De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1912 10 november pagina 2

10 november 1912 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOORNEDERLAND. No. 1846 KRONIEK. OMMEN. Wy schijnen meesters over onze daden, en als kleine godheden de wereldgeschiedenis Tan ons polderland te, rege'en, maar dan komt er plotseling een oogenblik, dat we schrikken van zoo'n daad, die wij eigen machtig deden, schrikken, omdat wij er duidelijk den stap in höoren van vrouwe Historie zelve, die we niet hadden zien aankomen l Ziedaar baron Mackay, die nu vertelt hoe eenvoudig alles in zün werk ging met zijn verkiezing, en die thans, een beetje bleek van schrik, te lezen geeft de overwegingen, die hem hadden geleid, en die wünu weten, dat een groot politiek gebeuren beheerscht hebben. Het seheen een klein gevecht van Ommensche stervelingen maar de geschiedenis-makende godheid zelve was reeds tuaachen de strijdenden. Men zag haar gestalte, en zij bracht Abraham Euyper tot razernij. In Ommen heeft zich afgeteekend de nieuwe partygroepeering, welke bedektelijk in 1907/1908 door Jhr. de Savornin Lohman is aangewezen (toen wellicht met louter politiek-gtrategische bedoelingen) en die wij te avond of morgen nog wel eens beleven zullen die van de Chr. Historischen met liberalen van allerlei gading. De logica der politieke verhoudingen zal er zeker wel eens toe leiden. De univer sitair ongodsdienstige trots van het libe ralisme heeft geen eeuwige toekomst, is reeds verbrokkeld op sommige punten (de school b.v.), en zeer te verwachten is het, dat het door Troelatra moegeplaagde libe ralisme in de armen vliegt der hervormde dominees: de bruidschat vormen regeermacht en behoudende rust. Engeland kent het Christendom boven partij verdeeldheid. In Engeland is the Lord in Heaven regeerder over radicalen en unionisten op aarde. Als de Nederlandsche liberalen van Kuyper's, Regout's en Heemskerk's kerkisme genoeg hebben, zullen zij blij zijn uit te rusten in den schoot van een niet opdringe rig Christendom, dat tevens zeer behoudend van aard is.... En de Ckr. H storische party is van haar Talma's af, op 't oogen blik, dat deze werkelijk iets zouden gaan uitvoeren. Het zal wel ganschelijk afhangen van den loop der gebeurtenissen in 1913 of wij uit de Mackay-kruik het groote spooksel van een liberalisme zullen zien oprijzen, naar Engelschen stijl": een Chr. Historisch liberalisme. Den verkiezings-Soss Kuyper, zooals Mr. van Houten hem noemt, zou dit niet aan genaam wezen..., en men beweert dan ook, dat hu Mackay zijn beroemd boetekleed gezonden zou hebben, hadde hij zelf, de Meester, het niet veel te veel noodig. In den Strijd naar het VtlitreMe. Oor spronkelijke roman van DAHLIUS VAN EIJNEBOEQ. Amsterdam, W. Veislny*, 1911. Dit werk is uit een kunstoogpunt zoo bijzonder merkwaardig, omdat het zoo heelemaal geen kunst is. Het echynt wel de triomf van het naturalistisch beginsel, dat onbewo gen en streng objectief de werkelijkheid zegt te willen geven. Zoo nuchter en onpersoonlijkHet hiervolgende feuilleton behaalde bij de Novellenprysvraag, door dit Weekblad uitgeschreven, een der Derde Prijzen. HET HEMD DOOR COEN HISSINK Languit en lui lag Koster, de eenige vrij williger van de chambree, na de morgen soep op zijn stroozak, smakelijk zijn pijpje te rooken, terwijl de milicientjes angstig en druk al weer aan het doften waren en uitpakken voor de inspectie voor den stren gen regiment s-comtnamdan t. Koster's grijzende kort geknipte soldatenkop leunde behaaglijk tegen het netjes model vierkant gevouwen welletje, en zijn rooie neus, zeer durabel van de vele versnoepte borrel t j es centen, stak triomfantelijk omhoog boven den grauwen dikken knevel. Hij lachte maar en zijn blikken dwaalden plezierig de lange chambree rond waar overal, tusschen de lage ijzeren kribben, bij de geweerrakken, naast de tafel en banken, de mannetjes gejaagd doende waren met poetsen en wrijven, met naaien en stoppen, met vouwen en pakken, en som migen, de vlugaten, al bezig aan het model uitpakken der equipementsstukken op hun gladgetrokken stroozakken. Een enkele kerel poogde nog te zingen, al poets-wrij vende, een haastig melodietje, een ander floot even mee, doch midden in het lied braken beide hun klinkende adems af: ze zaten te veel in draf voor de inspectie. De soep-gamel en de kleverige borden stonden nog op de tafel, maar er was al geschreeuwd om de kamerwacht en gedreigd dat als hij niet gauw die boel wegnam, het heele tafelblad met borden en al zou worden omgewalst: ze hadden de tafel noodig, de kerels, om te poetsen en hun kleeren en ondergoed model te vouwen, ze wilden geen douw oploopen want ze moesten met vier en twintig uur permissie naar huis. Ja, de kamerwacht had makkelijk kletsen: diéwas lekker vrij van inspectie, net als die moedprecies als photo'i, doen de tallooze kleine en groote tafreelen van dit boek zich aan ons voor, met dit gevolg, dat wy tegelijk hun levenswaarheid erkennen n hun onbrnikbaarheid all kunst. Wie dat oog naoit ECO ondervonden heeft, kan hier het verschijnsel waarnamen, hoe de allernanwkeurigst beschre ven werkelijkheid, zonder meer, heel gein kunst vormt. Aan de woordtn ligt het dik wijls niet, die mogen dan niet zeer treft and of gevoelig zijn, geen nieuw-eigen indrukken tot begrip brengen, hun gewone beteekenis en waarde, is echter voldoende om onze phantaisie aan 't werk te zetten en ons de scène mee te doen leven. Daartoe behoort zoo heel veel niet. Een ordinair krantenbericht doet het dikwijls ook, en zoe kan men in elk geral niet beweren, dat het gemis aan fcuggestiviteit is, die het tot kunst-worden belet. Wat het dan wel is? Niets meer of minder dan de opvatting," de manier van zien der werkelijkheid, dat is ten slotte de geest van den schrijver zelf. Onverschillige gewoonheid is precies het eenige, dat hier niet toelaatbaar ie, zal het geschrjjf tot kunst worden. Men moet de dingen bijzonder, of minstens sterk zien en het allerliefst bijzonder en sterk tegelijk. Maar een neutraal' copie ren van het ge wone gebeuren levert niets op dan een... relaas van dat gebeuren, een f ei t en ver «lag, dat voor speciale doeleinden zeer nuttig kan zijn, maar op zichieif gaen waarde heeft. Het vreemde is hier echter, dat iemand op die manier begeert te schrijven, dat menechen tegenwoordig zoo neitraalgrrjg geboren worden. En het vreemdste van het vreemde is voorzeker, dat zoo een iemand blijkt daar naast, geheel daarnaast, allerlei moreale ten denties te bezitten en een idealistisch, ja religieus man te willen zjjn. Wel zonderling is de wereld uiteei gevallen tegenwoordig l Men kan zielen tegenkomen, die in som mige opzichten zoo actief en spontaan zijn als werkende vu kanen en tegelijk zópas sief als een kinema", die afdraait wat hij opnam, zonder voorkeur of weerzie, terwijl het ntoit bg de eigenaars dezer zielen op kwam, dat het een toch eigenlijk niet naast het ander bestaan kan en onverschilligheid tegenover het uiterlijk leven zeer bedenkelijk is voor h at religieuae. O ja het g'ooaal te formnleeren: zon hier goedheid onwaarheid buiten schoonheid kunnen bestaan? Of is het juist een eigenaardigheid van de Moderne Richting, dat ei; dat «ei kan...? In dit boek, met den gruwelijk opzichtigan omslag, wordt dan (met veel ouBlap) da levens-odyssee beschreven van een jeugdigen Gelderaman, die artistieke en ideaiistiicbe neigingen vertoont. Da eerste ondtrdiukc hij op den duur, de tweede blijven hem altijd bij en doen hem eenige nobele dwaasheden begaan. Hu is eerst schildersknecht, neemt dan een drogisterij over, wordt vervolgens schildersbaas, eindelijk beheerder van een coöperatieve cchildersvereenigicg, die het niet honden kan vanwege het gemis aan gemeenschapszin, h ar er leden. In die vele betrekkingen en lange jaren ontmoet de jonge man vele menseben, vooral vele menBC tien van onderscheiden geloof en over tuiging: Orthodoxen, Katholieken, Vrij denker», So nalisttm, Heilsoldaten, Vegetariëis, enz. Da Dietonvermikaljjkekarakteristiefcjes en tconeeltjea, die de schrijver hier en daar van hen geeft, vormen het beste van het verhaal, al zijn het ook alle te zamen nuchtere kiekje", elk op zichzelf een k, eurloos versla, j e van de werkelijkheid. Aan romantisme lijdt deze auteur niet. Wat dan ec iter het geaeal heet eaam te snoert n met een dubbelen idtëalen band, is dat streven, die drang des harten, die aan het boek zijn titel gaf. Goed zijn wil de jongeman tegen over medemensen en dier, zonder egoïsme leiien wil hij en tenminste rechtvaardigheid betrachten ook in naken". De zedelijke grond slag van dit idealisme zal het Modernisme of d4 Moderne Bichting zijn, die met David Friedrich Strauss in den aanvang der vorige eeuw begon. Hoe zoo een modern man over de dogma's der orthodoxie, over de bijbelverhalen en het lijden en sterven onzes Heeren Jezus Christus denkt, wordt in talrijke bladzijden willige Koster die fijn geëmployeerd was, al jaren, op de wapenkamer, een lui baantje dat een leventje gaf als een politiek: nooit op wacht, nooit inspectie, en eiken dag om vier uur vrij; wie doet je wat!... En lekkertjes lag Koster maar te dampen en te lachen inwendig om al die spesak waar h\j nu al jaren van vrij was, al jaren. Hij kon zich de tijd niet meer herinneren dat hij voor 't laatst had uitgepakt: zijn heele uitrusting zat model gepakt in den ransel die boven zijn hoofd op het kribbekaatje lag. en alles genummerd tot de e etketel-steel toe, en alles present, behalve dan dat eene hemd dat hij verpatst had, een poos geleden, omdat bij toen den laatsten dag van tractement, opeens zoo'n weergasche zin in een borrel kreeg. Nou ja, dat hemd,... maar anders: elk uur van den dag kon hij uitpakken als 't moest, elk uur! Plagerig begon hij te zwetsen tegen de milicientjes: Poetsen jullie maar, kereltjes, dotten jullie maar, dat heb ik ook moeten doen vór ik geëmployeerd was, langer dan n van jullie 't ooit zal doen. Ik heb er mijn vet-leeren medalje mee verdiend, hier I... En triomfantelijk lachend tikte hij met de pijp-steel tegen de klein model decoratie, het half-centje dat onder vuil oranje-lintje op zijn borst klungelde. En dan blies hij weer behaaglijk groote rook wolken over en tusschen de angstig bezige milicientjes. Onderwijl had de kamerwacht de tafel vrij gemaakt en zeulde zijn vrachtje borden naar de keuken om ze te wasschen, en schreeuwend hadden de kerels bezit ge nomen van het tafelblad, de poetskant naar boven gedraaid en gauw de plaatsen belegd met koppels en tasschen en schoenen die nog gepoetst moesten worden. Maar de korporaals kwamen, getweeën, ijverig aan dragen met de nummerkist en bestelden commandeerend een vrije plek aan de tafel om gauw de rommel te nummeren en waar schuwden gebiedend dat ieder die nog iets voor den drukbol had, deksels gauw met zijn boeltje op de proppen moest komen, en dat alles goed zichtbaar genummerd moest zijn, want de kolonel zag alles, alles, als ze daar maar aan dachten!... En vlug de drukbollen met witte en zwarte verf en de nummer-vormen op tafel uit stallend, spraken de twee brigussen af dat uiteengezet. Zelfs is er een omvangrijk opstel over de aanvangen der beschaving en den groei van het menschelijk geweten, dat door een orthodoxen schildersbaas zeer genoten wordt. Het slot ziet er zoo uit: De Moderne Bichting! Neen, niet uit sloop- en verniehncht is deze geboren! Neen, nogmaals: Neen! maar uit hoog, heilig ver langen in de menschenziel naar Waarheid, naar Heiligheid in de voorstellingen om trent God... Neen, bet Modernisme is geen ongeloof, het is Geloof. Geloof dat den steun van een Stedehouder op aarde en duizend bladen Onfeilbaar Schrift op tafel te boven ie. Geloof dat in eigen hart de stem van God en het kindschap Gods heeft verstaan en beluisterd. Geloof, dat God zoekt om God en niet uit vrees voor vagevuur of hel. Geve Deze dat de ma;sa die nog ronddoolt en soekt baken zichzelven, eens in zichzelven Zijn liefdestem duidelijk verstaat; eens in het kunnen zondigen geen straf, maar adel ontdekt!" Aldus spreekt Dah'iua van Egnebnrg in het boek, dat hy maakte vooral ter meerdere eere van het Modernisme. En wij gelooven dat hy 't meent,alszjjnhe d zegt tegelooven. Doch achten daaromtrent misverstand toe a geenszins uitgesloten. Weet hij wel hél zeker, dat tij gelooft...? En zon niet het Mo dernisme meer eigenlijk aan een verflau wing van het geloofsvuur, bij nuchterder denken en zwakke verbeelding, deszelfs aan zijn danken? Toen Strauss in zijn Leben Jetu de weten schappelijke onhoud Baarheid aantoonde van de gansene lijdensgeschiedenis in het Nieuwe Testament, meende men, dat hij daarmee aan veel geloof een doodelyken slag toebracat. Het is echter niet waarEchiJolrjc, dat eenig geloof, hetwelk dien naam terecht draagt, een innerlijke givoetstekerhtid, zich ooit door van buiten komende, verstandelijke, rede neering zal laten verslaan. Wel waarschijnlijk is het evenwel, dat wie zulke redeneeticgen kan opstellen, reeds niet meer geloof-, al is hem dit zelf nog niet volkomen duidelijk. Naarmate 8:ran3s den goddelijken aard van den Christus betwistte en te-niet-deed, heeft hu het ideaal-menschelijke, het volmaaktedel persoonlijke van Jezus meer op den voorgrond gebracht, en men kan wel be grijpt n waarom. Er moest iets over blijven! Voor de menschen moest er iets over blrj ven, opdat de overgang niet te monsterlijk groot zonde sijn en ook opdat ij Siranss zelven tenminste als een zedelijke persoonlijkheid zonden blijven achten, die er toch ook nog een ideaal op nahield en niet uit zuivere boosheid hun godsbeeld van het voetstuk sloeg. Mogelijk, dat 8;rauss ook in eigen ziel de leegte niet kon verdragen, die de door gevoerde consequentie van zijn ciitiek mee zon brengen en daarom de critiek maar halverwege steken liet. Zeker is, dat wie niet meer ontroerd wordt door de goddelijkheid van den Zal'gmaker, juist het edele, maar kleine en eenzame memchelijke noodig heeft om nog iets te voelen. Voor een ongelukkig menseh, lijdend zonder achuld, vanwege zijns harten zuiverheid, voelt iedere romanticus nog wel wat en men kan zich voor zulk een held en martelaar, als voor een schoon voorbeeld, zelfs e xalteeren. Dat hebben de Modernen, meen ik, dan ook ruimschoots gedaan, daarbij vergetend, dat medelijden en zin voor het idtëale nog geen geloof beteekenen en zonder gemeenschap pelijke geloofs verbeelding de zaak tot iets zuiver indivHueels wordt, een innerlijke verzekerdheid", die niets heeft om van te leven en zich te voeden dan zichzelve alleen. Zanden nu de Modernen waarlijk meenen zulke cntzaglijk krachtige persoonlijkheden te zijn? De geschiedenis der Middeleen wen heeft er enkelen zoo gekend, wereldvergeten visionnairen, het aardsche lijf verbratdsnd in een bovenaardsc'a vuur van liefde tot God... Meenen de Modernen inderdaad aan dezen gelijk te zijn? Men zon het zoo zeggen, als men dezen Moderne hoort gewagen van een Geloof dat in eigen hart de stem van God en het kindschap Gods heeft verstaan en beluisterd". Edoch, er is geen woord van aan. Het Modernisme, ten minste van dezen Moderne, de een wit, de ander zwart zou nummeren, dat schoot 't beste op. En alsjeblieft, riepen ze: wie zal de eerste zijn P... En achter elkander kwamen de millicientjes met hemden, met onderbroeken en handdoeken, en ook met blauw laken-goed, en de korporaals nummerden, nummerden, het eene stuk na het andere, handig het Zaterdagsche corvée verrichtend: de ijzeren letter vormen eerst op den drukbol om verf te pakken en dan vlug stempelend op de kleeren, tik-tok, als een machine zoo gauw. En de mannetjes stonden in queue te wach ten, de armen bevracht mat te nummeren goed, en schreeuwden op beurt-af hun wapennummer. En Koster lag maar smeuïg te rooken tegen zijn wol etje, de neuskokker rood naar boven, en lachte inwendig om al die draf-zitterij. Daar werd de chambree-deur openge^ smakt en gejaagd, bevelend schreeuwende, kwam de sergeant-van-de-week binnen: Denk er om dat allen inspectie moeten maken, de corveeërs ook; allen! De oor veren zullen zoolang worden waargenomen door het andere bataljon !... Dadelijk begon de kamerwacht zeurig te mopperen: dat hij nooit klaar kwam op zoo'n manier, nou opeens uitpakken!... en hij had nog niets gepoetst, nog niets l Doch de sergeant, gehaast en dienstij verig, ging op het milicienssmoesje niet in en herhaalde nog eens nadrukkelijk: Denk er om: allen inspectie maken,... allen l... en was weg, al de deur uit om ook op de andere chambrees de laatste order van de regiments-commandant bekend te schreeuwen. Koster had, toen de sergeant binnenkwam, de beenen gewiekst van de stroozak laten glijden en was rechtop in zijn straat j e gaan staan: hoe ook als oud-gediende geprotegeerd, 't was toch wel gewaagd om vlak na de reveille weer op de stroozak te liggen. Ea 't werd hem met al die inspectie-drukte ook wat benauwd. De geëmployeerden zijn natuurlijk vrij, mompelde hij, en nog een j extra netjes zijn wolletja aan de hoeken vierkant knijpend en zijn stroozak glad trekkend, sloop hij haastig de deur uit, naar boven, naar de rustige wapenkamer. Hoe lang in dienst hij al was, toch gaf elke inspectie hem weer opnieuw een beklemming. ziet er uit als gematigd ongeloof en sentimen taliteit geworden burgerlykbe d. Hij is een middelmatige natanr, die zijn nuchterheid voor verlichting aanziet en zekere wekhartigheid en zelfrerteedering voor geloof. Maar de platte nuchterheid domineert. Er in dit boek niets van een ontroerd of v rplechtigd aanzien der wereld, niets <an ernst cf diepte, zelfs niet van beminlrjk-dwaze r o mat eekheid of jeugdig, opgewonden enthousiasme... Hoe zoa men dan ver trouwen hechten aan zulke pathetische ont boezemingen, als waarvan ik er hier een citeerde, en kannen aannemen, dat een fon tein van geloof en liefde opspoot uit de rulle dorheid van een geest, die zoo een passieloos grauw boek vermocht op te perken ... De onbestaanbaarheid ven het Modernisme als geloof ta hebben betoog1, lijst wel de voornaamste schoon onbedoe'di ver dienste van deze, zeer onbehagelijke, maar zeer vreemdsoortige, schriftuur. FRANS COBKBN. Mizieïin ie Hoofdstaf. Jan Ingenhoven. Op de aanstaande nitvoerinv van het Goncertgelouw-eextet (Woensdag 13 November) zal o. a. een van Jan lugenbovens laatste werken gespeeld worden, een stuk voor flait, hobo, clarinet, hnorn en fagot, dat onlangs verscheen in 't Wunderhornverlag te M achen. De muziek is impulsief, melodieus en modern. Dat moderne is Ingenhovens origi naliteit, welke zich niet uitte als versch styiprocéié, nieuw individualisme, maar eenvou dig als beheersching van de geheel} beier daagsche techniek en een sterke, eigen visie. Ingenhoven schrijft geen locale musiek en heeft in dit opzicht het imperiale en wijde van geste, dat de groote meesters eigen is. Anders had hij wellicht dit quintet niet gecomponeerd, welks zangrijke spontaniteit nog stijgt in beteekenis, wanneer men bet kan höoren als een gedeelte van zijn psyche, die in oruitgevoerde partituren verscholen bluft *). Want het wijkt eenigazins uit de lijn van zjjn vorig werk door de toenadering tot den madrigaal-toon, het oude, nobele en vroolijke chanson. Men mag het zoo be schouwen, wijl de faciuur aan de vroegere contrapnntiek herinnert, en Ingenhovens veel zijdigheid waardeeren daar hij het blij (e, printanière troubadours-accent even goed spreekt als het romantische, dramatische; die verscheidenheid moet bouwena hei dacht worden, zoolang er van Ingenhovens comf osities ongeveer niets bekend is in ons land. Het qaintet staat 5n n deel, dat vier pbases geeft, waarvan alleen de derde, een kort en komirch intermezzo beduidend afwijkt van het hoofdthema: Allegro Moderat Z.L r^ ^^ -""^ ^~~ i rrrj:;ï^4=zzi^=;*^^-ï^-«^ Ia de ovetiga pbasea wordt deze mooi gewelfde, lange melodie doorgevoerd als een soort van cantns firmus, die s'echts weinig verandert. BÜ't begin van het stuk klinken intonaties van dit thema, afgewisseld met *) Jan Ingenhoven is een buitengewoon dirigent en componist, maar de Korngoldjes, Saridbinea en Schönberga hebben machtiger propellers dan artisticiteit. en op de hooge wapen-zolder voelde hij zich veilig De poets- en uitpaktijd begon al te draaien: sommige miliciens stonden ganschelijk al in .'t blauw voor hun kribben en monsterden in een laatsten keurenden blik het gewrocht hunner uitpakkerij; de korporaals gespten hun koppels al om en schouwden hun escouades rond, hier en daar nog een aan wijzing gevend en onhandige milicientjes op dreef helpend. En daar kwamen de sectie-commandanten al binnen, spiegelglimmend van schoenen en knoopen en kepies, en commandeerden dadelijk luid van ophouden met poetsen en vór de bedden gaan staan, en door de gang, langs de opene deur, kletterde dreigend een sleepende officierssabel. Het inspectie-moment naderde. Een vreemde milicien van het andere bataljon, een stevige boer, had lachend en onverschillig de kamerwachtfunctie overgenomen, kribben en tafel en banken gericht en nog eens zorgvuldig de vloer na geveegd. Er werd niet meer gezongen noch gettoten ; er spande een stilte : de sectie-commandanten en de korporaals, in gewetensvolle voor-inspectie langs de kribben, spraken gedempt met de manschappen om hun verantwoordingen van wat niet in orde was te leeren kennen. En weer kletterde een sleepsabel over de ateenen gang vloer en plots klonk het: in orde! en de peletoascommandant kwam binnen, zijn gejaagdheid bedwingend in bedaarde voorname officierstoon, waarschuwend van: voortmaken,... en beende weer, sabel kletterend de deur uit. naar de andere chambree. En eindelijk was alles gereed gekomen; de manschap stond gepoetst en glimmend, in het blauw, op de plaats-rustend voor de zwarte kribben, de uitpakkingen netjes volgens model op de stroozakken achter hun ruggen, en de sectie-commandanten zenuwachtig aan de knevels draaiend hiel den in de witgeschoeide handen de papiertjes gereed waarop alles vermeld stond wat m«-nschelijkerwijze niet verantwoord kon worden. Daar kwam driftig de sergeant van de week weer binnen: Koster!... waar is Koster ?... bij moet ook inspectie maken!... Waar is die beroerde kerel ?... Op de wapenkamer, sergeant!... gedienstig antwoorden een paar miliciens. areede en warme melopeeën van de soloclarioet. Voor 't eerst tieedt het afgerond op in den Allegro moderato (hoorn, daarna aobo, etc) omepeeM dcor allerlei geestige me odieën en rytnmen; dan volgt buvenbedoe'd rinkelend intermezzo; 't slotgedeelte, dat hier aansluit, kan gelden ala epiloog, waar 't thema allengs verdwijnt zooals 't kwam, tnaschen zacht-Iyrische txclamaties. De stemming is poëtisch en schertsend; de bouw staat door zijn klaarheid dichter hij den klassieken vorm (uitzondering voor Irgenhoven) dan de bewerking, die onafge broken contrapuntiech en po'yphoon is, licht en doorzichtig bij alle verstrengelingen van rythme en melodie, nooit schoolsch, en voortdurend bekoorlijk van klank; een prachtig voorbeeld van moderne kamermuziek. MATTHIJS VERMEULEN. TfloieÈlcanserLêo. Het voordeel van nietsbeteekenende opvoe ringen ligt in de virjheid, welke aan uwe phantaisie wordt gel a en. Niets schijnt mij zoeter dan het aanschouwen, goed verdekt in een dnisterenden loge-hoek, van wissewassen op de speelsch verlichte planken. Oogebonden trippelt dan uw verbeelding, trippelt ze en hippelt ze over de luchte soi, e-kapsels der veroverde en onveroverde belles, omvangrijke en tengere, en glijdt nw maatschappelijke, nw Amsterdamsen-sociale aandacht, als ware 'c op fijne ski's, over de sneeuwig-kale hoofden en ghnster-witte boor den der belangrijke mannen van onze Hoofd stad, tevens lioni (%etemperde). Een diepgaand stuk leidt de aandacht van deae dti'gen af. Voortrt fi-lyk spel doet de zaal vergeten, waarom men toch voornamelijk kwam. Ik heb bet genot gehad weer (tukken te zien, die my allarbeminnelijkst middelmatig leken en mijn gedachten den vrijen dans lieten, die zoo behagelijk is. De Vu f Fiankforters, bij Boyaards, het Cafétje bjj denzelfde en bij Cnrispijn Jr. zijn glanzende nietsigheicjes, het eerste bekoorlijk en weelderig gemonteerd, het tweede, zot benepen tusschen de coulissen als het is, levendig nu en dan van plotselinge vernuft-sprongen, beide zonder adem in te honden te volgen, beide zor der n w omgeving te vergeten te zien. L:cht. Lucht. Vooral Franscbe geest bekoort zoo! Ia het niet om den geast, dan is het om het Fransche, dat bijwijlen, in letterlijke vertaling, allen eestigst nuchter doen kan, en, volkomen onbegrepen, in heel veel onschuld wordt gedebiteerd. Ik hoorde voor grae (kraan vogel en meisje van pleizier) spreeuw zeg gen ... spreeuw ! ?, en ik dacht eerbiedig van het tooreel neg aan Yvette, en aan het ver schil tusschen Fransclae geest en Franeche geest..., als tusscben een oud taartje en een rosenrijk banket bij mijn bi zonder en vriend Per c'.ee. Gelukkig zijn is niemand gegeven, die iets reeds heefc, en alleen meent bij het (seggen de wijegeeren) te kannen wórden, die naar iets begeerte gevoelt. Het middel matig vermaak, het middelmatig toaneelatnfr, de middelmatige tingeltangel, het mid delmatige pianogejammer wekken in mij begeerten van gelukkig wezen, barbaar, c h brg urten : ik voel als de ongebreidelde en onrtde (jke pp.s ia leken bo?en de die .te aec i.die doorgaans neerlig. Ik zie noch vét mijzelf meer en speel met wat in de zaal is Galden ver veling, lic >tende grauwheid l Jongleer met nw geest l De middeneeuwer, die onbevredigd zich voelde, dra&ide een hert den Lek om < f wierp in willekeur een zijner slaven van de tinoen in de gracat dat het een plons gaf, of trok naar het Heilige Land devoot en geharnast. IK kan vanuit mijn loge slechts gekke dingen bedenker, p. v. hi e interessant het zou weien, als Boy aards' hertog van Ti-u^us nu eens plotseling in vol ornaat het Ct>fé>je binnen kwam, om met ruenouw K ey een tooneelcoi tract af te sluiten, of als F.en e Jnlie zich verliefde in den roodharigen grappenmaker van 't verjaarakianeje op het Laidsche plein. F,eu!B Julie heeft snij van de wy's gebracht. Freule Jnlie is doordringend als een schei kundig mengsel, waarmee wat hecht is «ordt los gemaakt. De Sirindbergsche geest is als een verre onbekende geweest voor deze Nederlandeche gouwen, en de lieden zijn Ga hem halen !... jij, onmiddellijk. Zeg hem dat hij ook inspectie moet maken en zoolang wordt afgelost. Gauw. Dadelijk! .. De milicien stoof dienstvaardig de kamer uit, de trappen op, naar de wapenzolder. Daar zag hij Koster liggen, zalig rockend voor het open zolderraam, de oogen droo mend naar de hooge blauwe wijdte Ea nog voor Koster de rooie neus naar hem toekeeren kon, had de milicien al zijn order gezegd, hijgend van het harde loopen: Koster dadelijk beneden komen, inspectie maken !... Koster sprong verschrikt overeind. Zijn ze bedonderd !... vroeg hij. Ik ben toch geëmployeerd ? ... Je w,prdt zoo lang afgelost. Je moet dadeliik komen, dadelijk,... dus, denk er om. Ik heb 't je gezegd... Ik verdom 't!... riep Koster; ik kom niet! Ik ben vrij ; 't staat in de In wendige Dienst, zwart op wit! Maar de milicien was al weg, en vloe kend, de neus nog rooder van kwaadaardig heid, besloot Koster dan maar naar beneden te gaan en gauw zijn rotzooi op de stroo zak te leggen, alles was toch present en in orde. Hij daalde bedaard en kaarsrecht de trappen af, zooals 't een oud gediende betaamt, en to n hij de inspectie-zwangere chambree binnen trad, had hij zijn strak eoldatenmasker al weer heroverd en stelde met vaste stem zijn angstig vragende sectie commandant gerust: Ik zal den boel wel gauw even neerleggen, sergeant, alles is toch in orde. Maar eerst me even in 't blauw kleeden vór er officieren komen. Zijn kalme waardige toon van oud-soldaat stelde den sergeant geheel gerust, en deed de inspectie-vreezige miliciens bewonderend naar hem opzien: zoo'n oud gediende toch ook, die stond nergens voor. En gauw had Koster de werkbroek uit- en de blauwe aan geschoten, toen het beste u«ouwvest uit zijn kribbe-kastje getrokken waarop de groote model-decoratie gespe»^ at, vlug de knoopen op de knoopsn-schai^ c. zet en rap even gewreven. En daarna t4r ëe,~ bij den ransel van de kast en begcUetféker van routine, uit te pakken op zijn propere stroo zak: aan weerskanten de tchoenen op de schoenzakjes, lager en in het midden het naaizakje, compleet met garen en wol, schaar en stopnaald; de vingerhoed parmantig boven

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl