Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOORNEDERLAND.
No. 1846
KRONIEK.
OMMEN.
Wy schijnen meesters over onze daden,
en als kleine godheden de wereldgeschiedenis
Tan ons polderland te, rege'en, maar dan
komt er plotseling een oogenblik, dat we
schrikken van zoo'n daad, die wij eigen
machtig deden, schrikken, omdat wij er
duidelijk den stap in höoren van vrouwe
Historie zelve, die we niet hadden zien
aankomen l
Ziedaar baron Mackay, die nu vertelt hoe
eenvoudig alles in zün werk ging met zijn
verkiezing, en die thans, een beetje bleek
van schrik, te lezen geeft de overwegingen,
die hem hadden geleid, en die wünu
weten, dat een groot politiek gebeuren
beheerscht hebben. Het seheen een klein
gevecht van Ommensche stervelingen
maar de geschiedenis-makende godheid zelve
was reeds tuaachen de strijdenden.
Men zag haar gestalte, en zij bracht
Abraham Euyper tot razernij.
In Ommen heeft zich afgeteekend de
nieuwe partygroepeering, welke bedektelijk
in 1907/1908 door Jhr. de Savornin Lohman
is aangewezen (toen wellicht met louter
politiek-gtrategische bedoelingen) en die wij te
avond of morgen nog wel eens beleven
zullen die van de Chr. Historischen met
liberalen van allerlei gading.
De logica der politieke verhoudingen zal
er zeker wel eens toe leiden. De univer
sitair ongodsdienstige trots van het libe
ralisme heeft geen eeuwige toekomst, is
reeds verbrokkeld op sommige punten (de
school b.v.), en zeer te verwachten is het,
dat het door Troelatra moegeplaagde libe
ralisme in de armen vliegt der hervormde
dominees: de bruidschat vormen
regeermacht en behoudende rust.
Engeland kent het Christendom boven
partij verdeeldheid. In Engeland is the Lord
in Heaven regeerder over radicalen en
unionisten op aarde.
Als de Nederlandsche liberalen van
Kuyper's, Regout's en Heemskerk's kerkisme
genoeg hebben, zullen zij blij zijn uit te
rusten in den schoot van een niet opdringe
rig Christendom, dat tevens zeer behoudend
van aard is.... En de Ckr. H storische
party is van haar Talma's af, op 't oogen
blik, dat deze werkelijk iets zouden gaan
uitvoeren.
Het zal wel ganschelijk afhangen van
den loop der gebeurtenissen in 1913 of wij
uit de Mackay-kruik het groote spooksel van
een liberalisme zullen zien oprijzen, naar
Engelschen stijl": een Chr. Historisch
liberalisme.
Den verkiezings-Soss Kuyper, zooals Mr.
van Houten hem noemt, zou dit niet aan
genaam wezen..., en men beweert dan ook,
dat hu Mackay zijn beroemd boetekleed
gezonden zou hebben, hadde hij zelf, de
Meester, het niet veel te veel noodig.
In den Strijd naar het VtlitreMe. Oor
spronkelijke roman van DAHLIUS VAN
EIJNEBOEQ. Amsterdam, W. Veislny*,
1911.
Dit werk is uit een kunstoogpunt zoo
bijzonder merkwaardig, omdat het zoo
heelemaal geen kunst is. Het echynt wel de triomf
van het naturalistisch beginsel, dat onbewo
gen en streng objectief de werkelijkheid zegt
te willen geven. Zoo nuchter en
onpersoonlijkHet hiervolgende feuilleton behaalde bij de
Novellenprysvraag, door dit Weekblad
uitgeschreven, een der Derde Prijzen.
HET HEMD
DOOR
COEN HISSINK
Languit en lui lag Koster, de eenige vrij
williger van de chambree, na de morgen
soep op zijn stroozak, smakelijk zijn pijpje
te rooken, terwijl de milicientjes angstig
en druk al weer aan het doften waren en
uitpakken voor de inspectie voor den stren
gen regiment s-comtnamdan t.
Koster's grijzende kort geknipte
soldatenkop leunde behaaglijk tegen het netjes
model vierkant gevouwen welletje, en zijn
rooie neus, zeer durabel van de vele
versnoepte borrel t j es centen, stak triomfantelijk
omhoog boven den grauwen dikken knevel.
Hij lachte maar en zijn blikken dwaalden
plezierig de lange chambree rond waar
overal, tusschen de lage ijzeren kribben,
bij de geweerrakken, naast de tafel en
banken, de mannetjes gejaagd doende waren
met poetsen en wrijven, met naaien en
stoppen, met vouwen en pakken, en som
migen, de vlugaten, al bezig aan het model
uitpakken der equipementsstukken op hun
gladgetrokken stroozakken. Een enkele
kerel poogde nog te zingen, al poets-wrij
vende, een haastig melodietje, een ander
floot even mee, doch midden in het lied
braken beide hun klinkende adems af: ze
zaten te veel in draf voor de inspectie.
De soep-gamel en de kleverige borden
stonden nog op de tafel, maar er was al
geschreeuwd om de kamerwacht en gedreigd
dat als hij niet gauw die boel wegnam, het
heele tafelblad met borden en al zou worden
omgewalst: ze hadden de tafel noodig, de
kerels, om te poetsen en hun kleeren en
ondergoed model te vouwen, ze wilden geen
douw oploopen want ze moesten met vier
en twintig uur permissie naar huis. Ja, de
kamerwacht had makkelijk kletsen: diéwas
lekker vrij van inspectie, net als die
moedprecies als photo'i, doen de tallooze kleine
en groote tafreelen van dit boek zich aan ons
voor, met dit gevolg, dat wy tegelijk hun
levenswaarheid erkennen n hun
onbrnikbaarheid all kunst. Wie dat oog naoit ECO
ondervonden heeft, kan hier het verschijnsel
waarnamen, hoe de allernanwkeurigst beschre
ven werkelijkheid, zonder meer, heel gein
kunst vormt. Aan de woordtn ligt het dik
wijls niet, die mogen dan niet zeer treft and
of gevoelig zijn, geen nieuw-eigen indrukken
tot begrip brengen, hun gewone beteekenis
en waarde, is echter voldoende om onze
phantaisie aan 't werk te zetten en ons de
scène mee te doen leven. Daartoe behoort zoo
heel veel niet. Een ordinair krantenbericht
doet het dikwijls ook, en zoe kan men in elk
geral niet beweren, dat het gemis aan
fcuggestiviteit is, die het tot kunst-worden belet.
Wat het dan wel is? Niets meer of minder
dan de opvatting," de manier van zien der
werkelijkheid, dat is ten slotte de geest van
den schrijver zelf.
Onverschillige gewoonheid is precies het
eenige, dat hier niet toelaatbaar ie, zal het
geschrjjf tot kunst worden. Men moet de
dingen bijzonder, of minstens sterk zien en
het allerliefst bijzonder en sterk tegelijk.
Maar een neutraal' copie ren van het ge
wone gebeuren levert niets op dan een...
relaas van dat gebeuren, een f ei t en ver «lag,
dat voor speciale doeleinden zeer nuttig kan
zijn, maar op zichieif gaen waarde heeft.
Het vreemde is hier echter, dat iemand
op die manier begeert te schrijven, dat
menechen tegenwoordig zoo neitraalgrrjg geboren
worden. En het vreemdste van het vreemde
is voorzeker, dat zoo een iemand blijkt daar
naast, geheel daarnaast, allerlei moreale ten
denties te bezitten en een idealistisch, ja
religieus man te willen zjjn.
Wel zonderling is de wereld uiteei gevallen
tegenwoordig l
Men kan zielen tegenkomen, die in som
mige opzichten zoo actief en spontaan zijn
als werkende vu kanen en tegelijk zópas
sief als een kinema", die afdraait wat hij
opnam, zonder voorkeur of weerzie, terwijl
het ntoit bg de eigenaars dezer zielen op
kwam, dat het een toch eigenlijk niet naast
het ander bestaan kan en onverschilligheid
tegenover het uiterlijk leven zeer bedenkelijk
is voor h at religieuae. O ja het g'ooaal te
formnleeren: zon hier goedheid onwaarheid
buiten schoonheid kunnen bestaan?
Of is het juist een eigenaardigheid van de
Moderne Richting, dat ei; dat «ei kan...?
In dit boek, met den gruwelijk opzichtigan
omslag, wordt dan (met veel ouBlap) da
levens-odyssee beschreven van een jeugdigen
Gelderaman, die artistieke en ideaiistiicbe
neigingen vertoont. Da eerste ondtrdiukc hij
op den duur, de tweede blijven hem altijd
bij en doen hem eenige nobele dwaasheden
begaan. Hu is eerst schildersknecht, neemt
dan een drogisterij over, wordt vervolgens
schildersbaas, eindelijk beheerder van een
coöperatieve cchildersvereenigicg, die het
niet honden kan vanwege het gemis aan
gemeenschapszin, h ar er leden. In die vele
betrekkingen en lange jaren ontmoet de
jonge man vele menseben, vooral vele
menBC tien van onderscheiden geloof en over
tuiging: Orthodoxen, Katholieken, Vrij
denker», So nalisttm, Heilsoldaten,
Vegetariëis, enz. Da
Dietonvermikaljjkekarakteristiefcjes en tconeeltjea, die de schrijver hier
en daar van hen geeft, vormen het beste
van het verhaal, al zijn het ook alle te zamen
nuchtere kiekje", elk op zichzelf een k,
eurloos versla, j e van de werkelijkheid. Aan
romantisme lijdt deze auteur niet. Wat dan
ec iter het geaeal heet eaam te snoert n met
een dubbelen idtëalen band, is dat streven,
die drang des harten, die aan het boek zijn
titel gaf. Goed zijn wil de jongeman tegen
over medemensen en dier, zonder egoïsme
leiien wil hij en tenminste rechtvaardigheid
betrachten ook in naken". De zedelijke grond
slag van dit idealisme zal het Modernisme
of d4 Moderne Bichting zijn, die met David
Friedrich Strauss in den aanvang der vorige
eeuw begon.
Hoe zoo een modern man over de dogma's
der orthodoxie, over de bijbelverhalen en
het lijden en sterven onzes Heeren Jezus
Christus denkt, wordt in talrijke bladzijden
willige Koster die fijn geëmployeerd was,
al jaren, op de wapenkamer, een lui
baantje dat een leventje gaf als een politiek:
nooit op wacht, nooit inspectie, en eiken
dag om vier uur vrij; wie doet je wat!...
En lekkertjes lag Koster maar te dampen
en te lachen inwendig om al die spesak
waar h\j nu al jaren van vrij was, al jaren.
Hij kon zich de tijd niet meer herinneren
dat hij voor 't laatst had uitgepakt: zijn
heele uitrusting zat model gepakt in den
ransel die boven zijn hoofd op het
kribbekaatje lag. en alles genummerd tot de e
etketel-steel toe, en alles present, behalve
dan dat eene hemd dat hij verpatst had,
een poos geleden, omdat bij toen den laatsten
dag van tractement, opeens zoo'n weergasche
zin in een borrel kreeg. Nou ja, dat hemd,...
maar anders: elk uur van den dag kon hij
uitpakken als 't moest, elk uur!
Plagerig begon hij te zwetsen tegen de
milicientjes: Poetsen jullie maar, kereltjes,
dotten jullie maar, dat heb ik ook moeten
doen vór ik geëmployeerd was, langer dan
n van jullie 't ooit zal doen. Ik heb er
mijn vet-leeren medalje mee verdiend,
hier I... En triomfantelijk lachend tikte
hij met de pijp-steel tegen de klein model
decoratie, het half-centje dat onder vuil
oranje-lintje op zijn borst klungelde. En
dan blies hij weer behaaglijk groote rook
wolken over en tusschen de angstig bezige
milicientjes.
Onderwijl had de kamerwacht de tafel
vrij gemaakt en zeulde zijn vrachtje borden
naar de keuken om ze te wasschen, en
schreeuwend hadden de kerels bezit ge
nomen van het tafelblad, de poetskant naar
boven gedraaid en gauw de plaatsen belegd
met koppels en tasschen en schoenen die
nog gepoetst moesten worden. Maar de
korporaals kwamen, getweeën, ijverig aan
dragen met de nummerkist en bestelden
commandeerend een vrije plek aan de tafel
om gauw de rommel te nummeren en waar
schuwden gebiedend dat ieder die nog iets
voor den drukbol had, deksels gauw met
zijn boeltje op de proppen moest komen,
en dat alles goed zichtbaar genummerd
moest zijn, want de kolonel zag alles,
alles, als ze daar maar aan dachten!...
En vlug de drukbollen met witte en zwarte
verf en de nummer-vormen op tafel uit
stallend, spraken de twee brigussen af dat
uiteengezet. Zelfs is er een omvangrijk opstel
over de aanvangen der beschaving en den
groei van het menschelijk geweten, dat door
een orthodoxen schildersbaas zeer genoten
wordt. Het slot ziet er zoo uit:
De Moderne Bichting! Neen, niet uit
sloop- en verniehncht is deze geboren! Neen,
nogmaals: Neen! maar uit hoog, heilig ver
langen in de menschenziel naar Waarheid,
naar Heiligheid in de voorstellingen om
trent God... Neen, bet Modernisme is geen
ongeloof, het is Geloof. Geloof dat den steun
van een Stedehouder op aarde en duizend
bladen Onfeilbaar Schrift op tafel te boven
ie. Geloof dat in eigen hart de stem van
God en het kindschap Gods heeft verstaan
en beluisterd. Geloof, dat God zoekt om
God en niet uit vrees voor vagevuur of hel.
Geve Deze dat de ma;sa die nog ronddoolt
en soekt baken zichzelven, eens in
zichzelven Zijn liefdestem duidelijk verstaat; eens
in het kunnen zondigen geen straf, maar
adel ontdekt!"
Aldus spreekt Dah'iua van Egnebnrg in
het boek, dat hy maakte vooral ter meerdere
eere van het Modernisme. En wij gelooven
dat hy 't meent,alszjjnhe d zegt tegelooven.
Doch achten daaromtrent misverstand toe a
geenszins uitgesloten. Weet hij wel hél
zeker, dat tij gelooft...? En zon niet het Mo
dernisme meer eigenlijk aan een verflau
wing van het geloofsvuur, bij nuchterder
denken en zwakke verbeelding, deszelfs aan
zijn danken?
Toen Strauss in zijn Leben Jetu de weten
schappelijke onhoud Baarheid aantoonde van
de gansene lijdensgeschiedenis in het Nieuwe
Testament, meende men, dat hij daarmee
aan veel geloof een doodelyken slag toebracat.
Het is echter niet waarEchiJolrjc, dat eenig
geloof, hetwelk dien naam terecht draagt,
een innerlijke givoetstekerhtid, zich ooit door
van buiten komende, verstandelijke, rede
neering zal laten verslaan. Wel waarschijnlijk
is het evenwel, dat wie zulke redeneeticgen
kan opstellen, reeds niet meer geloof-, al is
hem dit zelf nog niet volkomen duidelijk.
Naarmate 8:ran3s den goddelijken aard van
den Christus betwistte en te-niet-deed, heeft
hu het ideaal-menschelijke, het
volmaaktedel persoonlijke van Jezus meer op den
voorgrond gebracht, en men kan wel be
grijpt n waarom. Er moest iets over blijven!
Voor de menschen moest er iets over blrj ven,
opdat de overgang niet te monsterlijk groot
zonde sijn en ook opdat ij Siranss zelven
tenminste als een zedelijke persoonlijkheid
zonden blijven achten, die er toch ook nog
een ideaal op nahield en niet uit zuivere
boosheid hun godsbeeld van het voetstuk
sloeg. Mogelijk, dat 8;rauss ook in eigen ziel
de leegte niet kon verdragen, die de door
gevoerde consequentie van zijn ciitiek mee
zon brengen en daarom de critiek maar
halverwege steken liet.
Zeker is, dat wie niet meer ontroerd wordt
door de goddelijkheid van den Zal'gmaker,
juist het edele, maar kleine en eenzame
memchelijke noodig heeft om nog iets te voelen.
Voor een ongelukkig menseh, lijdend zonder
achuld, vanwege zijns harten zuiverheid, voelt
iedere romanticus nog wel wat en men kan
zich voor zulk een held en martelaar, als
voor een schoon voorbeeld, zelfs e xalteeren.
Dat hebben de Modernen, meen ik, dan ook
ruimschoots gedaan, daarbij vergetend, dat
medelijden en zin voor het idtëale nog geen
geloof beteekenen en zonder gemeenschap
pelijke geloofs verbeelding de zaak tot iets
zuiver indivHueels wordt, een innerlijke
verzekerdheid", die niets heeft om van te
leven en zich te voeden dan zichzelve alleen.
Zanden nu de Modernen waarlijk meenen
zulke cntzaglijk krachtige persoonlijkheden
te zijn? De geschiedenis der Middeleen wen
heeft er enkelen zoo gekend, wereldvergeten
visionnairen, het aardsche lijf verbratdsnd
in een bovenaardsc'a vuur van liefde tot
God... Meenen de Modernen inderdaad aan
dezen gelijk te zijn?
Men zon het zoo zeggen, als men dezen
Moderne hoort gewagen van een Geloof dat
in eigen hart de stem van God en het
kindschap Gods heeft verstaan en beluisterd".
Edoch, er is geen woord van aan. Het
Modernisme, ten minste van dezen Moderne,
de een wit, de ander zwart zou nummeren,
dat schoot 't beste op. En alsjeblieft, riepen
ze: wie zal de eerste zijn P... En achter
elkander kwamen de millicientjes met
hemden, met onderbroeken en handdoeken,
en ook met blauw laken-goed, en de
korporaals nummerden, nummerden, het
eene stuk na het andere, handig het
Zaterdagsche corvée verrichtend: de ijzeren
letter vormen eerst op den drukbol om verf
te pakken en dan vlug stempelend op de
kleeren, tik-tok, als een machine zoo gauw.
En de mannetjes stonden in queue te wach
ten, de armen bevracht mat te nummeren
goed, en schreeuwden op beurt-af hun
wapennummer.
En Koster lag maar smeuïg te rooken
tegen zijn wol etje, de neuskokker rood
naar boven, en lachte inwendig om al die
draf-zitterij.
Daar werd de chambree-deur openge^
smakt en gejaagd, bevelend schreeuwende,
kwam de sergeant-van-de-week binnen:
Denk er om dat allen inspectie moeten
maken, de corveeërs ook; allen! De oor
veren zullen zoolang worden waargenomen
door het andere bataljon !...
Dadelijk begon de kamerwacht zeurig te
mopperen: dat hij nooit klaar kwam op
zoo'n manier, nou opeens uitpakken!...
en hij had nog niets gepoetst, nog niets l
Doch de sergeant, gehaast en dienstij verig,
ging op het milicienssmoesje niet in en
herhaalde nog eens nadrukkelijk:
Denk er om: allen inspectie maken,...
allen l... en was weg, al de deur uit om
ook op de andere chambrees de laatste order
van de regiments-commandant bekend te
schreeuwen.
Koster had, toen de sergeant binnenkwam,
de beenen gewiekst van de stroozak laten
glijden en was rechtop in zijn straat j e gaan
staan: hoe ook als oud-gediende
geprotegeerd, 't was toch wel gewaagd om vlak
na de reveille weer op de stroozak te liggen.
Ea 't werd hem met al die inspectie-drukte
ook wat benauwd. De geëmployeerden
zijn natuurlijk vrij, mompelde hij, en nog
een j extra netjes zijn wolletja aan de hoeken
vierkant knijpend en zijn stroozak glad
trekkend, sloop hij haastig de deur uit,
naar boven, naar de rustige wapenkamer.
Hoe lang in dienst hij al was, toch gaf elke
inspectie hem weer opnieuw een beklemming.
ziet er uit als gematigd ongeloof en sentimen
taliteit geworden burgerlykbe d. Hij is een
middelmatige natanr, die zijn nuchterheid
voor verlichting aanziet en zekere
wekhartigheid en zelfrerteedering voor geloof.
Maar de platte nuchterheid domineert. Er
in dit boek niets van een ontroerd of v
rplechtigd aanzien der wereld, niets <an ernst
cf diepte, zelfs niet van beminlrjk-dwaze
r o mat eekheid of jeugdig, opgewonden
enthousiasme... Hoe zoa men dan ver
trouwen hechten aan zulke pathetische ont
boezemingen, als waarvan ik er hier een
citeerde, en kannen aannemen, dat een fon
tein van geloof en liefde opspoot uit de rulle
dorheid van een geest, die zoo een passieloos
grauw boek vermocht op te perken ...
De onbestaanbaarheid ven het Modernisme
als geloof ta hebben betoog1, lijst wel de
voornaamste schoon onbedoe'di ver
dienste van deze, zeer onbehagelijke, maar
zeer vreemdsoortige, schriftuur.
FRANS COBKBN.
Mizieïin ie Hoofdstaf.
Jan Ingenhoven.
Op de aanstaande nitvoerinv van het
Goncertgelouw-eextet (Woensdag 13 November)
zal o. a. een van Jan lugenbovens laatste
werken gespeeld worden, een stuk voor flait,
hobo, clarinet, hnorn en fagot, dat onlangs
verscheen in 't Wunderhornverlag te M
achen. De muziek is impulsief, melodieus en
modern. Dat moderne is Ingenhovens origi
naliteit, welke zich niet uitte als versch
styiprocéié, nieuw individualisme, maar eenvou
dig als beheersching van de geheel} beier
daagsche techniek en een sterke, eigen visie.
Ingenhoven schrijft geen locale musiek en
heeft in dit opzicht het imperiale en wijde
van geste, dat de groote meesters eigen is.
Anders had hij wellicht dit quintet niet
gecomponeerd, welks zangrijke spontaniteit
nog stijgt in beteekenis, wanneer men bet
kan höoren als een gedeelte van zijn psyche,
die in oruitgevoerde partituren verscholen
bluft *). Want het wijkt eenigazins uit de
lijn van zjjn vorig werk door de toenadering
tot den madrigaal-toon, het oude, nobele en
vroolijke chanson. Men mag het zoo be
schouwen, wijl de faciuur aan de vroegere
contrapnntiek herinnert, en Ingenhovens veel
zijdigheid waardeeren daar hij het blij (e,
printanière troubadours-accent even goed
spreekt als het romantische, dramatische;
die verscheidenheid moet bouwena hei dacht
worden, zoolang er van Ingenhovens comf
osities ongeveer niets bekend is in ons land.
Het qaintet staat 5n n deel, dat vier
pbases geeft, waarvan alleen de derde, een
kort en komirch intermezzo beduidend afwijkt
van het hoofdthema:
Allegro Moderat
Z.L r^ ^^ -""^ ^~~ i
rrrj:;ï^4=zzi^=;*^^-ï^-«^
Ia de ovetiga pbasea wordt deze mooi
gewelfde, lange melodie doorgevoerd als een
soort van cantns firmus, die s'echts weinig
verandert. BÜ't begin van het stuk klinken
intonaties van dit thema, afgewisseld met
*) Jan Ingenhoven is een buitengewoon
dirigent en componist, maar de Korngoldjes,
Saridbinea en Schönberga hebben machtiger
propellers dan artisticiteit.
en op de hooge wapen-zolder voelde hij
zich veilig
De poets- en uitpaktijd begon al te draaien:
sommige miliciens stonden ganschelijk al
in .'t blauw voor hun kribben en monsterden
in een laatsten keurenden blik het gewrocht
hunner uitpakkerij; de korporaals gespten
hun koppels al om en schouwden hun
escouades rond, hier en daar nog een aan
wijzing gevend en onhandige milicientjes
op dreef helpend. En daar kwamen de
sectie-commandanten al binnen,
spiegelglimmend van schoenen en knoopen en
kepies, en commandeerden dadelijk luid van
ophouden met poetsen en vór de bedden
gaan staan, en door de gang, langs de
opene deur, kletterde dreigend een sleepende
officierssabel.
Het inspectie-moment naderde. Een vreemde
milicien van het andere bataljon, een
stevige boer, had lachend en onverschillig
de kamerwachtfunctie overgenomen, kribben
en tafel en banken gericht en nog eens
zorgvuldig de vloer na geveegd. Er werd
niet meer gezongen noch gettoten ; er spande
een stilte : de sectie-commandanten en de
korporaals, in gewetensvolle voor-inspectie
langs de kribben, spraken gedempt met de
manschappen om hun verantwoordingen
van wat niet in orde was te leeren
kennen. En weer kletterde een
sleepsabel over de ateenen gang vloer en plots
klonk het: in orde! en de
peletoascommandant kwam binnen, zijn gejaagdheid
bedwingend in bedaarde voorname
officierstoon, waarschuwend van: voortmaken,...
en beende weer, sabel kletterend de deur
uit. naar de andere chambree.
En eindelijk was alles gereed gekomen;
de manschap stond gepoetst en glimmend,
in het blauw, op de plaats-rustend voor
de zwarte kribben, de uitpakkingen netjes
volgens model op de stroozakken achter
hun ruggen, en de sectie-commandanten
zenuwachtig aan de knevels draaiend hiel
den in de witgeschoeide handen de papiertjes
gereed waarop alles vermeld stond wat
m«-nschelijkerwijze niet verantwoord kon worden.
Daar kwam driftig de sergeant van de
week weer binnen: Koster!... waar is
Koster ?... bij moet ook inspectie maken!...
Waar is die beroerde kerel ?... Op
de wapenkamer, sergeant!... gedienstig
antwoorden een paar miliciens.
areede en warme melopeeën van de
soloclarioet. Voor 't eerst tieedt het afgerond
op in den Allegro moderato (hoorn, daarna
aobo, etc) omepeeM dcor allerlei geestige
me odieën en rytnmen; dan volgt
buvenbedoe'd rinkelend intermezzo; 't slotgedeelte,
dat hier aansluit, kan gelden ala epiloog,
waar 't thema allengs verdwijnt zooals
't kwam, tnaschen zacht-Iyrische txclamaties.
De stemming is poëtisch en schertsend;
de bouw staat door zijn klaarheid dichter
hij den klassieken vorm (uitzondering voor
Irgenhoven) dan de bewerking, die onafge
broken contrapuntiech en po'yphoon is,
licht en doorzichtig bij alle verstrengelingen
van rythme en melodie, nooit schoolsch, en
voortdurend bekoorlijk van klank; een
prachtig voorbeeld van moderne kamermuziek.
MATTHIJS VERMEULEN.
TfloieÈlcanserLêo.
Het voordeel van nietsbeteekenende opvoe
ringen ligt in de virjheid, welke aan uwe
phantaisie wordt gel a en. Niets schijnt mij
zoeter dan het aanschouwen, goed verdekt
in een dnisterenden loge-hoek, van
wissewassen op de speelsch verlichte planken.
Oogebonden trippelt dan uw verbeelding,
trippelt ze en hippelt ze over de luchte
soi, e-kapsels der veroverde en onveroverde
belles, omvangrijke en tengere, en glijdt nw
maatschappelijke, nw Amsterdamsen-sociale
aandacht, als ware 'c op fijne ski's, over de
sneeuwig-kale hoofden en ghnster-witte boor
den der belangrijke mannen van onze Hoofd
stad, tevens lioni (%etemperde).
Een diepgaand stuk leidt de aandacht van
deae dti'gen af. Voortrt fi-lyk spel doet de
zaal vergeten, waarom men toch voornamelijk
kwam. Ik heb bet genot gehad weer (tukken
te zien, die my allarbeminnelijkst middelmatig
leken en mijn gedachten den vrijen dans lieten,
die zoo behagelijk is. De Vu f Fiankforters,
bij Boyaards, het Cafétje bjj denzelfde en bij
Cnrispijn Jr. zijn glanzende nietsigheicjes, het
eerste bekoorlijk en weelderig gemonteerd,
het tweede, zot benepen tusschen de coulissen
als het is, levendig nu en dan van plotselinge
vernuft-sprongen, beide zonder adem in te
honden te volgen, beide zor der n w omgeving
te vergeten te zien. L:cht. Lucht.
Vooral Franscbe geest bekoort zoo! Ia het
niet om den geast, dan is het om het
Fransche, dat bijwijlen, in letterlijke vertaling,
allen eestigst nuchter doen kan, en, volkomen
onbegrepen, in heel veel onschuld wordt
gedebiteerd. Ik hoorde voor grae (kraan
vogel en meisje van pleizier) spreeuw zeg
gen ... spreeuw ! ?, en ik dacht eerbiedig van
het tooreel neg aan Yvette, en aan het ver
schil tusschen Fransclae geest en Franeche
geest..., als tusscben een oud taartje en een
rosenrijk banket bij mijn bi zonder en vriend
Per c'.ee. Gelukkig zijn is niemand gegeven,
die iets reeds heefc, en alleen meent bij het
(seggen de wijegeeren) te kannen wórden,
die naar iets begeerte gevoelt. Het middel
matig vermaak, het middelmatig
toaneelatnfr, de middelmatige tingeltangel, het mid
delmatige pianogejammer wekken in mij
begeerten van gelukkig wezen, barbaar, c h
brg urten : ik voel als de ongebreidelde en
onrtde (jke pp.s ia leken bo?en de die .te aec i.die
doorgaans neerlig. Ik zie noch vét mijzelf
meer en speel met wat in de zaal is Galden ver
veling, lic >tende grauwheid l Jongleer met nw
geest l De middeneeuwer, die onbevredigd zich
voelde, dra&ide een hert den Lek om < f wierp
in willekeur een zijner slaven van de tinoen
in de gracat dat het een plons gaf, of trok
naar het Heilige Land devoot en geharnast.
IK kan vanuit mijn loge slechts gekke dingen
bedenker, p. v. hi e interessant het zou weien,
als Boy aards' hertog van Ti-u^us nu eens
plotseling in vol ornaat het Ct>fé>je binnen
kwam, om met ruenouw K ey een
tooneelcoi tract af te sluiten, of als F.en e Jnlie zich
verliefde in den roodharigen grappenmaker
van 't verjaarakianeje op het Laidsche plein.
F,eu!B Julie heeft snij van de wy's gebracht.
Freule Jnlie is doordringend als een schei
kundig mengsel, waarmee wat hecht is «ordt
los gemaakt. De Sirindbergsche geest is als
een verre onbekende geweest voor deze
Nederlandeche gouwen, en de lieden zijn
Ga hem halen !... jij, onmiddellijk.
Zeg hem dat hij ook inspectie moet maken
en zoolang wordt afgelost. Gauw. Dadelijk! ..
De milicien stoof dienstvaardig de kamer
uit, de trappen op, naar de wapenzolder.
Daar zag hij Koster liggen, zalig rockend
voor het open zolderraam, de oogen droo
mend naar de hooge blauwe wijdte Ea
nog voor Koster de rooie neus naar hem
toekeeren kon, had de milicien al zijn order
gezegd, hijgend van het harde loopen:
Koster dadelijk beneden komen,
inspectie maken !...
Koster sprong verschrikt overeind. Zijn
ze bedonderd !... vroeg hij. Ik ben toch
geëmployeerd ? ...
Je w,prdt zoo lang afgelost. Je moet
dadeliik komen, dadelijk,... dus, denk er
om. Ik heb 't je gezegd...
Ik verdom 't!... riep Koster; ik
kom niet! Ik ben vrij ; 't staat in de In
wendige Dienst, zwart op wit!
Maar de milicien was al weg, en vloe
kend, de neus nog rooder van kwaadaardig
heid, besloot Koster dan maar naar beneden
te gaan en gauw zijn rotzooi op de stroo
zak te leggen, alles was toch present en
in orde. Hij daalde bedaard en kaarsrecht
de trappen af, zooals 't een oud gediende
betaamt, en to n hij de inspectie-zwangere
chambree binnen trad, had hij zijn strak
eoldatenmasker al weer heroverd en stelde
met vaste stem zijn angstig vragende sectie
commandant gerust: Ik zal den boel wel
gauw even neerleggen, sergeant, alles is
toch in orde. Maar eerst me even in 't blauw
kleeden vór er officieren komen.
Zijn kalme waardige toon van oud-soldaat
stelde den sergeant geheel gerust, en deed
de inspectie-vreezige miliciens bewonderend
naar hem opzien: zoo'n oud gediende toch
ook, die stond nergens voor. En gauw had
Koster de werkbroek uit- en de blauwe
aan geschoten, toen het beste u«ouwvest uit
zijn kribbe-kastje getrokken waarop de
groote model-decoratie gespe»^ at, vlug de
knoopen op de knoopsn-schai^ c. zet en rap
even gewreven. En daarna t4r ëe,~ bij den
ransel van de kast en begcUetféker van
routine, uit te pakken op zijn propere stroo
zak: aan weerskanten de tchoenen op de
schoenzakjes, lager en in het midden het
naaizakje, compleet met garen en wol, schaar
en stopnaald; de vingerhoed parmantig boven