De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1912 24 november pagina 1

24 november 1912 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N", 1*48 DE AMSTERDAMMER A°. 1912 WEEKBLAD VOOS NEDEKLAND Oud-er reaactie van. IMIr. H. L. Dit nummer bevat een bijvoegsel. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden ? 1.50, fr. Voor Indië per jaar, bij vooruitbetaling, ..... Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . p. post ? 1.65 mail 10. . . . 0.12'/2 Zondag 24 November. Advertenliën van 1 5 regels ? 1.25, elke regel meer. . Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina per regel .... ?0.25 ..... 0.30 ..... 0.40 INHOUD: VAN VERRE EN VAN NABIJ: D« gemeenteljjke Inkomstenbelasting, door 4. O. A. Eliaa Schovel. Li Véritéen marche. Kroniek. FEUILLETON: De Miraknlemse Pilleka», slot. door Eline Mare. KUNST EN LETTEREN: Da ionie in het defcige dorp, door J. da Meester, baoordee'd door Frans Coenen. Nieuwe Boeken van en vór kinderen, door Hessel Jon asm». BERICHTEN. VROU V7ENRUBRIEK: De Liberale Koncontratie, door Martina O. Kramerp. ALLERLEI, door Allegra. TJIT DE NATOUR, door E. Heimans. Ferdinaud Hoye», met af b., door J. H. R. Rotterdam. Suse Bpbertpon, David Bantt, door PJafscbaert. WETENSCHAPPELIJKE VARIA: Een luchtballon van staaldraadweefae', met af b., door dr. P. van Olst. Lange redevoeringen door M. C. Lofdicht op de Prikkel-Ydillen, door Cnarivariac. CHARIVARI. FINANCIEELE EN OECONOMI8CBE KRONIEK, door v. d. M. en V. d. 8. SCHAAKSPEL. DAM8PEL. ADVERTENTIËN. De Gemeentelijke Inkomsten belasting. Er is misschien geen belasting;, die zooveel ergernis geeft, als de stedelijke belasting op het inkomen. Hoe zou het ook anders kunnen? De gemeenten immers missen de ge gevens, die voor de heffing onontbeerlijk zijn. Van het Rijk kannen ze geen in lichtingen krijgen, want de wet legt geheimhouding op. De heeren dar gemeentebelastingen moeten dus maar hier en daar wat rondsnuffelen, afgaan op praatjes, en vooral ook trachten van de collega's van de Rijks Direkte Belastingen nu en dan eens in een particulier gesprek de een of andere kleine aanwijzing of indiscretie op te pikken. Zao ontstaat een half ambtelijk, balf particulier samengefluiater, zonder dat eigenlijk iemand verantwoordelijk kan worden gesteld voor de gevolgen, die da belastingplichtigen er soms van onder vinden. De ambtenaren der Rijksbelas tingen hunnerzijds snuffelen ook algaarne rond in de gemeentelijke kohieren. Dat gaat gemakkelijk, want de kohieren zijn niet geheim. De verkeerde gebruiken, welke uit dat snuffelen voortkomen, ver meerderen dan nog bovendien de ergernis die de heffing der gemeentelijke inkom stenbelasting toch al wekt. Zoo kon men onlangs in de couranten lezen, dat er een boekj a was uitgekomen, waarin het kohier van den hoofdelij ken omslag eener gemeente was overgedrukt en waardoor dus tot gemeengoed gemaakt werd de hoegrootheid der inkomens van de ingezetenen, en de klassen waarin zij waren aangeslagen. De schrijver, een Rijksontvanger, had tegen betaling van f 180 ter secretarie de overschrijving; van het kohier in zijn bezit gekregen. Later kreeg de heer ontvanger den indruk, dat hij aan de gemeentekas ? 120 meer had betaald, dan het gemeentebestuur voor dien arbeid had uitgegeven. Hij vroeg aan het gemeentebestuur restitutie van f 120, die de heer ontvanger meende te veel te hebben betaald. Het verzoek werd gewezen van de hand. De heer ontvanger wendde zich daarop tot Gedeputeerde Staten, maar deze ver klaarden zich tot beslissen onbevoegd. Hiermee was de zaak echter nog niet uit. Volgens het courantenbericht wendde de heer ontvanger zich tot den Minister van Binnenlandsche Zaken. En wat gebeurde er toen P Stuurde de Minister van Binnenlandsche Ztiken het verzoek van dien ont vanger door naar zijn ambtgenoot van Financiën met advies dien ontvanger onder het oog te brengen, dat het voor zeker niet op den weg ligt van ambte naren der Rijksbelastingen om door minder taktvolle en eenigszins onbe scheiden handelingen de heffing der ge meentelijke inkomstenbelastingen nog bederkelijker te maken dan zij toch al is P Neen. Volarens het courantenbericht deelde de Minister van Binnen landsche Zaken den ontvanger mede, dat ofschoon na onderzoek de gegrond heid van zijn bezwaar is gebleken, de wet aam de Regeering geen middelen verschaft om de gevraagde tnssche&komst te verleenen. Dat is dan ook maar ge lukkig, want ware het andere, dan zou het voorbeeld van dezen ontvanger allicht bij zijn collega's navolging vinden en zouden reien trachten door dergelijke, door den wetgever niet bedoelde hande lingen, ean b ij slagje op hun traktement te verdienen. Da publiciteit der gemeentelijke kohie ren is toeh zeker niet door den wet gever voorgeschreven, opdat afschriften zouden worden genomen of verstrekt van het geheele kohier, opdat dit nader hand zou worde»gedrukt en verkocht. Moet dit echter zoo blij ven P Is het niet j veeleer wenschelrjk, dat de natie worde! ontslagen van die bedenkelijke gemeente-? lijke inkomstenbelasting, die door de) willekeurige wijze, waarop ze wel moet worden toegepast, niet alleen de stede-, lijke inkomstenbelasting, maar ook de' Rijksinkomstenbelasting in discrediet dreigt te brengen. Veel beter ware het, indien de ge meenten in de gelegenheid werden ge steld opcenten te heffen op de Bedrij t'abelasting en opcenten te heffen op de Vermogensbelasting. Het zou mij niet verwonderen, indien dit kon gebeuren zonder de gesplitste Inkomstenbelasting om te werken, enkel en alleen door een kleine wijziging te brengen in de Gemeentewet. In art. 240 der Gemeentewet ware tusscben b en c in te voegen: Opcenten op de Badrrjfsbelasting, Opcenten op de Vermogensbelasting. Deze opcenten zouden dan, evenals dit krachtens art. 263 der Gemeentewet ge schiedt met de opcenten, die de gemeenten heffen op de hoofdsom der grondbelasting en op de hoofdsom der personeele be lasting, tegelijk met de rijksbelasting door de rijksambtenaren kunnen worden inge vorderd en daarna aan den gemeente ontvanger kunnen worden uitgekeerd. Deze ambtelijke regeling behoeft, naar het schijnt, niet erg ingewikkeld te zijn. Aan de gemeente, die dit vraagt, deelt de Minister van Financiën mede, hoeveel de vermogens- en hoeveel de bedrijfsbelasting in die gemeente heeft opge bracht, desnoods het vorige jaar. Het ambtelijk geheim omtrent de grootheid van lederen aanslag blijft daardoor be waard. Ten einde dit nog meer te waar borgen zou men kunnen bepalen, dat genoemde opeenten niet kunnen worden geheven in gemeenten, waarin minder dan 100 aanslagen in beide belastingen te zamen zijn tot stand gekomen. De ge meenten hebben nu slechts te ramen hoeveel opcenten zij moeten heffen om het bedrag te incasseeren, dat zij anders krachtens een gemeentelijke inkomsten belasting zouden willen bekomen. Precies zal de rekening wel niet altijd met de werkelijkheid overeenstemmen ; het kan mee en tegenvallen, e ren als met iedere andere belasting. De gemeeaten zouden bavoeed moeten zijn alleen opcenten te heffen van de Vermogensbelasting of alleen van de Badrrjfsbelastimg, of van beide. Stel, in de gemeente A is de opbrengst der Bedrijfsbelasting f 100.000 en der Varmogings belaating ? 150.000, dus samen ?250.000. Stel, de gemeenten zou uit baar inkonstenbelasting f 25.000 willen trekken, dan heeft zij dus aan den Minister van Finatciën te verzoeken op alle aanslagen in de Bedrijfsbelasting en in de Vermogensbelasting in die gemeente 10 pCt. te treffen ten bate der gemeente. Die 10 opcenten vindt de belasting plichtige dan op zijn aanslagbiljet uit getrokken, net precies zooals hu nu die opcenten uitgetrokken ziet op zijn aan slagbiljet in de Personeela Belasting, of' zien zal op zijn aanslagbiljetten der ge splitste Inkomstenbelasting, ten bate van het Rijk, tenzij de ,ijverige" Minister Kolkman, gesteund door zijn overtalrijk personeel, en geholpen door een gehoor zame meerderheid, nog tijdig een her ziening der gesplitste inkomstenbelasting er door weet te jagen. Men zou boven dien nog kunnen overwegen of htt wenschelijk is de gemeenten in de ge legenheid te stellen progressieve opcenten te heften; een dergelijke regeling als bijv. in art. 247 der Gemeentewet voor de heffing der gemeentelijke opcenten op de personeele belasting is gemaakt. Als ik schrijf, ddrgeHjke regeling: dan bedoel ik natuurlijk, dat aan de progressie zekere punten moeten worden gesteld, ten einde misbruiken en fantasieën te voorkomen en te beletten dat bijv. in sommige ge meenten enkele rijkaards eens speciaal worden adercelaten, zij het dan ook pijnloos, terwijl tevens moet worden voor komen dat kleine inkomens bovenmatig worden belast, zooals nu bij sommige stedelijke inkomstenbelastingen maar al dikwijls het geval is. Een regeling, zooals door mij hier is voorgesteld, om de gesplitste inkomstenbe lasting meer tot haar recht te d«en komen en het denkbeeld van den maker, mr Pierson, verwezenlijken, die juist de op .ossing wilde om de gemeenten in de gelegenheid te kunnen stellen opcenten ;e htffcn op de Vermogens- en op da B adrijfsbelasting. Een dergelijke regeling is in het gemeentebelang meer gewensoh^* In sommige gemeenten zal het wefr schelijk zijn het inkomen uit Vermogen ilthans niet zwaarder te belasten dan iet inkomen uit bedrijf, in andere ge meenten weer zal men misschien liever alleen opcenten heffen van de Vermo gensbelasting om de bedrijfsinkomsten niet nog meer op nieuw te bezwaren. Dit zijn allemaal vragen, die de gemeenten tiet best kunnen beantwoorden. Ik twijfel er niet aan tegen hetgeen ik voorstel zullen ambtelijke bezwaren rijzen. E in krachtig Minister, die dit werkelijk wil, zal die echter uit den weg weten te ruimen evengoed als Pierson de aan de praktijk der patentwet ont leende bezwaren wist te niet te doen door zijn verouderde bureaucraten een voudig op zij te schuiven en even hoffelijk als stellig het werk te verrichten met een talentvol jong jurist, die pas een paar jaar bij de Administratie der Directe Balastingen werkzaam was. Torn de Minister en zijn jeugdige rechterhand enkele weken samen hadden gewerkt riep Pierson uit: Zoo is het pleizierig werken! Nu schieten wij op! A. G. A. ELIAS SCHOTEL. La Véritéen marche.... Verscheidene van de journalisten, die j.l. Zondag aanwezig waren op de buiten gewone algemeene vergadering" van hun Kring, hebben indertijd met bruisend rechtsgevoel de wisselingen meegemaakt van de Dreyfus-affaire en zich over het l'incident est clos", dat den werkelijken schrijver van het borderel te pas k wam, zoo hevig opgewonden als wij Neder landers dat kunnen. Het toeval, dat dikwijls opzijnUilenspiegelsch onverwacht uit den hoek komt, beeft gewild, dat een der beste Nederiandsche correspondente* van die dagen, die uit Parijs het Nederlandsehe volk inlichtten over den aantocht van de Waarheid la veritéest en marche, el Ie ne s'ariêtera pag! thans als voor zitter van den Nederlandschen Journa listenkring verward raakte in een geval, waarin hij het l'incideat est clos", il n'y a plus d'affaire... van een anoniemen brief" trouw bleef hanteeren. D. w. z. hantearen tot dezen Zondag 17 November en tot deze algemeene vergadering. Mr. L. J. Plemp van Dui veland, de voorzitter van den Kring, die op einde Juni weigerde volledig licht te brengen aan onzen redacteur, hoewel deze alle waarborgen beloofde, dat dit «even eener voldoende verklaring van des Kringbeetuurs onbegrijpelijke vrijspraak van den Parij schen correspendent der N. R. C t., de gebleven en zelfs vermeerderde on rust zou kunnen wegnemen; die begin Juli weigerde aan de Parijsche correspot denten der andere bladen toelichting te geven van de gansch onbevredigende vrijspraak van dien collega; die op de algemeene vergadering van 7 Juli weigerde anders dan in geheime zitting iets mér los te laten dan mededeelingen, waar men per slot geen houvast aan had; dezelfde voorzitter van den Ned. Journalistenkring heeft thans, op de vergadering van Zondag jl., deze op pijnlijke wijze aan de Dreyfus-affaire herinnerende achterhoudenheid laten varen en open kaart gespeeld. Die eindelijke en voldoening-gevende openbaarheid heeft men te danken aan de verschijning eener brochure, waarvan wij noch de heftigheid goedkeuren noch de gevolgtrekkingen onderschreven heb ben: de brochure, waarmede de heer Alexander Cohen te Parijs den heer Piemp van Duiveland van opzettelijke en niet belanglooze schoonwassching van den N. R.Ct.-man op de felste wijze heeft beschuldigd. Zoo schijnt dan het geweld steeds weer noodzakelijk te wezen om geheimzinnigdoenden tot een openbaarheid te brengen, die in gevallen als de onderhavige zoo noodzakelijk is! Hadde mr. Plemp eerder gesproken! *** Schetsen wij nu, vór wij op OES onder werp komen, het verloop dezer zaak in enkele trekken. De journalistenwereld, eent te Parijs, sedert ook hier te lande, was vermld geraakt van de beschuldiging;, dat de Parijsche corr. van de N. R. Ct. zijn collega Alexander Cohen, door middel van een anoniemen brief aan de Telegraaf, had gepoogd door dat dagblad zijn ont slag te doen thuis sturen. Alle de vijf Parijsche collega's van den Tel.-correspondent, ons als eerlijke mannen bekend, sloten zich weldra zonder voorbehoud bij deze beschuldiging aan. Gén der oud-collega's, die haar onge grond achtte. Het feit, dat de anonieme brief geschreven en getypt was op vol komen hetzelfde, weinig voorkomende postpapier, als gebruikt werd ten huize van den beschuldigde, gevoegd brj talrijke kleine aanwijzingen van feitelijken en moreelen aard (de stijl", de vluchtende houding van den betrokkene, zijn recidive op 't punt van intrigue en ui t-eenbetrekking-stooten) alles bij een had die Parrjzenaars en oud-Parijzenaars tot hunne meening geleid. Een volkomen onvoldoend gevoerde enquête te Parijs liet den corr. van de N. R. Ct. vrij uitgaan. Doch een schriftkundig rapport, opgesteld door den heer P. H. van Gestel l), die sedert een vijftien tal jaren voor de Amsterdamache Justitie werkzaam is, noemde den anoniemen brief 's mans werk. De heer van Gestel, van wien wij uit justitieele bron weten, dat hij bij twijfeling zich zeer voorzichtig pleegt uit te drukken, verklaarde dat in dit geval geen twijfel mogelijk was. Hier was aldus nieuw bewijsmateriaal. De heer Cohen publiceerde het in zijn dagblad en hij tartte den beschuldigde, die hem acbter zijn rug in Nederland en te Parijs voor al wat kwaad was uit maakte, hem te vervolgen voor welk bevoegd college hij durfde. Niets gebeurd 9 veertien dagen lang. Wij wezen in de Amsterdammer op dit z wij een en werden erom uitgeblaft door de N. R. Ct. Wij hielden aan en het hielp niet. Da hoofdredactie dedaigneerde de beschuldiging, wie haar ook deed. Toen is aan het Bestuur van de Ned. Journalistenkring, dat zich al even min roerde, op reglementaire wijze door 12 leden gevraagd een onderzoek in te stellen. Terwijl dit Bestuur enquêteerde ver meerderde het bewijsmateriaal: de heer Cohen had den bekendsten schriftkundige van Frankrijk, den heer Crépieux Jamin, een expertise opgedragen, en de slotsom k van dezen deskundige luidde (al tre derom): dat de corr. van de N. R. Ct. de schrijver was van den anoniemen brief: C'est, schreef hij, de toute vidence et de toute certitude. Ten tweede: de heer Cohen had opgemerkt, dat de be schuldigde, die tijdens de vorige enquête pp de gelijkenis van zijn Z's met de Z's in 't anociem stuk attent was gemaakt, sedert dat oogenblik stelselmatig in zijn brieven getracht had andere Z's te schrijven of ze te herstellen door min of meer gelukte retouches. Het Kringbestuur vergaderde, lu'sterde naar de afgevaardigde eiquêteurs Plemp van Duiveland en Voogd, luisterde naar den beschuldigde (later zal blijkea dat het nog twee andere personen hoorde: de verbazing stijgt ten top als men ver neemt wie dat waren en hoe ze daar kwamen) en sprak: gezien de uitkomsten van een onder zoek, naar aanleiding van genoemd verzoek van twaalf leden, door het Kringbestuur zoowel hier te lande als te Parijs ingesteld; gezien de rapporten en gehoord de verklaring van verscheidene Neder landsche en buitenlandsche schriftkundigen, concludeerende in verschillenden en zelfs onderling tegenstrijdigen zin nopens de vraag, door de heeren Van Gestel bovengenoemd bevestigend be antwoord ; gehoord het Kringlid (nl. den corr. van de N. R. Ct) enz.; verklaart, met algemeene stemmen van zijn in de bestuursvergadering te 's-Qravenhage van Zondag 23 Juni 1912 aanwezige leden: dat naar de overtuiging van het Kring bestuur de tegen het Kringlid gerichte beschuldiging is ongegrond. Het is nu toch wel duidelijk, dat zulk een uitspraak, met zulk een cotsiderans, niet bevredigen kop. Behalve de schriftkundigen-rapporten Reiss, en wie nog meer P schenen Crépieux Jamin en Van Gestel te hebben tegengesproken was er immers zoo veel Anders, dat vast stond! Op de algemeene vergadering van den Journalistenkring, d.d. 7 Juli, heeft de voorzitter, sterk in zijn populariteit, zich vergenoegd met het geven van eenige onvoldoende inlichtingen in comité-generaal, en verder zeer uit de hoogte gesproken over de procedure, die hij gevolgd had, maar waarvan hij het eigen lijke niet vertelde. Wie tegensprak werd als een halven lasteraar bejegend. Wie, als wij, zich slechts schoorvoetend nstrlegde büde uitspraak, werd met drei gende brieven aangetast.... 1) Met medewerking van z\jn broeder M. H van Geste). Het is jammer, dat eerst de heftige brochure, met hare revelatie ia zake iet derde schriftkundige rapport, den voorzitter bewogen heeft tot openhartigicid ten opzichte der feiten: Wij mochten dan in de vergadering van Zondag j 1. 2) het volgende vernemen: Wat de heer Cohen gezegd had was in 't algemeen, tijdens de enquête te Parijs, de waarheid gebleken. Orer den persoon, die zou hebben gecomplotteerd met Cohen (Nick-Carter-achtige insi nuatie van den beschuldigde en zrjn courant) kwamen van alle zijden de gunstigste getuigenissen in. Toen de enquêteurs in Nederland terugkwamen, waren zij zeer onder den indruk van al tiet gehoorde, en die indruk was aller minst gunstig voor den aangeklaagde. Zij neigden er toe, zeide Mr. Plemp van Duiveland, hem voor schuldig te bonden. Toen kwam het schriftkundig rapport, hetwelk op verzoek van het Kringbestuur door Prof. R. G. Reiss te Lausanne was uitgebracht (de eudboogleeraar in het strafrecht Mr. G. A. van Hamel had au het Kringbestuur prof. Reiss als deskundige aanbevelen.) Het luidde: dat waarschijnlijk zoo niet zeker" de beschuldigde inderdaad de schrijver was van het anonieme stuk, en verder dat er een typische overeenkomst bestond" tusschen dat stuk en 's mans handschrift. Als men weet, dat deze Prof. Reiss volgens andere methoden arbeidt (Bertillon) dan Crépieux Jamin, krijgt het feit, dat de conclusies der beide deskundigen identiek zijn, dubbele beteekenis. Aan het Bestuur stelde bijgevolg Mr. Plemp van Duiveland voor art. 8 van het Huish. Reglement van den Kring toe te passen, d. w. z. den beschuldigde ter verantwoording te roepan. Het ging, let wel, nog niet over een vonnis ondanks al dit materiaal het ging slechts over een nader officieel onderzoek naar de waarheid. De heer Plemp, die bezig was in deze algemeene vergadering van 17 Nor. zich zelf te verdedigen, deelde ons mede, dat twee Bestuursleden zich tegen dat ter ver antwoording roepen verzet hadden. Er was, vonden die, geen voldoende aanleiding den correspondent van de N. R. C t., ondanks het aanwezig materiaal en ondanks het verzoek om een volledige enquête doer 12 leden, ter verantwoording te roepen!! Het is jammer, dat wij de namen dezer personen, van wie men naar het kleurrijk woord van Alexander Cohen moeilijk kan zeggen, dat zij met bijzondere passie de naakte waarheid hebben achterna gezeten, niet kunnen kennen. Hoe het zij, mr. Plemp dreef het onderzoek door. Hij beroemde er zich zelfs op wij zullen dadelijk zien met hoe weinig recht. Ziehier art. 8 van het Huishoudelijk reglement, voor zoover het voor ons van belang is: Een gewoon lid dat, naar de meening van het Bestuur een daad heeft ge pleegd in strijd met de waardigheid van het beroep, of schadelijk voor den goeden naam van den Kring, zal door het Bestuur ter verantwoording worden geroepen. Ook kan een lid door het Bestuur ter verantwoording geroepen worden op verzoek van 10 leden. Hem zal volle gelegenheid worden gegeven om zich te verdedigen en al die per sonen en stukken in 't geding te brengen, die hy tot zijn verdediging noodig mocht achten. Om strikt ons te houden aan dit arti kel, aldus sprak op de vergadering van jl. Zondag mr. Plemp, heeft het bestuur in pleno geen andere getuigen geheord, dan die de beschuldigde meebraeht. Het is, ging hij voort, inderdaad waar (dit was kort geleden uitgelekt) dat tegelijk met den correspondent van de N. R. Ct. waren medegekomen... zijn hoofdredacteur, mr. Van der Hoeven en iemand, dien mr. van der Hoeven medebracht: mr. Lisman, uit Utrecht. Hier distilleerde de voorzitter dus uit art. 8, met het doel een verklaring te geven voor zijn niet oproepen van ge tuigen of deskundigen u charge, de wet: dat het minimum, wat ieder in dit art. 8 leest, een maximum was: volgens mr. Plemp mocht slechts de beschul digde worden gehoord, en buiten hem alleen nog de lieden, die hij, de beschul digde, medebracht. De beschuldigde zat in de zaal. Hij scheen niet te weten de portee van 't geen hij zeggen ging: Mag ik, mijn heer de voorzitter, eren preciseeren: 2) Ia de Telegraaf van 18 Nov. Avondbl. staat een uitvoerig maar uttteraard incom pleet verslag der vergadering, die ge d aard heeft van 's morgens 11 nor tot des middags 6. Eveneens een verslag, maar een veel kor ter, in de N. Ct. van dezelfden datnm.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl