De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1912 3 november pagina 2

3 november 1912 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1845 niet ia dan ressltaat van doorvoerd rede neeren maar daarom nog niet den innigen gloed bezit van eene wijsgeerige wiaheid weet za dan voor te stellen met allerlei mooi-doeneri] van beelden, van vere-arabeaken, van klank. En als bewijs van deze bijzondere knapheid, die hem wel degelijk onder dezen van zijne generatie rangschikt, zonder dat b.tf in ieta er bovenuit groeit, dit sonnet: Wijdheid. Wijdheid van zijn ia vrijheid van gedachten Ia heldere open geest als lichtfontein Opwaarts te «tralen, en dan ijl en fijn, Gondlnchtig zwevend vocht, in daling zacht en Overal neer te regenen zoo rein Ala in de najaarsochtenden, na nachten Van Bteromklaarde kort, de zon met prachten Van goud dooreprenkelt sferenkriatallijn. 't Ia de glimlach"na lnid-gez«ngen jeugd Eet ijl geluk dat glanzende eeuwigheid Te ademen schijnt in een verstilde vrengd. 't Is ala een zee die na een wilden stijjd Met golven van al ver de kim ontweken, Vol zonweerspiegeling ligt gladgestreken. Het zal wel niet noodig zijn dat ik, in dit goed voorbeeld der nieuwere rhetoriek vol dichterlijkheden en met zoo weinig poëzie, model der jongste vers-elegantie vol sierlijke gladheid en met zoo weinig innerlijke golvingslenigheid, ik zal hier wel niet moeten wijzen hoe al deze, thans zeer geliefde, subtiviteiten alle ontroering, tenzij eenë zeer broore intellectneele ontroering, uitsluiten. Trouwens, nergens, ook niet in de veel betere deelen van zijn boek vind ik bij A. Roland Holst die opperste oprechtheid, dewelke alles durft te zeggen wijl het ia doorleden, door voerd en op de lippen doorproefd, die hui verende of blakende naaktheid dea menscbelijken gemoeda, die, in alle zuiverheid, zonder leugen en zonder terughouding, uitgesproken op ebbe en tij van het rasser of trager, heeter of beachaamder bloed, naar klank en klaarte van den gnl-open of bang-benepen, luid-galmenden of duister-krij schenden atrot, deeenigeeawige band ia van menseh tot mensch, ds eenig-eeuwige gemeenschap die niet ontgoo chelt, de keten van vreugde en van leed waar ik, schakel naast een schakel, me erken in den broeder die naaat mij te j abelen of te schreien ataat: o, eenige verstandhouding onder de kinderen van Adam, buiten alle veratoorbaar bedenken der menschen om, waar geslacht na geslacht de onontkomelqke eenheid, de onverbiddelijke bestemming in ziet, en waarvan de uitgedrukte Poëzie de eeaige zijn kan, die in haar wezen de eigen besten digheid draagt. Tot zulke luiende en alle diepten ontroe rende mededeelzaamheid, tot zulke nederige en sublieme open-hartigheid, tot zulke gemartelden maar wijzer makenden eenvoud van ziel en geest heeft A. Eoland Holst het niet gebracht. Ik vermag dan ook in zijn werk vooralsnog dat eauwigheida-beginael niet te erkennen, dat ik in de poëzie ala het eenige steeds genietbare, wijl ateeda-menachelijke heb ondervonden te zijn. En nochtans leest, bid ik n, volgende verzen: Aan de Schemering. Moeder en beminde voor de velen Die in duister droef en starend zijn, Het hiervolgende feuilleton behaalde bij de Novellenprijsvraag, door dit Weekblad uitgeschreven, een der Derde Prijzen. SCHILDERS-VREUGD. DOOR JOH. W. BROEDELET. Nadruk verloden. Chic was 't er niet. Maar wel gezellig. Je behoefde bijvoorbeeld niet eerst 'n dubbele belegering van zware portières door, vór je je compliment afstak bij mevrouw in den salon (trouwens 't woord salon" kenden de Henkeman's, meen 'k, alleen uit afleveringen-romans, welke zij verslond; hij veegde er enkel z'n pennemes aan af of zette er glazen water op). Nee, je stapte zóuit de kale gang, waar niets dan 'n paraplubak stond zonder paraplu's, in 't voorvertrek, waar zoowel ontvangen, gegeten, gehuisd als somwijl geschilderd, gegymnastiseerd en met pijl en boog geschoten werd. Late vrienden logeerden er ook wel en 'k meen, dat er 'n enkele maal ook werd gebaad. Doch dit laatste heb 'k nooit meegemaakt. Sans gêne dus; daarom niet ongenoeglijk. En je had ruimte van bewegen, want veel stond er niet. En wat er stond, was nogal wankel, ruimde je dus, als 't je hinderde, gauw uit den weg. Vandaar dat, wanneer 't gezelschap bijzonder voltallig was de Henkeman's ontvingen druk de kamer in 'n minimum van tijd was ontmeubeld. Je moest dan wel staan, wat op den duur vermoeiend is, maar 't hield je ten minste wakker en 't gaf iets los, ongekunstelds aan 't samenzijn. Je kon je soms zelfs ver beelden, dat je je op 'n gezelligen clubtocht bevond, zóliepen allen dwars door elkaar of in groepjes 'n eindje op, druk gesticuleerend en in hoogst geanimeerd gesprek. Ja, aan kou we t j eu deden de Henkeman's niet. De suite-deur stond meest open. Niet voor 't gezicht! Want was de voorkamer al niet rijk aan chaüe longue's, Mimitafeltje's, causeuse's, 't achtervertrek was direct te exploiteeren als rolschaatsbaan: je viel er zelfs niet over 'n stoof. Henkeman noemde 't daar z'n conceptie-hol" hij broeide er zn geweldigste kunstwerken uit ; ook wel z'n Paradijs. Nu, even maagdelijk was 't er minstens, 'k Geloof, dat, vele, vele jaren her, de Henkeman's iets dikker zaten in wat men gemeenlijk 't huislijke comfort noemt. Echter, de tand des tijds had veel vrekkig verknaagd. En ook, om deze beeldspraak nog iets door te voeren, de tand des deurwaarders 'n geweldige slagtand, 'n heele ivoormijn l had er verwoestend in gehuisd, zoodat slechts 'n wrak, 'n ruïne overbleef van wat eens statig zeilde op de geordende huwelijkszee. Doch de Henkeman's trokken er zich niets van aan, geheel los van dat wurmige gedoe, waarover ieder ander zich zoo dwaaslijk bekommerde. Zïj leefden in 'n geestelijke sfeer, waar men desnoods genoegen nam met n rieten stoel en 'n tafel van twijfel Weea ook zacht voor haar die ik beminde, Laat haar uw glanzende weemoed vinden, Laat uw weemoed zacht baar wanhoop heelen, En uw streelen doven hare pijn: Allen, die vergeefsche leege handen Strekken naar een liefde hen ontroofd, Ala hmn hart aan troost niet meer gelooft En hun slapen wanhoopkoortsig branden, Voelen om hun vrengdverlaten hoofd De onvermoeide koelte van uw handen. Want g'J weet de sprakelooze smarten Van wie om te vroeg verloren schoon 't Luide lachen van het leven tarten Tot de weerklank hun doorwonde harten Breekt met hoon. Van wie aan het venster ala het duistert Staren, wijl hun tranenloos verdriet Naar het ruischen van den regen luistert En hun mond vergeefeche liefje fluistert, En hun oog vergeefs het leven ziet. Vaa wie eenzaam in doorwaakte nachten Hnivren voor den dag die komen gaaf, Tot de zon een schuchter droomen slaat Met de snelle wreedheid van verachten. Schemering, wier zachte handen streelen Allen die alleen gelaten zijn, En in duister met doorwonde harten 't Lulde lachen van het leven tarten, Moeder en beminde van die velen Troost ook streelend haar verzwegen pijn, Doof het atage rnstelooze branden Van haar wanhoop in uw koele handen, Soheemring, laatuwmijmrende adem streelen Langs haar oogen die zoo starend zijn. Hier hoort gij, nietwaar, een kloppend menachenhart. Gjj hoort het, gij begrijpt het niet zoozeer nog in de reeksen woorden, in de volzinnen, in den redeknndigen samen hang der uitgedrukte gedachten, dan in een natuurlijken gang van verzen en strofen, die u meesleept zooals de dichter-zelf er door medegesleept, omdat de dichter-zelf er door medegesleept ia geworden. Q-jj hoort het, grj begrijpt het, dat menschelijke hart, omdat het zich uit in zijn natuurlijken rbythmus, naar de eigen beweging, in den eigen klank. En gij volgt den zang in de lenigheid, in de ingetoomde of slnierslierige, in de keerende of nitgelengde, in de golvende bewogenheid van 'a dichters schoonen schroom. Hier is geen bedenken meer: alleen nog een diepe stemming, niet tot de preciesheid van het intellect opgeleid, niet tot weten gekrystaliseerd, maar die haar-zelf erkent in den tragen wentelgang der beelden, en die beelden Ie ven inblaast van de eigen adem, naar deze deint op den vaart van het bloed. Neen, dit is nog niet de uiting van een hoog, een ernstig, in den gang dea tijds even stilstaand levens-moment. Dit is nog geen gedicht, dat doorweegt in de schaal der poëzie, en, zoo wij er ons in erkennen, wij weten dat wij het dieper hebben doorleefd. Maar: het is zeer oprecht, zeer gelatenoprecht, zeer vroom-eenvoudig. Ea het wijst op een innerlijk leven, dat zich niet verkracht aan gewildheid; het wjjst op ondergaan, op belijden, op vereeren van zelfs het zeer nederige van het leven. Het veriatellectneelde, steeds-zich-zelf-anecalteerende, het zich-zelf verterende individualisme groeit er nog niet immuun mi mimi iiiimimmiiii iiuiiiimm achtige stabiliteit. Bijkoopen deden ze even min. Eerstens wijl hun daartoe 300 en zooveel dagen van 't jaar de middelen, 't leelijke, protsige geld ontbraken. En de overige, weinige etmalen besteedden ze hun overtollige financiën liever aan meer direct te consumeeren levensvreugden als: nieuwe broeken, 'n huis japon, kreeft, oesters, port en andere wijnen. In zekeren zin waren de Henkeman's echte levenskunstenaars. 't Overige van hun huis lag voor de meeste bezoekers in 't duister. Ik heb er eens 'n blik in geslagen, 'k Zag 'n keukentje, vettig, walmig, met hier en daar scheef aan 'n verdwaalden spijker 'n enkele pan, die nieuwsgierig door z'n eigen bodem keek. Dan kwam je in de uitbouwen, waar ge slapen en, bij helder weer, ook geschilderd werd. 'k Zag op tegen 'n berg van beddegoed, bultig, valleiïg, 'n wanorde, of er heviff slag geleverd was door slaapdronken reuzen. Die eene blik was me voldoende. Ik gevoelde me behaaglijker in hun ge zellig vór. Toen ik er de vorige maand kwam, ont vingen de Henkeman's me met hun gewone hartlijkheid. Co, in 'r peignoir, welke 'k me nog van onze eerste kennismaking herinnerde, zat over 'n mandje aardappelen gebogen, welke ze niet schilde. H 'ij, J os, handen tusschen hemd en pantalon, liep heen en weer met onnoodig groote stappen, de zijkanten van den vloer zorgvuldig vermijdend; want dan kwam je op hout, wat geweldig kon klotsen en Co had weer last van 'r hoofdpijn. In 'n hoek bij 't raam lag de kleine Joop over den grond te knikkeren met ongekookte bruine boonen. Uit 't conceptie-hol" klonk 't zachte gebler van de jongste^?de Henkeman's waren laat in hun kinderen gekomen , die daar met z'n wieg tijdelijk was ondergebracht, dus de maagdelijkheid van 't Paradijs lichtelijk schendend. Ik voelde me weer dadelijk in den familie kring. Voorzichtig m'n weg nemend langs 'n tafeltje, dat 'k kende 't ding had altijd de onhebbelijkheid, met je mee te gaan , stak 'k Co bruisend de hand toe. Zij, de hare afvegend aan 't ochtendkleed, reikte me die dan slapjes aan, met 'n van hoofd pijn schuinschen blik onder langs 'r vrij zinnig opgemaakt Cleo-haar. En ze zei: Zoo P", wat zoowel alles als niets beteekenea kon, zoodat 't moeilijk voor me was, er op in te gaan. 'k Wou dus al, dwars over 'n hindernis van kinderspeelgoed en 'n teeken map, oversteken naar Jos, toen 'k aan bei m'n broekspijpen werd vastgegrepen, 'k Eeek benedenwaarts en ontwaarde kleinen Joop, die tegen m'n beenen lag te duwen, omdat 'k op twee van z'n bruine boonen stond, 'k Hou van datkinderhandjes-gegraai, dus bukte me, 'm te aaien. Doch Jopie, die zeer vrij wordt opgevoed bloemen in 't wild zijn 't mooist, is een van Jo_s' opinies beet me vrij felletjes in m'n duim, zoodat 'k m'n hand haastig terugtrok. En, nu niet meer wijkend voor de versperring van 'n houten paardje, dat, geheel staartloos en zonder manen, me melancholiek stond aan te staren, stevende 'k recht op Jos af met 'n joviaal besjour l" Jos, die juist z'n broek weer optrok, wat nooit voor langer dan vijf minuut hielp, zei op zijn beurt: zoo?" Doch hij stak me de vijf niet toe, want hij is niet erg handerig: hij findt dat bourgeois. tot het milde altruïsme dat ik hierboven kenmerkte ala zijnde het karakter van het eenig-mogely k gemeenschappelijke der poësie, wil dete pcëiie hare plaata vinden op een eenwigheids-vlak. Maar dat de nog zeer jonge A. Beland Holst me verleidt tot dat gevoel van golvende wijdte, me zicht geeft op een oneindigheid van zoete vergezichten, alleen door de kracht van zijne innige bewogenheid: kan mij betere hoop gegeven worden, dat ik hem in volle overgave tot het leven zie gaan, en met volle overgave uit zijn verdere leven zie treden, naakt ala de onschuld en naakt als de schuld? Ik sprak van wijdte. Ik herinner mij, dat men hem reeds een dichter der ruimte, der wijdte genoemd heeft. En zeer zeker te reent. Niet alleen echter omdat hij er dikwijls van dicht, er blijkbaar naar haakt, en zijne beeldipraak er steeds eene is die aan licht en lucht herinnert. Maar vooral omdat ontlui kende, zich verbreidende, zich sieeds breeder ontplooiende rbythmen-beweeg dat uiterlijk, als teeken van een schoon innerlijk bestaan, zich in zijn beste werk openbaart. Waar de meesten van dexe generatie de BianeBlnme aan het ontleden zijn gegaan, heeft hij ze haar zelf laten voortzaaien; en thans, na zoo korten tijd roede, overdekt zij, van aan den slootkant waar ze alleenig ea eenzaam groeide, de ruime weide die den sloot ontwast, onder de breedheid der hemelen.... Zulke vruchtbaarheid ontkiemt alleen in goeden, rijken dichters-grond. Bjj eerste door bladeren al van Roland-Holst's bundel, blijkt deze rijkheid uit een eenheid onder de ge dichten, eenheid die nog riet geheel organisch ia, die hier en daar met wat te zeer blijkbaren overleg ia bereikt, maar waar men van voelt dat zy toch ook buiten het organi seerend brein van den dichter bestaat, en «aar dit organiseerend brein alleen bij tnsechen kwam omdat het gemoed nog de noodige algeheele rijpheid ontbeerde. Als na A. Roland Holst, de egoïstische diaaectie en de fijn bedachte rheth'oriek van zijn generatie ontgaan, zich nu maar niet verleiden laat, door de grage sponianeïteit van den eigen rhythmns, tot eene gemakke lijke eigen rhetnoriek; als hij zich, met andere woorden, maar weet genoeg te honden hu kontrool op eigen gemoedsniting, na hij ontsnapt schijnt te zijn aan het verslavend toezicht van zijn geest op wat men op zijne jaren voor de beste poëzie houdt, dan ver wacht ik, dat hu ons waarlijk poëzie zal schenken, die onder de beste van dezen tijd zal zijn. Ik wensen het hem toe, en ook mezelf. KABEL VAN DB WOESTIJNE. Calhirine de Jfédicis and the Jrench Reformation by Edith Siche). Nadruk virloden. Soms ia het talent waarmee historische boeken geschreven worden menschelijk grooter dan dat andere artistieke vermogen, dat de roman schept. Ja met een niet al te onwaar schijnlijke paradox kan men zeggen, dat in sommige gevallen aan oude gebeurtenissen, doode documenten en gesehriften door den bescheiden historieschrijver evenveel leven hergeven ia ala door den kwasi-knnatenaarmmiHiimimiiiiimiiiftiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiimiHiiimmiimimmiiiif Daar stond 'k nu. 'k Humde eens en vroeg dan: Alles wel?" Jos, z'n pijp uit den mond nemend, keek me aan, of 'k uit 'n andere wereld kwam. Daarop vertrok z'n gezicht zich tot 'n satanische grijns en hij schraapte: Alles wel? Hahaha! Ja, we leven nog. En we hebben nog te eten!", waarna-ie verwoed den steel van z'n pijp begon te bebijten, alsof dat 't eenige was, waarop-ie nos knabbelen kon. Eenigszins verschrikt keek 'k schuw naar Co en 't aardappel-mandje. Dit echter had ze reeds met 'n moe gebaar van zich afgezet en ze diepte uit 'r zak 'n broei-warmen appel op, waaruit ze dadelijk groote happen beet. Jopie, opmerkzaam gemaakt, wierp ze 'n paar hazelnoten toe. Bij tijden waren de Henkeman's streng vegetarisch. Inderdaad, de toestand zag er niet zeer bemoedigend uit. ? Wil 't niet era: vlotten met 't werk? vroeg 'k belangstellend. Daarmee kreeg 'k Jos dadelijk op gang. Als je rooken wilt, geneer je niet" begon-ie. Mijn... hahahaha! kistjes zijn momenteel leeg." 'k Haalde m'n koker uit den zak en presenteerde 'm, wat-ie zich zonder te veel omhaal liet welgevallen. Dan, terwijl-ie venijnig rook uitblies, alsof 't minstens 'n verpestenden stank verspreidde, ontrolde-ie gaandeweg z'n overkropt gemoed. 't Is nog nooit zoo kolossaal met m'n werk gegaan! Enorm ! De ideeën bestormen me. 'k Houd m'n hoofd vast. 'k Ben er bij oogenblikken gek van. Niet waar, Co ?" Co knikte, al half door 'r appel heen. Za sprak 'in nooit tegen. Trouwens, wat zou 't ook helpen ? M'n conceptie-hol daar is tegenwoordig 'n hel voor me. Telkens en telkens word 'k er naar toe gedrongen, om 'n nieuw denkbeeld op te krabbelen, 'k Heb geen handen genoeg. Ze vallen me in bij dozijnen. Ga er maar eens kijken. Let niet op dat wurm, want dat schreeuwt toch. De wanden hangen vol, de vloer ligt bezaaid. Ha, 't is prachtig!" Wild streek Jos door al z'n haren en z'n oogen stonden begeesterd. Dan trok-ie weer verwoed z'n broek op. Ik feliciteer je" sprak 'k met warme vriendschap en stak 'm de hand toe. Doch hij zag die niet, wilde die niet zien. Hij blies me 'n kolossalen wolk van m'n eigen sigaar in 't gezicht en, na 'n duivelschen lach, waarnaar de wiegeling vijf minuut verbijsterd lag te luisteren, barstte-ie los: Ha, noem me liever diep rampzalig. Wat doe je in dezen nuchteren tijd met ideeën! Als 'k er gén had, dan maakte 'k fortuin, verdiende 'k schatten. Koetjes schilderen in de wei en binnenhuisjes met of zonder koekepan! Hahaha! Maar ze krijgen er me niet onder. Nee l 'k Verkoop m'n ziel niet. Nooit l" Hij nam 'n heldhaftig-verdedigende hou ding aan, alsof er van allea kant kunstkoopers op de loer lagen, beslag te leggen op z'n kolossaal talent. Later echter vernam 'k, dat die z'n adres niet wisten. Hield-ie dat misschien angstvallig verborgen? Kijk l" riep-ie uit en hij sleepte me mee naar 't Paradijs. Zie je niets, wat je dadelijk trekt, dat je als 't ware toeroept: Hier moet je zijn en nergens anders i'" van-de-roman aan de bloeiende levende wer kelijkheid van den huldigen dag ia ontroofd. Arm il het wetenschappelijke of politieke talent, dat in de historische gebeurtenissen den measch niet ziet, en arm, armbloedig het litteraire Holland dat in de litteratuur enkel den vorm aanbidt. Hoe kostbaar ia de aandacht en oplettend heid die zoekt naar de eerzucht, en den atrijd en de' hartstocht van de menschen, die de historie maakten. En wat een voedsel geeft zij ons verlangen naar begrip en inzicht in het onafgebroken voortgaande groote be drijf, wat een houvast voor ona willen weten, wat wij zelve zijn. Het werk van Edlth Sichel toont die, zeldzame, menschelijke belangstelling. En bovendien is het geschreven in den styl van goede boeken. Want hoe grót haar weten schappelijke nauwkeurigheid zijn moge, zijn toch haar vol «innen geen opsomming van brj een gegaarde feiten. Maar veeleer is in iederea volzin aangedragen iets kennelijke van het geheel. Het ia geschreven in een opgewekten toon van groote intelligentie. Het tempo lijkt de eerste bladzijden iets te vlug voor naawkenrig verstaan van de details. Maar doorlezend herkent men een stem, een bepaalde wijze van uitdrukking en mededeeling, een wegbereiding voor het volgend verstand. En dan is haar snel tempo een pleizierige en versterkende vaart. En waarom dit werk van haar zoo'n groote bekoring heeft, kan ik niet beter toonen dan door weergave van enkele passages, die hier zullen volgen. Maar toch wil ik niet vergeten ook te wijzen op een zoo voor de hand liggende en curieuze vergelijking met een ander werk over dienzelfden tijd, een roman, van dat brj uitstek sociaal litteraire genie, Honoréde Bilzac. Want niets is zoo schoon als te erkennen, dat Balzac, die zijn Cathérine de Médicis" trouwens zelf een philosophische stu die noemde, zoo diep en juist dien tijd begrepen heeft, alsof hij beschikte over al de bronnen dn de wetenschappelijke methode van onzen tijd, en dat van den anderen kant boeiende gedeelten uit Edith Sichei's boek in de her innering zoo'u groot-romantischen luister behouden als waren het episodes uit het verzonnen" verhaal van BAÏZÏC. Het eerste betreft de geboorte van den lateien Henri IV, die de laatste Valois, de drie zoons van Cathérine de Médicis, op den troon van Frankrijk opvolgde. ?3fr Een uur sporen van Laon, lijst op een hoogen heuvel het reusachtige vesting-kasteel van Coucy, het grootste en best-versterkte van Frankrijk. Troonend op dien hoogen heuveltop lij kt het op een in steen veranderden gigant de Geest van het Feudaliame, Titanisch, maar hulpbehoevend neerziend op het nieuwe schouwspel van de wereld aan zijn voe'. Hier was het, dat haar (Jeanne d'Albret's) eerste kind ter wereld kwam. Het werd aan de hoede van Jeanne's oude gouvernante toevertrouwd, die het arme schepseltje de verzorging deed ondergaan, in dien tijd bij geboorten ia aanzienlijke geslachten voorgeschreven. Het werd opge sloten, angstvallig bewaakt voor iederen adem tocht van frissche lucht en gehouden ineen donker vertrek, in een wieg, begraven onder 'k Keek nauwlettend rond. Overal lagen teekeningen, krabbels, sommige verkreukeld of met de sporen van 'n onschoone zool. E a 't behang was volgeprikt met 'n uitge zochte collectie aquarellen en andere verven. Op goed geluk stapte 'k naar 'n hoek bij 't raam en tot m'n groote blijdschap bleek dat de juiste richting te zijn. Ha!" juichte Jos haast, zoodat de kleine in de wieg opnieuw begon te krijten. Hij ziet 't dadelijk, Co! Ja, 'k wist 't wel! Den grootsten stommeling moet 't boeien!" 'k Nam gaarne aan, dat dit laatste niet op mij sloeg, 'k Stond nu voor 'n wonderlijk geval, dat 'k eerst voor zee aanzag, toen voor 'n rivier en eindelijk voor wat 't was : lucht; niets dan lucht. 'k Voelde, hoe Jos in spanning achter me stond. Daarom, toch iets te zeggen, zei 'k, heel eerlijk: Curieus". Niet waar ?" stemde Jos enthousiast toe. Dan, na 'n oogenblik: Weet je, hoe 't ding heet ?" 'k Kon er zoo gauw niet achter komen. Gelukkig was Jos me voor. De doode kraai". Nu kon 'k m'n verwondering toch niet geheel bedwingen. De doode kraai?" vroeg 'k aarzelend. Ja!" schreeuwde Jos ongeduldig. Jij zoekt 't beest, hè? Dat doen ze allemaal. De ezels l Maar begrijpen jullie dan niet, dat 't veel mooier is, 't beest niét te schil deren ? Wat zegt 'n dooie kraai 'i Geen bliksem! 'k Bedoel: 'n dooie kraai schil deren, kan iedereen. Maar 'm niét te schil deren en 'm dan toch te doen vermoeden ergens in de onbestemde ruimten van 't wereld-wee, d&t is kunst. Niet de materie, maar de idee, 't begrip! Zie die lucht l Zie, zeg 'k!" (Jos pakte me bij 'n schouder, doeh dit was volstrekt niet noodig, want 'k zag heelemaal niets anders). Dat is geen regenlucht, of geen donderlucht, of geen hagellucht, of geen zonnelucht. Nee, 't is geen eens lucht. Die kan je voor mijn part cadeau krijgen! 't Is slechts symbool, 'n symbool van ramp, ellende, verlatenheid. Die wolken, die eiglijk geen wolken zijn begrijp je me? Volg je me? God, Co, laat dat wurm z'n mond toch us houwen! die wolken roepen 'tuit: Daar ergens ligt, hu hu, 'n doode, hu hu, 'n doode kraai!'" 'n Tragedie, afschuwelijk! Je voelt de kraai. Ja, als 'k m'n oogen sluit, zie'k'm. Daar!" De oogen dicht, prikte Jos met den wijs vinger bijna in m'n oor. 'k Wendde me wat af. Men moet niet te lang naar tragedies zien. Welke schilder heeft dat vór me ge daan ?" vroeg Jos, terwijl-ie weer in de werklijkheid keek. Ze kunnen er naar ruiken! Ja, koetjes en koekepannen. Maar 'n kraai, die er niet is l 'k Ben er mee naar drie kunstkoopers geweest. Hahal 'k Hak liever m'n hiel af, dan dat 'k ooit weer 'n voet zet in hun schande-winkels" Bloedzuigers zijn 't, verkrachters van de ziel l Weet je, wat ze zeien? De een zei Meneer, u moest die lucht wat stoffeeren". Stoffeeren! Alsof 'k gemeubileerde kamers verhuur! De ander vroeg, waar 'k de onderste helft gelaten kad. Die lui zien niets l En de derde, dien 'k nog us speciaal op m'n kraai opmerkzaam maakte, zei Meneer, 't beest is niet af genoeg". Nu vraag 'k je! Wat maalt 'n dooie kraai er gond-bestikte draperieën. Het prineje, dat niet heel sterk was, kon deze wij «e van verpleging niet verdragen en stierf. Zoo een tweede jongen, die op den eerate vrij inel was gevolgd. De derde ontkwam aan da eerate gevaren, maar zijn lot was nog droe viger. Zjjn min, een xeatiende-eenwache minvan-een-prina, hooggeboren en van een overmoedigen levenslust, was aan een ven ster staande, liefde's spiegelgevecht aangegaan met een hoveling, die zich op een balcon van een lagere verdieping bevond. Toen, zich op een nieuwen vorm van vermaak bezinnend, wierp zij hem de baby toe als een bal, maar hij ving niet en het kind viel op den grond. De ongelukkige vrouw, zinnelooi van angst, slaagde erin de gillende kreten van het wezen'j e te smoren. Maar een break van de looze ribben werd niet opgemerkt voor het te laat was. Het arme kind volgde het lot van zijn voorgangers en opnieuw bleven zya oudera zonder zoon. Maar de vader van Jeanne, toen nog in leven en de eenige, dien zij vreesde, nam dit ongeval niet zoo licht op. Het verlies van een erfgenaam, was een groot verdriet en zijn woede by de derde kleine baar kende geen grenzen. Het was alleen de schuld, zeide hij, van haar veronachtzaming, en wan neer zij weer moeder worden mocht, zon hij zelf zijn kleinkind groot brengen. Hij was zoo goed als iyn woord, en toen zij ziek opnieuw in verwachtingsvolle .omstandig heden bevond, dwong hij haar de belofte af dat zij de zorg voor het kind geheel in zijne handen zou overgeven. Daarop deed hij haar vervoeren naar zijn paleis te Fan in Béarn, en hier waa het, dat op 13 December van het jaar 1554 de kleine Henri IV het levens licht aanschouwde. Zgn geboorte waa de aanleiding tot eea weddingschap, die door Jeanne gewonnen werd door een lied. Haar vader, in zijn karakter van goede gehumeurdheid teruggebracht, waa op een zekeren dag naaat haar gezeten. Zij spraken misschien over de komende gebeurtenis, en over de gewichtige gevolgen daarvan; over hun wenschen naar een zooa en over de aanzienlijke nalatenschap, die zijn deel zijn zou. Henri ver moedde, dat zijn dochter wel nieuwsgierig waa de bepalingen van zijn testament te kennen. Ineens stond hij op en opende een koffer, waaruit hij een lange halsketen nam, waaraan vastgehecht was een klein gouden doosje. Ma fiile," zeide hij, dit doosje ziet ge. Ik schenk het je, onder deze voorwaarde, dat je voor mij onder het ter wereld komen van j e kind een Gasconsch of een Bearneesch liedje zult zingen. Een meisje van kraakporcelein of een kniezerige jongen wil ik niet hebben." Jeanne onderging de bekoring van haara vadera woorden en beloofde. Hij beval toen zijn ver trouwden knecht, Cotin, in haar kleedkamer t* slapen en hem te halen op het beslissend oogenblik. Toen dat oogeablik kwam, tus schen twee en drie uur van een donkeren wintermorgen, werd zij haar belofte indachtig en zeide Cotin haar vader te roepen. Enkele minaten verliepen en daarop hoorde zij op de treden van de groote trap van het paleis den voetstap van den koning en met een aterk, doordringend maar zoet gelald hief zy aan te zingen: om, of-ie af is ? En met zulke stommelingen heb je te maken! Die hebben 't heft in handen. Die kunnen je laten crepeeren, als ze willen! Er moet revolutie komen, op ruiming! Dan eerst is de weg vrij naar 't Ideaal l" Jos, 't Paradijs ontvluchtend, stapte, met weer 'n haal aan z'n broek, terug naar z'n gezellig vór. 'k Volgde 'm, ook omdat de wiegeling 'n steeds erbarmelijker keel op zette. Kan dat kind van jou dan niet 'n oogen blik zwijgen ?" snauwde Jos. Waar zijn onze uitbouwen toch voor ?" Co, weer aan 'n verschen appel 'twas enorm, zooveel als ze daarvan aankon. En waar haalde ze ze vandaan ? keek flauwtjes op, schuins langs 'r Cleo-haar. Ze wou iets zeggen, scheen 't, maar ze wist niet wat. Gelukkig hoorde zojuist't dienst meisje in de gang, terug van 'n boodschap. Daarom zei ze, met 'n traag gebaar, alsof dat 'r zelfs nog te veel was: Chris zal 'm wel wegzetten". Er werd geklopt. Chris trad binnen. Heb je 't ?" vroeg Co. Nee" zei Chris. Waarom niet" nader-informeerde Co. Ze gaffe niks meer, zeie ze, voor 't andere betaald was". O!" begreep Co dof en ze deed 'n hap in 'r appel, dat Jopie er zelfs verbaasd van keek. De bourgeois!" smaalde Jos. Steek nog us op" stelde 'k joviaal voor, 'm te troosten; ook omdat-ie de laatste minuut m'n sigaar geen seconde uit 't oog verloor. In gedachten" tastte-ie andermaal in m'n koker. En, dadelijk weer venijnig paffend, alsof-ie de lucht bepaald onuitstaanbaar vond, droeg-ie Chris op: Ga dan naar de overkant." Daar ben 'k ook al geweest" zei Chris gelaten. Ha I" begreep Jos, weer met een van z'n meest satanische glimlachen. Dus nergens leverden ze meer op crediet! De honger dood stond voor de deur! Nog zag-ie 'n uitkomst. Ga naar die nieuwe winkel op de hoek. Daar kennen ze ons nog niet." Ja, dat zegt " zei Chris levenswijs. Mot u us komme!" Dit laatste deed de deur dicht. Dus drong Jos niet langer aan. Je ziet, wat 'n naam 'k maak!" riep-ie me toe met schrijnenden spot. De faam gaat me vooruit l O, hoe schoon is 't, kunstenaar te zijn!" Hij zette zich, op 'n tabouretje, zeer laag bij den grond. Co, wórdt 't daar nu rustig?" Hij wees naar 't Paradijs. Ach, Chris, breng jij zus even achter. Wil je ?" vroeg Co, met 't tong de laatste appel-resfe verwerkend. O, Chris wilde wel. Ze wilde altijd. Ze had nooit iets anders dan te willen. Nog geen zestien, was ze al in 'r zevenden dagdienst. En overal waar ze kwam, vond ze 't zelfde: 'n missen boel. Je wende er aan. En thuis was 't net zoo. Wat ze van 'r vroegen, deed ze. Ze stond bullebassen van schuldeischers te woord, gaf niet thuis, al hoorde je meneer zingen, dat de gang er van dreunde, droeg aschbakken weg, ver boven 'r kracht, liep 't vuur uit 'r sloffen, om ergens iets 'n halve cent goed

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl