron kelijke te verstaan, zou men kunnen zeggen, dat op deze wijze, goedkoop en veel-ver spreid, dit uiterst belangrijke werk in on eindig meer handen komt dan anders het geval ware. Tot hen, die, gelijk de redactie zelve der Wereldbibliotheek, zich eenigazins boos maken om het zér hinderlijk gebruik van Holtandich-op-*ijn-slap»t, zegge het Kollewijn», (n een voornaam en gaüechelyk onordinair werk als dit, zon men kunnen zeggen, dat ten laatste alles went, zelfs eksteroogen, en men in een 100 verdienstelijken vertaler, als de heer Leo Polak, min aangename hebbelijkheden over het hoofd moet zien. Maar wat zal men tot hen zeggen, die zich verbazen en ergeren over de vele noten onder de pagina's, als zij ons afvragen of het denkbaar is, dat iemand het boek van prof. Ziegler met eenige vrucht leest, die niet zon weten wat tyiteem, monoloog, struc tuur, periode, generatie, signatuur, enz. enz. beduiden ? imMiiiiiimiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiMHiiiiiimiiiiiiiMimiiiii eenigen wrevel gaan voelen over een be weging of een woord of een daad van hem. Misschien zei hij wel lieve dinges, als alle kinderen zeggen, maar het ontging ons, het klonk alles als onbelangrijk zeuren, omdat zijn stem klankloos en eentonig was. Zijn vroolijkheid was niet gezellig, zijn lach niet aanstekelijk; toch lachte hij veel, een breeden lach met wij d-open moed, die onge duldig maakte. Dan was hij haast zoo leelijk ah wanneer hij schreide, wat hij zelden deed; want hij ging goedmoedig door het leven, alsof hij geen gemis besefte. We zeiden van hem: hij is een gelukkig, weinig-eischend kind." In Jobje's leven scheen een stralende zon; dat was zij a moeder. Het was een warme, heerlijke zon, die eiken dag weer over zijn kinderleven lichtte. Zoo zag Job haar, zoo voelde hij haar, als het heel goede om hem, een mooie, zachte fee, die hij ver eeren mocht. En zij was een goede moeder, zorgend en vriendelij k voor beide kinderen gelijk, rechtvaardig zooals een moeder zij n moet. En wie begreep het niet, waarom ze Broertje meer vertroetelde en liefkoosde dan haar oudsten jongen; deden wij allen het haar niet na ? Men kon toch Jobje niet op schoot nemen; zijn groote handen grepen je vast, tot je gilde van pijn. Of hij schopte je en maakte je rokken vuil met zijn modder schoenen. Hij was geen kind voor aanhalingen, en we geloofden allen in oprechtheid, dat hij ze niet begeerde. Ka zelfs het warme gevoel van medelijden, dat een minder be deeld kind in zachte liefde bedt, gleed af langs zijn stille blijheid, die geen mede lijden vroeg. Jobje's vader was geen persoonlijkheid in zijn leven; het was een huisgenoot dien hij zelden zag, een bijna vreemde, die zich niet met hem bemoeide. Het was alleen voor Job de man, op wien hij zoo leek, dat iedereen het zeggen moest. En hij wist al jong, dat hij als een afgietsel van zijn vader was, in gezicht, in houding, in manieren. Ja, toen hij ouder werd, was er een handbeweging van zijn vader, die hij bleek te bezitten, een vlug strijken aan zijn handrug langs zijn neusgaten, de lange lijn langs, van vingertop tot aan de pols. Ze was zoo diep in hem geworteld, die erfelijke eigenschap, dat hij er nooit aan ontwennen kon, ofschoon hij wist, dat het zijn moeder en allen, die hem kenden, hinderde. En al Job's eigenschappen bleven groeien, zooals ook de groote liefde voor zijn moeder groeide. Als zij langer dan gewoonlijk uitbleef, liet hij zijn speelgoed liggen en bleef voor het raam staan turen, ver de straat in, tot hij haar stap herkende, lang voor hij haar zag. Of hu liep rond door het huis en vroeg Misschien kan men antwoorden, dat waar eenmaal het stelsel van vreemde-woord-ver klaring is aangenomen, men daar niet wel van af kan wijken. Doch deze verklaring zal wel niét volioende zijn. Rn zoo blijft er niet anders over dan de verontschuldiging, dat mét de vele waardevolle noot-toelichtingen de veel meer waardelooze bij ongeluk mee uit de doos gevallen zjjn en deze secnnr minder hinderlijk zonden aandoen, als de nevrose der eeuw" minder erg was. Ook begrijpt een verzamelznchtig volk, gelijk het onze, allicht dat een nauwgezet vertaler zijn noten compleet wil hebben en hij niet lustig kan slapen vór en aleer hij zijnen lezers, in 't Kollewijns, heeft medegedeeld, dat nonsens eigenlijk onzin beteekent. Hetgeen op de Ach tergracht zeker nog niet bekend waf. Maakt nu een en ander Kollewijns" en notenplaag de vertaling ook minder lees baar, dan haar blijkbare nauwkeurigheid en goed begrip zonden verdienen, het werk is op zichzelf zóbelangrijk, dat men die kleine onaangenaamheden heeft vergeten eer men twee hoofdstukken ver is. Dan regeert alleen Ziegler in onzen geest, kan Eollewijn niet ?meer deren en is men er in geslaagd de malle noten ongekraakt te honden. In een openhartig en eenvoudig geschre ven Inleiding vertelt Ziegler van de eisenen en bezwaren der door hem opgenomen taak. Eerstens, hoe het onmogelijk bleek, zoo voor hem als voor anderen, om in een enkele korte formule den geestelijken zin der 19e eeuw te vatten. Voor een, die zelf nog in de 19e een w leefde, gaat het ten minste niet al het bijzondere zoo tot een algemeen oor deel samen te dringen. Vervolgens zegt Ziegler, als Duitscher, alleen orer Duitschland te zullen verhandelen en orer de andere landen slechts in zoover zy Duitschland beïnvloedden. Ook dat hij daarbij geenszins objectief zal kunnen te werk gaan, maar tijn eigen, subjectieve persoonlijkheid van zelf meebrengt, die schift en oordeelt, vór hij 't kan verhinderen. Zijn materiaal tot die verhandeling zullen boeken zijn, de geschriften door de vorige geslachten nagelaten. Maar toch niet alleen geschriften. Behalve de intellectneelen", komen ook de menschen vaa den wil en van de daad" in aanmerking. Wy waardeeren, zegt hij, (die menschen) heel wat hooger dan in 't begin van de etuw, toen de Dultscher zich van zulk een man van de daad als van zijn ergsten vijand moest ontdoen. Hier beteekent in ons nationale leven en voelen Bismarck, de groote man van wil en daad, een keerpunt, dat wij tot diep in het wijsgeerig denken gewaar worden: op het intellectualisme is het voluntarisme gevolgd; en wie buitengewoon scherp ziet, komt wellicht tot de vraag, of niet achter het tegenwoordige reeds weer een nieuw tijdperk in aantocht is van imponderabilia, van stemming en gevoel...." De groote vragen of de individuen dan wel de massa de geschiedenis maten en of toeval en vrijheid of noodzakelijkheid en wet heerechen, beantwoordt Ziegler door te zeg gen, dat boeken n daden, mecachen n toestanden" hem zijn stof zullen leveren, niet het een o/ het ander, maar alles tezamen, alle verscnynselen, zoo zuiver en volledig mogelijk. Ton slotte gewaagt hy van de moeilijkheid der rangschikking van zyn materiaal. Gaen enkele schikking kan ooit geheel bevredigen, zegt hij, en dat is wel duidelijk omdat rang schik t ing uitverkiezing is en in de geschie denis altei meedoet. Hij besloot eindelijk zich te houden aan de bekende tydvakindeeling 1800?1830, 1830?1848, 1848-1871, 1871 1900, maar binnen die jaargangen gebeurte nissen en fisjaren niet eenvoudig chronolo gisch, doch oaar hun geestelijke beteekenia onder te brengen en aldus een geestelijk met zijn zeurige stem, waar moeder was, tot men hem wegzond om zijn vervelend vragen. Dan ging hij weer naar het raam, zijn gezichtje strak door hevige innerlijke onrust. Ea onderwijl speelde achter hem in de kamer, het kleine Broertje vroolijk en terreden als een prettig kind. Ea dan als ze kwam, o, als ze kwam l Als hij haar binnen zag komen met haar frissche wangen, de blonde haren verwaaid, de oogen lachend, als hij haar zoo naar Broertje zag gaan om den kleinen jongen in haar armen te nemen, dan kwam er plotseling een dolle lust over Jobje, een opgewonden blijheid, omdat ze er weer was, dicht bij hem. En terwijl zij, met Broertje op schoot, zat uit te rusten, sprong Jobje om haar heen, rumoerig en wild. En soms even veegde hij met zijn groote handen haar door 't gezicht, een hinderlijke aai, die zijn lief koozing was. Het gebeur Je dan wel, dat moeder ongeduldig werd,hemelen ver weet, waarom hij niet stil en gezellig was als Broertje. Dan bedaarde hij oogenblikkelijk en ging naast haar staan, dicht tegen haar aan, terwijl zij a goedig knippende oogen haar strak aanstaarden. In heel dat dringen van zij a lijfje tegen haar aan; in den trouwen, starren blik van zijn kleine oogen was iets hinderlijks, iets, dat haar wrevelig maakte en ontstemde. "Wij allen, die Jobje gekend hebben, wij hebben begrepen, waarom ze hem dan soms plotseling van zich duwde en broertje neer zette en zoo plotseling aan het gezellig samenzijn een einde maakte. Zoo waren Jobjes eerste jaren. Toen kwam er langzamerhand iets kouds en droefs in huis; het was of een donkere nevel den vrede van hun leven doortrekken kwam. Dikwijls waakte Jobje uit zijn eersten slaap op door harde geluiden; hij hoorde vader's booze stem, driftige uitroepen, die hem sidderen deden. Dan ging hij rechtop in zijn be^je zitten, de handen om zijn knieën geslagen, en luisterde, tot hij moe in slaap weer viel- En bij het wakker worden, den volgenden dag, voelde hij het na in onbestemde treurigheid, dat er iets geweest was. Maar hij sprak er nooit over, wel zon hij op allerlei liefs, waarmee hij zijn moeder verrassen wilde, maar zelden vond hij iets. Dan overstelpte hij haar alleen met zijn liefkoozend aaien, wat haar nooit ongedul diger maakte dan den dag na zulk een droeven avond. Soms brak er een korte twist los aan tafel, waar de kinderen bij waren, felle, half-gesmoorde woorden. Het was altijd gauw voorbij, maar terwijl Broertje doorat, prettig, gezellig kindje, dat door zijn aardige woordjes de wolken verdreef, terwrjl Broertje zoo onbewust het goede deed, zat Jobje zwijgend en legde zijn vork neer en keek geheel op te bonwen, dat trachten cal zoo min mogelijk... eenzijdig te zijn. Met dit program kan nu het spel beginnen, waartoe zich de schrijver door een waarlijk verbijsterende belezenheid heeft voorbereid. Dat is wel het eerste, dat ons opvalt: die extensieve en intensieve kennis van al wat er belangrijks gedrukt werd in da vorige eeuw: litteratuur, geschiedenis, philosophie, journalistiek. Doch de schrijver zelf weet, dat dit alles nog niet meer bedu'.dt dan enkel een nood zakelijk begin. De kwestie is alleen maar zegt hij of ik iets van die geestelijke kracht, van dat vermogen bezit, om te begrijpen hoe geest tot geest in waarheid spreekt" te beseften, wie de geesten zijn, die spreken, wat zij in woord en raad de wereld te zeggen hadden en hoe dat werd opgenomen door de weinigen of de velen, die nooit enkel kuddedi-ren, maar altijd ook geest zijn van n zelfden mecschengeest." Daarop komt het tenslotte aan : of men de verschijnselen duiden kan, of men Inzicht heeft in hun beteekenis en tot een synthese geraakt. Maar hier lig°en o k juist de voet angels en klemmen. Ean Eyttnese is nanwliiks te vermijden na de opstelling van vele bijzonderheden, maar zij is ook altijd eenzijdig en dns betrekkelijk en dus betrekk iyk-onwaar. Aan dit bezwaar kan men teitemoet komen door zyn synthesen nooit geheel te meenen", door hen als voorloopige en betrekkelijke waarheden te poneeren, die men verloochent, als er maar n haan naar kraait. Maar dan is men meteen zijn reputatie als ernstig en daarmee als wetenschappelijk man kwijt en verbeurt het recht mee te zingen in het boor der geleerden. De Wetenschap is dm, begrijpelijkerwijs, zuinig met haar synthesen. Er zijn geleer den, die het hun gansene lange leven zonder doen, als maar" steenen bijdragend tot het ver toekomstig (synthese) gebouw der weten schap, een Opperman-schap dat hoogelyk in eere is, al heeft het dan met den Oebermemch niet zoo direct te maken. Ook prof. Ziegler, al dreigde hij ons zy'n persoonlijk oordeel te tul len meebrengen tot het werk, is wetenschap pelijk" genoeg om niet, wat men zoo noemt, overhaast te oordeelen. Hij oordeelt eigenlijk in 'c geheel niet en kan in zoover het model van een christen genoemd worden. Hij oor deelt niet, by analyseert, en zér scherpzinnig en ongeloofelyk veelzijdig. Wie in een kort bestek en met een minimum van tijdverlies aan de weet wil komen, wat al de groote mannen uit den aanvang der 19a eeuw te beweren hadden, kan hier, (eigenlijk schan delijk gemakkelijk !) terecht, want Ziegler'd résnmé's schijnen wel volmaakt en volkomen objectief. Hoogstens bemeikt men iets van een hekel aan het romantische, een weinig minachting voor de Avfklarung, een voor keur voor het liberale en onbekrompen nationaal-Duitsche. Ziedaar al het persoon lijke en cntisehe, dat de schrijver direct laat kijken, naast het indirecte van rangschikking en materiaalnitkiezing. Overigens is hij ana lytisch en objectief, latende de 19a eeuw met eigen tongen spreken en geen andere lijn trekkend, geen andere draa-i rijgende dan de chronologische, die... er geen ie. De verdiensten van prof. Z egler's boek zy'n, dunkt my', hiermede bepaald. Zij liggen in het by zondere, in de weinig of B iet samen hangende kenschetsing der afzonderlijke ver schijnselen, een totaalbegiip, een ontwikkelingsgeschitdeni»is hier niet gegeven, en zoo komt het, dat men, ca dien langen tocht door de kronkelgangen der 19d-eeuwsche gedachte, aan de nitgangspoort eenigssits beduusd staat te kijker. Een verbasend kundige en scherpzinnige gids hepft ons la&gs den kortsten weg door het doolhof gevoerd, onze weetlust is ten deele zeer voldaan, ten deele allerpleizierigst iiiiiliiiiiiliiiimlliilllimilinilliiiMmmMiiinimiimimiiiiliiiiMiMuim om de beurten vader en moeder aan met zijn knippende oogen, den mond wij i open. Dan dacht hij al het gehoorde door, zwaar en moeilijk. En hy voelde niets dan liefde voor moeder en tegen vader een diepen wrok, want zonder begrijpen trok hij blinde lings partij. En zoolang bleef hij kijken, tot zijn lastig staren zijn ouders samen tegen hem deed keeren met een kort gebod om door te eten. Eens, toen zijn moeder schreidde en Jobje w l de oorzaak van haar droefheid wist, voerde zijn wilde woede hem tot een daad. Eerst bleef hij lang zitten denken, hoe hij zijn moeder zou wreken. Ea toen hij ein del ij k, na moeizaam tobben, iets gevonden meende te hebben, stond hij op met een ruk en vloog naar den schoorsteen, nam er vaders mooisten aschbak en gooide dien met een smak op den grond. Zijn moeder, die rustig met broertje speel de en zijn daad niet als gevolg van de reeds te verre oorzaak zag, begreep hem niet, en geschrokken door zijn opzettelijk doen, gaf ze hem een klap met booze woorden. Het was de eerste klap, dien hij ooit van baar gekregen had; het kwetste hem diep. Hij bleef lang stil daarna, leed hevig om wat hij niet begreep en als onrecht voelde, en het was voor hem het allergrootste ver driet, dat hij leerde kennen tot zijn tiende jaar. Toen kwam het alles fel en snel, de opeenhooping van leed en onrust, die zijn levensvreugd kwam storen. Hij begreep het nauwelijks, hoe alles kwam en gebeurde. Het begon met iets heel goeds, een ver raderlijk, heerlijk feit, dat niet het komende voorspelde. Zijn moeder ging in het voor jaar met hem en Broertje buiten wonen. Ze leefden er in een klein huisje, dicht bij de bosschen. Zijn vader verdween toen nog meer uit zijn leven. Soms ging Job met Broertje naar de stad om hem te bezoeken; dan was hij vriendelijker voor hen, dan hij vroeger ooit geweest was. Soms ook kwam vader buiten, maar dat was zelden. Zoo was het alles goed en mooi, een wonderschoone tijd voor Jobje; in het kleine huis zag hij moeder meer. Ook maakten ze wandelingen met hun drieën of speelden samen in den kleinen tuin. Jobje's hartje zwol van geluk, zijn oogen knipten meer dan ooit, en honderd keer per dag wreef haastig zijn handrug langs zijn neus. En in gezicht en houding, in manieren en ge zegden was hu den geheelen dag voor zijn moeder de levende herinnering aan een, dien ze liever in dien stillen, mooien zomer had willen vergeten. Op zekeren dag, toen het kindermeisje Jobje van school haalde, zei ze tegen hem: je pa en ma gaan uit mekaar, mijn vriengeprikkeld tot eigen onderzoek.... maar toch is het net of wünog iets anders verwacht hadden. Iets als een on t-dekking van de drijfveer onder al dit afzonderlijk gibearen, een inner) jjken samenhang van dit verstrooide, een ordening in den chaos, juist, eigenlijk, wat prof. Ziegler ons niet kan en niet wil geven uithoofde van zijn wetenschappelijken ernst en dito reputatie. HU gaat misschien zoover als hij kan door in de rangschikking der verschijnselen vagelijk een herrijzenis" van den geest te toonen, die eerst wankelend en verdeeld, allengs tot individneele vrijheid en Duitsche eenheid zich wil ontwikkelen. Maar dit bevredigt ons niet. Dit lijkt uiterlijk en partieel, niet innerlijk en algemeen. Het peilt tenslotte de diepte der dingen niet en wordt trouwens ook maar met voorzichtigheid aangeduid. Daarnaast nee recht de bandelooze veelheid der verschijnselen, en wij dienen al zeer tevreden te zijn, dat in dit beek bijna geen doctrinaire of chauvinistische toon klinkt, dat het zoo al-waardeerand en niets-verwerpend is en als leerboek der afzonderlijkheden waarschijnlijk ono vertrc ff en in volledigheid van kennis, in scherpzinnigheid en betrouw baar oordeel. FRANS COBNEJT. De Beelameplaat voor de Uitooi stellig, In dit Weekblad is indertijd herhaaldelijk de .beruchte reclameplaat voor de Vierjaarlyksche besproken en veroordeeld. Het lijkt mij wenscheljjk nu alsnog het af fiche voor de Gastentoonstelling te beoordeelen, omdat tot heden niet voldoende kritiek hierop is ge leverd, en uit het zwijgen door het publiek de gevolgtrekking gemaakt kan worden, dat allen, die de plaat voor de Vieijaarlnksche afkeurden, de plaat voor de Gaateiitoonstelling goedkeuren. Da w dit niet het geval is, en daarentegen van vele zijden het laatste affiche mislukt wordt gevonden, is het wel goed dit openlijk te constateeren, te meer daar het publiek, afgaande op de namen der zeer bevoegde juryleden, de heeren E. P. C. de Bazel, Jos. Cnypers, C. W. Nyhoff en B. N. Koland Holst, geen grooten dunk krijgt van wat de hedendaagsche affiche-kunst in Nederland vermag. De Jury zelf achtte de prijsvraag niet ge heel gelukt. In haar Rapport betreurt zjj, dat ondanks het principieel zuivere programma en ondanks de ruime belooning klaarblij kelijk verscheidene der beste decoratieve kunstenaars zich van mededinging hebben onthouden." Van het bekroonde en uitgevoerde ont werp zegt zij: Ofschoon dit ontwe.ro niet vry van zwakheden is, zoowel in het figura tieve deel als in de niet klaar verwerkte ornamentiek, besloot de Jury nochtans met algemeene stemmen aan dit ontwerp den eersten prijs toe te kennen en aan den ont werper de uitvoering op te dragen, over tuigd als zij was, dat, waar zoovele prijzens waardige eigenschappen van op ratting, kleur en bewerking vereeuigd werden aangetroffen, en de ontwerper tevens blijk gaf het lithographisch procédéte kennen en in sjjn aard te begrijpen, hij, naar te verwachten is, in staat zal blijken na wijziging van enkele onderdeelen aet ontwerp tot een goed affiche te kunnen verwerken " Ik geloof, dat de Jury beter had gedaan deien ontwerper niet te bekransen, want een goed tffiehe heeft hij ten slotte niet gemaakt. Eén belangrijke verd enite heeft de plaat, namelijk dat züeen juiste decoratieve op vatting vertoont. Maar daarmede is, gelocf ik, ook vrüwel alle lof aan het affiche gege ren. Een reclameplaat moet reclame maken, d. w. z. de aandacht van den voorbij «anger trekken, wanneer het affiche, zooals hier het geval was, op straat wordt vertoond A s een goed slagwoord moet het op kernachtige en lllinillllllllllllllllllltlllllllltllllUIIIIIMIIIIHIIIIIllllllll din heeft er haar mevrouw over hooren spreken." Het maakte geen indruk op hem; even was er een flauw opvlammen van belang stelling; een fladderende vlinder in het groen doofde die snel. Toen zei het meieje nog: en dan neemt een jou, en de ander broertje." En het was er in eens, de onbestemde angst, die als een brok in zijn keel zat, een angst, alsof er iets gebeuren ging, iets ontzettends. Het bange gevoel verliet hem nooit meer voor lang; het dook plotseling soms op, aan tafel, in bed, ook midden onder 't spelen. HU tobde er over, begreep niet; toen wilde hij meer weten en vroeg er het kinder meisje naar. Maar die was intusschen wijzer geworden en zei snibbig: dat gaat je niet aan; je bent nog veel te klein om het te begrijpen." Maar de vonk was gevlogen, en had in Jobje's denken iets aan't smeulen gebracht. Dagen lang kon hij spelen en fluiten op zijn luchthartige, kinderlijke manier; zijn dwaze opgewondenheid lokte tot veel ver bieden uit, en dan, opeens, was het er weer, het bange voelen, dat hem stil en schuw maakte. Hij begreep niet, maar hij durfde niet vragen. En toch wilde hij weten. Ah nu zijn moeder langer uitbleef dan gewoonlijk, werd zijn ongedurigheid een last voor zijn huisgenpoten; en als ze ein delijk kwam, was zijn blijdschap zoo uit bundig, dat ze hem bij de deur al weren moest. Maar ze deed het lachend en zacht; ze was heel lief voor hem, teeder en vrien delijk ; ze trok hem dikwijls naar zich toe en keek lang in zijn witte gezichtje, tot het n lach- grijs s werd in vsrlegene blijheid om het ongewone. Maar juist na zulke mooie oogenblikken van heerlijkheid kwam heviger 's avonds, als hij in zijn bedje lag, de onrust, het bange, vage voelen. Dan woelde hijom-enom, zijn gezichtje in angstige starheid ver trokken. Toch doorleefde hij het alles zonder ooit een omgrensd en juist begrip van de waarheid te bereiken. Eens naderde hij dreigend dicht een afgrond van denkens leed, maar hij week terug bijtijds, had in 't laatste oogenblik begrepen, welken weg zijn denken niet mocht gaan. Hij had de woorden doorgedacht, die het meisje gezegd had: en n neemt jou, en de ander Broertje". Als een bliksemstraal snel, was een blijde verwachting door zijn denken gegaan, een oogwenk slechts, toen was het donker in hem geweest, een diepe donkerte, overvol van een-drukkende zekerheid. En zijn denken vluchtte ver, in vrees voor de waarheid, die geen heil zou brengen. Als Jobje zoo 's avonds wakker lag, drong het soms in hem om uit zijn bedje te klim

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl