De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1912 1 december pagina 2

1 december 1912 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. l Dec. '12. No. 1849 «ou Wijken, gaf haar personeel den laat Joden en andere ongewenschte elementen te veren.... deor het eischen van dubbele betaling! "Wüzijn gelukkig den tijd reeds .lang voorbij, dat onze Joodsche medeburgers in 't openbaar als minderwaardigen werden behandeld. Bordjes met Honden en Joden niet toegelaten" (het. is nog niet zoo lang geleden dat die gruwel geschiedde) lijken ons uit een barbaarschen voortijd. Toch is het niet te ontkennen, dat bij een deel van het-minder beschaafde publiek, speciaal b den kleinen middenstand, die oude tegenzin na werkt, en menig botte goi"belydtnog wel eens tusschen vier muren zijn eigen supe rioriteit boven den doorgaans, subtieleren Jood. De Joden weten het, zy voelen het. De beschaafdste Joden lijden er des te meer onder, dat velen van hun ras wel eens aan leiding geven tot wrevelig optreden, wel eens aanleiding geven, dat een koffiehuishouder hier of daar op zachte wijze hun Biet bescheiden overstrooming tegengaat. Ferwerda en Tieman hebben dat nu eens minder zacht gedaan, en wel op de grove manier, die men van een kleinen winkelbaas in een simpel Brabantsch stadje misschien zou kunnen verwachten. Daar heeft het geen groote gevolgen. Amsterdam echter, groot Mokum, is vol van het schandaal l Iedere courant wordt dagelijks overstroomd met dozijnen ingezonden stukken". Ver gaderingen hebben plaats tegen den wijnhandel van Ferwerda en Tieman, een comitévan actie" is in wording tegen hun restaurants. Joodsche wijnhandelaars ad ver teeren nu als razendent De Telegraaf stelt het. HU. om zijn houding in dit geval op de kaak en vecht om de Joodsche klandizie. Excuses door de F ir ma-in-angst gepubli ceerd worden niet aanvaard: Ze doen water in hun wijn", heet het (niet zon der insinuatie 1) Het Joodsche publiek is zóopgewonden, dat het van dezen wijnhandelaar bloed wil zien l Wel dat is psychologisch zeer goed verklaarbaar. Ferwerda en Tieman zullen, of ze willen of niet, moeten boeten voor al de kleine beleedigingen, die het Jodendom, zonder te kunnen protesteeren, zoo dikwijls duldt. Excuses zijn nu tot niemendal nut al vonden wij voor ons, dat het boetekleed den Tieman niet ontsierde, zoomin als den Ferwerda. De firma is niet schuldiger dan de intellectueele groep waartoe ze hoort, een groep met politesse de coeur! GEPRIVILEGIEERD. Aan den Binnen Amstel kon men sedert lange jaren de kade belegd zien met alle mogelijke kisten, en zich, ia 't hart der stad een beeld vormen van Londens haven bedrijf: kettingen slierden, stoomii uiten gilden, het was alleen voor de omwo nenden wat agitant, vooral 's nachts. Er is winter en zomer, ook gaat de zon iederen morgen op. Er zijn natuurwetten. Men legt er zich bij neer en weet niet heter of het hoort zoo. Of, als het geslier en het gefluit erg is, dan legt men zich er niet bij neer, want men kan niet slapen, : en ook figuurlijk legt men zich. er niet bij neer en gaat naar de politie. De omwonenden gingen sinds j aar en dag naar de politie. Maar de politie keek zeer ernstig en zeide, dat er niets aan te doen was. Den omwonenden bleef niet verhuld, dat de eigenaar van het stoombootbedryf aan den Binnen Amstel een gemeenteraadslid was, een man van de conservatieve meer derheid ... maar de politie zei het, en de politie had het gezegd. Nu is den omwonenden gebleken, dat de stoombootondernemer, die tevens een geacht gemeenteraadslid is, maar recht heeft op 5 M2, opslagplaats en dat hij geen het .minste recht heeft op al zijn kadelengten en Het hiervolgende feuilleton behaalde bij de Növellenprijsvraag, door dit Weekblad uitgeschreven, een der Derde Prijzen. E :MITJGDOOR B. VERHAGEN. Se non e vero non e mea culpa. ~ Op zijne veelvuldige zomeravondslente- ringen langs den Scheveningsehen Strandboulevard had Victor Merion reeds vaak een kleinen Franschman opgemerkt, die in zijn wit-flanellen pak en met den breedgeranden stroohoed eenigszins scheef naar de linkerzijde, waaronder een gitzwarte haarlok vrijkwam, bij voorkeur tegen den '?stroom van wandelaars inloopende, door de lichte tinteling in zijn bruine oogen en zijn nauw merkbaren glimlach bij de ont moeting van min of meer bekoorlijke vrou wen uit de heele, halve en kwartwereld den indruk maakte van een connaisseur" op zijn minst een coureur de femmes" te zijn, Merion, in zijn eenzelvigheid en zijne door jarenlange afzondering gebrekkig ontwikkelde menschenkennis, had voor dien vreemdeling eene zekere belangstelling op gevat, door een waas van geestigheid, dat diens gelaat bijzonder aantrekkelijk maakte en dat hem vagelijk deed verlangen, om dezen badgast te leeren kennen. Hij ontmoette hem eindelijk op een zwoelen Augustus- avond. Onder den druk der hitte was ' hij na een kwellenden dag van luste. loosheid büden arbeid en een snel ver: orberd maal zijne eenzame cel ontvlucht, om verkoeling en verademing aan de zee zijde te zoeken. Volgens zijn gewoonte zette hu zich aan een tafeltje voor het tablis sement van den Syriër Aliman, die in een klein, weinig bezocht lokaaltje gauifrettes opslagplaatsen, noch op zijn burengerucht. En de omwonenden requestreeren nu, lebben gefotografeerd en geconstateerd. Zoo zal helaas de natuurwet, dat een {root gemeenteraadslid wel een voorrechtje hebben mag boven andere burgers, en dat de politie hem ook 's nachts met groote trouw beschermt, een einde nemen. Het gemoedelijke verdwijnt uit onze samenleving. Misschien zijn er al, die zelfs wenschen, dat men in een geval als dit kosten, schaden en interessen behoorde te kunnen verhalen op een oogluikende politie, waardoor men de oogen heele nachten niet luiken kon... maar dat zijn barbaarsche theorieën. La Vérité... s'arrête. Wij ontvangen van den Voorzitter van den Ned. Journalistenkring, die naar aan leiding van het votum zijner vereeniging zijn ontslag heeft aangeboden, een schrij ven, dat heet te zijn niet een beantwoording van ons artikel en het wel is; waarin ter sprake komen in 't openbaar" gesproken woorden... die afgedwongen werden door een brochure van vertwijfeling; een schrij ven waarmee de waarheid in aantocht", waarvan wij vorige week gewaagden, helaas geen schrede verder is. Ziehier: Den heer Hoofdredacteur van De Amsterdammer. Mijnheer de Hoofdredacteur, Een beantwoording van uw artikel La Véritéen marche... zult u, na het debat in de Kringvergadering van 17 November, van mij niet verwachten. Het eerstdaags verschijnend nummer van het orgaan van den Ned. Journ. Kring zal het uitvoerige verslag bevatten van hetgeen ik over de door u besproken zaak in het openbaar gezegd heb en te zeggen had. De geest van uw artikel te mijnen aanzien maakt het mij evenwel mogelijk u plaats in uw blad te verzoeken voor enkele vragen ter zake van uw opmerkingen over mijzelf. Hierna zal ik u niet meer lastig vallen. U zoekt naar de psychologische verklaring van mijn houding tegenover den beschul digde vór de uitspraak en vindt haar niet. Mag ik u op weg helpen? Zou die verklaring ook kunnen gelegen zijn in een sterk gevoel van verantwoor delijkheid ? In een gevoel voor recht, het welk gebiedt een beschuldigde tegen wien een zeer zware aanklacht is uitgebracht en over wiens eer en toekomst men uitspraak moet doen, de volle mate ten behoeve van zijn verweer toe te meten? Zou hierin ook het motief kunnen gevonden worden, waar om de man die van den aanvang af zonder voorbehoud voor hem was opgekomen (de hoofdredacteur van de Nieuwe Rotterd. Courant) door het Bestuur werd in de gelegenheid gesteld niet uitgenoodigd, M. de R. de vergadering bij te wonen, waarin van den beschuldigde het negatief bewijs" zijner onschuld zou worden gevraagd? Indien u met uw zin voor rechtvaardigheid op deze vragen het antwoord zoekt, zult u misschien de verklaring vinden van het u zoozeer bevreemdende feit, dat twee personen wier oproeping niet door den heer Drielsma was verzocht, werden toegelaten in de vergadering die, naar onze veron derstelling, op zijn veroordeeling uitloopen kon. U spreekt zoo veel over de Dreyfus-zaak, M. de R., en denkt u zei ven en u w Parij sche medestrijders kampioenen van het Recht? Herinnert gij u wel dat de hoofdpersoon van die Affaire was een onschuldig ver oordeelde, wien in zijn heilig recht van verdediging eenmaal en andermaal werd tekort gedaan? Ten slofte: het contradictoir verhoor". Kunt gij inderdaad niet begrijpen, dat wanneer negen mannen, na een beschul digde tegen wien maanden lang bewijs materiaal is verzameld, vele uren te hebben aangehoord en scherp ondervraagd, een stemmig tot de overtuiging geraken en na een week beraad elk voor zich daarin vol harden, dat de zware aanklacht ondanks den boozen schijn ongegrond is dat zij dan niet meer de behoefte gevoelen om dien ten onrechte beschuldigde aan een, wettelijk de Paris" van eigen vinding en een beer lijken cafésoigné" verkoopt. Lang zat Merion daar alleen, genietend van een heerlijk vacuüm in zijne gedachten, starend naar den eindeloozen stroom van wandelaars en wandelaarsters in gracieuse, lichtkleurige, soepele, verleidelijke gewaden, die ziek tusschen hem en een goddelyken zonsondergang bewoog. Cuquette, flirtende stemmen lichtten nu en dan als vonken uit het vaag gemurmel der stemmen op. Daar achter deinde de zee, licht ruischend, in glanzend blauwe, groene, parelmoeren tin ten. De zon, die reeds laag aan de kim stond, schoot een wijden waaier purpe ren lichtbundels door de fijne, verspreide vederwolken en wierp over de wateren een bloedrood pad, van den horizon tot in de stille plassen op het door de eb ontruimde strand. De zoete vaagheid der vallende scheme ring, de luwe, zilte zeewind, het monotone geruisch der baren, de lichte bedwelming van de door suiker en room getemperde Arabische koffie, dat alles bracht hem in een droomerigen toestand van onbewust genieten, waaruit hij plotseling ontwaakte, toen hy het roomkleurige pakje van zijn Franschman ontwaarde. Hij volgde nauw keurig de kronkelingen van die twee broeks pijpen door de menigte, zag hem eenige malen voorbij flaneeren en toen met lichten tred naderen. HU zette zich aan het tafeltje naast Merion, bestelde koffie. De dikke Aliman bleef even bij hem staan praten, zooals hij dat bij goede klanten pleegt te doen, de kromme beenen achter den witten voor schoot eenigszins doorgezakt, met de eene hand leunend op het tafeltje, in de andere het tinnen bedienblad tegen de heup houdend, den ronden kop met het zwarte kroeshaar en de dikke lippen naar de voorbijgangers gekeerd. Hij sprak op gedempten, halffluisterenden toon, en zoo nu en dan ving Merion een enkel woord van zijn slechte Fransch op: La Russe, mais il est biengl". Merion liet de gelegenheid niet voorbyonverplichte, confrontatie met zijn aankla gers te onderwerpen? Of bestaat er, naar uw rechtsgevoel, wellicht een heilig recht" van den aan klager om iemand wien hu nu eenmaal een oogen schüolijk gegronde beschuldiging openbaar heeft toegeworpen, veroordeeld te krijgen? PLEMP VAN DUIVELAND. De gewezen voorzitter van den Ned. Journalistenkring zou zich zeker niet ge rechtigd achten de laatste alinea aan ons adres te richten, indien hij niet in zijn oude fout vervallen was van maar altijd n beklaagde, dien aen enkelen be klaagde, den corr. van de N. R. Ct., te zien. Wij vreezen, dat hij zich op hem blind gestaard heeft. Herinnert gy u wel, schrijft de heer Plemp van Duiveland, dat de hoofdpersoon van de Dreyfus-affaire was een onschuldig veroordeelde.. ?. Wij herinneren ons, dat een onschuldig veroordeelde was een der hoofdpersonen van de Dreyfus-affaire. Onze inzender moge zijn geheugen toch eens raadplegen- Het wordt hem dan wel wederom bewust, dat er toentertijd in Frankrijk waren ideze afdwaling, zal men zien, is noodig) wat in rechts-taal zouden heeten drie partijen, alle drie beschuldigden voor de publieke opinie. Daar was Esterhazy, die het borderel geschreven had en het aan een ander toedichtte. De man schuwde het licht, hing aan formalismen en werd betrapt op leugens. Daar was Dreyfus, die van het schrijven van het borderel was beticht,die om licht vroeg, en die geen openbaarheid, gén eerlijk onderzoek vreesde. Daar was:' di' hoofdpersoon: justitia, hand in hand met een machtige o fficierskliek, standseer" hooger achtend dan recht, carrière belangrijker dan waarheid, en daarom licht vreezend mét den lichtvreezer. Wühebben reeds gezegd, hoe wij ons niet aansjJKen bij de positieve beschuldiging door den ^eer Alexander Cohen gedaan, dat het Bestuur van den Ned. Journalistenkring reeds bezig zou zijn, in de Affaire van den anoiiiemen brief, de rol van deze groep te vervullen. Maar is onze particuliere meening, en is de tevredenheid, die de heer Plemp over zijn eigen procedure doet blijken, een cri terium voor 't geen de houding wezen moet van de Nederlandsche journalisten-in-hungezamenlijk heid tegenover een, in haar vert ouwen geschokte publieke opinie ? Xeker, ze is nog niet omvangrijk, die publieke opinie. De meeste kranten zwij gen. Toch zouden wij sommigen van onze confrères nadrukkelijk willen waarschu wen : wacht u toch voor den hoogmoed van de gedachte, dat de doofpot blijft in handen der differente hoofdredacteuren, want waarlijk, het gerucht van deze zaak is door de brochure van den Parijschen corr. der Tel. en door onze publicaties, die wij niet staken zullen vór men heeft getoond de waarheid ernstig te willen, reeds in wijder kring bezig over u te oordeelen, dan voor den naam van uw stand gewenscht zou blijken, als gij niet veranderdet van houding. Mr. Plemp van Duiveland vraagt ons dus of wij niet kunnen begrijpen, dat negen mannen" (voor 2 ervan zie ons vorig artikel!) na van een rapport over een beschuldigde te hebben kennis genomen, na dien be schuldigde zelf (te voren telkens op leugen achtigheid betrapt) uren lang te hebben gehoord, en na zich door t wee getuigen, enkel a décharge, te hebben doen instrueeren, en na toen een week lang de overtuiging te hebben behouden va a de onschuld van den leugen achtige beklaagde, geweigerd hebben nog eens iemand op te roepen, die wellicht... het heele kaartenhuis van 's mans verde diging kon omblazen Zeker, is ons antwoord, zulk eene houding kunnen wij desnoods begrijpen. Niet aan kwade trouw denkend, kan men zulk een houding verklaren uit eene tijdelijke geestesafwezigheid. De onnoozelheid van de procedure is flagrant maar mogelijk totdat op de onnoozelheid ervan gewe zen is Dat is nu echter geleurd. Ter vergadering van 17 Nov. is er beleefdelijk op gewezen; door den Journalistenkring is daarna in een motie uitgesproken, door de houding van verscheidene bestuursleden werd mede implicite erkend, dat het met de procedure .... niet in den haak was... gaan. Hij trok Aliman^ bij de jas en vroeg hem, de Ie présenter a monsieur". De vreemdeling boog: Xavier Corbeau. homme de lettres de Paris". Ook hem scheen de afleiding welkom, en als bevrijd van den druk der eenzaamheid, wellicht der verveling, kwam hij met zijn koffie bij Merion zitten. Het gesprek vlotte, aanvankelijk door beider welwillendheid, dan ook door de natuurlijke gemakkelijkheid en vivaciteit van den Franschman, die zich weldra zonder terughouding liet gaan, toen hij zag, dat de ander hem scheen te begrijpen. Het weder, de warmte, het seizoen waren weldra afgehandeld, zij kwamen op de badgasten, de vele Duitsehers en Joden, vervolgens meer uitvoerig op de vrouwen, op de litteratuur, op aanleg, talent, genie, roem, waanzin, kortom al die zaken, waarmede intellectueele" leegloopera hunnen tijd plegen te verzwetsen, en eindigden met in roerende eendracht op al deze elementen een kosmisch systeem van oorzaak en gevolg te bonwen, waarbij Corbeau een overtuigd aanhanger, Merion geen hardnekkig tegenstander van de leer der fataliteit bleek te wezen. De verwantschap tusschen genie en waanzin, miju waarde heer, ging Corbeau zelfgenoegzaam voort, is zulk een afgezaagde gemeenplaats, dat menschen als gij en ik daarover niet meer behoeven te raisonneeren. Een nieuwen en merk waardige n blik krijgl men echter op dit oorzakelijk verband, wanneer wij het tevens beschouwen van uil het gezichtspunt der lichamelijke gesteld heid, der voorbeschiktheid en onderworpen heid aan ziekten, afwijkingen zoo gij wilt, der individuen, bij welke die geestesgesteldheden afzonderlijk of wonderlijk vermengd op treden. De hypothese schijnt mij zelfs niet te gewaagd, dat de hooge en dikwerf zonder linge vlucht, die een menschelijke geesl kan nemen, uitsluitend uit den toestand van zijn lichaam te verklaren is. Aan wezigheid van bacillen van alle mogelijke gedaante en kwaadaardigheid in een lichaam bleek reeds vaak l'engrais" te Van dat oogenblik is het ons onbegrij pelijk, dat een man, die, nog niet eens de rechtschapenheid, maar ten minste een rechtschapen naam bovenaan stelt, den boeg niet keert! ; Er staat, méenen wij, voor den journa listenstand op dit oogenblik het een en ander op het spel. Beschuldigd, en daarna zonder waarborg van voldoend onderzoek v rygesproken, is de Parijsche corr. van de N. R. Ct. Deze heer heeft aan die vrijspraak dus niets. Dat hij er tevreden mee is, en dat zijn courant, de N. R. Ct., er mede tevreden is, komt voor rekening van hem en baar. Er is een tweede beschuldigde: ei-n groep van personen, waaronder kriogleden. Im mers beschuldigt de correspondent van de N. R Ct. en beschuldigde zijn.dagblad, dat de insinuaties nimmer introk, en uit welks boezem nog heden ten dage dagelijks dezelfde laster verspreid wordt, den heer Alexauder Cohen en zijne collega's en oud-collega's van de gemeene mach natie den anoniemen brief te hebben gefabriceerd om er den N. R. Ct.-man mee ten val te brengen. Deze groep van beschuldigden vraagt oodeTzoekl Deze groep van beschuldigden heeft recht op onderzoek, vonnis en satisfactie. Er is een derde beschuldigde: een groep van personen, Bestuursleden van den Kring (die huu demissie gaven). Deze be stuursleden, en in de eerste plaats mr. Plemp van Duiveland, hebben hun onder zoek zóslee >t volbracht, dateenbttuiging van eigen goede trouw tegenover het publiek niet volt taan kan. Trouw moet blijken! Het is dus van het allerhoogste belang voor den Kring, dat een manier gevonden wordt om de volkomen smetteloosheid van dien trouw te toonen. De feiten in hun samenhang, het gansche verloop van het onderzoek" zooals men het kent uit ons blad, uit de brochure van Alexander Cohen, uit het verslag der ge houden vergadering in de Tel., hebben aan verscheidene personen (rechterlijke ambte naren, leeraren, enz.) die ons over deze aangelegenheden spraken, en daarbuiten zeker aan nog een heelen kring intellectueel publiek, een indruk gegeven, die voor het Bestuur van den Ned. Journalistenkring een hoogst pijnlijke is. Wil men doen als de Papendrechtsche rechters, wil men doen als de Dreyfusmannen van de chose jugée, dan zal u iet de zaak jugée geacht worden, maar jugée, geoordeeld, veroordeeld, zal men achten de rechtsbegeerte van den journalistenstand. Dan zal, als de journalisten wederom in edele verontwaardiging ontsteken over 't onbevredigende van een Papendrechtsch vonnis of over de redding van een borderel schrijver, de corruptste Justitie kunnen vragen: hoe deed gij in die quaestie van den anoniemen brief? In alle eeuwigheid zijn zij, die licht vragen, die onderzoek eischen en zichzelf aanbieden voor alle verhoren, voor alle enquêtes, door de publieke opinie als de waarheidslievenden aangemerkt. Wij vragen den Kring en Mr. Plemp tot de hunnen te behooren. EWEiEfi Prof. Dr. P, B. Bitter. (lx MEMORIAM). Bij elk jaar ouder worden zien wij met ontroering het getal vermeerderen van wie om ons wegvallen en wy beginnen iets vór te gevoelen van de eenzaamheid, door den grijsaard ervaren, hij overgebleven, waar de anderea zijn heengegaan, met wie hij verbonden was door gemeenschappelijk herinneren en die hem nu alleen lieten te midden van een jonger geslacht: de nieuwe koning over Egypte, die Jozef niet gekend had. In die stemming moet S. A. Naber zijn boek van herinnering en piëteit, Vier tydgenooten", geschreven hebben. Het is de stemming van den laten herfstdag, van ver dwenen zomerpracht, van gele bladeren, die ritselend ter aarde vallen, de bladeren, die immers zijn als de geslachten der menschen in hun komen en gaan. Op zulk een dag is de man ter ruste gelegd, aan wien ook zyn, waaruit geestelijke bloesems van wonderbaarlijke schoonheid zich hebben ontwikkeld. Zelfs gezonden, wier organisme echter voor het opnemen van al dat ver raderlijk ongedierte bij uitstek geschikt is, schijnen somtijds in hunne hersenen dat beweeglijke fluïdum te bezitten, waarin de vreemdsoortigste kiemen van gevoel en verbeelding voedsel tot levenskrachtigen wasdom vinden. O, schrik maar niet, ik beu geen medicus die u met pijnlijke vraag stukken komt kwellen nous sommes des littérateurs, va! maar daarom is het voor ons niet minder noodig, over zaken als deze na te denken l Ik had dit exposéslechts noodig. om u een zonderling, en wel zeer verschrikkelijk voorval te verhalen, waarvan ik twee jaar geleden getuige was en waarbij ik mijne theorie die ik overigens niet tot eene wetenschappelijke stelling zou durven ver heffen op de meest overbluffende wijze bevestigd zag. Het betrof een man van groote geniali teit, wiens geheele persoonlijk voorkomen er op wees, dat hij voorbestemd was, om aan eene beroerte te sterven en wiens geesl in de laatste opgenblikken vór dat de bloedvaten in zijne hersenen sprongen, zich tot een zóhoogen graad van phantastuche verwildering uitzette, als op dit ondermaansche maar weinig zal zijn voorge komen. Heeft die opgewondenheid zyn dood veroorzaakt, of heeft de doodelijke slag in n oogenblik alle latente spankracht van zijn geest ontbreideld tot eene laatste, wilde, niet meer te leiden of te temmen manifestatie ? Hierover ben ik het met mij-zelf nog niet eens geworden. Het ongelooflijkst is echter, dat de onmiddellijke aanleiding tot zijne razernij het nietigste aller nietigheden was: ... eene mug! Hij zweeg, leunde behaaglijk achterover als iemand, die weet, zijn gehoor in span ning te hebben gebracht Hij sloeg de bee nen over elkaar en trok zijn in onberispe lier enkele woorden mogen gewijd worden. Pierre. Henri Ritter heeft een veelzijdig leven gehad. Eerst was hy onderwijzer en iy' was het met liefde. Zijn latere Paedaogische fragmenten" onderwijzen nog in len besten zin des woord s, voeden op, spenen vergezichten, geven leiding, vormen bet gemoed. Van wiskunde hield hu veel, waarvoor hy veel te danken had aan J. Versluys, en zijne latere wijsgeerige studiën hebben dat pok wel getoond, gelyft immers zoo vele wysgeeren meteen mathematici waren. Na het onderwijs de theologie. In 1876, vijfentwintig jaar oud, wordt hij student te Leiden, bestemd voor het predikamot bij de remonstrantsene broederschap. Lees de voorrede vór zijn proefschrift, De monadenleer van Liebniz" (24 Januari 18;2), zy is misschien tegenover Tiele een ietsje over spannen, maar over 't geheel is zy een welsprekend getuigenis van dankbaarheid voor uitnemend onderwijs, genoten van die Leidsche theologische faculteit van toen, Scholten, Kuenen, Rauwenhoff, Tiele, Acquoy, Prins, bij 't klimmen hunner jaren nog vol van kracht. Later h^eft Ritter nog eens (in Elsevier" van 1892) Schuiten en Kuenen herdacht, de geleerden op hunne studeerkamer, waarby dankbare heugenis hem warm en welsprekend maakte. Na den studententijd het predikantschap. Niet op een of ander klein dorp, goed voor den beginneling, die nog zooveel aan- en vooral zooveel afleeren moet, maar aan stonds in Utrecht, midden in het volle Ie ven, midden in de wereld. Hij was toen ouder dan gemeenlijk predikanten op hun eerste standplaats zijn toch was het wel een zwaar beginnen, maar van stonde aan boeide hij door die welsprekendheid, door dr. H. L. Oort in het Vaderland" van 22 Nov. j 1. geteekend als zuiver gedacht en gesteld, gekuischt van taal, vol van menscheukennis en van eene vrome geestdrift. Zeker was Ritter welsprekend en hij heeft er velen door goed gedaan. En wél moet het hem eene voldoening geweest zijn, dat de ge meente zich uitbreidde, dat eene nieuwe, ruimer kerk noodig bleek. Dankbaar heid voldoening is het wonder, dat zich daaraan zelfgevoel paarde, zelf gevoel, dat alle menschen van beteekenis bezitten, maar dat bij hem af en toe, arge loos, naar buiten trad en zich vertoonde met wat duidelijker omtrekken dan hun aangenaam was, die juist voor dat argelooze erin geen oog hadden? Negen rijke en schoone jaren waren het te Utrecht, door huwelijkszegen gekroond; dan verandert weder het tooneel: eene keelaandoening noodzaakt hem zijn ambt neer te leggen: hij wordt hoofdredacteur van het Nieuws van den Dag. Tijdens zijn journalistieke loopbaan ben ik veelvuldig met hem in aanraking ge komen. Ik bewaar nog zyn brief van Nov. 1892 (met dat keurig schrift), waarin hij mij vroeg artikelen te schrijven in zij a blad, waaraan toen nog het Zondagsblad ver bonden was. Jarenlang heeft die betrekking geduurd, met veel briefwisseling, samensprekingen af en toe, waaraan ik nog met vreugde terugdenk. Want Ritter had een scherpen blik op de dingen, een fijnen geest, veel kennis en een warm, ontvan kelijk gemoed. Hij verstond de kunst van aanmoedigen, waarbij hij toch critiek niet spaarde. In die dip gen heb ik hem veel te danken. In die jaren gaf hij toen nog zijn Ethische fragmenten' als de Paedagosische" met groot succes gekroond; in 1898 stelde hij, met veler medemerking, het bekende gedenkboek Een halve eeuw" samen; in 1905 kwam zijn Critische ge schiedenis van het substantiebegrip in de nieuwere wijsbegeerte" van de pers, bewijs dat hij zijue studiën niet had opgegeven. Dan komt de laatste wisseling: het hoogleeraarsschap te Utrecht als opvolger van prof. Van der Wijck. Dat was in September 1906. Zes jaren lang gaf hij weder, thans hooger, onderwijs, door velen gehoord totdat het droevig einde k wam. Den kansel bleef hij trouw, gelijk hij zijn oude liefde voor godsdienst en gemeente nimmer ver loochende. Het laatst hoorde ik hem op de vergadering van moderne theologen te Amsterdam in 1911 over Chantepie de la Saussaye's Het christelijk leven". Het was een uitnemend stuk, voorgedragen met de oude welsprekendheid, maar rustiger ge worden, soberder, daardoor te treffender. En zólaten wij hem gaan, verdwijnen uit ons oog, niet uit onze herinnering: een IMMIIMMMIMMIMMIIMMIIMIMIllMMIIIMMMIMMMtlMIMIIIMIIIMIIIIIIIMIUM lijken vouw geperste broekspijp wat op, zoodat zijn fijne lilla-sok, die een smallen enkel omsloot, boven de gele strandschoen zichtbaar werd. Zij staken eene cigaretop. Aliman, die versche koffie bracht, stootte Merion dringend in den rug: Regardez, l'AUemande". Verschrikt keek Victor op. Daar ging zij voorbij, de Berlijnsche actrice, met wie hij reeds eenige avonden aan dit zelfde tafeltje had gezeten, ia zoet, half amoureus gefluis ter, die hem interesseerde, intrigeerde, en hem ondanks de vertrouwlykheid, waar mede zy op zijne steeds intiemer wordende gesprekken inging, toch steeds weer was ontsnapt. In haar laag uitgesneden, nauw sluitend, zwart-kanten robe bewoog zij zich slank en gracieus; over het zacht krullend, naar achteren oploopend, langs de slapen weggestreken kapsel had zij een fynen sluier, eveneens van zwarte kant geslagen. Zij gaf den arm aan een verwaten Pruis in een paars flanellen costuum met witte strepen, en die zijn omhoog krullenden, ineeogedraaidan knevel, zijn roode, ver schroeide, vervellende wangen en zijn var kensoogjes dekte met den glimmend gelen klep eener zeekapiteinspet. Merion meende te bespeuren, dat zij hem in het voorbij gaan een vluchtigen blik toewierp. Was het eene vermaning, zich niet te verraden, eene belofte voor morgen, of wel een lichttriomfantelijk, demonisch leedvermaak? Hij gevoelde dien electrischen schok, die hem by het opvangen van sommige vrouwenblikken door merg een been kon varen. Hetzij om hem te troosten, hetzij om zijne vrouwen kennis te luchten, fluisterde Aliman, in zijne komieke gewoonte om over petites femmes" in het masculinum te spreken: Cependang, il est maling, celui la! je Ie vous ai biecg dit: half artiste, half cocotte." Merion rukte zich los uit zijne verwarring en wendde zich tot Corbeau, wiens fijne glimlach verried, dat het kleine incident hem niet was ontgaan. Eh bien ? vroeg hy, en zijn blik dwaalde

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl