Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
l Dec. '12. No. 1849
«ou Wijken, gaf haar personeel den laat
Joden en andere ongewenschte elementen
te veren.... deor het eischen van dubbele
betaling!
"Wüzijn gelukkig den tijd reeds .lang
voorbij, dat onze Joodsche medeburgers in
't openbaar als minderwaardigen werden
behandeld. Bordjes met Honden en Joden
niet toegelaten" (het. is nog niet zoo lang
geleden dat die gruwel geschiedde) lijken
ons uit een barbaarschen voortijd. Toch is
het niet te ontkennen, dat bij een deel van
het-minder beschaafde publiek, speciaal b
den kleinen middenstand, die oude tegenzin
na werkt, en menig botte goi"belydtnog wel
eens tusschen vier muren zijn eigen supe
rioriteit boven den doorgaans, subtieleren
Jood.
De Joden weten het, zy voelen het. De
beschaafdste Joden lijden er des te meer
onder, dat velen van hun ras wel eens aan
leiding geven tot wrevelig optreden, wel
eens aanleiding geven, dat een
koffiehuishouder hier of daar op zachte wijze hun
Biet bescheiden overstrooming tegengaat.
Ferwerda en Tieman hebben dat nu eens
minder zacht gedaan, en wel op de grove
manier, die men van een kleinen winkelbaas
in een simpel Brabantsch stadje misschien
zou kunnen verwachten. Daar heeft het
geen groote gevolgen. Amsterdam echter,
groot Mokum, is vol van het schandaal l
Iedere courant wordt dagelijks overstroomd
met dozijnen ingezonden stukken". Ver
gaderingen hebben plaats tegen den
wijnhandel van Ferwerda en Tieman, een
comitévan actie" is in wording tegen hun
restaurants. Joodsche wijnhandelaars ad ver
teeren nu als razendent De Telegraaf stelt
het. HU. om zijn houding in dit geval op
de kaak en vecht om de Joodsche klandizie.
Excuses door de F ir ma-in-angst gepubli
ceerd worden niet aanvaard: Ze doen
water in hun wijn", heet het (niet zon
der insinuatie 1) Het Joodsche publiek
is zóopgewonden, dat het van dezen
wijnhandelaar bloed wil zien l Wel dat
is psychologisch zeer goed verklaarbaar.
Ferwerda en Tieman zullen, of ze willen
of niet, moeten boeten voor al de kleine
beleedigingen, die het Jodendom, zonder
te kunnen protesteeren, zoo dikwijls duldt.
Excuses zijn nu tot niemendal nut al
vonden wij voor ons, dat het boetekleed
den Tieman niet ontsierde, zoomin als den
Ferwerda.
De firma is niet schuldiger dan de
intellectueele groep waartoe ze hoort, een
groep met politesse de coeur!
GEPRIVILEGIEERD.
Aan den Binnen Amstel kon men sedert
lange jaren de kade belegd zien met alle
mogelijke kisten, en zich, ia 't hart der
stad een beeld vormen van Londens haven
bedrijf: kettingen slierden, stoomii uiten
gilden, het was alleen voor de omwo
nenden wat agitant, vooral 's nachts.
Er is winter en zomer, ook gaat de zon
iederen morgen op. Er zijn natuurwetten.
Men legt er zich bij neer en weet niet
heter of het hoort zoo. Of, als het geslier
en het gefluit erg is, dan legt men zich er
niet bij neer, want men kan niet slapen,
: en ook figuurlijk legt men zich. er niet bij
neer en gaat naar de politie.
De omwonenden gingen sinds j aar en dag
naar de politie. Maar de politie keek zeer
ernstig en zeide, dat er niets aan te doen was.
Den omwonenden bleef niet verhuld, dat
de eigenaar van het stoombootbedryf aan
den Binnen Amstel een gemeenteraadslid
was, een man van de conservatieve meer
derheid ... maar de politie zei het, en de
politie had het gezegd.
Nu is den omwonenden gebleken, dat de
stoombootondernemer, die tevens een geacht
gemeenteraadslid is, maar recht heeft op
5 M2, opslagplaats en dat hij geen het
.minste recht heeft op al zijn kadelengten en
Het hiervolgende feuilleton behaalde bij de
Növellenprijsvraag, door dit Weekblad
uitgeschreven, een der Derde Prijzen.
E
:MITJGDOOR
B. VERHAGEN.
Se non e vero non e mea culpa.
~ Op zijne veelvuldige
zomeravondslente- ringen langs den Scheveningsehen
Strandboulevard had Victor Merion reeds vaak
een kleinen Franschman opgemerkt, die in
zijn wit-flanellen pak en met den
breedgeranden stroohoed eenigszins scheef naar
de linkerzijde, waaronder een gitzwarte
haarlok vrijkwam, bij voorkeur tegen den
'?stroom van wandelaars inloopende, door
de lichte tinteling in zijn bruine oogen en
zijn nauw merkbaren glimlach bij de ont
moeting van min of meer bekoorlijke vrou
wen uit de heele, halve en kwartwereld
den indruk maakte van een connaisseur"
op zijn minst een coureur de femmes" te zijn,
Merion, in zijn eenzelvigheid en zijne
door jarenlange afzondering gebrekkig
ontwikkelde menschenkennis, had voor dien
vreemdeling eene zekere belangstelling op
gevat, door een waas van geestigheid, dat
diens gelaat bijzonder aantrekkelijk maakte
en dat hem vagelijk deed verlangen, om
dezen badgast te leeren kennen.
Hij ontmoette hem eindelijk op een zwoelen
Augustus- avond. Onder den druk der hitte
was ' hij na een kwellenden dag van
luste. loosheid büden arbeid en een snel
ver: orberd maal zijne eenzame cel ontvlucht,
om verkoeling en verademing aan de zee
zijde te zoeken. Volgens zijn gewoonte zette
hu zich aan een tafeltje voor het tablis
sement van den Syriër Aliman, die in een
klein, weinig bezocht lokaaltje gauifrettes
opslagplaatsen, noch op zijn burengerucht.
En de omwonenden requestreeren nu,
lebben gefotografeerd en geconstateerd.
Zoo zal helaas de natuurwet, dat een
{root gemeenteraadslid wel een voorrechtje
hebben mag boven andere burgers, en dat
de politie hem ook 's nachts met groote
trouw beschermt, een einde nemen.
Het gemoedelijke verdwijnt uit onze
samenleving.
Misschien zijn er al, die zelfs wenschen,
dat men in een geval als dit kosten, schaden
en interessen behoorde te kunnen verhalen
op een oogluikende politie, waardoor men
de oogen heele nachten niet luiken kon...
maar dat zijn barbaarsche theorieën.
La Vérité... s'arrête.
Wij ontvangen van den Voorzitter van
den Ned. Journalistenkring, die naar aan
leiding van het votum zijner vereeniging
zijn ontslag heeft aangeboden, een schrij ven,
dat heet te zijn niet een beantwoording
van ons artikel en het wel is; waarin ter
sprake komen in 't openbaar" gesproken
woorden... die afgedwongen werden door
een brochure van vertwijfeling; een schrij
ven waarmee de waarheid in aantocht",
waarvan wij vorige week gewaagden,
helaas geen schrede verder is.
Ziehier:
Den heer Hoofdredacteur van
De Amsterdammer.
Mijnheer de Hoofdredacteur,
Een beantwoording van uw artikel La
Véritéen marche... zult u, na het debat
in de Kringvergadering van 17 November,
van mij niet verwachten. Het eerstdaags
verschijnend nummer van het orgaan van
den Ned. Journ. Kring zal het uitvoerige
verslag bevatten van hetgeen ik over de
door u besproken zaak in het openbaar
gezegd heb en te zeggen had. De geest
van uw artikel te mijnen aanzien maakt
het mij evenwel mogelijk u plaats in uw
blad te verzoeken voor enkele vragen ter
zake van uw opmerkingen over mijzelf.
Hierna zal ik u niet meer lastig vallen.
U zoekt naar de psychologische verklaring
van mijn houding tegenover den beschul
digde vór de uitspraak en vindt haar niet.
Mag ik u op weg helpen?
Zou die verklaring ook kunnen gelegen
zijn in een sterk gevoel van verantwoor
delijkheid ? In een gevoel voor recht, het
welk gebiedt een beschuldigde tegen wien
een zeer zware aanklacht is uitgebracht
en over wiens eer en toekomst men uitspraak
moet doen, de volle mate ten behoeve van
zijn verweer toe te meten? Zou hierin ook
het motief kunnen gevonden worden, waar
om de man die van den aanvang af zonder
voorbehoud voor hem was opgekomen (de
hoofdredacteur van de Nieuwe Rotterd.
Courant) door het Bestuur werd in de
gelegenheid gesteld niet uitgenoodigd,
M. de R. de vergadering bij te wonen,
waarin van den beschuldigde het negatief
bewijs" zijner onschuld zou worden gevraagd?
Indien u met uw zin voor rechtvaardigheid
op deze vragen het antwoord zoekt, zult
u misschien de verklaring vinden van het
u zoozeer bevreemdende feit, dat twee
personen wier oproeping niet door den heer
Drielsma was verzocht, werden toegelaten
in de vergadering die, naar onze veron
derstelling, op zijn veroordeeling
uitloopen kon.
U spreekt zoo veel over de Dreyfus-zaak,
M. de R., en denkt u zei ven en u w Parij sche
medestrijders kampioenen van het Recht?
Herinnert gij u wel dat de hoofdpersoon
van die Affaire was een onschuldig ver
oordeelde, wien in zijn heilig recht van
verdediging eenmaal en andermaal werd
tekort gedaan?
Ten slofte: het contradictoir verhoor".
Kunt gij inderdaad niet begrijpen, dat
wanneer negen mannen, na een beschul
digde tegen wien maanden lang bewijs
materiaal is verzameld, vele uren te hebben
aangehoord en scherp ondervraagd, een
stemmig tot de overtuiging geraken en na
een week beraad elk voor zich daarin vol
harden, dat de zware aanklacht ondanks
den boozen schijn ongegrond is dat zij
dan niet meer de behoefte gevoelen om dien
ten onrechte beschuldigde aan een, wettelijk
de Paris" van eigen vinding en een beer
lijken cafésoigné" verkoopt.
Lang zat Merion daar alleen, genietend
van een heerlijk vacuüm in zijne gedachten,
starend naar den eindeloozen stroom van
wandelaars en wandelaarsters in gracieuse,
lichtkleurige, soepele, verleidelijke gewaden,
die ziek tusschen hem en een goddelyken
zonsondergang bewoog. Cuquette, flirtende
stemmen lichtten nu en dan als vonken uit
het vaag gemurmel der stemmen op. Daar
achter deinde de zee, licht ruischend, in
glanzend blauwe, groene, parelmoeren tin
ten. De zon, die reeds laag aan de kim
stond, schoot een wijden waaier purpe
ren lichtbundels door de fijne, verspreide
vederwolken en wierp over de wateren een
bloedrood pad, van den horizon tot in de stille
plassen op het door de eb ontruimde strand.
De zoete vaagheid der vallende scheme
ring, de luwe, zilte zeewind, het monotone
geruisch der baren, de lichte bedwelming
van de door suiker en room getemperde
Arabische koffie, dat alles bracht hem in
een droomerigen toestand van onbewust
genieten, waaruit hij plotseling ontwaakte,
toen hy het roomkleurige pakje van zijn
Franschman ontwaarde. Hij volgde nauw
keurig de kronkelingen van die twee broeks
pijpen door de menigte, zag hem eenige
malen voorbij flaneeren en toen met lichten
tred naderen.
HU zette zich aan het tafeltje naast
Merion, bestelde koffie. De dikke Aliman
bleef even bij hem staan praten, zooals hij
dat bij goede klanten pleegt te doen, de
kromme beenen achter den witten voor
schoot eenigszins doorgezakt, met de eene
hand leunend op het tafeltje, in de andere
het tinnen bedienblad tegen de heup houdend,
den ronden kop met het zwarte kroeshaar
en de dikke lippen naar de voorbijgangers
gekeerd. Hij sprak op gedempten,
halffluisterenden toon, en zoo nu en dan ving
Merion een enkel woord van zijn slechte
Fransch op: La Russe, mais il est biengl".
Merion liet de gelegenheid niet
voorbyonverplichte, confrontatie met zijn aankla
gers te onderwerpen?
Of bestaat er, naar uw rechtsgevoel,
wellicht een heilig recht" van den aan
klager om iemand wien hu nu eenmaal een
oogen schüolijk gegronde beschuldiging
openbaar heeft toegeworpen, veroordeeld te
krijgen?
PLEMP VAN DUIVELAND.
De gewezen voorzitter van den Ned.
Journalistenkring zou zich zeker niet ge
rechtigd achten de laatste alinea aan ons
adres te richten, indien hij niet in zijn
oude fout vervallen was van maar altijd
n beklaagde, dien aen enkelen be
klaagde, den corr. van de N. R. Ct., te
zien. Wij vreezen, dat hij zich op hem
blind gestaard heeft.
Herinnert gy u wel, schrijft de heer
Plemp van Duiveland, dat de hoofdpersoon
van de Dreyfus-affaire was een onschuldig
veroordeelde.. ?. Wij herinneren ons, dat
een onschuldig veroordeelde was een der
hoofdpersonen van de Dreyfus-affaire.
Onze inzender moge zijn geheugen toch
eens raadplegen- Het wordt hem dan wel
wederom bewust, dat er toentertijd in
Frankrijk waren ideze afdwaling, zal men
zien, is noodig) wat in rechts-taal zouden
heeten drie partijen, alle drie beschuldigden
voor de publieke opinie. Daar was Esterhazy,
die het borderel geschreven had en het aan
een ander toedichtte. De man schuwde het
licht, hing aan formalismen en werd betrapt
op leugens. Daar was Dreyfus, die van het
schrijven van het borderel was beticht,die
om licht vroeg, en die geen openbaarheid,
gén eerlijk onderzoek vreesde. Daar was:'
di' hoofdpersoon: justitia, hand in hand met
een machtige o fficierskliek, standseer"
hooger achtend dan recht, carrière belangrijker
dan waarheid, en daarom licht vreezend
mét den lichtvreezer.
Wühebben reeds gezegd, hoe wij ons niet
aansjJKen bij de positieve beschuldiging door
den ^eer Alexander Cohen gedaan, dat het
Bestuur van den Ned. Journalistenkring
reeds bezig zou zijn, in de Affaire van den
anoiiiemen brief, de rol van deze groep
te vervullen.
Maar is onze particuliere meening, en is
de tevredenheid, die de heer Plemp over
zijn eigen procedure doet blijken, een cri
terium voor 't geen de houding wezen moet
van de Nederlandsche
journalisten-in-hungezamenlijk heid tegenover een, in haar
vert ouwen geschokte publieke opinie ?
Xeker, ze is nog niet omvangrijk, die
publieke opinie. De meeste kranten zwij
gen. Toch zouden wij sommigen van onze
confrères nadrukkelijk willen waarschu
wen : wacht u toch voor den hoogmoed
van de gedachte, dat de doofpot blijft in
handen der differente hoofdredacteuren,
want waarlijk, het gerucht van deze zaak
is door de brochure van den Parijschen
corr. der Tel. en door onze publicaties,
die wij niet staken zullen vór men heeft
getoond de waarheid ernstig te willen, reeds
in wijder kring bezig over u te oordeelen,
dan voor den naam van uw stand
gewenscht zou blijken, als gij niet
veranderdet van houding.
Mr. Plemp van Duiveland vraagt ons dus
of wij niet kunnen begrijpen, dat negen
mannen" (voor 2 ervan zie ons vorig artikel!)
na van een rapport over een beschuldigde
te hebben kennis genomen, na dien be
schuldigde zelf (te voren telkens op leugen
achtigheid betrapt) uren lang te hebben
gehoord, en na zich door t wee getuigen, enkel
a décharge, te hebben doen instrueeren, en na
toen een week lang de overtuiging te hebben
behouden va a de onschuld van den leugen
achtige beklaagde, geweigerd hebben nog
eens iemand op te roepen, die wellicht...
het heele kaartenhuis van 's mans verde
diging kon omblazen
Zeker, is ons antwoord, zulk eene houding
kunnen wij desnoods begrijpen. Niet aan
kwade trouw denkend, kan men zulk een
houding verklaren uit eene tijdelijke
geestesafwezigheid. De onnoozelheid van de
procedure is flagrant maar mogelijk
totdat op de onnoozelheid ervan gewe
zen is
Dat is nu echter geleurd. Ter vergadering
van 17 Nov. is er beleefdelijk op gewezen;
door den Journalistenkring is daarna in een
motie uitgesproken, door de houding van
verscheidene bestuursleden werd mede
implicite erkend, dat het met de procedure
.... niet in den haak was...
gaan. Hij trok Aliman^ bij de jas en vroeg
hem, de Ie présenter a monsieur". De
vreemdeling boog: Xavier Corbeau. homme
de lettres de Paris". Ook hem scheen de
afleiding welkom, en als bevrijd van den druk
der eenzaamheid, wellicht der verveling,
kwam hij met zijn koffie bij Merion zitten.
Het gesprek vlotte, aanvankelijk door
beider welwillendheid, dan ook door de
natuurlijke gemakkelijkheid en vivaciteit
van den Franschman, die zich weldra zonder
terughouding liet gaan, toen hij zag, dat
de ander hem scheen te begrijpen. Het
weder, de warmte, het seizoen waren weldra
afgehandeld, zij kwamen op de badgasten, de
vele Duitsehers en Joden, vervolgens meer
uitvoerig op de vrouwen, op de litteratuur,
op aanleg, talent, genie, roem, waanzin,
kortom al die zaken, waarmede
intellectueele" leegloopera hunnen tijd plegen te
verzwetsen, en eindigden met in roerende
eendracht op al deze elementen een kosmisch
systeem van oorzaak en gevolg te bonwen,
waarbij Corbeau een overtuigd aanhanger,
Merion geen hardnekkig tegenstander van
de leer der fataliteit bleek te wezen.
De verwantschap tusschen genie en
waanzin, miju waarde heer, ging Corbeau
zelfgenoegzaam voort, is zulk een afgezaagde
gemeenplaats, dat menschen als gij en ik
daarover niet meer behoeven te raisonneeren.
Een nieuwen en merk waardige n blik krijgl
men echter op dit oorzakelijk verband,
wanneer wij het tevens beschouwen van uil
het gezichtspunt der lichamelijke gesteld
heid, der voorbeschiktheid en onderworpen
heid aan ziekten, afwijkingen zoo gij wilt, der
individuen, bij welke die geestesgesteldheden
afzonderlijk of wonderlijk vermengd op
treden. De hypothese schijnt mij zelfs niet te
gewaagd, dat de hooge en dikwerf zonder
linge vlucht, die een menschelijke geesl
kan nemen, uitsluitend uit den toestand
van zijn lichaam te verklaren is. Aan
wezigheid van bacillen van alle mogelijke
gedaante en kwaadaardigheid in een
lichaam bleek reeds vaak l'engrais" te
Van dat oogenblik is het ons onbegrij
pelijk, dat een man, die, nog niet eens de
rechtschapenheid, maar ten minste een
rechtschapen naam bovenaan stelt, den boeg
niet keert! ;
Er staat, méenen wij, voor den journa
listenstand op dit oogenblik het een en
ander op het spel.
Beschuldigd, en daarna zonder waarborg
van voldoend onderzoek v rygesproken, is
de Parijsche corr. van de N. R. Ct. Deze
heer heeft aan die vrijspraak dus niets.
Dat hij er tevreden mee is, en dat zijn
courant, de N. R. Ct., er mede tevreden
is, komt voor rekening van hem en baar.
Er is een tweede beschuldigde: ei-n groep
van personen, waaronder kriogleden. Im
mers beschuldigt de correspondent van de
N. R Ct. en beschuldigde zijn.dagblad, dat
de insinuaties nimmer introk, en uit welks
boezem nog heden ten dage dagelijks dezelfde
laster verspreid wordt, den heer Alexauder
Cohen en zijne collega's en oud-collega's
van de gemeene mach natie den anoniemen
brief te hebben gefabriceerd om er den
N. R. Ct.-man mee ten val te brengen.
Deze groep van beschuldigden vraagt
oodeTzoekl Deze groep van beschuldigden heeft
recht op onderzoek, vonnis en satisfactie.
Er is een derde beschuldigde: een groep
van personen, Bestuursleden van den Kring
(die huu demissie gaven). Deze be
stuursleden, en in de eerste plaats mr.
Plemp van Duiveland, hebben hun onder
zoek zóslee >t volbracht, dateenbttuiging
van eigen goede trouw tegenover het publiek
niet volt taan kan. Trouw moet blijken! Het
is dus van het allerhoogste belang voor
den Kring, dat een manier gevonden wordt
om de volkomen smetteloosheid van dien
trouw te toonen.
De feiten in hun samenhang, het gansche
verloop van het onderzoek" zooals men het
kent uit ons blad, uit de brochure van
Alexander Cohen, uit het verslag der ge
houden vergadering in de Tel., hebben aan
verscheidene personen (rechterlijke ambte
naren, leeraren, enz.) die ons over deze
aangelegenheden spraken, en daarbuiten
zeker aan nog een heelen kring intellectueel
publiek, een indruk gegeven, die voor het
Bestuur van den Ned. Journalistenkring
een hoogst pijnlijke is.
Wil men doen als de Papendrechtsche
rechters, wil men doen als de
Dreyfusmannen van de chose jugée, dan zal u iet
de zaak jugée geacht worden, maar jugée,
geoordeeld, veroordeeld, zal men achten de
rechtsbegeerte van den journalistenstand.
Dan zal, als de journalisten wederom in
edele verontwaardiging ontsteken over 't
onbevredigende van een Papendrechtsch
vonnis of over de redding van een borderel
schrijver, de corruptste Justitie kunnen
vragen: hoe deed gij in die quaestie van
den anoniemen brief?
In alle eeuwigheid zijn zij, die licht
vragen, die onderzoek eischen en zichzelf
aanbieden voor alle verhoren, voor alle
enquêtes, door de publieke opinie als de
waarheidslievenden aangemerkt.
Wij vragen den Kring en Mr. Plemp tot
de hunnen te behooren.
EWEiEfi
Prof. Dr. P, B. Bitter.
(lx MEMORIAM).
Bij elk jaar ouder worden zien wij met
ontroering het getal vermeerderen van wie
om ons wegvallen en wy beginnen iets vór
te gevoelen van de eenzaamheid, door den
grijsaard ervaren, hij overgebleven, waar
de anderea zijn heengegaan, met wie hij
verbonden was door gemeenschappelijk
herinneren en die hem nu alleen lieten te
midden van een jonger geslacht: de nieuwe
koning over Egypte, die Jozef niet gekend
had. In die stemming moet S. A. Naber
zijn boek van herinnering en piëteit, Vier
tydgenooten", geschreven hebben. Het is de
stemming van den laten herfstdag, van ver
dwenen zomerpracht, van gele bladeren, die
ritselend ter aarde vallen, de bladeren, die
immers zijn als de geslachten der menschen
in hun komen en gaan. Op zulk een dag
is de man ter ruste gelegd, aan wien ook
zyn, waaruit geestelijke bloesems van
wonderbaarlijke schoonheid zich hebben
ontwikkeld. Zelfs gezonden, wier organisme
echter voor het opnemen van al dat ver
raderlijk ongedierte bij uitstek geschikt is,
schijnen somtijds in hunne hersenen dat
beweeglijke fluïdum te bezitten, waarin de
vreemdsoortigste kiemen van gevoel en
verbeelding voedsel tot levenskrachtigen
wasdom vinden. O, schrik maar niet, ik
beu geen medicus die u met pijnlijke vraag
stukken komt kwellen nous sommes des
littérateurs, va! maar daarom is het voor
ons niet minder noodig, over zaken als deze
na te denken l
Ik had dit exposéslechts noodig. om u
een zonderling, en wel zeer verschrikkelijk
voorval te verhalen, waarvan ik twee jaar
geleden getuige was en waarbij ik mijne
theorie die ik overigens niet tot eene
wetenschappelijke stelling zou durven ver
heffen op de meest overbluffende wijze
bevestigd zag.
Het betrof een man van groote geniali
teit, wiens geheele persoonlijk voorkomen
er op wees, dat hij voorbestemd was, om
aan eene beroerte te sterven en wiens geesl
in de laatste opgenblikken vór dat de
bloedvaten in zijne hersenen sprongen, zich
tot een zóhoogen graad van phantastuche
verwildering uitzette, als op dit
ondermaansche maar weinig zal zijn voorge
komen. Heeft die opgewondenheid zyn dood
veroorzaakt, of heeft de doodelijke slag
in n oogenblik alle latente spankracht van
zijn geest ontbreideld tot eene laatste,
wilde, niet meer te leiden of te temmen
manifestatie ?
Hierover ben ik het met mij-zelf nog niet
eens geworden. Het ongelooflijkst is echter,
dat de onmiddellijke aanleiding tot zijne
razernij het nietigste aller nietigheden
was: ... eene mug!
Hij zweeg, leunde behaaglijk achterover
als iemand, die weet, zijn gehoor in span
ning te hebben gebracht Hij sloeg de bee
nen over elkaar en trok zijn in onberispe
lier enkele woorden mogen gewijd worden.
Pierre. Henri Ritter heeft een veelzijdig
leven gehad. Eerst was hy onderwijzer en
iy' was het met liefde. Zijn latere
Paedaogische fragmenten" onderwijzen nog in
len besten zin des woord s, voeden op,
spenen vergezichten, geven leiding, vormen
bet gemoed. Van wiskunde hield hu veel,
waarvoor hy veel te danken had aan J.
Versluys, en zijne latere wijsgeerige studiën
hebben dat pok wel getoond, gelyft immers
zoo vele wysgeeren meteen mathematici
waren.
Na het onderwijs de theologie. In 1876,
vijfentwintig jaar oud, wordt hij student
te Leiden, bestemd voor het predikamot bij
de remonstrantsene broederschap. Lees de
voorrede vór zijn proefschrift, De
monadenleer van Liebniz" (24 Januari 18;2), zy
is misschien tegenover Tiele een ietsje over
spannen, maar over 't geheel is zy een
welsprekend getuigenis van dankbaarheid
voor uitnemend onderwijs, genoten van die
Leidsche theologische faculteit van toen,
Scholten, Kuenen, Rauwenhoff, Tiele,
Acquoy, Prins, bij 't klimmen hunner
jaren nog vol van kracht. Later h^eft
Ritter nog eens (in Elsevier" van 1892)
Schuiten en Kuenen herdacht, de geleerden
op hunne studeerkamer, waarby dankbare
heugenis hem warm en welsprekend maakte.
Na den studententijd het predikantschap.
Niet op een of ander klein dorp, goed voor
den beginneling, die nog zooveel aan- en
vooral zooveel afleeren moet, maar aan
stonds in Utrecht, midden in het volle Ie ven,
midden in de wereld. Hij was toen ouder
dan gemeenlijk predikanten op hun eerste
standplaats zijn toch was het wel een
zwaar beginnen, maar van stonde aan boeide
hij door die welsprekendheid, door dr. H.
L. Oort in het Vaderland" van 22 Nov.
j 1. geteekend als zuiver gedacht en gesteld,
gekuischt van taal, vol van menscheukennis
en van eene vrome geestdrift. Zeker was
Ritter welsprekend en hij heeft er velen
door goed gedaan. En wél moet het hem
eene voldoening geweest zijn, dat de ge
meente zich uitbreidde, dat eene nieuwe,
ruimer kerk noodig bleek. Dankbaar
heid voldoening is het wonder,
dat zich daaraan zelfgevoel paarde, zelf
gevoel, dat alle menschen van beteekenis
bezitten, maar dat bij hem af en toe, arge
loos, naar buiten trad en zich vertoonde
met wat duidelijker omtrekken dan hun
aangenaam was, die juist voor dat argelooze
erin geen oog hadden? Negen rijke en
schoone jaren waren het te Utrecht, door
huwelijkszegen gekroond; dan verandert
weder het tooneel: eene keelaandoening
noodzaakt hem zijn ambt neer te leggen:
hij wordt hoofdredacteur van het Nieuws
van den Dag.
Tijdens zijn journalistieke loopbaan ben
ik veelvuldig met hem in aanraking ge
komen. Ik bewaar nog zyn brief van Nov.
1892 (met dat keurig schrift), waarin hij
mij vroeg artikelen te schrijven in zij a blad,
waaraan toen nog het Zondagsblad ver
bonden was. Jarenlang heeft die betrekking
geduurd, met veel briefwisseling,
samensprekingen af en toe, waaraan ik nog met
vreugde terugdenk. Want Ritter had een
scherpen blik op de dingen, een fijnen
geest, veel kennis en een warm, ontvan
kelijk gemoed. Hij verstond de kunst van
aanmoedigen, waarbij hij toch critiek niet
spaarde. In die dip gen heb ik hem veel
te danken. In die jaren gaf hij toen nog
zijn Ethische fragmenten' als de
Paedagosische" met groot succes gekroond; in
1898 stelde hij, met veler medemerking,
het bekende gedenkboek Een halve eeuw"
samen; in 1905 kwam zijn Critische ge
schiedenis van het substantiebegrip in de
nieuwere wijsbegeerte" van de pers, bewijs
dat hij zijue studiën niet had opgegeven.
Dan komt de laatste wisseling: het
hoogleeraarsschap te Utrecht als opvolger van
prof. Van der Wijck. Dat was in September
1906. Zes jaren lang gaf hij weder, thans
hooger, onderwijs, door velen gehoord
totdat het droevig einde k wam. Den kansel
bleef hij trouw, gelijk hij zijn oude liefde
voor godsdienst en gemeente nimmer ver
loochende. Het laatst hoorde ik hem op de
vergadering van moderne theologen te
Amsterdam in 1911 over Chantepie de la
Saussaye's Het christelijk leven". Het was
een uitnemend stuk, voorgedragen met de
oude welsprekendheid, maar rustiger ge
worden, soberder, daardoor te treffender.
En zólaten wij hem gaan, verdwijnen uit
ons oog, niet uit onze herinnering: een
IMMIIMMMIMMIMMIIMMIIMIMIllMMIIIMMMIMMMtlMIMIIIMIIIMIIIIIIIMIUM
lijken vouw geperste broekspijp wat op,
zoodat zijn fijne lilla-sok, die een smallen
enkel omsloot, boven de gele strandschoen
zichtbaar werd. Zij staken eene cigaretop.
Aliman, die versche koffie bracht, stootte
Merion dringend in den rug: Regardez,
l'AUemande".
Verschrikt keek Victor op. Daar ging zij
voorbij, de Berlijnsche actrice, met wie hij
reeds eenige avonden aan dit zelfde tafeltje
had gezeten, ia zoet, half amoureus gefluis
ter, die hem interesseerde, intrigeerde, en
hem ondanks de vertrouwlykheid, waar
mede zy op zijne steeds intiemer wordende
gesprekken inging, toch steeds weer was
ontsnapt. In haar laag uitgesneden, nauw
sluitend, zwart-kanten robe bewoog zij zich
slank en gracieus; over het zacht krullend,
naar achteren oploopend, langs de slapen
weggestreken kapsel had zij een fynen
sluier, eveneens van zwarte kant geslagen.
Zij gaf den arm aan een verwaten Pruis
in een paars flanellen costuum met witte
strepen, en die zijn omhoog krullenden,
ineeogedraaidan knevel, zijn roode, ver
schroeide, vervellende wangen en zijn var
kensoogjes dekte met den glimmend gelen
klep eener zeekapiteinspet. Merion meende
te bespeuren, dat zij hem in het voorbij
gaan een vluchtigen blik toewierp. Was
het eene vermaning, zich niet te verraden,
eene belofte voor morgen, of wel een
lichttriomfantelijk, demonisch leedvermaak? Hij
gevoelde dien electrischen schok, die hem by
het opvangen van sommige vrouwenblikken
door merg een been kon varen. Hetzij om
hem te troosten, hetzij om zijne vrouwen
kennis te luchten, fluisterde Aliman, in
zijne komieke gewoonte om over petites
femmes" in het masculinum te spreken:
Cependang, il est maling, celui la! je Ie
vous ai biecg dit: half artiste, half cocotte."
Merion rukte zich los uit zijne verwarring
en wendde zich tot Corbeau, wiens fijne
glimlach verried, dat het kleine incident
hem niet was ontgaan.
Eh bien ? vroeg hy, en zijn blik dwaalde