De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1912 27 oktober pagina 6

27 oktober 1912 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1844 Charles BolssevaiD. Charles Boissevain. Exit seminator ad seminandum. Zoo het iemand gegeven is, de schoone parabel in het geheugen te roepen, dan zeker den man, die dra den zeventigsten jaarkrinx besluit. Zou er wel een Neder lander zijn, die nimmer zijn proza onder de oogen heeft gehad P Zou er wel een onderwerp zijn, tot de geschiedenis van den dag behoorend, dat zijn pen, in omtrek voor het minst, niet aanraakte? Zou er wel een lezer zijn, op wien het veelal welsprekend, vaak treffdnd, nooit scherp woord van dien schrijver lederen indruk, van instem ming of ontstemming om het even, miste P Niet bijster groot is het waagstuk, al deze vra gen ontkennend te beant woorden. Eet de laatste te doen, geeft den dunk als verdedigde men eene waar heid, voor betwisting niet vatbaar. Ean betoog immers, dat iederen greep mist, staat, doodgeboren, gelijk met een zwaardslag in de ijle lucht. Zoodanig vonnis niet te verdienen, kan kwalijk eene lofspraak zijn. Toch schuilt Boissevain's talent, goeddeels, in de zeker heid, dat hij dengene, tot wien hy zich richt, ook bereikt. E a die zekerheid zelve is, harerzijds, het gevolg van zijn richtsnoer: nooit te spreken, tenzij hij iets te zeggen hebbe. Om dan Nestor onzer journalisten te waardeeren, geve men zich rekenschap van den eiseh, der journalis- , , tiek vaak gesteld. In de dag- of week' bladpers, zoekt het pu bliek den neerslag van dé* met rasschen tred voorbijsnellende gebeur tenis. . Deze wil het op gevangen en weergegeven zien, liefdt met passende om lijning. Dat oordeelen kalmte, kalmte overleg, en overleg tijd eischt is, voer het publiek, de minste zijner zorgen. Wie anders, wie meer dan de krant" is geroepev, dus verplicht, stipt op tijd, ook met logisch gedachtenwerk, gereed te zijn P Welk ander doel heeft zij, de altoos verschijnende, dan hare getrouwen van eigen inspanning te ontheffen P GasBoissevain op20-jarigen leef.ijd. Boissevain op middel baren leeftijd. ten, die men ter tafel nooit, betalende gasten eerst recht, pleegt men, mettoebsreiding, niet lastig te vallen. Voorzeker, geestelijke spijs wordt anders genuttigd, doch hoe zou zij dien wellevendheidsplicht verzaken mogen ? Welnu, het is de verdienste der nederlandsche dagbladpers, om die betwistbare Ujfapreak, van de zijde des publieks, zich niet te bekreunen. En het is de verdienste van Boiseevain, in deze rich ting, haar banierdrager t« zijn. Niet op de lauweren eaner even vlugge als wufte oordeelvelling is hij belust. Wat hem voor den geest zweeft, sterkt en steunt, drijf t of weerhoudt, is het besef eener tegenwoordige of ver wijderde, maar altoos diep gevoelde verantwoordelijk heid. Hij i 3 zich bewust, voor zijn deel, bouwmeester te zijn van het brooze en vergankelijke, wispelturige en toch standvastige wezen, dat men: openbare meaning heet. Die meening, naar beste weten, te helpen stevigen, haar te plaatsen, kan het zijr, op een voetstuk van graniet, i?, van zijn pogen en streven, het nimmer falende oogmerk, en dat oogmerk wordt bereikt, door een gelukkigen karaktertrek. Van Armand C*rrel, den stichter van het dagblad Ie National, dat de politiek van Louis Philipp* onophoudelijk be streed, getuigt John Stnart Mill hoe diens woord als vlijmend staal doordrong. Vaa Paul Louis Courier, verklaren tij dgeneoten, dat , <je Hohtgewiekte schich ten van zijn vernuft, rond den weder partijder zwie rend, dezen neervelden. Noch het een, noch het an der kan, naar waarheid, van Boissevain worden ver kondigd. Niet, omdat hem Silhouet van B ssevair, ,je gaye ont. latere jaren. breekt Qm den degen te krui sen, dien hij vaardig, op koidebaierawijze nooit, hanteert. Ook niet, om dat het hollandsche hart het gallische bloed, dat zij a naam verraadt, in de aderen, zou hebben dosn stollen. Maar omdat, bij zijn woord, op den voor grond staat het gemoed, dat waakt als een wachter bij zij ae lippen, en over den schouder heenziet op het maagdelijk Drafna". Charles Briesevain's woning te Naarden. papier. Aan dat gemoed draagt hij, in hoogste instan tie, de beslissende stem op. Zoodra het vijandig zich toont tegen eene opwelling, of ook maar noode zich verdraagt meteene aanvechting, wordt gene tot de orde geroepen en deze tot zwijgen ge bracht. Niets is ten volle wair, en ook dit niet, zeide Multatuli eens, in de Baissevain op Java. leer, een toetssteen voor wikken e a wegen gerend, dien hij, in het leven, vergat. Aan deze lijfspreuk verleende Boissevain gehoor. Vandaar, zijne be hoedzaamheid ook jegens dei andersgezinde, zijne bedachtzaamheid bij het kiezen van party, op het wijdvertakte veld van z»kelijte gissingan of menschelijke bedoelingen. Trouw aan beginselen sluit zij niet uit, die gemoedelijkheid. Daarvan levert het blad, waarover hij den maarschalksstaf voert, de afdoende bewijzen. Zij leerde hem echter, in dan rustigen omgang met menschen, tot wie zijn woord: van dag tot dag" zich richt, dien onwaardeerharen drang, door welken dat woord den toe gang zich ontsluit. Ziaier, kon hij, daar door, met volle hand, zijne denkbeelden zaaien, onbekommerd om den oogst, dien hij verwacht, maar noch angstvallig zoekt, noch noode ontbeert. Non cuivis contingit adire Corinthum, zeiden de Ouden. Zoo echter ieder dmnthe niet bereiken kan, het pad er heen getoond te hebben is en blij ve nog lang Boissevain's hoogste sieraad. A. m s t., Oct. '12. J. A. LEVY. P. E. Coers. 1887 26 Oet. 1912. F. E. COERS. Heden viert het Utrechtsche Studenten Corps met blijden geest het vijfentwintig jarig jubileum van den heer Coers als student-lid van zijn il lus teren en gezelligen kring. Jongelingen jubelen spoedig en gaarne" zal menige ouier denken, en wanneer bij geval zijn eigen kroost aan de zorgen van de, wat hautaine, Alma Mater, en aan de verlokkingen der haar des te toeschietelijker omdartelende nimfen is blootgesteld, dan zal die ouder weemoedig en bedenkelijk het hojfd schudden over de openlijke en onbe wimpelde aanmoediging dezer openbaring van het eeuwige in het tijdelijke. Hij zal, verrast, de grijze earwaardigheid van den jubilaris bewonderen, edoch in deze vol frissche opgetogenheid door vijf lustra voortgedraien verknochtheid aan de goe deren der jeugd, eene lichte overdrijving willen bemerken, die strijdt met wat hij noemt: gezond verstand en zin voor welvoegelrjkheid. Hij acht de Academie en, welstaanshalve, het Studentencorps te zij n het laatste of voorlaatste stadion op den kruisweg naar de maatschappelijke zorgen, of een getemperd vagevuur voorafgaande aan een rustig paradijsbezit, of zelfs een door ouderlijke genade in droom herleefd Eden, welks vreugden daarom zullen worden geboet in de 'koele, gore' maatschappij maar hij kan niet toegeven, dat bestendiging van dezen overgangstoestand, en dit grensbewonerachap iets anders beduiden kan dan gemis aan gevoel voor proportio naliteit. Eene zekere aangename en belangwek kende asymmetrie is dan ook den heer Coers in hoojte mate eigen. Zijne levens houding is daardoor vol bekoring. Met volslagen minachting voor alle gebruike lijke wijzen om door zekere illusie's van welgesteldheid, zwaarwichtigheid of on misbaarheid zich een passend en be tamelijk zelfrespect te verzekeren, waar van men eerder leven kaa dan van het dagelij ksch brood, leidt hij een leven, dat dan spot der filisters, doch den eerbied der kenners verdient. Hij heeft het onzekere fondsenlooze maatschappelijke besef van den gemiddelden kunstenaar. Hem is na de lange jaren van zorg en, natuurlijk bittere, ervaring van den levensechten menecb, de dartelheid, de kinderlijke vroolijkbieid en de jongens achtige levensliefde van den jongen student gebleven. Hij is de overbodige als geen aider, die zyn' geest voedt met den dageraad en de blauwe bloemen van onbereikbare romantische ravijnen. Maar daardoor is hij een bijzonder en gelukkig onmisbaar cultuurverschijnsel van onzen tijd geworden. Hij is de cubist, ja de futurist onder onze levenskunste naars. Hij is futurist als alle idealisten. Het tegenwoordige is het rij pad der miserabele koopmansnaturen. Zijn Rossinant draagt hem met ontwijfelbare zekerheid over de feillooze wolken der toekomst, die de eenife basis zij a voor een' absoluut ge zonden levensgang. De ridderromans, die zijne ziel hebben geleid door de doolhoven der nuchterheid, zijn de onpersoonlijke liederen uit den bloeitijd van den Nederlandschen stam. Hij heeft het Nederlandsche lied lief met eene bovenaardsche liefde. Niet als de verzamelaar of de studioos, maar als de geloovige. Da geloften van opoffering en armoede zijn niet zijne giften geweest, aan het Nederlandsche Lied, maar, hem geboden, hoogere plichten. Hij ziet niets anders dan de luisterrijke nis van het Lied. Hetzij gij naderbij komt bij dag of bij nacht, gij zult hem zien geknield liggen voor haren luister, en gij hoort hem lieve zachte woorden pree den of onstuimige klanken uitstooten door de stilte. Wel hoopt hij, dat eens in grootsche Meitochten geheel bet volk zal komen zijne kransen en garven stapelen bij dit eenzaam altaar... Maar hoelang nog...l Coers is behalve de groot-Nederlandsche droomer ook ean praktisch man. Hij heeft weinig apostelen gek weekt om zijne blijde boudschap, maar hij is gaan staan in eeu' stoet van paladijnen. Zijn streven is. met notabilitaiten van hoogen rang versierd. En niet zonder trots spreekt hij van 'zijne' professoren en 'zijne' baronnen, doch klaagt dat hij er heel wat mee te stallen heeft. Da luimige menschenkenner Kuyper heeft hem geridderd en daardoor eene misbruikte orde geadeld. En aardig is het gebaar, waarmede Coers allen lof en alle eerbewijzen heenspreidt over het Studentencorps, waarin hij gedurende al die lange jaren geleefd heefr. In het wat frivole studentenleven heeft hij de zegeningen gebracht van een vriendelijk en plechtig streven, dat meer den jongen geestdrift behoeft dan eane diepe en uitvoerige kennis. Het Corps heeft hem gesteund duor al die lange j»ren heen, en hij, de eeuwige rector bij Güds gratie, heeft de hevige uitbarstingen van zynen ge^st en menig ontroerend oogenblik van passie kwistig door de duizenden jonge levens gestrooid. Wat zou oase Corpstijd zijn geweest zonder Coers P Veel armer, veel zwaarder, minder gevleugeld. Ik heb daarom de eer, M. H., mijn glas op te heffen ter eere van den stu dent Coers, die een zegen is geweest voor het U. S. C. Hij moge eerst sjeezen door den dood. L. H. GRONDIJS. Tentoofistelliiii; in ien Faas, etc. A. Hart Nibbrig (bij Scnütla). De belangrjjkneid van dene lentooiisielung ligt niet m de weiken met de figuren als hoofdzaak, maar in die, waarop het landschap het voor naamste is. De legende van Veith den Vedelaar (naar het proza-stnk van Aert van der Laeuw geiacüi) is een sehitderjj, waarin, op enkeie plaatsen, kunnen en kennen duidelijk werden, maar het kleur-geaeel is noch be korend noch krachtig, en is het overal in zij u samenstellingen zuiver? Als iandacuap-.icnilder vertoont Hart Nibbrig hier inderdaad, waarin hu verdienstelijk is. Hg heeft het vermogen om een terrein van zeer geecnaKeerd voorkomen: hoogten, laagten; ankers en onbebouwde gedeelten, boomvollen en boomlouzen sireek; te ver eenigen tot eentuden die een landschap zijn en tot schilderyen waarin meer vermogen en vaardigheid is dan bij vele anderen. En als een zoodauigen vaardige doat deze tentoonstelling hem stellig kennen. De senildetyen als Zon en Wind (N,. 6); de Scaeldemond No. 11) met het lacütige van net gitijde; No. L4 de Dorpskei K j No. 15 Ker* plein; No. 16 Zje en duin; No. 25 het Eiland, No. 27 Tarwe-echooven uu Znici-Limburg ; No. 29 de Grrjte dag, zijn schildergen, die, niet uit muntend door spanning, voldoende waarde bezitten in un zuUeie waarneming om ze hier te loven. Vooral een se jitderrj als Tarweschooven (No. 27) is een geheel van zoodanige kleur en gebondenheid, dat het a en schilder op zgn voordeeligste en meest melodieuze W4Jze doet kennen. Da schildering is hier aaneengesloten, nie gediviseerd. De meeste werken Lier zijn echter wal van het laatste procédé. Somtijds is de kleur-vlek (een fout die Tjorop u veneens ove koor) ie groot voor het formaat en wordt aan een niet te ontkennen voorschrift dus niet vo daan. E<m merkwaardigheid is in dit werk, etrena>s bij vele anderen, die dmcearen, dat zoodra ze dit het helde. - willend prucéiéverlaten voor wat de gewone wgza van schildtrsn heet, se niet blijsen blank te zijn, dat is klaar en doorschflnond, maar tot aan het duistre en tot aan het zwarte toe. Is dit net bewijs dat het eerst«enoemde (bet diviseeren) dikwijls eea zuiver-gewilde werk wijze is, en dat het de persoonlijktieid van den schilder slecht en getransponeerd tevens weergoef. ? Het antwoord op deae vraag zal ik we licht in een ander artikel in 'c algemeen geven. B. Tentoonstelling. Kunsthandel Th. Neuhuyi (Pulchri.) Vier schilders gaven aanleiding tot h spiekingen: Kever, Tüoler», Manve (A. E.) en dans. Kever heeft hier een s'illeven. Het ia niet lang nog geleden dat de stillevens van deaen schilder haast onbekend waren. Ik heb dadelijk er op ge we-en dat dit te betreuren was, want ge gevoelt, voor hen staande, dat deze nit eensame lief Je geschilderd worden, en dat het binnenhuis soms den schilder meer tot plicht is dan tot voorwerp van eerbiedige genegenheid. De teekeningen van den Papier/molen" door T holen zijn een ander bewijs van eerbied en van genegen heid. Ze zijn voorgedragen op een manier die mg bekoort. Za zijn een zuiver voor beeld van aandacht en van Tholen's weeke en vloeiende wijze van teekenen die hy ze den gelukkiger vertoonde dan in deze voor niet-schilders maar onbetaekenende dingen, als hoopen rommelige zaken, waarvan hij maakta: zedig-geklenrde boeketten van allerlei ecbakeering. Deze teekeningen be wijzen eveneens in hun mu sikalen eenvond welke vermogens deze schilder bezi*, en EB zyn in dit opzicht een goed opmerkzaammaken op een, die in Holland steeds te onbekend b'jjfc. Ciaui heeft twee of diie werken van fl u woelen" kleur of van wankel lichtspel. Het zijn de Morgenstond (Zomei) met zijn rijke diepte, aan da Lefle, e a de Populieren. De jonge Mauve is de vierde, dien ik hier noem. Hij heeft in dese verzameling 9 werken, en zeker zijn er een aantal bij, die hem naar den eigen aard, zuiver weergaven. De pier bij Huizen, het Najaar, bij Eemces, de Oude Sneeuw (die te c a aan zijns vaders werk her innert, vooral in de boompjei etc.) b a wijten dat hu een gevoelig landechapschilder is, van niet groote krecht, noch van scherp accent, maar wel vol teederheid. Het groote schilderij ia wat te lang bewerkt en laat dit duidelijk zien. Afzonderlijk blijven nog te noemen de Fignnrstndie (een kok) iie fi ansche eigenschappen (an Amaterdamecnen invloed 1) vertoont in het schilderen, en het Portret van zijn schoonzuster (tfo 35) voor het raam, tegen het licht, en waarin de fijnheid en smaakvolheid van dezen schilder gelukkig zich ver Iconen ( >f ig het blauwe medail lon ne'j a niet fijn van aanroeren ?) Naast zijn landscoap is er voor dezen Mauve ook moge lijkheid in sommiger portret te vinden. C. Het tfuteum-beheer. Ve benoeming van dan schilder Gratama tot directeur van het Haleen-Museum te Haarlem heeft aanleiding gegeven tot onge rustheid in de klingen der kunsthistorici. Niet zonder reden, maar met het volledig recht aan de zijde van hen, die reeds het monopolie zich zagen van de directeurgp laat sen 1 Het vraagstuk is een van algemeenen aard, en ik zal de twee personen, in bovengenoemd geval belrokken, natuurlijk bulten bespreking houden. Er zijn twee oplossingen mogelijk, en raad zaam, en redelijk wat bet babeer der kunst verzamelingen betreft. De musea toch zijn te verdeelen m die welke hun verzamelingen uitbreiden en in di<>, welke dat niet doen. B j de musea, die hun collecties niet meer veranderen, vermeerderen, cf schiften,is het logisch (vooral bij da collecties oude kunst) een kunsthistoricus aan het hoofd te stellen, mits men dese zijn handen, dikwijls te graag op acjoon maken (caet minder eerbied dan die van een schilder) voldoende bindt. HU kan de werken naar nnn data etc. uitvoerig beaindeereo. Een mooftlijkheid blijft dan nog: dat nu (waarom zon hij als knnethistoricnb" smaak nebbeb?) de werken onder zijn bestuur gesteld slecht hangt, maar de dwang van den smaak der kenners zal dit zoo goed als zeker voldoende tegen kunnen gaap, endenoodige veiligiaeid woidt in dit opzicht dus eveneens verkregen. Ken tweede geval is aanwezig: het lijnde musea die hun verzamelingen veranderen, vergrooten, schiften. Hier is (de rede leert het eenvoudig we,) een duobel bestuur ge wenscht: een atethetikus, en een kunsthistoricus 100 ncoiig. De aesthetikns, gaat voor. H (j koopt aan, schikt, of scaift. Hiertegen staan de kunstbistorlci op. Het spreekt van zelve; zij zien een bestaand recht aangetast, maar hun recht is slechts een vermeend recht. Zuiver is het gedacht en zuiver is het geschreven, wan neer ik hier beweer, dat de studie der kunst geschiedenis geen enkel Bewijs geeft voor het bezit van kritischen zin en dus geen enkel recht tot aankoop. En deze kwaal zal toe nemen by bet grooter worden van het getal der historici. Het schijnt opnieuw noodig te zijn te echry ven dat de grootste waarde van het kunstwerk is in dat, waarin het onafhankelijk van zijn da>u m i . Hat past dus, dat in het be stuur der mujea de aescnetikns, wien de zin voor het damcn loose, voor het eeu wige eigen is, bet reent van spreken en van handelen krijge. Hij ig de aangeweiene voor de uit breiding van de verzamelingen en voor de veiandering»n daarin. Dat hij dit niet alleen theoretisch is, bewust de armoede aan goede schilderijen uit de Haa^scbe, etc. school aang. koctit door de leiders der musea toen deze werken goedkoop waren. Alle kunsthistorici op hun achterste beet en zelfs staand, kunnen dit geval niet wegredeneeren. Dat we nog veriacuelingen van werken uit bovengenoemde scnool etc. bezitten is grootendeels te danken aan menseden als Drncker en Mesdag, die beter ter practyk waren, dan allen, wier vak het leek. Het geval te Haarlem (om welke reden daar dan ook de schilder verkozen werd) het f t hut nut opnieuw op sommige dingen te wijzen, oie sommigen (ie kunsthistorici) wellicht gaarne vergeten wilde zien, of die sa met een brutaliteit zonder kracht van redenen ontkennen. En deze dingen zijn de erkenning, die we verwacaten, van den auathetikns en van de noodzakelijkheid van dezen in de meeste onzer masea. PLASSCHAERT. Fnnle Me". Een naturalistisch treurspel, van AUGUST STRINDBKRO, Uit hetZtaeedschveruialdiiourFrederikv. Montjou (Slot.) Wat de dialoog betreft, heb ik min of meer met de traditie gebroken, omdat ik mijn personen iiiei tot ca ec h' sant en heb gemaakt, die dom zitten te vra .en teneinde een levendige rt-pliek mit te lokken. Ik heb het tymmetrlscae, mat emathincbe van den Fransch gecon^trui-erdea dia oog vermeden en de her senen onregelma<ig laten werken, gelijk zij in de werkelijk Je d IOHD, waar toch in een gesprek ge -n enkel ood-rwero i ot op den bodem uit geput ivordr, doch net eene brein in het blinde weg stof ontvai g van het andere om zich i mee bezig te hou len. En daarom is er geen

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl