Historisch Archief 1877-1940
. 1847
DE AMSTEEDAMMEE
A'.
WEEKBLAD VOOR NEDEELAND
O:n.d.er recLaotLe -VSLTL
Dit nummer bayat een btfvoegseL
H. IF. L.
uitgevers: VAN HOLKEMA 6 WA&ENDORF, Keizersgracht 833, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad Na. 124).
Abonnement per 3 maanden ...... f 1.50, fr. p. post / 1.66
TOOT huift per Jaar, bfl vooruitbetaling, mail 10.
Afzonderlijke Nummen aan de Kiosken verkrijgbaar , O-U'/i
Zondag 17 November,
Advertentiën van 1?6 regel* ? 1.25, elke regel meer. .
Adrertentien op de finantieele- en kunstpagina per retel
Reclame* per regel
/O
.030
.040
INHOUD:
VAN VERRE EN VAN NABIJ: Wakker
worden. Kesmet, door K. Kroniek.
Gemengd Nieuws! FEUILLETON: De
Miraknienxe Pillekep, door Ebne Mare.
KUNST EN LETTEREN: Mnaiek in de
Hoofdstad, door Mattbjjs Vermeulen.
Brabantache Sagen, door dr. G. Bnaken
Hnet. Notre petite Campagne. Mevr.
Etther de Boer-van Rflk, door J. K. Esn
nienwe serie ^wandplaten, door He*?el
Jongama. BERICHTEN. INGEZONDEN:
Landweerdioefenisren, doorZ. - Het
Museumbeheer", door E. Wie h man en M. D. Henkei.
VROUWENRUBRIEK: Eerste Cangres van
den Internationalen Mannenbond voor Vrou
wenkiesrecht, (ilo<), door N. Maoffeldt-de
Witt Hnbertp. ALLERLEI, door Allegra.
UIT DE NATUUR, door E. Heiman?. De
Haveninrichtingen van Amsterdam, met af b.,
door W. F. Bijvoet Jr. Dr. N. Meijer, met
portret, door dr. Berr. S. de Smitt.
Teekeningen van Willem van Konijnenburg, door
P.asschaert. CHARIVARI. Be«raven
Zochten, door Ton van Tast.
FINANCIEELE EN OECONOMISCaE KRONIEK,
door . d. M. en v. d. 8. SC HA A.K8PEL.
DAM8PEL. ADVERTEVTIEN.
Wakker worden.
Is het onder den indruk der zege-.
pralen van het Bulgaarsche volk, het
welk in zielental onze gelijke is en in
nationalen rijkdom verre onze mindere,
is het onder den indruk der vernietiging
van een volksbestaan, dat hier in Neder
land sommigen, tot heden nationale
hoera-roepers, de nuchtere waarheid gaan
zien en nu ook maar eindelijk zeggen ?
Het was tot heden in de pers een
lieve gewoonte slechts schuchter kritiek
te oefenen op het geheel van onze
militaire organisatie, en het werd van
dien kant voor een soort landverraad
gescholden, indien iemand de gansohe
Nederlandsche defensie als een
quantiténégligeable behandelde en onze
millioenen wegge worpen geld noemde.
Dat men aan gene zijde der grenzen, in
Duitschland, met den Nederlaudsehen
militair alle dag een groven maar eerlijken
spot drijft; dat officieren in het eigen
land, als ze iets meer zijn dan het ge
middelde, onze defensie voor een wan
hopig geval houden, onze militaire
beteekenis voor een karikatuur; dat ieder
verstandig man zonder uitzondering, die
op herhalingsoefeningen of bij de
laidweer het gesukkel meeleeft en het onnutte
geloop en gepraat ziet, dat voorbereidini
der defensie heet, met een wee gevoel
en met spot wordt vervuld, de
persmannen wisten het, gelijk zij het nog
altijd weten, maar een instinct van
behoud der maatschappelijk georgani
seerde deelen, wat het ook koste, of 't
bewustzijn van eigen mede-verantwoor
delijkheid voor het een halve eeuw in
geleefde militaire bestel, de hemel mag
weten wat het precies was, verzette zich
bij hen tot krachtiger getuigenis dan van
nu en dan een detail- critiek, eerbiedig
te berde gebracht, en altijd eindigend
in een toastzin.
Tot ons genoegen zagen wij dat, blijkbaar
onder den oorlogswind uit den Balkan,
het Handelsblad alvast is omgewaaid.
Voor hoe lang? Zie, dat mag men nu
bij het Handelsblad wel vragen, maar
ook eischen goed humeur en milde ge
zindheid eenig vertrouwen op de stand
vastigheid der nieuwe inzichten, voor
dit keer.
Men weet, dat het leger raeuwa uni
formen kreeg en dat de officieren zullen
voorgaan in het dragen ervan. Of zij
in plaats van voorgangers in de lands
verdediging, pronkhanen waren, wordt
hun de keuze tusschen verscheiden uni
formen gelaten en wordt er pp hun
ijdelheid gespeculeerd tot verfraaiing van
het Nederlandeehe landschap.
Het Al g. Hbl. schreef nu terecht:
Ons dunkt, men moet daar aan Oorlog
toch wel iets beters te doen hebben,
dan waar er immers een zeer nette
uniform bestaat over nieuwe
costumeering van onze officieren te gaan
denken, 't Is duidelijk, dat deze pet,
deze mantels, deze kleuren, slechts het
resultaat kunnen zijn van talrijke proef
nemingen, onderhandelingen, voor
stellen, nota's, besprekingen, waarmede
hoogere en lagere autoriteiten van
Oorlog zich onledig hebben gehouden.
Hoeveel uren en dagen zijn daar wel
licht gewijd met het:
Toch ten ik 't met mijzelf nog
geeriins eens,
Of 't tooi, kersrood moet weser, of
ponceaM 1
Of... amarant-, of... ietwat appel
blo as sm ?
Of cérise..."
heengegaan ?
Welnu, men moest aan het departe
ment beter weten te doen. Elke minuut,
hieraan geschonken, is besteed aan een
nutteloos doel. Elke autoriteit, die zich
hiermede bezig heeft gehouden, had of
in dien tijd nuttig werk kunnen doen,
of ontbeerd kunnen worden. Dit is
tijd- en energie-verspillen.
Het is een beetje hard gezegd voor
da echtgenoot onzer Koningin, van wien
het algemeen bekend is, dat hij geen der
zittingen van de costuum- commissie heeft
overgeslagen, maar de opmerking van
het tijd- en energie-verspillen is niet
temin, als men den Prins er maar buiten
laat, volkomen juist.
Want het is al even waar, wat wij tot
onze verwondering en genoegdoening in
het Hbl. lazen:
Wij leven in een tijd, waarin de
geheele militaire geest, van vroeger, een
ommekeer noodig heeft. Ten einde een
betrouwbare defensie te bieden, moet
de legergeest, van aanvoerder zoowel
als van soldaat, geheel vrij worden van
verouderde militaire tradities.
Dit is geheel waar, zeggen wij, onder
dit voorbehoud, dat niet thans eerst,
zooals het Hbl. hier schreef, de militaire
geest een ommekeer noodig heeft, maar
dat deze waarheid thans eerst, door het
Hbl. wordt gemerkt of gezegd.
Wij hebben kort geleden den spot ge
dreven met een hoofdartikel van de
N. R. Ct., dat naar aanleiding der nieuwe
uniformen, anders dan thans het Hbl.,
een zware redeneering opzette over 't
psychologische belang van een
weistaande militaire kleeding !... De om
mekeer zal dus wel langzaam komen, als
ze komt. Een ingezonden stuk, dat wij
hierachter opnemen, kan er nog eens aan
herinneren wat de algemeene toon is
van optimisme zonder bodem, die altijd
overbeerscht heeft en een wijden kring
nog zeker de geldende is.
Is dit wel wonder? Het heeft nu al
zooveel decenniën geduurd, dat wij
lotingen hadden, en vroolijke lotelingen,
en hooga kazernes, en regimentsmuziek,
en een officierskaste met
officiersmevrouwen en officiersoppassers, en
officierssociëteiten. Is het zoo'n wonder, dat
wij aan dit alles gewend zijn, en dat wij
niet beter weten, of zij zijn met hun allen
de veertig of vijftig millioen wel waard,
waar we trouwens nooit meer aan denken ?
Toen de heer Colijn minister van
oorlog werd, heeft deze en gene, en
hebben ook wij, eenige hoop gehad op
iets radicaals in de legerzaken.
Wy zullen niet beweren, dat wij die
hoop gansch en al hebben opgegeven,
want een oud lichaam als de leger
organisatie te verjongen is zeker geen
werk van twee of drie weken, ook niet
voor een sterke hand. Toch.... toch...,
toch.... toen deze kleedinghervorming
kwam, hebben wij aarzelend opgekeken,
en toen hebben wij gedacht ge
dacht zou ook Colijn er tevreden
mee blijken zichzelf op te schrijven op
de lange lijst van nuttelooze ministers
van oorlog ?
Men had hem gaarne de leiding zien
nemen. Men had gaarne van hem ge
zien, dat hij brak met ons kinderlijk
aadoen van groote mogendheden in aan
bouw van pantserschepen, in voorberei
ding van klein formaat veldslagen. Wij
mogen op de artikelen wijzen, die wij
gehad hebben, over een defensie in har
monie met ons volkskarakter en in
harmonie met onze werkelijke krachten:
onze propaganda voor een vloot van
onderzeebooten en mijnenleggers, en voor
een verdediging te land, waarbij geen
pronkuniformen maar voortdurende ge
reedheid, buitengemeene snelheid en
waakzaamheid konden voorgaan: onder
leiding van een klein, maar dan ook
voor zijn vak levend kader.
Zoolang men in de kleine steden de
zelfgenoegzame officierskringen ziet zitten
rondom de cafétafels en naar'de straat
koekeloeren, en zoolang lusteloosheid en
een OEpractische geest van voortsukkelen
boven heerschen, moet men de
Nederlandache miliciens en het
Nederlandache volk geen geestdrift vragen.
? ?!?!!?"
Kesmet.
Placht men in Europa voorheen Turkije
den zieken man'' te noemen, thans is
de lijder opgeschreven ten, doode.
De Mohamedaan heeft in onzen moder
nen tijd, nu afstanden hoe langer hoe
meer verdwijnen en hij in veelvuldige,
nauwe betrekkingen komt met de
geheele wereld, reeds overal bewezen zich
zei ven niet meer te kunnen regeeren.
Zijn ras verliest met den dag aan zelf
standigheid. Eïypte behoort feitelijk aan
Engeland, in Tripoli waait de
Italiaansche vlag, Tunis en Algerië zijn fransch
grondgebied, Marocco staat onder con
trole, Perzië wankelt, Afghanistan is
murw, de Islam vertoent nog slechts
leven en vooruitgang, in ethischen,
religieusen zin, onder de zwarte mass'a van
Afrika.
Heeft nu, zooals in Turkije, een
mohamedaansch Bestuur nog heerschappij te
voeren over christelijke volken, dan blijkt
de vervulling der taak geheel hopeloos
te wezen.
De, met het oosten bekende, Europeaan
heeft het hoofd geschud, toen de landen
van het despotisme, zoo inéns, zich
gingen vermommen in de kleedij van
grondwet en volksvertegenwoordiging.
Ook Turkije beproefde dit middel van
travestie, doch het uur van 't démasqu
is thans geslagen.
Ondanks alles, schijnt het billijk even
te wijzen op de buitengewoon eigen
aardige positie van Turkije in Europa,
gelijk deze zich, in de laatste dertig j aren
van algemeene rassentoenadering, heeft
geaccentueerd. In dat verband, willen
wij voor een oogenblik stellen het geval
van een mohamedaansch werelddeel,
waarvan de zuidoostelijke hoek zou
toebehooren aan eene christelijke natie,
die den scepter te voeren had over den
Moslim, gesteund door machtige Islami
tische Rijken in dat zelfde werelddeel.
Hoe zou zulk eene chri&tennatie haren
bestuursarbeid behoorlijk hebben kunnen
verrichten P
Het antwoord wijst naar de voorvallen
op het Balkanschiereiland, gelijk wij deze
thans zien; al mag tegelijkertijd niet
vergetan worden de naijver tusschen de
Groote Mogendheden, welke ten gunste
van Turkije heeft gewerkt gedurende
zólangen tijd; doch alle omstandig
heden in aanmerking genomen, komen
bedoelde gebeurtenissen mg vrij laat.
Immers, zij waren onvermijdelijk.
Werden, nog ten tijde van het Cjngres
van Berlijn, de Balkanvolken niet zeer
ernstig opge rat, heette het steeds: liever
een Turk dan een Levantija", de kinderen
dier natiën van vijf en dertig jaren geleden
zijn opgegroeid, en bewijzen thans min
stens deugdelijke krijgslieden te zijn.
Reeds sedert geruimen tijd zich mondig
voelende, wachtten zij op eene gelegen
heid, op eenen toets, voor de berekening
hunner kansen. Da oorlog tusschen Italië
en Turkije lererde deze proef, en toen
was het oogenblik tot handelen gekomen
voor Bulgaar en Montenegrijn, voor
Serviër en Griek.
DJ tegenwoordige oorlog is in de kern
een religiekrijg: voor den Christen, die
op ie Aja Sophia het Kruis weder wil
planten, en, in rog veel sterkere mate
voor den Turk, dewijl immers nagenoeg
elke handeling zijnerzijds in nauw ver
band staat met zijne ethica, zijn Koran,
zijn leven van bespiegeling, van traagheid,
van overgave aan het Noodlot, van
Kesmet. De Sjeich ui Islam raadt de
Ulema's om zich naar 't front te begeven
en voor dien wenk verontschuldigt hij
zich tegenover de christenwereld door te
wijzen op het Kruis in de hand van den
veldpope, die de Grieksch-orthodoksche
legerscharen vergezelt. Men gevoelt het
trillen der Sunnitische wereld, als zij ziet
dat de zetel des Khalifaats in gevaar
verkeert om in de macht der christenen
te geraken, en elkeen, die ooit de
mohammedaansche ziel tot onderwerp van eeltige
studie maakte, verstaat de wanhoopskreet,
uit Britseh-Indië naar Europa geseind,
over den aanval, welke op den Islam
wordt gedaan. Stamboel is het symbool
van dien Islam, zelfs (in
politischereligieuzen zin dan) voor den Schint,
die overigens zijnen Sunnistichen
geloofsbroeder haat; het is een plechtanker voor
het Mohammedanisme in het algemeen;
het hoofd, de hersenen van het
Ottoznanische Rijk; het brein dat, in Europa,
den in Azië zich tot aan de Perzische
Golf uitstrekkenden romp in het leven
moet houden tegen de beten der Giaours.
Geen wonder dan ook dat de Turk
alles poogt in het werk te stellen om het
gevaar te stuiten der inneming van
Konstantinopel, en dat, voor hem, de Kroon
van den Islam afhangt van de sterkte
der Tschataldscha linie. Doch, reeds ziet
de Turksche soldaat, die nog altijd dapper
is, al. kan hij, o.a. door onwetendheid,
zich thans niet meer meten met den
Bulgaarschen krijger, een soort van
strafgericht in de bereids geleden ver
liezen. Predikt de geloovigen tot den
krijg" heet het in den Koran, uit Allah's
mond, tot Mohamed, en Nizam Pascha
tracht zijne troepen aan te vuren door
hen laf, de tucht ellendig, den toestand
van hf-t leger hopeloos te noemen. De
Turksche krijgsman bedenkt dan echter
tegelijkertijd dat, terwijl de Profeet de
overwinning op de ongeloovigen voor
stelt als een straf voor hen, die den slag
hebben verloren, de nederlaag der Moslim
anderzijds te beschouwen is als eene
kastijding voor door hen zei ven begane
zonden, en hij wordt mismoedig, het
Kesmet treft hem.
De berichten luiden dat de forten der
Tschataldscha linie zich in slechten toe
stand bevinden, dat de bewapening ver
ouderd is, dat de cholera is uitgebroken
onder da uit Klein Azië te
Konstantinopel aangekomen troepen en dat het
aantal der gewonden er buitengewoon
groot is. Goede voorteekenen zeker vormt
dit alles voor de Balkanstaten, die strij
den voor de verlossing: zoowel van het
Turksche juk, als van de voogdij der
Groote Mogendheden, welke laatste im
mers de schuld van de toestandei op
het Balkanschiereiland dragen.
Zelfs al zou de stad Konstantinopel,
kosmopolitisch als zij met hare bevol
king van Levantijnen, Joden, Grieken
en andere Europeanen is, met een strook
gronds er om heen, krachtens eene inter
nationale regeling, ten behoeve van den
vrede, Turksch territoir blijven, bij de
beëindiging van den krijg, dan toch zal
voor den Muzelman de aureool van Stam
boel zijn verdwenen. Welke gevolgen
dit zal hebben voar de toekomstige hou
ding der mohamedaansche wereld tegen
over de christenheid laat zich moeielijk
voorspellen. Wagen wij eene gissing,
dan is het dat de Berusters'' 1) zullen be
rusten ook in dit Eatum, en, onder het
slaken van een zucht, mompelen Kes
met"; want mismoedig zijn zij reeds,
en, terwijl het in de oogen zien van den
tegenspoed den mensch in staat stelt
dezen te boven te komen, is het de neer
slachtigheid, welke ons vernietigt en het
siil zitten bij rampen, dat ons hun slacht
offer doet zijn.
K,
1) Mtslia = beluister.
KRONIEK.
MINISTERIEEL voxxis.
Zooals men zich herinnert, heeft de Kamer
van Koophandel te Rotterdam bij den Mi
nister van Justitie haar beklag gedaan
over de uitlating van den Rotterdamschen
suist, officier van Justitie Böhtlingk, dat
het wel scheen of de groote handelspaleizen
daar ter stede uit de winsten van diefstal
waren opgebouwd.
De Minister schreef thans aan de Kamer
te Rotterdam:
Bij de beantwoording van uw
nevenvermeld schrijven, meen ik de opmer
king te moeten laten voorafgaan, dat
de substituut-officier van Justitie Mr.
J. L. F. Böhtlingk zijn door uw College
bedoeld requisitoir genomen heeft voor
de Kamer van Vacantie van de
Rotterdamsche Rechtbaiüt. Deze
vacantiekamer was samengesteld uit rechters,
die in de laatste jaren geen deel van
de gewone strafkamer hadden uitge
maakt en dus niet bekend waren met
de gedurende dat tijdvak voor de
Kotterdamsche Rechtbank behandelde straf
zaken in betrekking staande met het
havenbedrijf. Waar de aanhangige
strafzaak nu betrof een ernstige oneer
lijke handelwijze van een directeur van
een Naamlooze Vennootschap, werk
zaam in het havenbedrijf te Rotterdam,
achtte de ambtenaar van het O. M. zich
verplicht de door den strafrechter in
de laatste jaren opgedane ervaringen
onder de aandacht te brengen van deze
rechters, opdat ook dezen zouden weten,
dat het feit, dezen beklaagde ten laste
gelegd, niet op zich zelf stond, en op
dat de Rechtbank in het belang van den
goeden naam van den eerlijken Rot
terdamschen handel door gestrenge
straffen de kwade elementen daarin
van het plegen van oneerlijke prak
tijken zou afschrikken. Ik ben over
tuigd, dat in dit licht bezien, het
streven van mr. Böhtlingk ook uwe
instemming zal hebben.
Intusschen wil ik niet ontkennen,
dat de bewoordingen van mr. Böhtliflgk's
requisitoir, althans in eersten termijn,
den indruk hebben kunnen wekken,
tegen de bedoeling in, als wilde deze
officier van Justitie een algemeene smet
op den Rotterdamschen handel werpen.
Wanneer uw College echter niet
alleen op het verslag van het behan
delde ter terechtzitting, gelijk dat in
de .A'. U. Ct. is verschenen, ware af
gegaan, doch zich had vergewist van
wat mr. Böhtlingk in repliek heeft
gezegd, dan zou uw College reeds ter
stond gebleken zijn, dat genoemde
ambtenaar uit de verschillende hem
in zijn ambt gebleken kwade prak
tijken geen algemeene gevolgtrekking
heeft willen opmaken.
Desniettemin heb ik aan mr.Böhtlingk
te kennen gegeven, dat ik het be
treurde, dat hij in eersten termijn niet
voldoende duidelijk heeft doen blijken,
dat hij inderdaad gén algemeene be
schuldiging wilde uiten.
Een vonnis door den Minister van
Mr. Böhtlingks uitlating ?
Wij meenen, dat ee.n ander vonnis van
meer beteekenis is. De Minister erkent
immers, dat den subst. officier van Justitie,
hadde hu er maar duidelijk bijgezegd niet
den heel-n handel te bedoelen, geen blaam
kon treffen. Daar nu noch Böhtlingk, noch
wij, noch de wantrouwendste ziel, die ooit
het levenslicht aanschouwde, ooit heeft aan
genomen, dat de héle Rotterdamsche
expeditiehandel zich voortdurend op onwet
tige wijze verrekt, beteekent dit ministe
rieel voorbehoud niemendal.
De Minister vertelt zelf, en daar komt
het voor Rotterdam op aan, hoe de dieverij
in het expeditievak daar ter stede zoo veel
vuldig voorkomt, dat het zelfs noodig is
de strafzaken, die er het gevolg van zyn
(op hoe klein procent der delicten volgen
strafzaken!) van uit dat oogpunt te zien.
De heer Böhtlingk moest, aldus de Minis
ter, wel zeggen: dit geval staat niet alleen.
Wie in verband hiermee Mr Böhtlingk's
woorden leest, ook die in tweeden termijn,
n het verslag van de enquête-commissie
over het toenemen van de misdadigheid der
jeugd te Rotterdam (dat wij afdrukten), zal
niet twijfelen of de Kamer van Koophan
del in die stad mag zich wel eens tweemaal
bedenken vór zij uit het stuk van den
Minister iets anders haalt, dan vooral een
opwekking om eigen kring te zuiveren.
Menschen, die het werkelijk, feitelijk,
reëel gesproken, met hun beroepseer hoog
opnemen, kunnen wel meer dan bij een
Minister klagen. Zij kunnen dan zeer veel
in eigen kring.
Dat voor 't uiterlijk minister Regout den
handel zon bijvallen wel, dat zal men
hebban verwacht!
DE BüKGEMEESTElt VAN ZAANDAM.
Prof. van Embden heeft clementie ge
vraagd voor den Zaandamschen Burge
meester. Wij hebben die vraag gesteund,
maar tevens opgemerkt, dat ze naïef was. In
de lange handen der justitie te vallen is
voor iederén verschrikkelijk, schre ven wij..
Want, nietwaar, hoeveel meer hulpeloos dan
een Burgemeester voelt zich, tusschen rech
ters en deurwaarders, de onontwikkelde, die
fouten beging, welke in zijn omgeving even
geringe beteekenis hebben als in de om
geving eens Burgemeesters een officiëele
handlichting!
Prof. van Embden heeft nu verkondigd:
dat ons Weekblad zijn betoog" onder voor
behoud had onderschreven. Er gebeurde
nog wel meer onrecht".
De geest van ons artikel is daarmee
onjuist weergegeven. Wij steunden den
heer van Embden feitelijk, maar wüvielen
juist zijn betoog" heelemaal af.
Trouwens door hetgeen wij later alles
gelezen hebben verandert wel in geenen
deele onze opinie, dat Jhr. Elias nu waar
lijk meer dan genoeg geboet heeft,... maar
voor het betoog van den klager zijn wij
nog minder gaan voelen, dan reeds het geval
was. Onze meening is versterkt, dat Jhr.
Elias niet harder boet dan duizenden
anderen... en dat dus voor het speciaal
optreden van Prof. van Embden geen reden
was.
Yoor de hand weg een bericht:
De rechtbank te Assen heeft inder
tijd de 21-jarige dienstbode Marye D.,
te Lonneker wegens diefstal van een
dubbeltje uit de toonbanklade in een
winkel van B. Sterken, te Hoogeveen,
veroordeeld tot 3 maanden gevangenis
straf, een vonnis, waarvan de
advocaatgeneraal b\j het Hof te Leeuwarden
bevestiging vordert. (De officier te
Assen had 6 maanden gevraagd).
Als men nu weet, dat een blijkbaar wat
menschelijker Hof het meisje tot tien gulden
boete heeft veroordeeld, daarmee aangevend,
dat het ook zówel ging, en men denkt
eens aan al de ontzetting, die er door zoo'n
onontwikkeld meisjeshoofd gegaan kan
wezeu vór zij het per slot zachte vonnis
vernam....
dan hoopt men, gelijk wij deden en
doen, dat Jhr. Elias clementie vindt, maar
men onderschrijft" geen betoog", dat die
clementie zich in 't bizonder opdringt I
De lezer weet wel, dat wij dat nooit
deden.
Gemengd Nieuws!
Wij hebben in den loop van 't vorig jaar
een paar artikels geplaatst, waarin het
droeve en vermakelijke beeld te kijk stond
van de dagelijksche genese der kleine en
provinciale pers, op de zonderlingste manier
door minimumlijders en wel eens door een
eenvoudigen zetter samengeflanst uit knipsels
van andere bladen, een pers, levende van
schijncorrespondenties en
schijnhoofdartikelen... kortom een amusant kleinsteedsch
gewrocht van piraterie.
Zulke bladen zijn er honderden in Neder
land.