Historisch Archief 1877-1940
1851
DE AMSTERDAMMER
A°. 1912
WEEKBLAD VOOR NEDEBLAND
O:ELd.er redactie
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
lÜLr. IEL. IP. L.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WAEENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam.
Abonnement per 3 maanden ? 1.50, fr.
Voor Indië per jaar, büvooruitbetaling,
p. post ? 1.65
mail
10.0.12'/s
Zondag 15 December,
Advertentiën van 1 5 rebels ? 1.25, elke regel meer. .
Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina per regel
.... ?0.25
0.30
..... 0.40
INHOUD:
VAN VERRE EN VAN NABIJ: De on ie
garde. Kroniek. Her Middelbaar
Onderwfls, IV, door C. C. T. 8. N Eitt. C .
Handelblad?Tjjd. FEÜILLETO 1: Zilijre
Sier, door Wsily Moes. KUNST *N
LETTEREN: Kroniek der Gedicn», XVI,
door Karal van de Woestyne. BERlC
TEN. T4ntoon«'elling«n en Veilingen.
VfiOUWENBUBRIEC: Een goed voorbeeld,
d-or mr. Florence Y.enheed Grevelitk.
T/ amgelanterle, door M. C. Da knust om
«en voile goed te dragen. ALLERLEI,
door Allegra. UIT DE NATOTJR, door
E. Heimans. Een Nationaal Monament
in gevaar, met af b., door dr. H. E. v. Gel
der. Peter Kropotkiuf, met portret, door
F. Domela Nlenvenhuis. De Expressio
nisten in de Kaostsaleo-Roo», I, door W.
Bte«nhoff. CHARIVARI.
FIN4.NOIEELE EN OECONOMISCiE KRONIEK,
door v. d. M. en v. d. S. Talma in da
klem. Tent o ir g'«n ing vao trekpaarden,
door L«o. INGEZONDEN: Trianon, door
JustU4 Tal en L. B moes. c hoen a aker, boa
je bij je leest, door 8. v. d. L. en F. C.
DAM8PEL. SCHAAKSPEL.
ADVERTE^TIKN.
De oude garde.
Het vreemdst heeft men, in verband
met het Concentratie-program der vrij
zinnigen, opgekeken van de heroïake
houding, die da oud-liberalen, z.g.
vrijliberalen, hebben aangenomen.
Dat d* Vrijz.-Democraten ten bate der
samenwerking Treub verlieten en het
StaatspeBsioea op hun vaandel plakten,
berreemde minder. Jonge partijen zijn
nog vel lenig genoeg om een enkele
plotselinge zwenking te volvoeren, zooder
hun gewrichten pijn te doen. Doch dat
de oude heeren van de
conservatiefvrijzinnige partij, dia zich vrij-liberalen
noemei, rechts-omkeert maakten o aar
algemeen kiesrecht en
staatspensioneering, scheen een tour de force voor
Ijjders aan (wat wij zonder malice moeten
noemen:) sociaal-oeconomische podagra.
Het is reeds gebleken, dat de heeren
er riet allen te^en kouder.
Het betoog van mr. W. H. de Beaufort,
die ia Oaze Eeuw'1 de aanvaarding der
concentratie-eisenen verdedigt, ii het
betoog van wie geen anderen uitweg
kende... De vrij-liberalen'', zegt hij,
«zouden dan (indien zij zich büde con
centratie niet hadden aangesloten) b
de verkiezingen van 1913 tuBschen de
linksche en rechtsche part ij-n zijn
doodg«*rukt; waren zq eet maal uit het
parlement verdreven of n isschien tot een
enkel vertegenwoordiger teruggebracht,
dan zouden zij in htt land, als staatkun
dige partij, machttloos zijn geworden,
en dergelijke machteloosheid is voor
staatkundige partijen het voorteeken van
eea spoedig uiteinde".
Vroolijk is, gelijk men gewaar wordt,
de toon D iet van dezen vreugdevol
ingehaalden eedgenoot.
Ja, zoo somber klinkt eigenlijk zijn
eerste verbonds-prediking, dat men zich
afvraagt, of alle lieden, die gewoon zijn
büda stemming voor de volksvertegen
woordiging de vrijliberale adviezen te
volgen, het zonder veel uitzonderingen
doen zullen.... als b.v. op een heuscben
vrijzinnig-democraat de stem moet worden
uitgebracht.
De heer de Beaufort steekt trouwens
niet onder stoelen en banken, dat zijne
beginselen niet door hem in de Concen
tratie worden binnengebracht om deze
ongebreideld vooruitstrevend te maken.
De vrrj-liberale partij heeft, zegt hij, tot
nog toe vooral eestreden voor drie groote
beginselen". HU noemt ze:
de persoonlijke vrijheid der burgers,
die bij de gewaagde proefnemingen
tot wettelijke regeling van de
bedrijfsverhoudineen voortdurend gevaar loopt;
de gelijkheid der burgers, waarop
inbreuk dreigt te worden gemaakt door
het verleenen van bijzondere voor
rechten aan enkele klassen en het
leggen van bijzondere lasten op andere;
beperking der staatsbemoeiing en
zoodoende ook der staatsuitgaven voor
zoo ver die worden aangewend om het
getal ambtenaren voortdurend uit te
breiden of om allerlei ondernemingen
naar den staat te trekken en allerlei
instellingen te steunen, die van eigen
middelen dienen te leven.
Het eerste punt beteekent practisch:
geen sociale hervormingen. Men ziet
hieruit, dat het toegeven door mr. de
Beaufort op het punt van staatupet
sionneering een koopsom beduilt, en zelfs
eene, die inhoudt een gruot beginsel''!
Het tweede punt zou een onnadenkend
man kunnen misverstaan: Met de bijzonder
bevoorrechte klassen zijn n.l. de arbeidende
bedoeld! Dit klopt geheel met wat wij
vorige week uit de N. Ct. aanhaalden als
den wen s "h van een vermogend man, die
wil Je weten hoe hij na zijn dood nuttig
kon wezen. Ook deze heer wees er, geluk
men zich herinnert, op, dat hij niet in
't bizonder de lagere klassen wilde be
denken ... daar die reeds door den Staat
geknuffeld worden en bedorven! Het
derde punt is een beginsel vaste poging
tot hopeloos verzet tegen staats- en ge
meente-exploitatie, ... waarheen we meer
en meer op weg zijn, want dia in de
lijn der maatschappelijke evolutie liggen.
Neen, deze staatsman, die aanblijft
alleen omdat les absetts auront ton",
en die zich aansluit om niet te worden
uitge loten, schiJLt ons geen kracht voor
een krachtige vrijziniige regeeiing, die
weldra democratisch zal moeten zijn, op
straffe van niet te zijn.
Heengaan, gelijk met een schoon ge
baar de heor van Karnebeek gedaan
beeft, en gelijk, in hetzelfde Dec.-nr. van
Oüze Eeuw", prof. van der Vlugt thans
«eed, schijnt ons het aangewezen gedrag
voor mannen van boven aangehaalde
beginselen. Is er schande in te erkennen,
dat men tot eene vorige periode behoort,
die zoo zij van haar beginselen niet
afdoet, ophoudt te zijn?
Er is iets zeer eigenaardigs aan het
afscheid" van prof. van dor VJugt, in
Oüze Eeuw", die Vorige Eeuw" moest
nteten....
Al wat hij zegt is te formuleeren in
deze woorden: Wij staan even ver van
de kerkelijke conservatieven als van de
vrijzinnige vooruitstrevenden. "Willen w
iets bftaekenen dan moeten wij, door
met beide groepen te onderhandelen, een
verbond voorbereiden, dat ons niet geheel
in de hand geeft van den bondgenoot...
Maar men wil geen verbond met een
kerkelij fee groep en zoo is men de speel
bal van de linkerzijde en weldra op weg
naar het ergste socialisme.
Maar lees goede hemel de
lange en breede en statige
prozastroomen, waarop deze eenvoudige ge
dachte dobbert, en.... er is, zegt ge
dan, iets zeer eigenaardigs aan het
t-fscheid" van prof. Van der Vlugt.
Ziehier: een man, die van de Vorige
Eeuw" is, die naar de vorige E m w
vlugt, die in den eenigszins
zwaar-opden handschen toon en met den
oudebeelden-o'ervloed der vorige Eauwscbe
predikanten spreekt ende prtekt.., een
stem uit de vorige Eeuw in onzeEeur.
Het ia ons reeds vreemd zoo te worden
toegesproken, zoo in de lengte en zoo
om-lachtie en zoo onnoodig eigenlijk.
Van Karnebeek was directer en
daarom schoon er in zijn gaan.
Maar als afscheid kan men het toch
ook zóbegrijpen en ontbeert zoo'n lange
hoogleeraars-oratie een zekere vergeten,
waardige, eigen-stand-ophoudende deftig
heid niet.
Alle vrij liberalen, die zoo conservatief
zijn als deze, moesten ten bate v»n de
toekomst Karnebeek en Van der Vlugt
maar volgen.
KRONIEK.
HET KAADHUIS OP DEN DAM.
Wij hebben vroeger er op gewezen, hoe
zwaar het vechten is, zelfs voor de recht
vaardigst denkbare zaak, als een besturend
lichaam, en nog mér als het Gezag" aan
den anderen kant staat. Middelen als het
verntOfien der belangstelling, het zoeken
van afl>iding van de hoofdzaak, e. d. zijn
m estal geheel in de hand van hen, die
de officieele leiding hebben.
In de zaak van het Paleis-Raadhuis is weder
om en op niet zeer achtbare wijze hetzelfde
het geval. Heemskerk en de Burgemeester
van Amsterdam plegen samen het bedrijf:
en toonen een bitter beetje mannenmoed
voor koningstroonen
Wat zij toonen is kleine meesmuilende
slimheid.
Goed heeft ons daarom gedaan het hartig
woord, dat de onvermoeibare strijder voor
de goede zaak, Jhr. Victor de Stuers, weer
gesproken heeft.
Wij drukken hier, uit het verslag in de
Tel., 't voornaamste deel van de rede af,
die hij Donderdag j 1. in de Kamer hield:
Wat de Minister doet, is niets anders
dan de zaak op de lange baan schuiven.
Het opwerpen van de juridische kwestie
van eigendom zal een proces van jaren
vorderen. Dat begint reeds, wanneer
Amsterdam den stadsadvocaat gaat raad
plegen. Bpr. weet niet, of het al gebeurd
is. Dat raadplegen zal lang duren. Dan
komt de zaak bij den minister. De
minister gaat den landsadvocaat raad
plegen. Dat eischt dan al twee of drie
jaren. In dien tijd hoopt men, dat de
belangstelling van het publiek zal zijn
verzwakt en bluft dus het raadhuis
misbruikt als paleis, als hoofdwacht en
als bureau van den plaatgelyken com
mandant. Toen de minieter de juridische
kwestie van eigendom opwierp, verloor
de minister uit het oog de plichten
van eerlijkheid en goede trouw, die de
regeering moet nakomen. Er is een
moreele kant aan de zaak. Het raadhuis
is gebouwd voor en op kosten der stad en
als zoodanig anderhalve eeuw gebruikt.
Koning Lodewijk Napoleon heeft het
stadhuis toen van de gemeente ge
roofd en gelast, dat het raadhuis
binnen vier weken moest zijn ontruimd.
Toen is de comedie vertoond van den
t burgemeester, die het paleis aan den
koning kwam aanbieden uit sympathie.
In 1813 wilde Willem I het stadhuis
teruggeven en nam het provisioneel in
gebruik. Dit alles staat vast. Als Am
sterdam nu zijn eigendom terugvraagt,
moet men de gemeente niet sturen in
den warwinkel van juridische chicanes.
De regeering moet zich pp een hooger
standpunt stellen. Het is een kwestie
van nationale eer. In 1913 moet het
bedreven onrecht hersteld zijn. Is dit
niet het geval, dan zal het een schrille
wanklank zijn. indien de Koningin in
dat jubeljaar haar intrek moet nemen
in een geroofd huis. Zoolang het raad
huis paleis bluft, is het een zichtbaar
teeken van Neerland's veraedering en
slavernij. Amsterdam zal wel willen
helpen de zaak finantieel op te lossen.
Dat is gebleken. Er is echter een latente
tegenwerking. Dat voelen a'len, die
voor teruggaaf van het kapitool ijveren.
Die tegenwerking is ook gebleken in
1873 en andere jaren, toen er voor
teruggaaf geijverd werd.
De heer Heemskerk antwoordde onder
gelach," dat hij een brief had ontvangen
van den Raad van Amsterdam en dezen
brief had beantwoord. AU de Raad nu nog
iets te zeggen heeft, moet de Raad nog
maar eens een brief schrijven...
Men kan onder gêne voor zichzelf alleen
lijden als men zich nog gêaeert.
Het Middelbaar Onderwijs.
IV.
DILETTANTISME KINDEBZELFMOORDEN
HALVE MAATREGELEN.
Tot dusverre ondervond ik van vele
zijden instemming met mijn opstellen. Van
leeraars zelfs meer dan ik verwacht had.
Het begon met een betuiging door een
vader van 3 zoons, die alle drie mislukt
waren op de H. B, S. (Naam en adres van
ongeooemden geef ik voor dit en andere
gevallen aan de redactie op.)
Wat u daar schrijft," zoo liet hij zich
woordelijk uit, heb ik altijd gezegd. Wat
kan 't mij schelen, of die leeraars drie maal
zoo geleerd zijn als Salomo's kat; laten ze
de kinderen opvoeden, die ze ter opvoeding
krijgen. Maar dat kunnen ze niet, dat doen
ze niet...."
Maar, hoor ik u vragen, misschien waren
't wel erg domme kinderen? En dan moet
ik stellig ontkennen. Valken waren 't niet,
doch uilem evenmin. Aan intellect ontbrak
het hun geen van drieën. De oorzaken van
hun mislukking lagen zooals zoo vaak
aan karaktereigenaardigheden. Ze waren
wat nerveus, prikkelbaar, zorgeloos, yroolijk.
Ze hadden, zooals hun vader zei geen
boekhouders- natuur."
Juist ditzelfde woord gebruikte hij en
't typeert vrij goed ons huidige systeen»,
dat van jongens en meisjes in hun groei,
in hun blijde jaren", verwacht, een
boekhoudersnatunr te bezitten, of met Torley
Du wel: van hen eischt een vervloekt
klerkenbestaan" te lijden.
En wat komt er nu terecht van deze
boekhouders-typen, zooals de school ze
wenscht en bevoorrecht, van die Numero
ns der klasse ? Afgezien van mogelijke
uitzonderingen kan men Ostwald volkomen
felijk geven, waar hij zegt: De leeraars
unnen hun verbazing niet op, dat hun
pronkscholieren later niets buitengewoons
praesteeren." En ga ik dan ook mijn eigen
herinnering na by 5 zulke Numero Eens,
dan hebben ze na 15, 20 jaar 't volgende
bereikt: W. is geworden boekhouder aan
een Bankinstelling, Z. kantoorbediende, V.
sedert jaren in een zenuwlijders gesticht.
H. handelsemployéin ladië, P. landmeter
in een kleine stad.
Bleeke, zwakke jongens waren 't alle vijf.
Wat doet het M O dus ?
Het kweekt en bevoorrecht het ane type
boven het andere. Het bevoorrechte type
is de gedweeë, makkelijk absorbeerende
natuur, terwijl andere typen, n.l. die met
den zelfwerkzamen, phantasierijken geest
en met dikwijls grootere, maar eenzijdige
gaven of met grootere vitaliteit worden
achtergesteld. De school schijnt het er
tevens op toe te leggen de hoogere
intellectueele functies latent te maken, of met de
woorden van een ander (én citaat voor
een dozijn): De gedwongen aangeleerde
wetenschap doodt de instincten, verdrukt
de natuurlijke intelligentie." (Silrius).
Deze dingen zijn natuurlijk al lang be
kend.
Reeds A. von Humboldt liet er zich over
uit, hoe in het Duitsche gymo. alleen de
middelmatigheid gedijen kan. "Ware ich
der jetzigen Schulbildung in die Hiinde
gefallen, so ware ich leiblich und geistig
zu Grunde gegangen," heeft hij in 1855
gezegd. Tal van denkers hebben sedert op
diezelfde leemten gewezen. Ein stumpfes,
trages im Joche genen", heeft Fr. Paulsen,
een der grootste Duitsche autoriteiten, den
leergang voor oudere jongens genoemd
(Geseh. d. gel. Unt. II 638), tot Ostwald
het in deze woorden formuleert: Die
geschichtliche Untersuchung führt uns zu
dem Schlusse, dasz die Mittelschule' eine
Anstalt ist urn den grötzten Teil der im
Volke vorhandenen gtniaten Begabungen
zu vernichten (Die Forderung des Tages
1910 bl. 521.)
In deze woorden ligt het bankroet van
de Middelbare school.
Als zij niet op ik weet niet hoeveel
andere gronden te veroordeelen was,
zou ze 't alleen reeds hierom zijn.
En dat is voor een groot deel, ja bijna
geheel, daaraan toe te schrijven, dat de
school, zooals ze in de 19e eeuw gegroeid
is, niet berust op onderzoek van het kind,
niet op psychologie, niet op wetenschap,
maar op apodiktische meeningen, op dog
matiek, op dilettantisme.
Men is van het doel uitgegaan in plaats
van het kind. Want het kan immers niet
ontketd worden, dat de eenige weg tot
oplossing van het didaktisch vraagstuk
deze is: Gegeven de kinderen, de jongens,
de meisjes, elk met eigen aanleg en aard.
Laat ons die onderzoeken. Daarbij aanslui
tend zullen we schoolsystemen bedenken.
Maar in plaats van dezen weg te bewan
delen, begint men met het laatste, begint
met een schoolsysteem van een ander volk
over te nemen, of er een uit de mouw te
schudden, en de wezens, die er niet in
passen, eenvoudig overboord te werpen.
Is dit geen miskenning van het individu,
is dit geen dilettantisme?
En zelfs waar iets van die aan 't licht
gekomen onvolmaaktheid noopte tot reor
ganisatie, droeg men de voorbereiding daar
van niet op aan mannen en vrouwen, die
daarvoor hun leven lang met respectabelen
ijver en door-studie-verkregen inzicht ge
werkt en gestreden" ha tden, of aan psy
chologen en paedagogen, maar het is
over 50 jaar ongelooflijk aan eenige
philologen, rechtsgeleerden, een predikant,
een R. K. geestelijke, een oud
gouverneurgeneraal enz-, in n woord aan mannen,
wier verdiensten elders lagen.
Het kan dan ook geen verwondering
baren, dat hun werk voor een groot deel
niet meer gedragen wordt door de resul
taten en gedachten van onzen tijd.
Van het zooeven besproken hoogst ernstige
euvel der middelmatigheidskweeking en
individu-verdrukking schijnt de commissie
niets te weten of zich niets aan te trekken.
Hoe kan zich die commissie in een paar
woorden dr. Gunning wees er in een
congreszitting nog op afmaken van de
handenarbeid op de Lagere school! Van
dien handenarbeid, die geheel nieuwe pers
pectieven in de opvoeding opent!
Hoe kan het b.v. mogelijk zijn, dat de
commissie verwerpt het door zoovele pae
dagogen (ook buiten ons land) aanbevolen
beginsel (nog onlangs in dit blad door prof.
Niermeijer besproken) om de beroepskeuze
tot het 15e of 16e jaar uit te stellen? Dit
is zooals men weet te bereiken door het
stichten van scholen met 3 jarigen cursus
met ongeveer gelijk onderwijs voor alle
leerlingen (doch dan met lucht en variatie)
om hun en hun ouders na afloop van dien
cursus in de gelegenheid te stellen die
school te kiezen, welke 't meest met hun
dan gebleken aanleg overeenkomt.
Er is meer op gewezen", zei de heer
Herman Snijders op een vergadering van
28 Aug. 1911, dat vrijwel alles wat in den
loop der jaren met betrekking tot een reor
ganisatie van het M. O. is gesproken en
gedaan, door de Staatscommissie met diep
stilzwijgen voorbijgegaan is."
Niet alleen mist ons schoolsysteem elke
wetenschappelijke basis, niet alleen wordt
de reorganisatie opgedragen aan personen,
wier studiën niet tot dit gebied behooren,
ook degenen, die macht en invloed in deze
zaak hebben, of het onderwijs zelf geven,
ontberen die paedagogische voorstudie, ont
beren daardoor die breede aanschouwing
en dat fijn beyoelhoornde doordringensver
mogen, dat hier noodzakelijk is, maar dat
de Staat ons niet schenkt, en zonder welke
het eindeloos g»praat over gymn. en M. O.
een gesprek wordt van zeer respectabele
lieden, die allen slechts n of twee
kamers van het gebouw en... zich zelf
kennen.
In de eerste plaats ontbreekt bij ons een
Minister van Onderwijs, misschien een
unicum in Europa, want zelfs in Bulgarije,
Turkije en Rumenië bestaan ze. Het N. O.
G. drong er al voor 30 jaar geleden op aan.
Zelfs dr. Kuyper heeft zich er voor uitge
sproken. Het geeft echter alweer niet veel,
als men er iemand voor benoemt, die zijn
studiën nog beginnen moet.
Thans is de minister dus gedwongen door
oogen van anderen te zien. Maar daar hij
(min of meer) als leek zelf zijn raadslieden,
zijn inspecteurs M. O moet kiezen, kan het
alweer niet verwonderen, dat zijn keuze
meestal niet zeer gelukkig is geweest.
Waarbij zich dan nog andere invloeden
van politiek en kerk kunnen voordoen.
Wat van de inspecteurs uitgegaan is,
was tot -dusver zeer weinig. De macht, die
deze heeren evenwel hebben bübenoemingen
is weer veel te groot. En alles gaat hier
achter den rug der betrokkenen om. Later
hoop ik op deze zaak terug te komen; men
begrijpt nu reeds hoe deze inspecteurs hun
eigen onderw\js-inzichten voor een deel
kunnen overdragen op het corps van direc
teurs en leeraars, wier benoeming zij voor
een groot deel in de hand hebben. Beschouwt
n van hen b.v. de H. B. 8. als een ,eng
weggetje, dat naar een eind-examen leidt,"
dan zal hij als directeuren van scholen die
menschen aanbevelen, die in een deel der
volksopvoeding zien het enge weggetje,
dat naar het eindexamen leidt."
Dan: de besturen der gemeenten. Hoe
komen die aan hun onderwijs-capaciteiten?
Men is wel gedwongen hier aan hoogere
inspiratie te gelooven. Wien God een ambt
geeft, dien geeft hij immers ook het ver
stand? En een standbeeld moest er voor
dien enen opgericht worden, om allen in
n monument voor de eeuwigheid te be
waren, die, toen er in een gemeente werd
voorgesteld voor zekere school een aardglobe
aan te schaffen, bescheidenlijk vroeg, of
men 't nu niet voorloopig met een globe
van Nederland kon doen ? Die man met de
globe van Nederland in zijn arm op een
granieten voetstuk, waarop de woorden:
De zorg der School was ook in onze handen."
Wat zal men verder nog zeggen over
bestuurslichamen, die trams willen laten
rijden door een straat, waar 3 of 4 scholen
zijn ? Het vriendelijkste wat men kan doen,
is er over te zwijgen....
En ten slotte over de vakkundigheid der
leeraars.
Hindert 't u, dat ik mijn medemenschen
zoo leelijk voor dilettanten aan 't uitmaken
ben, laat Uw gemoed dan weer tot kalmte
komen door de aanvaarding mijner ver
zekering, dat we allen dilettanten zijn. Ik
Ik heb 't niet tegen Jan Piet of Karel
maar tegen den mist die over ons allen hangt.
Geloof echter niet te spoedig, dat ge met
uw 20-jarige ervaring" ver boven het
dilettantisme staat. Er zijn ook menschen,
die 20 jaar lang schaakspelen en altijd
meesters van de 13de klasse blijven. Maar
geen enkel 1ste klas speler verzuimt de
theorie te bestudeeren.
Bespaar me ook uw verzekering, dat er
toch vele leeraars zijn, die uitstekende
krachten en uobele menschen genoemd
mogen worden. We zijn 't volkomen eens.
Maar laten we toch ook eens iets anders
doen, dan in toast-stijl onze wederz
dsche middelmatigheden tot in den hemel
te verheffen.
Het wordt dan gelukkig al door eenigen
onder ons erkend, dat we weinig van de
methode, van het hoe in ons onderwijs weten.
Wie zou ons die methode ook geleerd hebben ?
Immers niemand. Bestaan er boeken over
in 't Nederlandsen ? Neen. Paedagogische
tijdschriften? Neeu.
En als er op een vergadering gesproken
wordt, b.v. over de methode Gouin, verwijt
dan niet de kleine minderheid met 't volste
recht aan de meerderheid, dat ze er blijk
baar niets van weet?
Maar helaas er bestaat onder veel leer
aars nog de meening, dat wanneer men
maar Fransen kent, men ook Fransch kan
onderwijzen. En herinner U nu even uw
eigen schooljaren. Daar was n leeraar,
niet waar, daar hield ge van en met U de
geheele klasse, en daar hebt ge vél bij
geleerd! Maar er was een ander, die wan
lust in de klas bracht, elk uur dat hy ver
scheen; de resultaten waren gering, uw
tegenzin groot. Dat lag aan zijn persoon,
ja, maar ook aan zijn methode en z\jn
begrip van het kind.
Waarom moet alle ervaring van ouderen
telkens spoorloos verdwenen gaan? Waar
om stelt de regeering haar leerkrachten
niet in staat t?n minste van die methode
kennis te nemen, waarom dwingt ze er
niet toe?
En tevens behoorde elk onderwijzer en
elk leeraar geoefend te worden in het psy
chologisch waarnemen, opdat hij niet on
billijk worde tegenover naturen, die van
de zijne verschillen.
M «ar naast methode en psychologie staat
nog iets. De taak van een leeraar is niet
afgeloopeo, als hij een les verklaart, opgeeft
en die den volgenden keer overhoort. HJJ
is en behoort te zijn: opvoeder, in elk
geval behoort hij mede op te voeden.
Als ik echter bij 7 van mijn kennissen
navraag, welke werken over opvoeding,
methode, schoolhygiëne, methode enz. zij
in hun bezit hadden, kom ik tot het resul
taat dat geen der 7 er n enkel bezit.
Eet is dan ook volstrekt geen uitzondering,
dat, wanneer men aan een docent in X-kunde
vraagt: In hoever vat jij je taak als op
voeder op?" hij niet zonder bevreemding
antwoordt: Ik? ik doceer X-kunde, met
opvoeding heb ik niets te maken." Verme
nigvuldig dit antwoord met 7 a 24, of
zooveel leeraars er aan een school zijn, en
ge hebt bijna de som der opvoedende kracht
van een instelling M. O. Ik maak er den
leeraars volstrekt geen verwijt van, zij zijn
gebonden aan leerroosters, hun opleiding
is nu eenmaal zoo en geeft hun alleen
kennis en belangstelling voor 't eigen vak;
de school en 't kind zelf worden niet bestu
deerd. Maar dit leidt er natuurlijk toe,
dat men die school (te goeder trouw) tot
een instamperij van 4 a 6 talen maakt, tot
een memoriseeriarichting en een
sommenfabriek, waarbij de hoogere intellectueele
functies, b.v. het initiatief, maar ook de
smaak, het karakter en het lichaam ver
waarloosd worden.
Of moet ik u er aan herinneren, dat de
lichamelijke ontwikkeling tot voor korten
tijd zoo schromelijk vergeten werd, dat de
Nederlandsche jongens en meisjes uit eigen