Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1844
Charles BolssevaiD.
Charles Boissevain.
Exit seminator ad seminandum.
Zoo het iemand gegeven is, de schoone
parabel in het geheugen te roepen, dan
zeker den man, die dra den zeventigsten
jaarkrinx besluit. Zou er wel een Neder
lander zijn, die nimmer zijn proza onder
de oogen heeft gehad P Zou er wel een
onderwerp zijn, tot de geschiedenis van
den dag behoorend, dat zijn
pen, in omtrek voor het
minst, niet aanraakte? Zou
er wel een lezer zijn, op
wien het veelal welsprekend,
vaak treffdnd, nooit scherp
woord van dien schrijver
lederen indruk, van instem
ming of ontstemming om het
even, miste P Niet bijster groot
is het waagstuk, al deze vra
gen ontkennend te beant
woorden. Eet de laatste te
doen, geeft den dunk als
verdedigde men eene waar
heid, voor betwisting niet
vatbaar. Ean betoog immers,
dat iederen greep mist, staat,
doodgeboren, gelijk met een
zwaardslag in de ijle lucht.
Zoodanig vonnis niet te verdienen, kan
kwalijk eene lofspraak zijn. Toch schuilt
Boissevain's talent, goeddeels, in de zeker
heid, dat hij dengene, tot wien hy zich
richt, ook bereikt. E a die zekerheid
zelve is, harerzijds, het gevolg van zijn
richtsnoer: nooit te spreken, tenzij hij
iets te zeggen hebbe.
Om dan Nestor onzer journalisten te
waardeeren, geve men zich rekenschap
van den eiseh,
der journalis- , ,
tiek vaak
gesteld. In de
dag- of week'
bladpers,
zoekt het pu
bliek den
neerslag van
dé* met
rasschen tred
voorbijsnellende gebeur
tenis. . Deze
wil het op
gevangen en
weergegeven
zien, liefdt met
passende om
lijning. Dat
oordeelen kalmte, kalmte overleg, en
overleg tijd eischt is, voer het publiek,
de minste zijner zorgen. Wie anders,
wie meer dan de krant" is geroepev,
dus verplicht, stipt op tijd, ook met
logisch gedachtenwerk, gereed te zijn P
Welk ander doel heeft zij, de altoos
verschijnende, dan hare getrouwen van
eigen inspanning te ontheffen P
GasBoissevain op20-jarigen
leef.ijd.
Boissevain op middel
baren leeftijd.
ten, die men ter tafel nooit, betalende
gasten eerst recht, pleegt men,
mettoebsreiding, niet lastig te vallen. Voorzeker,
geestelijke spijs wordt anders genuttigd,
doch hoe zou zij dien
wellevendheidsplicht verzaken mogen ?
Welnu, het is de verdienste der
nederlandsche dagbladpers, om die betwistbare
Ujfapreak, van de zijde des publieks, zich
niet te bekreunen. En het is de verdienste
van Boiseevain, in deze rich
ting, haar banierdrager t«
zijn. Niet op de lauweren
eaner even vlugge als wufte
oordeelvelling is hij belust.
Wat hem voor den geest
zweeft, sterkt en steunt, drijf t
of weerhoudt, is het besef
eener tegenwoordige of ver
wijderde, maar altoos diep
gevoelde verantwoordelijk
heid. Hij i 3 zich bewust,
voor zijn deel, bouwmeester
te zijn van het brooze en
vergankelijke, wispelturige
en toch standvastige wezen,
dat men: openbare meaning
heet. Die meening, naar
beste weten, te helpen
stevigen, haar te plaatsen, kan
het zijr, op een voetstuk van graniet, i?,
van zijn pogen en streven, het nimmer
falende oogmerk, en dat oogmerk wordt
bereikt, door een gelukkigen karaktertrek.
Van Armand C*rrel, den stichter van
het dagblad Ie National, dat de politiek
van Louis Philipp* onophoudelijk be
streed, getuigt John Stnart Mill hoe
diens woord als vlijmend staal doordrong.
Vaa Paul Louis Courier, verklaren tij
dgeneoten, dat
, <je
Hohtgewiekte schich
ten van zijn
vernuft, rond
den weder
partijder zwie
rend, dezen
neervelden.
Noch het een,
noch het an
der kan, naar
waarheid, van
Boissevain
worden ver
kondigd. Niet,
omdat hem
Silhouet van B ssevair, ,je gaye ont.
latere jaren. breekt Qm den
degen te krui
sen, dien hij vaardig, op
koidebaierawijze nooit, hanteert. Ook niet, om
dat het hollandsche hart het gallische
bloed, dat zij a naam verraadt, in de
aderen, zou hebben dosn stollen. Maar
omdat, bij zijn woord, op den voor
grond staat het gemoed, dat waakt als
een wachter bij zij ae lippen, en over den
schouder heenziet op het maagdelijk
Drafna". Charles Briesevain's woning te Naarden.
papier. Aan dat
gemoed draagt hij,
in hoogste instan
tie, de beslissende
stem op. Zoodra
het vijandig zich
toont tegen eene
opwelling, of ook
maar noode zich
verdraagt meteene
aanvechting, wordt
gene tot de orde
geroepen en deze
tot zwijgen ge
bracht. Niets is ten
volle wair, en ook
dit niet, zeide
Multatuli eens, in de Baissevain op Java.
leer, een toetssteen
voor wikken e a
wegen gerend, dien hij, in het leven,
vergat. Aan deze lijfspreuk verleende
Boissevain gehoor. Vandaar, zijne be
hoedzaamheid ook jegens dei
andersgezinde, zijne bedachtzaamheid bij het
kiezen van party, op het wijdvertakte
veld van z»kelijte gissingan of
menschelijke bedoelingen.
Trouw aan beginselen sluit zij niet uit,
die gemoedelijkheid. Daarvan levert het
blad, waarover hij den maarschalksstaf
voert, de afdoende bewijzen. Zij leerde
hem echter, in dan rustigen omgang met
menschen, tot wie zijn woord: van dag
tot dag" zich richt, dien onwaardeerharen
drang, door welken dat woord den toe
gang zich ontsluit. Ziaier, kon hij, daar
door, met volle hand, zijne denkbeelden
zaaien, onbekommerd om den oogst, dien
hij verwacht, maar noch angstvallig zoekt,
noch noode ontbeert.
Non cuivis contingit adire Corinthum,
zeiden de Ouden. Zoo echter ieder
dmnthe niet bereiken kan, het pad er
heen getoond te hebben is en blij ve nog
lang Boissevain's hoogste sieraad.
A. m s t., Oct. '12.
J. A. LEVY.
P. E. Coers.
1887 26 Oet. 1912.
F. E. COERS.
Heden viert het Utrechtsche Studenten
Corps met blijden geest het vijfentwintig
jarig jubileum van den heer Coers als
student-lid van zijn il lus teren en
gezelligen kring. Jongelingen jubelen spoedig
en gaarne" zal menige ouier denken, en
wanneer bij geval zijn eigen kroost aan
de zorgen van de, wat hautaine, Alma
Mater, en aan de verlokkingen der haar
des te toeschietelijker omdartelende
nimfen is blootgesteld, dan zal die ouder
weemoedig en bedenkelijk het hojfd
schudden over de openlijke en onbe
wimpelde aanmoediging dezer openbaring
van het eeuwige in het tijdelijke. Hij
zal, verrast, de grijze earwaardigheid van
den jubilaris bewonderen, edoch in deze
vol frissche opgetogenheid door vijf lustra
voortgedraien verknochtheid aan de goe
deren der jeugd, eene lichte overdrijving
willen bemerken, die strijdt met wat hij
noemt: gezond verstand en zin voor
welvoegelrjkheid. Hij acht de Academie en,
welstaanshalve, het Studentencorps te
zij n het laatste of voorlaatste stadion op
den kruisweg naar de maatschappelijke
zorgen, of een getemperd vagevuur
voorafgaande aan een rustig
paradijsbezit, of zelfs een door ouderlijke genade
in droom herleefd Eden, welks vreugden
daarom zullen worden geboet in de
'koele, gore' maatschappij maar hij
kan niet toegeven, dat bestendiging van
dezen overgangstoestand, en dit
grensbewonerachap iets anders beduiden kan
dan gemis aan gevoel voor proportio
naliteit.
Eene zekere aangename en belangwek
kende asymmetrie is dan ook den heer
Coers in hoojte mate eigen. Zijne levens
houding is daardoor vol bekoring. Met
volslagen minachting voor alle gebruike
lijke wijzen om door zekere illusie's van
welgesteldheid, zwaarwichtigheid of on
misbaarheid zich een passend en be
tamelijk zelfrespect te verzekeren, waar
van men eerder leven kaa dan van het
dagelij ksch brood, leidt hij een leven,
dat dan spot der filisters, doch den eerbied
der kenners verdient. Hij heeft het
onzekere fondsenlooze maatschappelijke
besef van den gemiddelden kunstenaar.
Hem is na de lange jaren van zorg en,
natuurlijk bittere, ervaring van den
levensechten menecb, de dartelheid, de
kinderlijke vroolijkbieid en de jongens
achtige levensliefde van den jongen
student gebleven. Hij is de overbodige
als geen aider, die zyn' geest voedt met
den dageraad en de blauwe bloemen van
onbereikbare romantische ravijnen.
Maar daardoor is hij een bijzonder en
gelukkig onmisbaar cultuurverschijnsel
van onzen tijd geworden. Hij is de cubist,
ja de futurist onder onze levenskunste
naars.
Hij is futurist als alle idealisten. Het
tegenwoordige is het rij pad der miserabele
koopmansnaturen. Zijn Rossinant draagt
hem met ontwijfelbare zekerheid over de
feillooze wolken der toekomst, die de
eenife basis zij a voor een' absoluut ge
zonden levensgang.
De ridderromans, die zijne ziel hebben
geleid door de doolhoven der nuchterheid,
zijn de onpersoonlijke liederen uit den
bloeitijd van den Nederlandschen stam.
Hij heeft het Nederlandsche lied lief
met eene bovenaardsche liefde. Niet als
de verzamelaar of de studioos, maar als
de geloovige. Da geloften van opoffering
en armoede zijn niet zijne giften geweest,
aan het Nederlandsche Lied, maar, hem
geboden, hoogere plichten. Hij ziet niets
anders dan de luisterrijke nis van het
Lied. Hetzij gij naderbij komt bij dag
of bij nacht, gij zult hem zien geknield
liggen voor haren luister, en gij hoort
hem lieve zachte woorden pree den of
onstuimige klanken uitstooten door de
stilte. Wel hoopt hij, dat eens in grootsche
Meitochten geheel bet volk zal komen
zijne kransen en garven stapelen bij dit
eenzaam altaar... Maar hoelang nog...l
Coers is behalve de
groot-Nederlandsche droomer ook ean praktisch man.
Hij heeft weinig apostelen gek weekt om
zijne blijde boudschap, maar hij is gaan
staan in eeu' stoet van paladijnen. Zijn
streven is. met notabilitaiten van hoogen
rang versierd. En niet zonder trots spreekt
hij van 'zijne' professoren en 'zijne'
baronnen, doch klaagt dat hij er heel
wat mee te stallen heeft.
Da luimige menschenkenner Kuyper
heeft hem geridderd en daardoor eene
misbruikte orde geadeld.
En aardig is het gebaar, waarmede
Coers allen lof en alle eerbewijzen
heenspreidt over het Studentencorps, waarin
hij gedurende al die lange jaren geleefd
heefr. In het wat frivole studentenleven
heeft hij de zegeningen gebracht van een
vriendelijk en plechtig streven, dat meer
den jongen geestdrift behoeft dan eane
diepe en uitvoerige kennis. Het Corps
heeft hem gesteund duor al die lange
j»ren heen, en hij, de eeuwige rector bij
Güds gratie, heeft de hevige uitbarstingen
van zynen ge^st en menig ontroerend
oogenblik van passie kwistig door de
duizenden jonge levens gestrooid. Wat
zou oase Corpstijd zijn geweest zonder
Coers P Veel armer, veel zwaarder, minder
gevleugeld.
Ik heb daarom de eer, M. H., mijn
glas op te heffen ter eere van den stu
dent Coers, die een zegen is geweest
voor het U. S. C. Hij moge eerst sjeezen
door den dood.
L. H. GRONDIJS.
Tentoofistelliiii; in ien Faas, etc.
A. Hart Nibbrig (bij Scnütla). De
belangrjjkneid van dene lentooiisielung ligt niet
m de weiken met de figuren als hoofdzaak,
maar in die, waarop het landschap het voor
naamste is. De legende van Veith den
Vedelaar (naar het proza-stnk van Aert van der
Laeuw geiacüi) is een sehitderjj, waarin, op
enkeie plaatsen, kunnen en kennen duidelijk
werden, maar het kleur-geaeel is noch be
korend noch krachtig, en is het overal in
zij u samenstellingen zuiver?
Als iandacuap-.icnilder vertoont Hart
Nibbrig hier inderdaad, waarin hu verdienstelijk
is. Hg heeft het vermogen om een terrein
van zeer geecnaKeerd voorkomen: hoogten,
laagten; ankers en onbebouwde gedeelten,
boomvollen en boomlouzen sireek; te ver
eenigen tot eentuden die een landschap zijn
en tot schilderyen waarin meer vermogen en
vaardigheid is dan bij vele anderen. En als een
zoodauigen vaardige doat deze tentoonstelling
hem stellig kennen. De senildetyen als Zon
en Wind (N,. 6); de Scaeldemond No. 11)
met het lacütige van net gitijde; No. L4
de Dorpskei K j No. 15 Ker* plein; No. 16
Zje en duin; No. 25 het Eiland, No. 27
Tarwe-echooven uu Znici-Limburg ; No. 29 de
Grrjte dag, zijn schildergen, die, niet uit
muntend door spanning, voldoende waarde
bezitten in un zuUeie waarneming om ze
hier te loven. Vooral een se jitderrj als
Tarweschooven (No. 27) is een geheel van zoodanige
kleur en gebondenheid, dat het a en schilder
op zgn voordeeligste en meest melodieuze
W4Jze doet kennen. Da schildering is hier
aaneengesloten, nie gediviseerd. De meeste
werken Lier zijn echter wal van het laatste
procédé. Somtijds is de kleur-vlek (een fout
die Tjorop u veneens ove koor) ie groot
voor het formaat en wordt aan een niet te
ontkennen voorschrift dus niet vo daan. E<m
merkwaardigheid is in dit werk, etrena>s bij
vele anderen, die dmcearen, dat zoodra ze
dit het helde. - willend prucéiéverlaten
voor wat de gewone wgza van schildtrsn
heet, se niet blijsen blank te zijn, dat is
klaar en doorschflnond, maar tot aan het
duistre en tot aan het zwarte toe. Is dit
net bewijs dat het eerst«enoemde (bet
diviseeren) dikwijls eea zuiver-gewilde werk
wijze is, en dat het de persoonlijktieid van
den schilder slecht en getransponeerd
tevens weergoef. ? Het antwoord op deae
vraag zal ik we licht in een ander artikel
in 'c algemeen geven.
B. Tentoonstelling. Kunsthandel Th. Neuhuyi
(Pulchri.)
Vier schilders gaven aanleiding tot h
spiekingen: Kever, Tüoler», Manve (A. E.)
en dans.
Kever heeft hier een s'illeven. Het ia niet
lang nog geleden dat de stillevens van deaen
schilder haast onbekend waren. Ik heb
dadelijk er op ge we-en dat dit te betreuren
was, want ge gevoelt, voor hen staande, dat
deze nit eensame lief Je geschilderd worden,
en dat het binnenhuis soms den schilder
meer tot plicht is dan tot voorwerp van
eerbiedige genegenheid. De teekeningen van
den Papier/molen" door T holen zijn een
ander bewijs van eerbied en van genegen
heid. Ze zijn voorgedragen op een manier
die mg bekoort. Za zijn een zuiver voor
beeld van aandacht en van Tholen's weeke
en vloeiende wijze van teekenen die hy
ze den gelukkiger vertoonde dan in deze
voor niet-schilders maar onbetaekenende
dingen, als hoopen rommelige zaken, waarvan
hij maakta: zedig-geklenrde boeketten van
allerlei ecbakeering. Deze teekeningen be
wijzen eveneens in hun mu sikalen eenvond
welke vermogens deze schilder bezi*, en EB
zyn in dit opzicht een goed
opmerkzaammaken op een, die in Holland steeds te
onbekend b'jjfc. Ciaui heeft twee of diie
werken van fl u woelen" kleur of van
wankel lichtspel. Het zijn de Morgenstond
(Zomei) met zijn rijke diepte, aan da Lefle,
e a de Populieren.
De jonge Mauve is de vierde, dien ik hier
noem. Hij heeft in dese verzameling 9 werken,
en zeker zijn er een aantal bij, die hem naar
den eigen aard, zuiver weergaven. De pier
bij Huizen, het Najaar, bij Eemces, de Oude
Sneeuw (die te c a aan zijns vaders werk her
innert, vooral in de boompjei etc.) b a wijten
dat hu een gevoelig landechapschilder is,
van niet groote krecht, noch van scherp
accent, maar wel vol teederheid. Het groote
schilderij ia wat te lang bewerkt en laat dit
duidelijk zien. Afzonderlijk blijven nog te
noemen de Fignnrstndie (een kok) iie fi ansche
eigenschappen (an Amaterdamecnen invloed 1)
vertoont in het schilderen, en het Portret
van zijn schoonzuster (tfo 35) voor het raam,
tegen het licht, en waarin de fijnheid en
smaakvolheid van dezen schilder gelukkig
zich ver Iconen ( >f ig het blauwe medail
lon ne'j a niet fijn van aanroeren ?) Naast zijn
landscoap is er voor dezen Mauve ook moge
lijkheid in sommiger portret te vinden.
C. Het tfuteum-beheer.
Ve benoeming van dan schilder Gratama
tot directeur van het Haleen-Museum te
Haarlem heeft aanleiding gegeven tot onge
rustheid in de klingen der kunsthistorici.
Niet zonder reden, maar met het volledig
recht aan de zijde van hen, die reeds het
monopolie zich zagen van de
directeurgp laat sen 1
Het vraagstuk is een van algemeenen aard,
en ik zal de twee personen, in bovengenoemd
geval belrokken, natuurlijk bulten bespreking
houden.
Er zijn twee oplossingen mogelijk, en raad
zaam, en redelijk wat bet babeer der kunst
verzamelingen betreft. De musea toch zijn te
verdeelen m die welke hun verzamelingen
uitbreiden en in di<>, welke dat niet doen.
B j de musea, die hun collecties niet meer
veranderen, vermeerderen, cf schiften,is het
logisch (vooral bij da collecties oude kunst)
een kunsthistoricus aan het hoofd te stellen,
mits men dese zijn handen, dikwijls te graag
op acjoon maken (caet minder eerbied dan
die van een schilder) voldoende bindt. HU
kan de werken naar nnn data etc. uitvoerig
beaindeereo. Een mooftlijkheid blijft dan nog:
dat nu (waarom zon hij als knnethistoricnb"
smaak nebbeb?) de werken onder zijn bestuur
gesteld slecht hangt, maar de dwang van den
smaak der kenners zal dit zoo goed als zeker
voldoende tegen kunnen gaap, endenoodige
veiligiaeid woidt in dit opzicht dus eveneens
verkregen.
Ken tweede geval is aanwezig: het lijnde
musea die hun verzamelingen veranderen,
vergrooten, schiften. Hier is (de rede leert het
eenvoudig we,) een duobel bestuur ge wenscht:
een atethetikus, en een kunsthistoricus 100
ncoiig. De aesthetikns, gaat voor. H (j koopt
aan, schikt, of scaift. Hiertegen staan de
kunstbistorlci op. Het spreekt van zelve; zij
zien een bestaand recht aangetast, maar hun
recht is slechts een vermeend recht. Zuiver is
het gedacht en zuiver is het geschreven, wan
neer ik hier beweer, dat de studie der kunst
geschiedenis geen enkel Bewijs geeft voor het
bezit van kritischen zin en dus geen enkel
recht tot aankoop. En deze kwaal zal toe
nemen by bet grooter worden van het getal
der historici. Het schijnt opnieuw noodig te
zijn te echry ven dat de grootste waarde van het
kunstwerk is in dat, waarin het onafhankelijk
van zijn da>u m i . Hat past dus, dat in het be
stuur der mujea de aescnetikns, wien de zin
voor het damcn loose, voor het eeu wige eigen
is, bet reent van spreken en van handelen
krijge. Hij ig de aangeweiene voor de uit
breiding van de verzamelingen en voor de
veiandering»n daarin. Dat hij dit niet alleen
theoretisch is, bewust de armoede aan goede
schilderijen uit de Haa^scbe, etc. school
aang. koctit door de leiders der musea toen deze
werken goedkoop waren. Alle kunsthistorici
op hun achterste beet en zelfs staand, kunnen
dit geval niet wegredeneeren. Dat we nog
veriacuelingen van werken uit bovengenoemde
scnool etc. bezitten is grootendeels te danken
aan menseden als Drncker en Mesdag, die
beter ter practyk waren, dan allen, wier vak
het leek.
Het geval te Haarlem (om welke reden
daar dan ook de schilder verkozen werd)
het f t hut nut opnieuw op sommige dingen
te wijzen, oie sommigen (ie kunsthistorici)
wellicht gaarne vergeten wilde zien, of die
sa met een brutaliteit zonder kracht van
redenen ontkennen. En deze dingen zijn de
erkenning, die we verwacaten, van den
auathetikns en van de noodzakelijkheid van
dezen in de meeste onzer masea.
PLASSCHAERT.
Fnnle Me".
Een naturalistisch treurspel,
van
AUGUST STRINDBKRO,
Uit hetZtaeedschveruialdiiourFrederikv. Montjou
(Slot.)
Wat de dialoog betreft, heb ik min of meer
met de traditie gebroken, omdat ik mijn
personen iiiei tot ca ec h' sant en heb gemaakt,
die dom zitten te vra .en teneinde een levendige
rt-pliek mit te lokken. Ik heb het
tymmetrlscae, mat emathincbe van den Fransch
gecon^trui-erdea dia oog vermeden en de her
senen onregelma<ig laten werken, gelijk zij in
de werkelijk Je d IOHD, waar toch in een gesprek
ge -n enkel ood-rwero i ot op den bodem uit
geput ivordr, doch net eene brein in het blinde
weg stof ontvai g van het andere om zich
i mee bezig te hou len. En daarom is er geen