Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1845
niet ia dan ressltaat van doorvoerd rede
neeren maar daarom nog niet den innigen
gloed bezit van eene wijsgeerige wiaheid
weet za dan voor te stellen met allerlei
mooi-doeneri] van beelden, van vere-arabeaken,
van klank. En als bewijs van deze bijzondere
knapheid, die hem wel degelijk onder dezen
van zijne generatie rangschikt, zonder dat
b.tf in ieta er bovenuit groeit, dit sonnet:
Wijdheid.
Wijdheid van zijn ia vrijheid van gedachten
Ia heldere open geest als lichtfontein
Opwaarts te «tralen, en dan ijl en fijn,
Gondlnchtig zwevend vocht, in daling zacht en
Overal neer te regenen zoo rein
Ala in de najaarsochtenden, na nachten
Van Bteromklaarde kort, de zon met prachten
Van goud dooreprenkelt sferenkriatallijn.
't Ia de glimlach"na lnid-gez«ngen jeugd
Eet ijl geluk dat glanzende eeuwigheid
Te ademen schijnt in een verstilde vrengd.
't Is ala een zee die na een wilden stijjd
Met golven van al ver de kim ontweken,
Vol zonweerspiegeling ligt gladgestreken.
Het zal wel niet noodig zijn dat ik, in dit
goed voorbeeld der nieuwere rhetoriek vol
dichterlijkheden en met zoo weinig poëzie,
model der jongste vers-elegantie vol sierlijke
gladheid en met zoo weinig innerlijke
golvingslenigheid, ik zal hier wel niet moeten
wijzen hoe al deze, thans zeer geliefde,
subtiviteiten alle ontroering, tenzij eenë zeer
broore intellectneele ontroering, uitsluiten.
Trouwens, nergens, ook niet in de veel betere
deelen van zijn boek vind ik bij A. Roland
Holst die opperste oprechtheid, dewelke alles
durft te zeggen wijl het ia doorleden, door
voerd en op de lippen doorproefd, die hui
verende of blakende naaktheid dea
menscbelijken gemoeda, die, in alle zuiverheid, zonder
leugen en zonder terughouding, uitgesproken
op ebbe en tij van het rasser of trager, heeter
of beachaamder bloed, naar klank en klaarte
van den gnl-open of bang-benepen,
luid-galmenden of duister-krij schenden atrot,
deeenigeeawige band ia van menseh tot mensch, ds
eenig-eeuwige gemeenschap die niet ontgoo
chelt, de keten van vreugde en van leed waar
ik, schakel naast een schakel, me erken in den
broeder die naaat mij te j abelen of te schreien
ataat: o, eenige verstandhouding onder de
kinderen van Adam, buiten alle veratoorbaar
bedenken der menschen om, waar geslacht
na geslacht de onontkomelqke eenheid,
de onverbiddelijke bestemming in ziet, en
waarvan de uitgedrukte Poëzie de eeaige
zijn kan, die in haar wezen de eigen besten
digheid draagt.
Tot zulke luiende en alle diepten ontroe
rende mededeelzaamheid, tot zulke nederige
en sublieme open-hartigheid, tot zulke
gemartelden maar wijzer makenden eenvoud van
ziel en geest heeft A. Eoland Holst het niet
gebracht. Ik vermag dan ook in zijn werk
vooralsnog dat eauwigheida-beginael niet te
erkennen, dat ik in de poëzie ala het eenige
steeds genietbare, wijl ateeda-menachelijke
heb ondervonden te zijn. En nochtans leest,
bid ik n, volgende verzen:
Aan de Schemering.
Moeder en beminde voor de velen
Die in duister droef en starend zijn,
Het hiervolgende feuilleton behaalde bij de
Novellenprijsvraag, door dit Weekblad
uitgeschreven, een der Derde Prijzen.
SCHILDERS-VREUGD.
DOOR
JOH. W. BROEDELET.
Nadruk verloden.
Chic was 't er niet. Maar wel gezellig.
Je behoefde bijvoorbeeld niet eerst 'n
dubbele belegering van zware portières
door, vór je je compliment afstak bij
mevrouw in den salon (trouwens 't woord
salon" kenden de Henkeman's, meen 'k,
alleen uit afleveringen-romans, welke zij
verslond; hij veegde er enkel z'n pennemes
aan af of zette er glazen water op).
Nee, je stapte zóuit de kale gang,
waar niets dan 'n paraplubak stond zonder
paraplu's, in 't voorvertrek, waar zoowel
ontvangen, gegeten, gehuisd als somwijl
geschilderd, gegymnastiseerd en met pijl
en boog geschoten werd. Late vrienden
logeerden er ook wel en 'k meen, dat er
'n enkele maal ook werd gebaad. Doch dit
laatste heb 'k nooit meegemaakt.
Sans gêne dus; daarom niet ongenoeglijk.
En je had ruimte van bewegen, want veel
stond er niet. En wat er stond, was nogal
wankel, ruimde je dus, als 't je hinderde,
gauw uit den weg. Vandaar dat, wanneer
't gezelschap bijzonder voltallig was de
Henkeman's ontvingen druk de kamer
in 'n minimum van tijd was ontmeubeld.
Je moest dan wel staan, wat op den duur
vermoeiend is, maar 't hield je ten minste
wakker en 't gaf iets los, ongekunstelds
aan 't samenzijn. Je kon je soms zelfs ver
beelden, dat je je op 'n gezelligen clubtocht
bevond, zóliepen allen dwars door elkaar
of in groepjes 'n eindje op, druk
gesticuleerend en in hoogst geanimeerd gesprek.
Ja, aan kou we t j eu deden de Henkeman's niet.
De suite-deur stond meest open. Niet
voor 't gezicht! Want was de voorkamer
al niet rijk aan chaüe longue's,
Mimitafeltje's, causeuse's, 't achtervertrek was
direct te exploiteeren als rolschaatsbaan:
je viel er zelfs niet over 'n stoof. Henkeman
noemde 't daar z'n conceptie-hol" hij
broeide er zn geweldigste kunstwerken
uit ; ook wel z'n Paradijs. Nu, even
maagdelijk was 't er minstens, 'k Geloof,
dat, vele, vele jaren her, de Henkeman's
iets dikker zaten in wat men gemeenlijk
't huislijke comfort noemt. Echter, de tand
des tijds had veel vrekkig verknaagd. En
ook, om deze beeldspraak nog iets door te
voeren, de tand des deurwaarders 'n
geweldige slagtand, 'n heele ivoormijn l
had er verwoestend in gehuisd, zoodat slechts
'n wrak, 'n ruïne overbleef van wat eens
statig zeilde op de geordende huwelijkszee.
Doch de Henkeman's trokken er zich niets
van aan, geheel los van dat wurmige gedoe,
waarover ieder ander zich zoo dwaaslijk
bekommerde. Zïj leefden in 'n geestelijke
sfeer, waar men desnoods genoegen nam
met n rieten stoel en 'n tafel van twijfel
Weea ook zacht voor haar die ik beminde,
Laat haar uw glanzende weemoed vinden,
Laat uw weemoed zacht baar wanhoop heelen,
En uw streelen doven hare pijn:
Allen, die vergeefsche leege handen
Strekken naar een liefde hen ontroofd,
Ala hmn hart aan troost niet meer gelooft
En hun slapen wanhoopkoortsig branden,
Voelen om hun vrengdverlaten hoofd
De onvermoeide koelte van uw handen.
Want g'J weet de sprakelooze smarten
Van wie om te vroeg verloren schoon
't Luide lachen van het leven tarten
Tot de weerklank hun doorwonde harten
Breekt met hoon.
Van wie aan het venster ala het duistert
Staren, wijl hun tranenloos verdriet
Naar het ruischen van den regen luistert
En hun mond vergeefeche liefje fluistert,
En hun oog vergeefs het leven ziet.
Vaa wie eenzaam in doorwaakte nachten
Hnivren voor den dag die komen gaaf,
Tot de zon een schuchter droomen slaat
Met de snelle wreedheid van verachten.
Schemering, wier zachte handen streelen
Allen die alleen gelaten zijn,
En in duister met doorwonde harten
't Lulde lachen van het leven tarten,
Moeder en beminde van die velen
Troost ook streelend haar verzwegen pijn,
Doof het atage rnstelooze branden
Van haar wanhoop in uw koele handen,
Soheemring, laatuwmijmrende adem streelen
Langs haar oogen die zoo starend zijn.
Hier hoort gij, nietwaar, een kloppend
menachenhart. Gjj hoort het, gij begrijpt het
niet zoozeer nog in de reeksen woorden, in
de volzinnen, in den redeknndigen samen
hang der uitgedrukte gedachten, dan in een
natuurlijken gang van verzen en strofen, die
u meesleept zooals de dichter-zelf er door
medegesleept, omdat de dichter-zelf er door
medegesleept ia geworden. Q-jj hoort het, grj
begrijpt het, dat menschelijke hart, omdat
het zich uit in zijn natuurlijken rbythmus,
naar de eigen beweging, in den eigen klank.
En gij volgt den zang in de lenigheid, in de
ingetoomde of slnierslierige, in de keerende
of nitgelengde, in de golvende bewogenheid
van 'a dichters schoonen schroom. Hier is
geen bedenken meer: alleen nog een diepe
stemming, niet tot de preciesheid van het
intellect opgeleid, niet tot weten
gekrystaliseerd, maar die haar-zelf erkent in den tragen
wentelgang der beelden, en die beelden Ie ven
inblaast van de eigen adem, naar deze deint
op den vaart van het bloed.
Neen, dit is nog niet de uiting van een
hoog, een ernstig, in den gang dea tijds
even stilstaand levens-moment. Dit is nog
geen gedicht, dat doorweegt in de schaal der
poëzie, en, zoo wij er ons in erkennen, wij
weten dat wij het dieper hebben doorleefd.
Maar: het is zeer oprecht, zeer
gelatenoprecht, zeer vroom-eenvoudig. Ea het wijst
op een innerlijk leven, dat zich niet verkracht
aan gewildheid; het wjjst op ondergaan, op
belijden, op vereeren van zelfs het zeer
nederige van het leven. Het veriatellectneelde,
steeds-zich-zelf-anecalteerende, het zich-zelf
verterende individualisme groeit er nog niet
immuun mi mimi iiiimimmiiii iiuiiiimm
achtige stabiliteit. Bijkoopen deden ze even
min. Eerstens wijl hun daartoe 300 en
zooveel dagen van 't jaar de middelen, 't
leelijke, protsige geld ontbraken. En de
overige, weinige etmalen besteedden ze hun
overtollige financiën liever aan meer direct
te consumeeren levensvreugden als: nieuwe
broeken, 'n huis japon, kreeft, oesters, port
en andere wijnen. In zekeren zin waren de
Henkeman's echte levenskunstenaars.
't Overige van hun huis lag voor de
meeste bezoekers in 't duister. Ik heb er
eens 'n blik in geslagen, 'k Zag 'n keukentje,
vettig, walmig, met hier en daar scheef
aan 'n verdwaalden spijker 'n enkele pan,
die nieuwsgierig door z'n eigen bodem keek.
Dan kwam je in de uitbouwen, waar ge
slapen en, bij helder weer, ook geschilderd
werd. 'k Zag op tegen 'n berg van
beddegoed, bultig, valleiïg, 'n wanorde, of er
heviff slag geleverd was door slaapdronken
reuzen. Die eene blik was me voldoende.
Ik gevoelde me behaaglijker in hun ge
zellig vór.
Toen ik er de vorige maand kwam, ont
vingen de Henkeman's me met hun gewone
hartlijkheid. Co, in 'r peignoir, welke 'k me nog
van onze eerste kennismaking herinnerde, zat
over 'n mandje aardappelen gebogen, welke
ze niet schilde. H 'ij, J os, handen tusschen
hemd en pantalon, liep heen en weer met
onnoodig groote stappen, de zijkanten van
den vloer zorgvuldig vermijdend; want dan
kwam je op hout, wat geweldig kon klotsen
en Co had weer last van 'r hoofdpijn. In
'n hoek bij 't raam lag de kleine Joop over
den grond te knikkeren met ongekookte
bruine boonen. Uit 't conceptie-hol" klonk
't zachte gebler van de jongste^?de
Henkeman's waren laat in hun kinderen
gekomen , die daar met z'n wieg tijdelijk
was ondergebracht, dus de maagdelijkheid
van 't Paradijs lichtelijk schendend. Ik
voelde me weer dadelijk in den familie
kring.
Voorzichtig m'n weg nemend langs 'n
tafeltje, dat 'k kende 't ding had altijd
de onhebbelijkheid, met je mee te gaan ,
stak 'k Co bruisend de hand toe. Zij, de
hare afvegend aan 't ochtendkleed, reikte
me die dan slapjes aan, met 'n van hoofd
pijn schuinschen blik onder langs 'r vrij
zinnig opgemaakt Cleo-haar. En ze zei:
Zoo P", wat zoowel alles als niets beteekenea
kon, zoodat 't moeilijk voor me was, er op
in te gaan. 'k Wou dus al, dwars over 'n
hindernis van kinderspeelgoed en 'n teeken
map, oversteken naar Jos, toen 'k aan bei
m'n broekspijpen werd vastgegrepen, 'k
Eeek benedenwaarts en ontwaarde kleinen
Joop, die tegen m'n beenen lag te duwen,
omdat 'k op twee van z'n bruine boonen
stond, 'k Hou van datkinderhandjes-gegraai,
dus bukte me, 'm te aaien. Doch Jopie, die
zeer vrij wordt opgevoed bloemen in 't
wild zijn 't mooist, is een van Jo_s' opinies
beet me vrij felletjes in m'n duim, zoodat
'k m'n hand haastig terugtrok. En, nu niet
meer wijkend voor de versperring van 'n
houten paardje, dat, geheel staartloos en
zonder manen, me melancholiek stond aan
te staren, stevende 'k recht op Jos af met
'n joviaal besjour l" Jos, die juist z'n broek
weer optrok, wat nooit voor langer dan vijf
minuut hielp, zei op zijn beurt: zoo?"
Doch hij stak me de vijf niet toe, want hij
is niet erg handerig: hij findt dat bourgeois.
tot het milde altruïsme dat ik hierboven
kenmerkte ala zijnde het karakter van het
eenig-mogely k gemeenschappelijke der poësie,
wil dete pcëiie hare plaata vinden op een
eenwigheids-vlak. Maar dat de nog zeer jonge
A. Beland Holst me verleidt tot dat gevoel
van golvende wijdte, me zicht geeft op een
oneindigheid van zoete vergezichten, alleen
door de kracht van zijne innige bewogenheid:
kan mij betere hoop gegeven worden, dat ik
hem in volle overgave tot het leven zie gaan,
en met volle overgave uit zijn verdere leven
zie treden, naakt ala de onschuld en naakt
als de schuld?
Ik sprak van wijdte. Ik herinner mij, dat
men hem reeds een dichter der ruimte, der
wijdte genoemd heeft. En zeer zeker te reent.
Niet alleen echter omdat hij er dikwijls van
dicht, er blijkbaar naar haakt, en zijne
beeldipraak er steeds eene is die aan licht en
lucht herinnert. Maar vooral omdat ontlui
kende, zich verbreidende, zich sieeds breeder
ontplooiende rbythmen-beweeg dat uiterlijk,
als teeken van een schoon innerlijk bestaan,
zich in zijn beste werk openbaart. Waar de
meesten van dexe generatie de BianeBlnme
aan het ontleden zijn gegaan, heeft hij ze
haar zelf laten voortzaaien; en thans, na zoo
korten tijd roede, overdekt zij, van aan den
slootkant waar ze alleenig ea eenzaam groeide,
de ruime weide die den sloot ontwast, onder
de breedheid der hemelen....
Zulke vruchtbaarheid ontkiemt alleen in
goeden, rijken dichters-grond. Bjj eerste door
bladeren al van Roland-Holst's bundel, blijkt
deze rijkheid uit een eenheid onder de ge
dichten, eenheid die nog riet geheel organisch
ia, die hier en daar met wat te zeer
blijkbaren overleg ia bereikt, maar waar men van
voelt dat zy toch ook buiten het organi
seerend brein van den dichter bestaat, en
«aar dit organiseerend brein alleen bij
tnsechen kwam omdat het gemoed nog de
noodige algeheele rijpheid ontbeerde.
Als na A. Roland Holst, de egoïstische
diaaectie en de fijn bedachte rheth'oriek van
zijn generatie ontgaan, zich nu maar niet
verleiden laat, door de grage sponianeïteit
van den eigen rhythmns, tot eene gemakke
lijke eigen rhetnoriek; als hij zich, met
andere woorden, maar weet genoeg te honden
hu kontrool op eigen gemoedsniting, na hij
ontsnapt schijnt te zijn aan het verslavend
toezicht van zijn geest op wat men op zijne
jaren voor de beste poëzie houdt, dan ver
wacht ik, dat hu ons waarlijk poëzie zal
schenken, die onder de beste van dezen tijd
zal zijn. Ik wensen het hem toe, en ook
mezelf.
KABEL VAN DB WOESTIJNE.
Calhirine de Jfédicis and the Jrench
Reformation by Edith Siche).
Nadruk virloden.
Soms ia het talent waarmee historische
boeken geschreven worden menschelijk grooter
dan dat andere artistieke vermogen, dat de
roman schept. Ja met een niet al te onwaar
schijnlijke paradox kan men zeggen, dat in
sommige gevallen aan oude gebeurtenissen,
doode documenten en gesehriften door den
bescheiden historieschrijver evenveel leven
hergeven ia ala door den
kwasi-knnatenaarmmiHiimimiiiiimiiiftiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiimiHiiimmiimimmiiiif
Daar stond 'k nu. 'k Humde eens en vroeg
dan: Alles wel?"
Jos, z'n pijp uit den mond nemend, keek
me aan, of 'k uit 'n andere wereld kwam.
Daarop vertrok z'n gezicht zich tot 'n
satanische grijns en hij schraapte:
Alles wel? Hahaha! Ja, we leven nog.
En we hebben nog te eten!", waarna-ie
verwoed den steel van z'n pijp begon te
bebijten, alsof dat 't eenige was, waarop-ie
nos knabbelen kon.
Eenigszins verschrikt keek 'k schuw naar
Co en 't aardappel-mandje. Dit echter had
ze reeds met 'n moe gebaar van zich afgezet
en ze diepte uit 'r zak 'n broei-warmen
appel op, waaruit ze dadelijk groote happen
beet. Jopie, opmerkzaam gemaakt, wierp
ze 'n paar hazelnoten toe. Bij tijden waren de
Henkeman's streng vegetarisch. Inderdaad,
de toestand zag er niet zeer bemoedigend
uit.
? Wil 't niet era: vlotten met 't werk?
vroeg 'k belangstellend.
Daarmee kreeg 'k Jos dadelijk op gang.
Als je rooken wilt, geneer je niet" begon-ie.
Mijn... hahahaha! kistjes zijn momenteel
leeg."
'k Haalde m'n koker uit den zak en
presenteerde 'm, wat-ie zich zonder te veel
omhaal liet welgevallen. Dan, terwijl-ie
venijnig rook uitblies, alsof 't minstens 'n
verpestenden stank verspreidde, ontrolde-ie
gaandeweg z'n overkropt gemoed.
't Is nog nooit zoo kolossaal met m'n
werk gegaan! Enorm ! De ideeën bestormen
me. 'k Houd m'n hoofd vast. 'k Ben er bij
oogenblikken gek van. Niet waar, Co ?"
Co knikte, al half door 'r appel heen. Za
sprak 'in nooit tegen. Trouwens, wat zou
't ook helpen ?
M'n conceptie-hol daar is tegenwoordig
'n hel voor me. Telkens en telkens word
'k er naar toe gedrongen, om 'n nieuw
denkbeeld op te krabbelen, 'k Heb geen
handen genoeg. Ze vallen me in bij dozijnen.
Ga er maar eens kijken. Let niet op dat
wurm, want dat schreeuwt toch. De wanden
hangen vol, de vloer ligt bezaaid. Ha, 't is
prachtig!"
Wild streek Jos door al z'n haren en z'n
oogen stonden begeesterd. Dan trok-ie weer
verwoed z'n broek op.
Ik feliciteer je" sprak 'k met warme
vriendschap en stak 'm de hand toe. Doch
hij zag die niet, wilde die niet zien. Hij
blies me 'n kolossalen wolk van m'n eigen
sigaar in 't gezicht en, na 'n duivelschen
lach, waarnaar de wiegeling vijf minuut
verbijsterd lag te luisteren, barstte-ie los:
Ha, noem me liever diep rampzalig. Wat
doe je in dezen nuchteren tijd met ideeën!
Als 'k er gén had, dan maakte 'k fortuin,
verdiende 'k schatten. Koetjes schilderen
in de wei en binnenhuisjes met of zonder
koekepan! Hahaha! Maar ze krijgen er me
niet onder. Nee l 'k Verkoop m'n ziel niet.
Nooit l"
Hij nam 'n heldhaftig-verdedigende hou
ding aan, alsof er van allea kant
kunstkoopers op de loer lagen, beslag te leggen
op z'n kolossaal talent. Later echter vernam
'k, dat die z'n adres niet wisten. Hield-ie
dat misschien angstvallig verborgen?
Kijk l" riep-ie uit en hij sleepte me mee
naar 't Paradijs. Zie je niets, wat je dadelijk
trekt, dat je als 't ware toeroept: Hier moet
je zijn en nergens anders i'"
van-de-roman aan de bloeiende levende wer
kelijkheid van den huldigen dag ia ontroofd.
Arm il het wetenschappelijke of politieke
talent, dat in de historische gebeurtenissen
den measch niet ziet, en arm, armbloedig
het litteraire Holland dat in de litteratuur
enkel den vorm aanbidt.
Hoe kostbaar ia de aandacht en oplettend
heid die zoekt naar de eerzucht, en den
atrijd en de' hartstocht van de menschen, die
de historie maakten. En wat een voedsel
geeft zij ons verlangen naar begrip en inzicht
in het onafgebroken voortgaande groote be
drijf, wat een houvast voor ona willen weten,
wat wij zelve zijn.
Het werk van Edlth Sichel toont die,
zeldzame, menschelijke belangstelling. En
bovendien is het geschreven in den styl van
goede boeken. Want hoe grót haar weten
schappelijke nauwkeurigheid zijn moge, zijn
toch haar vol «innen geen opsomming van
brj een gegaarde feiten. Maar veeleer is in
iederea volzin aangedragen iets kennelijke
van het geheel. Het ia geschreven in een
opgewekten toon van groote intelligentie.
Het tempo lijkt de eerste bladzijden iets te
vlug voor naawkenrig verstaan van de details.
Maar doorlezend herkent men een stem, een
bepaalde wijze van uitdrukking en
mededeeling, een wegbereiding voor het volgend
verstand. En dan is haar snel tempo een
pleizierige en versterkende vaart. En waarom
dit werk van haar zoo'n groote bekoring
heeft, kan ik niet beter toonen dan door
weergave van enkele passages, die hier zullen
volgen. Maar toch wil ik niet vergeten ook
te wijzen op een zoo voor de hand liggende
en curieuze vergelijking met een ander werk
over dienzelfden tijd, een roman, van dat
brj uitstek sociaal litteraire genie, Honoréde
Bilzac. Want niets is zoo schoon als te
erkennen, dat Balzac, die zijn Cathérine de
Médicis" trouwens zelf een philosophische stu
die noemde, zoo diep en juist dien tijd begrepen
heeft, alsof hij beschikte over al de bronnen
dn de wetenschappelijke methode van onzen
tijd, en dat van den anderen kant boeiende
gedeelten uit Edith Sichei's boek in de her
innering zoo'u groot-romantischen luister
behouden als waren het episodes uit het
verzonnen" verhaal van BAÏZÏC.
Het eerste betreft de geboorte van den
lateien Henri IV, die de laatste Valois, de
drie zoons van Cathérine de Médicis, op den
troon van Frankrijk opvolgde.
?3fr
Een uur sporen van Laon, lijst op een
hoogen heuvel het reusachtige vesting-kasteel
van Coucy, het grootste en best-versterkte
van Frankrijk. Troonend op dien hoogen
heuveltop lij kt het op een in steen veranderden
gigant de Geest van het Feudaliame,
Titanisch, maar hulpbehoevend neerziend op
het nieuwe schouwspel van de wereld aan
zijn voe'. Hier was het, dat haar (Jeanne
d'Albret's) eerste kind ter wereld kwam.
Het werd aan de hoede van Jeanne's oude
gouvernante toevertrouwd, die het arme
schepseltje de verzorging deed ondergaan,
in dien tijd bij geboorten ia aanzienlijke
geslachten voorgeschreven. Het werd opge
sloten, angstvallig bewaakt voor iederen adem
tocht van frissche lucht en gehouden ineen
donker vertrek, in een wieg, begraven onder
'k Keek nauwlettend rond. Overal lagen
teekeningen, krabbels, sommige verkreukeld
of met de sporen van 'n onschoone zool.
E a 't behang was volgeprikt met 'n uitge
zochte collectie aquarellen en andere verven.
Op goed geluk stapte 'k naar 'n hoek bij
't raam en tot m'n groote blijdschap bleek
dat de juiste richting te zijn.
Ha!" juichte Jos haast, zoodat de kleine
in de wieg opnieuw begon te krijten. Hij
ziet 't dadelijk, Co! Ja, 'k wist 't wel!
Den grootsten stommeling moet 't boeien!"
'k Nam gaarne aan, dat dit laatste niet
op mij sloeg, 'k Stond nu voor 'n wonderlijk
geval, dat 'k eerst voor zee aanzag, toen
voor 'n rivier en eindelijk voor wat 't was :
lucht; niets dan lucht.
'k Voelde, hoe Jos in spanning achter me
stond. Daarom, toch iets te zeggen, zei 'k,
heel eerlijk:
Curieus".
Niet waar ?" stemde Jos enthousiast toe.
Dan, na 'n oogenblik:
Weet je, hoe 't ding heet ?"
'k Kon er zoo gauw niet achter komen.
Gelukkig was Jos me voor.
De doode kraai".
Nu kon 'k m'n verwondering toch niet
geheel bedwingen.
De doode kraai?" vroeg 'k aarzelend.
Ja!" schreeuwde Jos ongeduldig. Jij
zoekt 't beest, hè? Dat doen ze allemaal.
De ezels l Maar begrijpen jullie dan niet,
dat 't veel mooier is, 't beest niét te schil
deren ? Wat zegt 'n dooie kraai 'i Geen
bliksem! 'k Bedoel: 'n dooie kraai schil
deren, kan iedereen. Maar 'm niét te schil
deren en 'm dan toch te doen vermoeden
ergens in de onbestemde ruimten van 't
wereld-wee, d&t is kunst. Niet de materie,
maar de idee, 't begrip! Zie die lucht l Zie,
zeg 'k!" (Jos pakte me bij 'n schouder,
doeh dit was volstrekt niet noodig, want
'k zag heelemaal niets anders). Dat is geen
regenlucht, of geen donderlucht, of geen
hagellucht, of geen zonnelucht. Nee, 't is
geen eens lucht. Die kan je voor mijn part
cadeau krijgen! 't Is slechts symbool, 'n
symbool van ramp, ellende, verlatenheid.
Die wolken, die eiglijk geen wolken zijn
begrijp je me? Volg je me? God, Co,
laat dat wurm z'n mond toch us houwen!
die wolken roepen 'tuit: Daar ergens ligt,
hu hu, 'n doode, hu hu, 'n doode kraai!'"
'n Tragedie, afschuwelijk! Je voelt de kraai.
Ja, als 'k m'n oogen sluit, zie'k'm. Daar!"
De oogen dicht, prikte Jos met den wijs
vinger bijna in m'n oor. 'k Wendde me wat
af. Men moet niet te lang naar tragedies zien.
Welke schilder heeft dat vór me ge
daan ?" vroeg Jos, terwijl-ie weer in de
werklijkheid keek. Ze kunnen er naar
ruiken! Ja, koetjes en koekepannen. Maar
'n kraai, die er niet is l 'k Ben er mee
naar drie kunstkoopers geweest. Hahal
'k Hak liever m'n hiel af, dan dat 'k ooit
weer 'n voet zet in hun schande-winkels"
Bloedzuigers zijn 't, verkrachters van de
ziel l Weet je, wat ze zeien? De een zei
Meneer, u moest die lucht wat stoffeeren".
Stoffeeren! Alsof 'k gemeubileerde kamers
verhuur! De ander vroeg, waar 'k de
onderste helft gelaten kad. Die lui zien
niets l En de derde, dien 'k nog us speciaal
op m'n kraai opmerkzaam maakte, zei
Meneer, 't beest is niet af genoeg". Nu
vraag 'k je! Wat maalt 'n dooie kraai er
gond-bestikte draperieën. Het prineje, dat
niet heel sterk was, kon deze wij «e van
verpleging niet verdragen en stierf. Zoo een
tweede jongen, die op den eerate vrij inel
was gevolgd. De derde ontkwam aan da
eerate gevaren, maar zijn lot was nog droe
viger. Zjjn min, een xeatiende-eenwache
minvan-een-prina, hooggeboren en van een
overmoedigen levenslust, was aan een ven
ster staande, liefde's spiegelgevecht aangegaan
met een hoveling, die zich op een balcon
van een lagere verdieping bevond. Toen,
zich op een nieuwen vorm van vermaak
bezinnend, wierp zij hem de baby toe als
een bal, maar hij ving niet en het kind viel
op den grond.
De ongelukkige vrouw, zinnelooi van angst,
slaagde erin de gillende kreten van het wezen'j e
te smoren. Maar een break van de looze
ribben werd niet opgemerkt voor het te
laat was. Het arme kind volgde het lot van
zijn voorgangers en opnieuw bleven zya
oudera zonder zoon.
Maar de vader van Jeanne, toen nog in
leven en de eenige, dien zij vreesde, nam dit
ongeval niet zoo licht op. Het verlies van
een erfgenaam, was een groot verdriet en
zijn woede by de derde kleine baar kende
geen grenzen. Het was alleen de schuld,
zeide hij, van haar veronachtzaming, en wan
neer zij weer moeder worden mocht, zon
hij zelf zijn kleinkind groot brengen. Hij was
zoo goed als iyn woord, en toen zij ziek
opnieuw in verwachtingsvolle .omstandig
heden bevond, dwong hij haar de belofte af
dat zij de zorg voor het kind geheel in zijne
handen zou overgeven. Daarop deed hij haar
vervoeren naar zijn paleis te Fan in Béarn,
en hier waa het, dat op 13 December van
het jaar 1554 de kleine Henri IV het levens
licht aanschouwde.
Zgn geboorte waa de aanleiding tot eea
weddingschap, die door Jeanne gewonnen
werd door een lied.
Haar vader, in zijn karakter van goede
gehumeurdheid teruggebracht, waa op een
zekeren dag naaat haar gezeten. Zij spraken
misschien over de komende gebeurtenis, en
over de gewichtige gevolgen daarvan; over hun
wenschen naar een zooa en over de aanzienlijke
nalatenschap, die zijn deel zijn zou. Henri ver
moedde, dat zijn dochter wel nieuwsgierig waa
de bepalingen van zijn testament te kennen.
Ineens stond hij op en opende een koffer,
waaruit hij een lange halsketen nam, waaraan
vastgehecht was een klein gouden doosje.
Ma fiile," zeide hij, dit doosje ziet ge. Ik
schenk het je, onder deze voorwaarde, dat je
voor mij onder het ter wereld komen van j e kind
een Gasconsch of een Bearneesch liedje zult
zingen. Een meisje van kraakporcelein of een
kniezerige jongen wil ik niet hebben." Jeanne
onderging de bekoring van haara vadera
woorden en beloofde. Hij beval toen zijn ver
trouwden knecht, Cotin, in haar kleedkamer
t* slapen en hem te halen op het beslissend
oogenblik. Toen dat oogeablik kwam, tus
schen twee en drie uur van een donkeren
wintermorgen, werd zij haar belofte indachtig
en zeide Cotin haar vader te roepen.
Enkele minaten verliepen en daarop hoorde
zij op de treden van de groote trap van het
paleis den voetstap van den koning en met
een aterk, doordringend maar zoet gelald hief
zy aan te zingen:
om, of-ie af is ? En met zulke stommelingen
heb je te maken! Die hebben 't heft in
handen. Die kunnen je laten crepeeren, als
ze willen! Er moet revolutie komen, op
ruiming! Dan eerst is de weg vrij naar 't
Ideaal l"
Jos, 't Paradijs ontvluchtend, stapte, met
weer 'n haal aan z'n broek, terug naar z'n
gezellig vór. 'k Volgde 'm, ook omdat de
wiegeling 'n steeds erbarmelijker keel op
zette.
Kan dat kind van jou dan niet 'n oogen
blik zwijgen ?" snauwde Jos. Waar zijn
onze uitbouwen toch voor ?"
Co, weer aan 'n verschen appel 'twas
enorm, zooveel als ze daarvan aankon. En
waar haalde ze ze vandaan ? keek
flauwtjes op, schuins langs 'r Cleo-haar. Ze
wou iets zeggen, scheen 't, maar ze wist
niet wat. Gelukkig hoorde zojuist't dienst
meisje in de gang, terug van 'n boodschap.
Daarom zei ze, met 'n traag gebaar, alsof
dat 'r zelfs nog te veel was:
Chris zal 'm wel wegzetten".
Er werd geklopt. Chris trad binnen.
Heb je 't ?" vroeg Co.
Nee" zei Chris.
Waarom niet" nader-informeerde Co.
Ze gaffe niks meer, zeie ze, voor 't
andere betaald was".
O!" begreep Co dof en ze deed 'n hap
in 'r appel, dat Jopie er zelfs verbaasd
van keek.
De bourgeois!" smaalde Jos.
Steek nog us op" stelde 'k joviaal voor,
'm te troosten; ook omdat-ie de laatste
minuut m'n sigaar geen seconde uit 't oog
verloor.
In gedachten" tastte-ie andermaal in m'n
koker. En, dadelijk weer venijnig paffend,
alsof-ie de lucht bepaald onuitstaanbaar
vond, droeg-ie Chris op:
Ga dan naar de overkant."
Daar ben 'k ook al geweest" zei Chris
gelaten.
Ha I" begreep Jos, weer met een van z'n
meest satanische glimlachen. Dus nergens
leverden ze meer op crediet! De honger
dood stond voor de deur! Nog zag-ie 'n
uitkomst.
Ga naar die nieuwe winkel op de hoek.
Daar kennen ze ons nog niet."
Ja, dat zegt " zei Chris levenswijs.
Mot u us komme!" Dit laatste deed de
deur dicht. Dus drong Jos niet langer aan.
Je ziet, wat 'n naam 'k maak!" riep-ie
me toe met schrijnenden spot. De faam
gaat me vooruit l O, hoe schoon is 't,
kunstenaar te zijn!"
Hij zette zich, op 'n tabouretje, zeer laag
bij den grond. Co, wórdt 't daar nu rustig?"
Hij wees naar 't Paradijs.
Ach, Chris, breng jij zus even achter.
Wil je ?" vroeg Co, met 't tong de laatste
appel-resfe verwerkend.
O, Chris wilde wel. Ze wilde altijd. Ze
had nooit iets anders dan te willen. Nog
geen zestien, was ze al in 'r zevenden
dagdienst. En overal waar ze kwam, vond
ze 't zelfde: 'n missen boel. Je wende er
aan. En thuis was 't net zoo. Wat ze van
'r vroegen, deed ze. Ze stond bullebassen
van schuldeischers te woord, gaf niet thuis,
al hoorde je meneer zingen, dat de gang
er van dreunde, droeg aschbakken weg,
ver boven 'r kracht, liep 't vuur uit 'r
sloffen, om ergens iets 'n halve cent
goed