De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1912 15 december pagina 1

15 december 1912 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

1851 DE AMSTERDAMMER A°. 1912 WEEKBLAD VOOR NEDEBLAND O:ELd.er redactie Dit nummer bevat een bijvoegsel. lÜLr. IEL. IP. L. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WAEENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam. Abonnement per 3 maanden ? 1.50, fr. Voor Indië per jaar, büvooruitbetaling, p. post ? 1.65 mail 10.0.12'/s Zondag 15 December, Advertentiën van 1 5 rebels ? 1.25, elke regel meer. . Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina per regel .... ?0.25 0.30 ..... 0.40 INHOUD: VAN VERRE EN VAN NABIJ: De on ie garde. Kroniek. Her Middelbaar Onderwfls, IV, door C. C. T. 8. N Eitt. C . Handelblad?Tjjd. FEÜILLETO 1: Zilijre Sier, door Wsily Moes. KUNST *N LETTEREN: Kroniek der Gedicn», XVI, door Karal van de Woestyne. BERlC TEN. T4ntoon«'elling«n en Veilingen. VfiOUWENBUBRIEC: Een goed voorbeeld, d-or mr. Florence Y.enheed Grevelitk. T/ amgelanterle, door M. C. Da knust om «en voile goed te dragen. ALLERLEI, door Allegra. UIT DE NATOTJR, door E. Heimans. Een Nationaal Monament in gevaar, met af b., door dr. H. E. v. Gel der. Peter Kropotkiuf, met portret, door F. Domela Nlenvenhuis. De Expressio nisten in de Kaostsaleo-Roo», I, door W. Bte«nhoff. CHARIVARI. FIN4.NOIEELE EN OECONOMISCiE KRONIEK, door v. d. M. en v. d. S. Talma in da klem. Tent o ir g'«n ing vao trekpaarden, door L«o. INGEZONDEN: Trianon, door JustU4 Tal en L. B moes. c hoen a aker, boa je bij je leest, door 8. v. d. L. en F. C. DAM8PEL. SCHAAKSPEL. ADVERTE^TIKN. De oude garde. Het vreemdst heeft men, in verband met het Concentratie-program der vrij zinnigen, opgekeken van de heroïake houding, die da oud-liberalen, z.g. vrijliberalen, hebben aangenomen. Dat d* Vrijz.-Democraten ten bate der samenwerking Treub verlieten en het StaatspeBsioea op hun vaandel plakten, berreemde minder. Jonge partijen zijn nog vel lenig genoeg om een enkele plotselinge zwenking te volvoeren, zooder hun gewrichten pijn te doen. Doch dat de oude heeren van de conservatiefvrijzinnige partij, dia zich vrij-liberalen noemei, rechts-omkeert maakten o aar algemeen kiesrecht en staatspensioneering, scheen een tour de force voor Ijjders aan (wat wij zonder malice moeten noemen:) sociaal-oeconomische podagra. Het is reeds gebleken, dat de heeren er riet allen te^en kouder. Het betoog van mr. W. H. de Beaufort, die ia Oaze Eeuw'1 de aanvaarding der concentratie-eisenen verdedigt, ii het betoog van wie geen anderen uitweg kende... De vrij-liberalen'', zegt hij, «zouden dan (indien zij zich büde con centratie niet hadden aangesloten) b de verkiezingen van 1913 tuBschen de linksche en rechtsche part ij-n zijn doodg«*rukt; waren zq eet maal uit het parlement verdreven of n isschien tot een enkel vertegenwoordiger teruggebracht, dan zouden zij in htt land, als staatkun dige partij, machttloos zijn geworden, en dergelijke machteloosheid is voor staatkundige partijen het voorteeken van eea spoedig uiteinde". Vroolijk is, gelijk men gewaar wordt, de toon D iet van dezen vreugdevol ingehaalden eedgenoot. Ja, zoo somber klinkt eigenlijk zijn eerste verbonds-prediking, dat men zich afvraagt, of alle lieden, die gewoon zijn büda stemming voor de volksvertegen woordiging de vrijliberale adviezen te volgen, het zonder veel uitzonderingen doen zullen.... als b.v. op een heuscben vrijzinnig-democraat de stem moet worden uitgebracht. De heer de Beaufort steekt trouwens niet onder stoelen en banken, dat zijne beginselen niet door hem in de Concen tratie worden binnengebracht om deze ongebreideld vooruitstrevend te maken. De vrrj-liberale partij heeft, zegt hij, tot nog toe vooral eestreden voor drie groote beginselen". HU noemt ze: de persoonlijke vrijheid der burgers, die bij de gewaagde proefnemingen tot wettelijke regeling van de bedrijfsverhoudineen voortdurend gevaar loopt; de gelijkheid der burgers, waarop inbreuk dreigt te worden gemaakt door het verleenen van bijzondere voor rechten aan enkele klassen en het leggen van bijzondere lasten op andere; beperking der staatsbemoeiing en zoodoende ook der staatsuitgaven voor zoo ver die worden aangewend om het getal ambtenaren voortdurend uit te breiden of om allerlei ondernemingen naar den staat te trekken en allerlei instellingen te steunen, die van eigen middelen dienen te leven. Het eerste punt beteekent practisch: geen sociale hervormingen. Men ziet hieruit, dat het toegeven door mr. de Beaufort op het punt van staatupet sionneering een koopsom beduilt, en zelfs eene, die inhoudt een gruot beginsel''! Het tweede punt zou een onnadenkend man kunnen misverstaan: Met de bijzonder bevoorrechte klassen zijn n.l. de arbeidende bedoeld! Dit klopt geheel met wat wij vorige week uit de N. Ct. aanhaalden als den wen s "h van een vermogend man, die wil Je weten hoe hij na zijn dood nuttig kon wezen. Ook deze heer wees er, geluk men zich herinnert, op, dat hij niet in 't bizonder de lagere klassen wilde be denken ... daar die reeds door den Staat geknuffeld worden en bedorven! Het derde punt is een beginsel vaste poging tot hopeloos verzet tegen staats- en ge meente-exploitatie, ... waarheen we meer en meer op weg zijn, want dia in de lijn der maatschappelijke evolutie liggen. Neen, deze staatsman, die aanblijft alleen omdat les absetts auront ton", en die zich aansluit om niet te worden uitge loten, schiJLt ons geen kracht voor een krachtige vrijziniige regeeiing, die weldra democratisch zal moeten zijn, op straffe van niet te zijn. Heengaan, gelijk met een schoon ge baar de heor van Karnebeek gedaan beeft, en gelijk, in hetzelfde Dec.-nr. van Oüze Eeuw", prof. van der Vlugt thans «eed, schijnt ons het aangewezen gedrag voor mannen van boven aangehaalde beginselen. Is er schande in te erkennen, dat men tot eene vorige periode behoort, die zoo zij van haar beginselen niet afdoet, ophoudt te zijn? Er is iets zeer eigenaardigs aan het afscheid" van prof. van dor VJugt, in Oüze Eeuw", die Vorige Eeuw" moest nteten.... Al wat hij zegt is te formuleeren in deze woorden: Wij staan even ver van de kerkelijke conservatieven als van de vrijzinnige vooruitstrevenden. "Willen w iets bftaekenen dan moeten wij, door met beide groepen te onderhandelen, een verbond voorbereiden, dat ons niet geheel in de hand geeft van den bondgenoot... Maar men wil geen verbond met een kerkelij fee groep en zoo is men de speel bal van de linkerzijde en weldra op weg naar het ergste socialisme. Maar lees goede hemel de lange en breede en statige prozastroomen, waarop deze eenvoudige ge dachte dobbert, en.... er is, zegt ge dan, iets zeer eigenaardigs aan het t-fscheid" van prof. Van der Vlugt. Ziehier: een man, die van de Vorige Eeuw" is, die naar de vorige E m w vlugt, die in den eenigszins zwaar-opden handschen toon en met den oudebeelden-o'ervloed der vorige Eauwscbe predikanten spreekt ende prtekt.., een stem uit de vorige Eeuw in onzeEeur. Het ia ons reeds vreemd zoo te worden toegesproken, zoo in de lengte en zoo om-lachtie en zoo onnoodig eigenlijk. Van Karnebeek was directer en daarom schoon er in zijn gaan. Maar als afscheid kan men het toch ook zóbegrijpen en ontbeert zoo'n lange hoogleeraars-oratie een zekere vergeten, waardige, eigen-stand-ophoudende deftig heid niet. Alle vrij liberalen, die zoo conservatief zijn als deze, moesten ten bate v»n de toekomst Karnebeek en Van der Vlugt maar volgen. KRONIEK. HET KAADHUIS OP DEN DAM. Wij hebben vroeger er op gewezen, hoe zwaar het vechten is, zelfs voor de recht vaardigst denkbare zaak, als een besturend lichaam, en nog mér als het Gezag" aan den anderen kant staat. Middelen als het verntOfien der belangstelling, het zoeken van afl>iding van de hoofdzaak, e. d. zijn m estal geheel in de hand van hen, die de officieele leiding hebben. In de zaak van het Paleis-Raadhuis is weder om en op niet zeer achtbare wijze hetzelfde het geval. Heemskerk en de Burgemeester van Amsterdam plegen samen het bedrijf: en toonen een bitter beetje mannenmoed voor koningstroonen Wat zij toonen is kleine meesmuilende slimheid. Goed heeft ons daarom gedaan het hartig woord, dat de onvermoeibare strijder voor de goede zaak, Jhr. Victor de Stuers, weer gesproken heeft. Wij drukken hier, uit het verslag in de Tel., 't voornaamste deel van de rede af, die hij Donderdag j 1. in de Kamer hield: Wat de Minister doet, is niets anders dan de zaak op de lange baan schuiven. Het opwerpen van de juridische kwestie van eigendom zal een proces van jaren vorderen. Dat begint reeds, wanneer Amsterdam den stadsadvocaat gaat raad plegen. Bpr. weet niet, of het al gebeurd is. Dat raadplegen zal lang duren. Dan komt de zaak bij den minister. De minister gaat den landsadvocaat raad plegen. Dat eischt dan al twee of drie jaren. In dien tijd hoopt men, dat de belangstelling van het publiek zal zijn verzwakt en bluft dus het raadhuis misbruikt als paleis, als hoofdwacht en als bureau van den plaatgelyken com mandant. Toen de minieter de juridische kwestie van eigendom opwierp, verloor de minister uit het oog de plichten van eerlijkheid en goede trouw, die de regeering moet nakomen. Er is een moreele kant aan de zaak. Het raadhuis is gebouwd voor en op kosten der stad en als zoodanig anderhalve eeuw gebruikt. Koning Lodewijk Napoleon heeft het stadhuis toen van de gemeente ge roofd en gelast, dat het raadhuis binnen vier weken moest zijn ontruimd. Toen is de comedie vertoond van den t burgemeester, die het paleis aan den koning kwam aanbieden uit sympathie. In 1813 wilde Willem I het stadhuis teruggeven en nam het provisioneel in gebruik. Dit alles staat vast. Als Am sterdam nu zijn eigendom terugvraagt, moet men de gemeente niet sturen in den warwinkel van juridische chicanes. De regeering moet zich pp een hooger standpunt stellen. Het is een kwestie van nationale eer. In 1913 moet het bedreven onrecht hersteld zijn. Is dit niet het geval, dan zal het een schrille wanklank zijn. indien de Koningin in dat jubeljaar haar intrek moet nemen in een geroofd huis. Zoolang het raad huis paleis bluft, is het een zichtbaar teeken van Neerland's veraedering en slavernij. Amsterdam zal wel willen helpen de zaak finantieel op te lossen. Dat is gebleken. Er is echter een latente tegenwerking. Dat voelen a'len, die voor teruggaaf van het kapitool ijveren. Die tegenwerking is ook gebleken in 1873 en andere jaren, toen er voor teruggaaf geijverd werd. De heer Heemskerk antwoordde onder gelach," dat hij een brief had ontvangen van den Raad van Amsterdam en dezen brief had beantwoord. AU de Raad nu nog iets te zeggen heeft, moet de Raad nog maar eens een brief schrijven... Men kan onder gêne voor zichzelf alleen lijden als men zich nog gêaeert. Het Middelbaar Onderwijs. IV. DILETTANTISME KINDEBZELFMOORDEN HALVE MAATREGELEN. Tot dusverre ondervond ik van vele zijden instemming met mijn opstellen. Van leeraars zelfs meer dan ik verwacht had. Het begon met een betuiging door een vader van 3 zoons, die alle drie mislukt waren op de H. B, S. (Naam en adres van ongeooemden geef ik voor dit en andere gevallen aan de redactie op.) Wat u daar schrijft," zoo liet hij zich woordelijk uit, heb ik altijd gezegd. Wat kan 't mij schelen, of die leeraars drie maal zoo geleerd zijn als Salomo's kat; laten ze de kinderen opvoeden, die ze ter opvoeding krijgen. Maar dat kunnen ze niet, dat doen ze niet...." Maar, hoor ik u vragen, misschien waren 't wel erg domme kinderen? En dan moet ik stellig ontkennen. Valken waren 't niet, doch uilem evenmin. Aan intellect ontbrak het hun geen van drieën. De oorzaken van hun mislukking lagen zooals zoo vaak aan karaktereigenaardigheden. Ze waren wat nerveus, prikkelbaar, zorgeloos, yroolijk. Ze hadden, zooals hun vader zei geen boekhouders- natuur." Juist ditzelfde woord gebruikte hij en 't typeert vrij goed ons huidige systeen», dat van jongens en meisjes in hun groei, in hun blijde jaren", verwacht, een boekhoudersnatunr te bezitten, of met Torley Du wel: van hen eischt een vervloekt klerkenbestaan" te lijden. En wat komt er nu terecht van deze boekhouders-typen, zooals de school ze wenscht en bevoorrecht, van die Numero ns der klasse ? Afgezien van mogelijke uitzonderingen kan men Ostwald volkomen felijk geven, waar hij zegt: De leeraars unnen hun verbazing niet op, dat hun pronkscholieren later niets buitengewoons praesteeren." En ga ik dan ook mijn eigen herinnering na by 5 zulke Numero Eens, dan hebben ze na 15, 20 jaar 't volgende bereikt: W. is geworden boekhouder aan een Bankinstelling, Z. kantoorbediende, V. sedert jaren in een zenuwlijders gesticht. H. handelsemployéin ladië, P. landmeter in een kleine stad. Bleeke, zwakke jongens waren 't alle vijf. Wat doet het M O dus ? Het kweekt en bevoorrecht het ane type boven het andere. Het bevoorrechte type is de gedweeë, makkelijk absorbeerende natuur, terwijl andere typen, n.l. die met den zelfwerkzamen, phantasierijken geest en met dikwijls grootere, maar eenzijdige gaven of met grootere vitaliteit worden achtergesteld. De school schijnt het er tevens op toe te leggen de hoogere intellectueele functies latent te maken, of met de woorden van een ander (én citaat voor een dozijn): De gedwongen aangeleerde wetenschap doodt de instincten, verdrukt de natuurlijke intelligentie." (Silrius). Deze dingen zijn natuurlijk al lang be kend. Reeds A. von Humboldt liet er zich over uit, hoe in het Duitsche gymo. alleen de middelmatigheid gedijen kan. "Ware ich der jetzigen Schulbildung in die Hiinde gefallen, so ware ich leiblich und geistig zu Grunde gegangen," heeft hij in 1855 gezegd. Tal van denkers hebben sedert op diezelfde leemten gewezen. Ein stumpfes, trages im Joche genen", heeft Fr. Paulsen, een der grootste Duitsche autoriteiten, den leergang voor oudere jongens genoemd (Geseh. d. gel. Unt. II 638), tot Ostwald het in deze woorden formuleert: Die geschichtliche Untersuchung führt uns zu dem Schlusse, dasz die Mittelschule' eine Anstalt ist urn den grötzten Teil der im Volke vorhandenen gtniaten Begabungen zu vernichten (Die Forderung des Tages 1910 bl. 521.) In deze woorden ligt het bankroet van de Middelbare school. Als zij niet op ik weet niet hoeveel andere gronden te veroordeelen was, zou ze 't alleen reeds hierom zijn. En dat is voor een groot deel, ja bijna geheel, daaraan toe te schrijven, dat de school, zooals ze in de 19e eeuw gegroeid is, niet berust op onderzoek van het kind, niet op psychologie, niet op wetenschap, maar op apodiktische meeningen, op dog matiek, op dilettantisme. Men is van het doel uitgegaan in plaats van het kind. Want het kan immers niet ontketd worden, dat de eenige weg tot oplossing van het didaktisch vraagstuk deze is: Gegeven de kinderen, de jongens, de meisjes, elk met eigen aanleg en aard. Laat ons die onderzoeken. Daarbij aanslui tend zullen we schoolsystemen bedenken. Maar in plaats van dezen weg te bewan delen, begint men met het laatste, begint met een schoolsysteem van een ander volk over te nemen, of er een uit de mouw te schudden, en de wezens, die er niet in passen, eenvoudig overboord te werpen. Is dit geen miskenning van het individu, is dit geen dilettantisme? En zelfs waar iets van die aan 't licht gekomen onvolmaaktheid noopte tot reor ganisatie, droeg men de voorbereiding daar van niet op aan mannen en vrouwen, die daarvoor hun leven lang met respectabelen ijver en door-studie-verkregen inzicht ge werkt en gestreden" ha tden, of aan psy chologen en paedagogen, maar het is over 50 jaar ongelooflijk aan eenige philologen, rechtsgeleerden, een predikant, een R. K. geestelijke, een oud gouverneurgeneraal enz-, in n woord aan mannen, wier verdiensten elders lagen. Het kan dan ook geen verwondering baren, dat hun werk voor een groot deel niet meer gedragen wordt door de resul taten en gedachten van onzen tijd. Van het zooeven besproken hoogst ernstige euvel der middelmatigheidskweeking en individu-verdrukking schijnt de commissie niets te weten of zich niets aan te trekken. Hoe kan zich die commissie in een paar woorden dr. Gunning wees er in een congreszitting nog op afmaken van de handenarbeid op de Lagere school! Van dien handenarbeid, die geheel nieuwe pers pectieven in de opvoeding opent! Hoe kan het b.v. mogelijk zijn, dat de commissie verwerpt het door zoovele pae dagogen (ook buiten ons land) aanbevolen beginsel (nog onlangs in dit blad door prof. Niermeijer besproken) om de beroepskeuze tot het 15e of 16e jaar uit te stellen? Dit is zooals men weet te bereiken door het stichten van scholen met 3 jarigen cursus met ongeveer gelijk onderwijs voor alle leerlingen (doch dan met lucht en variatie) om hun en hun ouders na afloop van dien cursus in de gelegenheid te stellen die school te kiezen, welke 't meest met hun dan gebleken aanleg overeenkomt. Er is meer op gewezen", zei de heer Herman Snijders op een vergadering van 28 Aug. 1911, dat vrijwel alles wat in den loop der jaren met betrekking tot een reor ganisatie van het M. O. is gesproken en gedaan, door de Staatscommissie met diep stilzwijgen voorbijgegaan is." Niet alleen mist ons schoolsysteem elke wetenschappelijke basis, niet alleen wordt de reorganisatie opgedragen aan personen, wier studiën niet tot dit gebied behooren, ook degenen, die macht en invloed in deze zaak hebben, of het onderwijs zelf geven, ontberen die paedagogische voorstudie, ont beren daardoor die breede aanschouwing en dat fijn beyoelhoornde doordringensver mogen, dat hier noodzakelijk is, maar dat de Staat ons niet schenkt, en zonder welke het eindeloos g»praat over gymn. en M. O. een gesprek wordt van zeer respectabele lieden, die allen slechts n of twee kamers van het gebouw en... zich zelf kennen. In de eerste plaats ontbreekt bij ons een Minister van Onderwijs, misschien een unicum in Europa, want zelfs in Bulgarije, Turkije en Rumenië bestaan ze. Het N. O. G. drong er al voor 30 jaar geleden op aan. Zelfs dr. Kuyper heeft zich er voor uitge sproken. Het geeft echter alweer niet veel, als men er iemand voor benoemt, die zijn studiën nog beginnen moet. Thans is de minister dus gedwongen door oogen van anderen te zien. Maar daar hij (min of meer) als leek zelf zijn raadslieden, zijn inspecteurs M. O moet kiezen, kan het alweer niet verwonderen, dat zijn keuze meestal niet zeer gelukkig is geweest. Waarbij zich dan nog andere invloeden van politiek en kerk kunnen voordoen. Wat van de inspecteurs uitgegaan is, was tot -dusver zeer weinig. De macht, die deze heeren evenwel hebben bübenoemingen is weer veel te groot. En alles gaat hier achter den rug der betrokkenen om. Later hoop ik op deze zaak terug te komen; men begrijpt nu reeds hoe deze inspecteurs hun eigen onderw\js-inzichten voor een deel kunnen overdragen op het corps van direc teurs en leeraars, wier benoeming zij voor een groot deel in de hand hebben. Beschouwt n van hen b.v. de H. B. 8. als een ,eng weggetje, dat naar een eind-examen leidt," dan zal hij als directeuren van scholen die menschen aanbevelen, die in een deel der volksopvoeding zien het enge weggetje, dat naar het eindexamen leidt." Dan: de besturen der gemeenten. Hoe komen die aan hun onderwijs-capaciteiten? Men is wel gedwongen hier aan hoogere inspiratie te gelooven. Wien God een ambt geeft, dien geeft hij immers ook het ver stand? En een standbeeld moest er voor dien enen opgericht worden, om allen in n monument voor de eeuwigheid te be waren, die, toen er in een gemeente werd voorgesteld voor zekere school een aardglobe aan te schaffen, bescheidenlijk vroeg, of men 't nu niet voorloopig met een globe van Nederland kon doen ? Die man met de globe van Nederland in zijn arm op een granieten voetstuk, waarop de woorden: De zorg der School was ook in onze handen." Wat zal men verder nog zeggen over bestuurslichamen, die trams willen laten rijden door een straat, waar 3 of 4 scholen zijn ? Het vriendelijkste wat men kan doen, is er over te zwijgen.... En ten slotte over de vakkundigheid der leeraars. Hindert 't u, dat ik mijn medemenschen zoo leelijk voor dilettanten aan 't uitmaken ben, laat Uw gemoed dan weer tot kalmte komen door de aanvaarding mijner ver zekering, dat we allen dilettanten zijn. Ik Ik heb 't niet tegen Jan Piet of Karel maar tegen den mist die over ons allen hangt. Geloof echter niet te spoedig, dat ge met uw 20-jarige ervaring" ver boven het dilettantisme staat. Er zijn ook menschen, die 20 jaar lang schaakspelen en altijd meesters van de 13de klasse blijven. Maar geen enkel 1ste klas speler verzuimt de theorie te bestudeeren. Bespaar me ook uw verzekering, dat er toch vele leeraars zijn, die uitstekende krachten en uobele menschen genoemd mogen worden. We zijn 't volkomen eens. Maar laten we toch ook eens iets anders doen, dan in toast-stijl onze wederz dsche middelmatigheden tot in den hemel te verheffen. Het wordt dan gelukkig al door eenigen onder ons erkend, dat we weinig van de methode, van het hoe in ons onderwijs weten. Wie zou ons die methode ook geleerd hebben ? Immers niemand. Bestaan er boeken over in 't Nederlandsen ? Neen. Paedagogische tijdschriften? Neeu. En als er op een vergadering gesproken wordt, b.v. over de methode Gouin, verwijt dan niet de kleine minderheid met 't volste recht aan de meerderheid, dat ze er blijk baar niets van weet? Maar helaas er bestaat onder veel leer aars nog de meening, dat wanneer men maar Fransen kent, men ook Fransch kan onderwijzen. En herinner U nu even uw eigen schooljaren. Daar was n leeraar, niet waar, daar hield ge van en met U de geheele klasse, en daar hebt ge vél bij geleerd! Maar er was een ander, die wan lust in de klas bracht, elk uur dat hy ver scheen; de resultaten waren gering, uw tegenzin groot. Dat lag aan zijn persoon, ja, maar ook aan zijn methode en z\jn begrip van het kind. Waarom moet alle ervaring van ouderen telkens spoorloos verdwenen gaan? Waar om stelt de regeering haar leerkrachten niet in staat t?n minste van die methode kennis te nemen, waarom dwingt ze er niet toe? En tevens behoorde elk onderwijzer en elk leeraar geoefend te worden in het psy chologisch waarnemen, opdat hij niet on billijk worde tegenover naturen, die van de zijne verschillen. M «ar naast methode en psychologie staat nog iets. De taak van een leeraar is niet afgeloopeo, als hij een les verklaart, opgeeft en die den volgenden keer overhoort. HJJ is en behoort te zijn: opvoeder, in elk geval behoort hij mede op te voeden. Als ik echter bij 7 van mijn kennissen navraag, welke werken over opvoeding, methode, schoolhygiëne, methode enz. zij in hun bezit hadden, kom ik tot het resul taat dat geen der 7 er n enkel bezit. Eet is dan ook volstrekt geen uitzondering, dat, wanneer men aan een docent in X-kunde vraagt: In hoever vat jij je taak als op voeder op?" hij niet zonder bevreemding antwoordt: Ik? ik doceer X-kunde, met opvoeding heb ik niets te maken." Verme nigvuldig dit antwoord met 7 a 24, of zooveel leeraars er aan een school zijn, en ge hebt bijna de som der opvoedende kracht van een instelling M. O. Ik maak er den leeraars volstrekt geen verwijt van, zij zijn gebonden aan leerroosters, hun opleiding is nu eenmaal zoo en geeft hun alleen kennis en belangstelling voor 't eigen vak; de school en 't kind zelf worden niet bestu deerd. Maar dit leidt er natuurlijk toe, dat men die school (te goeder trouw) tot een instamperij van 4 a 6 talen maakt, tot een memoriseeriarichting en een sommenfabriek, waarbij de hoogere intellectueele functies, b.v. het initiatief, maar ook de smaak, het karakter en het lichaam ver waarloosd worden. Of moet ik u er aan herinneren, dat de lichamelijke ontwikkeling tot voor korten tijd zoo schromelijk vergeten werd, dat de Nederlandsche jongens en meisjes uit eigen

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl