De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1912 15 december pagina 2

15 december 1912 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. 15 Dec. '12. No. 1851 draag daarin hebben voorzien, zonder en veelal tegen hun leeraars in, en dat een Franschman ons hierop attent moest maken ? Soms zie ik het geheele middelbare schoolgedoe voor me als een half duistere, b(jn« ge heel duistere kamer, waarin een man bezig is ea probeert de dingen recht te zetten. Hy tast en doet; soms stoot hij iets om; 't valt en ligt aan stukken op den grond. In Pruisen hebben zich van 1883 tot en met 1903 niet minder dan 1152 scholieren om 't leven gebracht. En hoewel niet al die gevallen aan de school te wyten zijn, een groot deel is dat wel. O ver deze diep treurige dingen bestaat een heele literatuur; ik ver wijs hier alleen naar prof. Eulenburg in Zeitschr. f. pad. psych. enz. deel IX. De meening dat'we hier uitsluitend met ziels zieken zouden te doen hebben is een tamelijk grof soort psychologie. Z-ker, ze zijn er onder; en de Staat draagt ook hier schuld, dat hij ze klakkeloos tusschen de anderen zet. Maar naast dezen denke men aan de impulsieve naturen, de uitbarstingen tijdens de puberteit, de macht van het oogenblik en de in 't duister tastende, vaak overge voelige kinderziel. Trouwens onder de Duitsche leerlingen bevonden zich, wat men noemt, de meest belovende jongens. Ook de bewering, dat die zelfmoorden alleen in Daitsehland zouden voorkomen is niet juist; men vindt ze eveneens in Rusland, maar ook sporadisch o.a. in Italië* Frankrijk en ons land. Zonder dat ik er naar gezocht heb, staan me dadelijk een 4 a 5 van die gevallen voor den geest, die in een tijds verloop van 'n 20 jaar, alle in Amsterdam hebben plaats gehad. Er zijn me bovendien nog 2 gevallen bekend, uit dezelfde stad, en dezer dagen nog weer een in Leiden, die echter (althans schijnbaar) niet met de school uit te staan hebben. Ik zeg 4 a 5 gevallen, omdat het eerste al meer dan 20 jaar geleden is en buiten mijn controle staat. Herinner ik me goed, daa verdween een jongen (B) plotseling van school; de leerlingen vertelden elkaar dat hy zich opgehangen had. nadat hy door zijn vader door opsluiting en dgl. gestraft was wegens een slechte repetitie. Het tweede geval betreft een jongen, dien ik zeer goed gekend heb. Het was een avontuurlijke, romantische natuur, speelde graag met wapens, had zwaar moedige buien, maar was goed misschien geniaal begaafd, was de eerste onder zyn kameraden bij 't spel. Onder zeer PÜnlgke omstandigheden joeg hu zich in bed een kogel door 't lichaam. Een derde geval is mij alleen bekend uit een der bladen. Het gebeurde ongeveer in 1905 en betrof een jongmensch, wonend op de Keizersgracht te Amsterdam, die zich na een mislukt examen een zwaar raam op 't hoofd deed neerkomen en onmiddellijk dood was. Een vierde geval is dat van een jongen, die een paar j aar-later zelfmoord pleegde, door zich voor 't hoofd te schieten op de Noorder Bingdijk te Watergraafsmeer, Het vijfde geval gebeurde eveneens in die gemeente, een jongmensch verdronk zich daar na een mislukt examen; ook hij .was leerling eener H B. S. Een der laatste drie schijnt psychopathisoh belast te zijn geweest. Maar wat deed hij dan op een H. B. 8. ? Het is geen statistiek, die ik hier geef ik zocht te vergeefs naar publicaties in deze materie ik put slechts uit mijn toevallige herinnering. Wellicht zijn er in ons land veel meer van deze gevallen te noemen, misschien twee, misschien tien maal zooveel. Terwille van familie en be trokken school worden dergelijke wanklanZALIGE SIEN. DOOR WALLY MOES. Het oogenblik, waarop men iemand voor het eerst ziet, en de kenmerkende atmosfeer en stemming van dat oogenblik passen zich een heel enkelen keer zoo ttrefi'end aan bij het geheel eigen wezen van een persoon, dat men dien daardoor onmiddellijk en vol ledig meest te begrijpen, en hem niet meer in een ander licht kan zien. Zoo men dus den verhaler het totale gemis aan eenig verband zal verwijten tusschen den dag van Allerheiligen en de episode uit het leven der heldin van dit vertelsel, dan ver ontschuldigt hij er zich mede niet aan de verzoeking te kunnen weerstaan, den lezer deze voor 't eerst te doen aanschouwen op dezelfde wijze, die eens op hem zooveel indruk maakte. Lang geleden, toen het oude dorp Laren nog ongestoord en droomerig voortsoezelde, en de uit het roezige leven daarheen ver dwaalde stadsmensen er nog een heerlijke rust vond, brak daar in het geheele jaar geen stemmingsvoller dag aan dan die van Allerheiligen, en er was ternauwernood een plek denkbaar, waar die benijdenswaardige stemming van vrede en gelatenheid intiembeslotener tot haar recht kwam, dan «p den stil- statigen kerkbrink. Eens op zulk een eersten November sloot ook de anders dikwijls dwarsdrijverige natuur zich goedgunstig aan bij de instellingen der menschen. De najaarsstormen hadden .uitgeraasd en het was een volmaakt schoone herfst da g vol mysterie, zooals men ze alleen in lage, vochtige noordelijke landen kent, en die het gemis vergoeden van zuidelijken zonnegloed en koesterende warmte. De vroege ochtendmist, waaruit zulk een dag zich meestal los moet wikkelen, was opge trokken en had enkel nog een fijn zilverig waas achtergelaten, dat de zonnestralen dempte, en den hemel, daar ergens ver boven de wereld, tot een teer-lichtenden koepel maakte. Onder de welvingen der rijen hooge boomen .was het stralende zilver van daarboven getemperd tot een weldoend, zacht gelijk licht, dat alles in een helderen fijn-grijzen toon zette. Door het heel dun geworden loof kon men de slanke stammen met het oog tot in de kruinen volgen, waar nog een doorzichtig net van gele bladeren van boom tot boom reikte. En hier en daar viel aarzelend zwevend bijna recht naar beneden geluidloos een blad, en ging stillekens zich voegen bij zijne reeds gevallen makkers ken evenwel zooveel mogelijk gesmoord. Hoeveel gevallen echter staan er nog naast deze, waarbij het jonge leven niet eindigde in zoo'n wanhoopsdaad, maar waarbij de vertwijfeling en verbittering even hoog uitsloeg. Zij bleven leven, maar door hun jeugd is een emotie-onweer gegaan, dat hun zenuwgestel moet benadeeld hebben. En zulken telt men niet by enkelingen, maar bij tientallen. Tegen de verkeerdheden in ons M. Omet zijn africhting, zijn overbodigheden, zijn zwakke resultaten, zijn bureaucratische houding en pnmeedoogendheid, zijn gemis aan smaak, zijn lichamelijke verwaarloozing, zijn mangel aan vreugd, zijn noodlottige gevolgen voor vele indi ndueo, helpen geen maatregelen, zooals door het Rapport wor den voorgesteld. Daarvoor is allereerst noodig: grondige studie over de geheele linie, samengaand met een werkelijke opleiding en opvoeding der opleiders en opvoeders. Gelukkig, dat men dit in het buitenland en ook bij ons al meer begint in te zien. Wat de Commissie ons evenwel geeft zijn halve maatregelen, of beter: kwart maat regelen, of als men wil: achtste maatregelen. (Slot volgt). C. C. v. S. N. R. Ct?Handelsblad-Tijd. In zijn jongste vergadering heeft de Journalistenkring bijwege van motie de brochure van Alexander Cohen, in zooverre deze beleedigend" was voor bestuur en voorzitter, afgekeurd", daarbij evenwel expresselijk handhavend de motie van 17 November, waarin was uitgesproken, (een wenk aan het bestuur), dat er verschil van meening mogelijk is over de vraag of het bestuur te dezer zake in alle opzie bten den jnisten weg heeft gevolgd". Bij de toelichting van deze nieuwe motie ver klaarde de voorsteller haar aldus: dat de aanneming ervan de mogelijkheid van het opnieuw ter hand nemen der zaak CohenDrielsma niet mocht uitsluiten". Deze motie werd met veel te vél stem men aangenomen door een op 't laatste oogenblik gebezigd slimheid j e van de aan wezige bestuursleden maar vast staat, en dit geeft aan hem, die, meer dan hem nuttig was, om licht vroeg in deze affaire, eenige voldoening, dat de manier, waarop het bestuur de waarheid gezocht heeft, ver oordeeld is door den Kring. Wat hadden wij meer willen bereiken ? Nog wel iets anders. Op gevaar af den schijn op ons te laden, dat wij bijzonderen smaak zouden hebben in de berechting van den Paryschen N. R. Ct.-correspondent (dien wij gaarne, zoo het gekund had, al heel spoedig uit het debat hadden geschakeld), hebben wij aangedrongen op een wezenlijk onderzoek, uitgelokt door het Bet tuur. Wij wenschten het, opdat het Kringbestuur eigen fout zou uitwisschen en aan Papendrechtsche rechterlijke colleges (door de pers met zooveel bravoure gecapittela) een goed voorbeeld mocht geven anders gezegd: aan die colleges de practijk mocht toonen van zijn theorie; wij wenschten het ook, opdat aan de niet-ingetrokken en voortgezette complot-beschuldiging door de N. R. Ct. aan 't adres van fatsoenlijke collega's te Parijs, een einde kon komen; wij wenschten het ten slotte, opdat de voosheid van de indrukwekkende N. R. Ct. voor 't aarzelendst gemoed openbaar mocht zijn. Wühebben blijkbaar te veel verlangd. Maar het is wel eens goed, het recht opeischend, te veel te eisenen, want dat doet MIIIIIIIMIIMMIIMIMMIIIIIIIim op de breede grijze paden en het spaar zame, bescheiden herfstgras. Wijd en gastvrij stonden de kerkdeuren open, en af en aan langs de lange lanen naderden ingetogen en langzaam enkele vrouwen en kinderen, die in het godshuis verdwenen. Maar hoe ernstig en eerbaar de dorpelingen op hun vromen gang er ook uitzagen, ne onder hen maakte door het indrukwekkende in haar voorkomen een geheel bijzonderen indruk. In het dorp hoorde men dikwijls over Zalige Sien" spreken, een negentigjarige vrouw, die om hare vrome levenswijze zoo genoemd werd. Toen op dien stillen morgen van Allerheiligen een stokoude vrouw, voetje voor voeije, kwam aanwandelen, het lange magere, nog statige lichaam een weinig voorovergebogen, met beide handen op de breede kruk van een stok leunend, hoefde niemand te zeggen wie zij was, want zij deed werkelijk aan een zalige denken, die niet meer van deze wereld is. De vrouw giag niet als boerin gekleed; haar dracht maakte het moeilijk haar plaats in de maatschappij te bepalen; in haar puriteinschen eenvoud en oudrrwetscke sluikheid geleek zij wel overgebleven uit een vorig tijdperk. Een dofzwarte hoed in kornet vorm sloot als een bus om den geplooiden rand van een witte neepjesmuts, die tot onder den kin nauw haar gelaat omlijstte, en maar een smal streepje zil verwit haar deed zien. Een schuin ge vouwen, groote zwarte shawl met franje, van glanzende, soepele stof hing van achteren zonder de minste welving in een lange punt af, was strak om de schou ders gespannen, en liet van de verdere kleeding niets zien dan den er onderuit komenden sluiken zwarten rok. Het gelaat der oude vrouw droeg niet alleen de sporen van schoonheid, doch het was nog zoo schoon, als men er maar zelden een ziet. Geheel onaangetast door den ouderdom hadden de groote, glanzende bruine oogen nog al de gaafheid der jeugd, en verwon derlijk gloedvol was nog hun blik. De neus was edel van lijn, de mond net genoeg in gevallen om er de aantrekkelijke, peinzendingetrokken uitdrukking aan te geven, die men tegenwoordig zoo zelden meer ziet, en de lange wangen van zacht bleek yleesch vertoonden nog merkwaardig weinig rim pels: hartstochten, verdriet, ongeduld noch angst schenen sporen op dit gelaat achter gelaten te hebben. Waardig en toch dee moedig schreed de oude vrouw voort, het belangwekkende hoofd fier en toch be scheiden opgeheven, zichtbaar doordrongen van de plechtigheid van het feest, en toch met open, goedertieren blik voor zich uit ziend, en iedereen minzaam teruggroetend, die haar goedendag wenschte. Zij was een zeldzaam eerbiedwaardige verschijning, in treffende harmonie met den stil-statigen de balans opmaken der waarden van som mige colleges, groepen, persoonlijkheden. Wij hebben als slotstuk een aanval te vermelden van.... voorzitter en secretaris der Vereeniging van dagbladdirecteuren, met de N. R. Ct solidaire werkgevers", die in een door deze courant dankbaar aan vaard pamflet aan ons adres betoogen, dat wüeen Hetze organiseerden tegen een ons beleend persoon (den corr te Parijs van de N- B Ct.) en dat wüons door persoon lijkt overwegingen hebben laten leiden en door wraakzucht. Excusez du peu. Men herinnere zich even, dat wij na onzen eersten eisch: men vervolge Alexan der Cohen door het in polemiek treden van de N. E, Ct tot uitvoerigheid en detail behandeling gedwongen werden (is dit niet iets anders dan een Hetze prganiseeren ?); men herinnere zich hon wij reeds spoedig te kennen gaven: indien de N. R. Ct. behoorlijk onderz> ek uitlokt zwijgen wij verder als een bus; men wete, dat wy niet het minste verschil Radden met den vakkundig bekwamen Parijgchen jour nalist, dien wij bestreden hebben, en dat het ieder uit onze omgeving bekend is, hoe wüvan den aanvang af met tegenzin en dikwyls beu van den bijkans hopeloozen stryd om recht, gepolemiseerd hebben, om te begrijpen met welk schouderophalen wij temeer nu de Kring ons in 't gelijk gesteld heeft beantwoorden dezen aanval van menschen, die niet eens de feiten kennen. Zij kennen niet eens de f nten. Zij zeggen: Een meerderheid van de journ. vergadering heeft uitgesproken, dat het onderzoek van het Bestuur voldoenden waarborg van deugdelijkheid gaf! Ea het is precies andersom. Deze, ons aanvallende directeuren zijn nog wel die van Handelsblad en Tijd, beiden ons in menig opzicht verplicht voor de tal rijke nuttige woorden, die wüaan hun bladen en aan hun gestie hebben besteed ('vaak helaas verspild?) Kronleïder Gedichten, XVI. GÜdoet mij onrecht aan, mevrouw, door te beweren dat ik mijne miaantbrpp.e ook tot over uw geslacht uitbreid, en my weieens tot misogynie laat verleiden. Wel hebben de mannen my genoeg misdaan, dan dat ik ze niet aan mjjn hart zou dragen. En de vrou wen natuurlijk ook, mevrouw. Maar juist daarom misschien, mevrouw, kom ik er niet toe, ze te baten... Z et u, dat is nu eenmaal mannen-pfychologie: de vronw is zoozeer mindere zij bekent het telkens dat wij ze zegenen kunnen ook als züons het meeste martelt; terwijl wij tegenover een man kannen staan... als een man. En het is een feit... Maar met n woord als met duizend, mevronw : ik ben allesbehalve een vrou«ven hater; tenzij in de uiterste omstandigheden, wanneer Er is iets, mevrouw, waar ik de vrouwen steeds in bewonderd heb, zelfs als ik daar het slachtoffer van was: om den moed van hun hartstocht, mevrouw. Er is iets waar ik ze misschien nog meer om bewonderen moest, al ben Ik helaaa nog niet toe zulke sereniteit kerkbrink, op dien mysterieus mooien morgen van Allerheiligen l Men wist in Laren natuurlijk slechts by overlevering iets uit de jeugd van Sien ta vertellen. Zij was, naar men zeide, een zachtzinnig, stil opgewekt kind geweest, dat hare vrome ouders nooit eenige moeite of zorg had veroorzaakt. Nog zeer jong gaf zij het verlangen te kennen in een klooster te gaan, en zoodra zij den daarvoor noodigen leef lijd bereikt had, ging zij er ook werke lijk heen. Maar eenige jaren later keerde zütot hare ouders terug. Of de geestelijken in hunne voor leeken ondoorgrondelijke wijs heid doorzien hadden, dat zij in de wereld een taak te vervullen had, of dat er mis schien toch iets aan haperde om het akkoord eener nonnenziel geheel zuiver te doen stemmen, wist niemand: dergelijke dingen behopren tot de zeer weinigen, die altijd geheim blyven. Genoeg zy, dat Sien terug kwam, even zachtzinnig en stil-ppgewekt als zy gegaan was, en het kwam bij niemand op de reden hiervan in een mogelijk tekort aan vroomheid te zoeken. Zij bewees trouwens, hoe men ook buiten de kloostermuren een heilig leven kan lei den. Hare kuischheid en ingetogenheid waren zoo indrukwekkend, dat geen jonk man het ooit waagde den blik tot haar op te slaan en haar met wereldsche begeerten te naderen. Zelfs hare schoone gelaatstrek ken, haar rank, bloeiend lichaam en hare betrekkelijke welgesteldheid brachten geen enkelen in verzoeking het maar eens te wagen: het was al te duidelijk metkbaar, dat het aardsche geluk Sien niet lokte, en zügeheel opging in hare gebeden en vrome overpeinzingen. Toen hare ouders gestorven waren, kon zij er zich geheel aan overgeven. Zij deed alles aan den kant, om niet meer door huis houdelijke plichten afgehouden te worden, en huurde een kleine kamer bij boer Meeuwis, die een verre bloedverwant van haar was. De ligging der boerderij, eenigszins buiten het dorp en toch dichtbij de kerk, bepaalde haar keuze. Zij richtte de kamer geheel volgens hare kloosterlijke neigingen in. Het was een lang smal ver trek, geheel verscholen achter hooi en stallen, aan het einde van de deel; het leek wel opzettelijk daar aangebouwd voor iemand, die de eenzaamheid zocht. Het eenige venster, aan een der smalle kanten, werd voor de helft door klimopranken over woekerd, en zag uit op een met hoogen hulstheg omheinden graskamp, waarop wijd vertakte appelboomen zich in alle ruimte en rast konden breed maken. In de sche merige diepte van het vertrek, tegenover het raam, stond Sien's lang smal houten ledikant, omgeven met plooilopze, gesteven wit katoenen gordijnen, die bijna niet van de gekalkte muren te onderscheiden waren; geroepen: om hare macht, mevronw, by het baicheten. Zeg niet, «elf-genoegzaam, dat geen man by machte is, de greni tusechen beide te onderkennen, en passie uit baar mom, echtheid van baar schjjn te scheiden. Ik «oef toe, dat mijne er var log van het leven beperkt is, steeds en door de tijden te beperkt bljjfr, om... Maar n vergeet, mevronw, dat ik de verzen-bundels ook van dames lees. En een maal dat eene, oude of jonge, dame, verzen aan 't schrijven gaat, raakt zij te gemak kelijk den kluts kwijt duid my de uit drukking niet ten kwade dan dat zy' nog heel dnlde'ijk In haar-zelf zon zien; en eenmaal zoover, mevronw, is ze ODP, critici, met gebotden handen en voeten overgeleverd. Mevrouw, gij bezit eene pracht van eene hoedanigheid, die de mannen minder eigen is, en dan nog slechts onder gansch ander verschenen. Ba Franschman noemt ze pndenr"; het Hollandsch heeft er «reen goed woord voor, hetgeen geenszins zeggen wil dat sy', die pndeu<-, in Holland giheel on bekend zou zyn. Ik voel my zelfs genoopt te zeggen: integendeel; al komt ze by n we landgenooten dan toch wel tot eene andere uiting dan by de Latjjnsche volkeren. Oie pndenr nu, eenmaal goed bewust geworden, is der vrouwen een wapen tot aanval en verwear. Zjj lokt tot minne en weet ze te verbergen; zy kan aan hartstocht doen gelooven, ook als deze afwezig is. Gy hebt dan ook groot gelijk, mevrouw, als gjj be weert dat gy my omtrent de oprechtheid uwer gevoelens tot by het einde toe ver schalken kunt: ik weet dat gy de laaie van uw hart vermoogt te hullen in de sneeuw witte kuischheid der pndenr; terwijl deze, parperen als nat rijkste bloed, de ly'k-kilte van n we onverschilligheid kan kleeden in een mantel van verholen maar beteekenisvolle verlokking. Gjj vergeet echter, mevrouw, dat eene vrouw, die aan het dichten gaat, ipso facto alle pndeur aflegt. Zjj doet het omdat vertenmaken voor haar dikwijls het eeuige middel is om het te volle van haar gemoed, waar ze in stikt, uit te storten. En waar ze geen vol gemoed uit te storten heeft, dan laat zy alle pndeur wér ter zijde om ons, critici, te doen golooven dat beur hart in aller daad overstroomecd is. Salomon Riinach, de arcbxoloog, heef. OGS verleden jaar Saopho onder een alles behalve traditioneel licht getoond: volgens dezen geleerde zon de Lesbische dichteres niets anders zijn geweest dan iets als de «eer deftige directrice vas eene kostschool voor jonge dames van goedon huize. Ie neem het gaarne aan, en dat Sappho dan ook wel in den omgang, zoo niet met bare leerlingen, dan toch met derzelver ouders, eene zekete omzichtigheid zal hebben vertoond, die met pndenr zeer nanw verband houdt. Die Sappho uu heeft echter een paar oden nagelaten, en, meen ik, een honderdtal fragmenten, die... DU ja, mevrouiv, pudeur is eene wel heel vervelende eigenaardigheid als men boorde vol is van leed en van passie ... En daar is in Frankrijk eene vrouw ge weest, die Madame Desbordes?Valmore heette. Haar leven, dat lang niet plezierig was, en dat ik n nu niet vertellen kan, was van znlken aard, dat zij overdag, en in het aanzien der menschen, niet huilen mocht. Daar is eene houding, die de samenleving den meest-bedrukten oplegt, en die b\j fijne naturen ook zeer dicht met pndenr verwant is. Maar 's nachts ging deze dicnteres haar gemoed uit de kwellende zwachtels verlossen; en dan, mevronw, dan.... En in uw eigen Holland, mevronw, hebt gy daar niet eene vronw, die, i e kens als zij i oor smart overmand werd, tot eene groote dichteres opwies: Héne Swartb, die, in ty ten van gemoeds-kalmte, ons in da ge er naast een bid bat k, waarvan de plankjes voor de knieën en de gevouwen handen door het veelvuldig gebruik glommen als gepolijst. Afbeeldingen van heiligen en van den paus, wij water bak j es en communie platen hingen rondom langs de muren, maar als men de lage deur naast het VOL ster, die in den verborgen hoek van de deel toegang tot het vertrek gaf, inkwam, viel een groot zwart houten kruis met een droevigen Christus van pleister het eerst op. Het beheerschte den geheelen wand tegenover de deur, en aan de tafel er onder had Sien zooveel mogelijk het aanzien van een altaar trachten te geven. Op een wit kleed van gordijnenkant stonden drie bontgekleurde beelden, Maria en twee Heiligen; zij bogen met vriendelijke lijdzaamheid de zoetelijke poppige hoofden, en vór hen, in een glinste rend stukje roodglazen vaatwerk, brandde altijd een licht. Allerlei vrome pronk ver sierde verder de tafel: palmtakken en vloeipapieren bloemen in wit met goud porceleinen vazen, over den tafelrand afnangende rozenkranzen met trosjes amuletten en scapulieren, kerkboekjes met ivoren en donker paars fluweelen banden. Men wist nauwelijks waar de kamer het meest van had: van een kloostercel of een kapel. Hier sleet Sien in ongebroken vrede hare dagen. Maar naar men allerminst zou verwachten kwam zübijna tijd te kort, want behalve hare vrome plichten had zij een gewichtig werk te verrichten Zij bereidde een ti-gen kanker heilzame zalf, waarvan zij alleen het geheim wist, en tot zelfs van de omlig gende gemeenten kwamen velen tot haar om genezing te zoeken van ziekte en pijn. By het terhancUtellen van de pop", zouals de in een lapje gewikkelde zalf genoemd werd, sprak Sien troostende, geruststellende woorden tot den bezochten, bad met hen en zegende hen bij het heengaan, en allen hadden moed gevonden en gingen vol hoop naar huis, in de vaste overtuiging een heilige vrouw te hebben gezien, die door haar groote vroomheid een bovennatuurlijke macht had. Tweemaal per dag ging Sien naar de kerk om den kruisweg te bidden, en nu nog, nu zij reeds negentig jaar was, zag menig veel jongere vrouw, die niet meer voor de heilige tafreelen neer durfde knielen, omdat zij vreesde niet goed op te kunnen staan, met afgunstigen blik, hoe zalige Sien in vurig gebed verzonken op de steenen ge knield lag, telkens oprees en onvermoeid naar de volgende statie schreed, totdat zij voor alle veertien met de grootste aandacht de voorgeschreven gebeden gedaan had. Sien stond bij boer Meeuwis in groot aan zien. Hu was nog een klein kind, toen z bij zijn ouders kwam inwonen; dezen lagen sinds lang op het kerkhof, maar hij en zyn vrouw waren er weer even trotsch op haar schminkte naaktheid vam voorgegeven ge voelen*, wil doen gelooven aan een faartebrand e 'en groot als wanneer hy alle pudeur doorlaaids?... Voorwaar, mevronw, ik zeg het n, geene vronw verbergt haar lengen of hare oprecht heid, eenmaal dat zg op maat en r yin gaat schrijven. Zy bezit er de macht niet meer toe, hetzij de moed van haar hartstocht, hei zij de dwang naar veinzer}} (die immers onder deselfda gedaante moet verichjjnro), het haar vernielen. Ik heh n daar drie voor beelden van die»prach'ig«D, en trouwens onontkomelyken moed getoond in Sappho, Desbordes?Valmore, en Helene Swarth. Ik kon niet verswrJBea, dat grj helaas maar al te dikwijls bij deze laatste ook den dwang der veinzerij zouit ontmoeten. Het spijt mij t* moeten zeggen, dat gij in den D»rd n Bundei" der Verzen" van Mavrouw Marie Matz?Koning (uitgegeven door de N. V. Uit». M(j. en Boekn. v/a P. M. Wink te Zalt-B imme ) niet veel anders dan het laatste zult vermogen te vinden. Gjj merkt het al van bij de eerste blad zijde: dese presentatie van Mevr. M. Mets Koning's Muze": O, myn Mme is geen met* je met engel-gezicht; En ze sloot voor het leven kaar oogen niet dicht. Zy is 66 c niet een moeder, die enkel maar weet, Van den wegnaar de wieg, en klein-kindertj esleed. Ze is nog minder een kindje, dat ungetjes weeft, En aan my, die 20 liefheeft, haar bloemet j M geeft. Maar myn Muse is een vronw met den blik van een man, Die het leven door-léd, en het dór-denken kan, En die tóch nog wil leven, alt innere kracht; En de menschen be-meelydt; en niemand ver acht. Die de schoonheid aanbidt, en om ijdelheid spot, En zich kneedde uit een leemklont het beeld van een god. O, haar hand was soms hard in den nacht op mijn hoofd; En haar wil heeft me dagen van rusten beroofd; Maar haar woord is 'n ladder; haar stem is'n wijn: EB nooit wensch ik zódiep iets, als by haar te lijn. Want haar wil ia een staal, dat mijn weien doordrirgt; En haar wet is een vreugd, die mijn leven doorzingt; En mijn vreeze tot baar is een godsdietst gsljjk; En haar haat is mrjn nel, en haar liefde is mijn rijk, En haar lippen ala roien zijn vaar op mijn mond; En haar lach is miJH lust; en haar smaad Is myn wond; En haar oogen zoo diep, zym als meren vaa tijd, Waar mijn gondel Gedachte naar Tydeloos Kipt. Nu hond ik mij voor overtuigd, dat een aan tal lezers, en zelfs lezeressen, dit voor echte poëiie zullen honden, niettegenstaande dat woord" als .'n ladder." Niets immers is zoo verleidelijk ais eene allegorie, en deze kan. getrai sponeerd gevoel als zy is, eene oneindigheid vaa poëiie bevatten: laat mij kerinneren aan het prachtige Mijn Haat" van Helene 8 «arth. Maar geen beter middel ook tot da opperste huichelarij, want geen vorm waar vernuft beter innige ontroering vervangen kan, en de illusie van ontroering te geven vermag. Het is hier de plaats niet, om over de waarde en den aard van mevr. M. Metz Koning's vernuft to discnss ëaren. Maar wat -bier zeer beslist dient gezrgd: innige ont roering ontbreekt geheel. En ook in meest in huis te hebben, en zorgden er voor, dat zügeen last van de kinderen"'had; dit ging trouwens gemakkelijk, daar k et voorhuis aan het andere einde van de deel was. En Sien hield pok veel van de kinderen, en liet ze dikwijls bij zich .komen om ze vriendelyk te vermanen of te prijzen. De oude vrouw had het dus gedurende een langen reeks gezegende jaren geheel naar haar zin; geëerd door de menschen, in vrede met zichzelf kende zij aanvechting noch Btryrt: haar leven geleek het spiegelgladde watervlak van een meer op volkomen windstillea dag. Maar helaas mocht zalige Sien haar lang rustig leven niet ongeschokt ten einde bren gen : het grillige lot beschikte het anders. Kort nadat zij haar negentigste jaar be reikt had, wilde het toeval, dat boer Meeuwis nog een verren bloedverwant bij zich op moest nemen, die merkwaardigerwyze al even oud was. Goris Specht had een heel wat moeilijker leven achter den rug dan Sien. Gedurende dertig jaren had hij zelf zijn krankzinnige vrouw verpleegd. Kinderen had hu niet gehad, zoodat hij geheel alleen voor de zware taak had gestaan. De arme gekke vrouw, die gelukkig niet meer kon loopen, lag onafgebroken in de bedstee in het voor huis; hij moest haar met alles helpen, en voeden als een kind. Zij duldde in haar kwaadaardigen waanzin nooit iemand anders bij zich dan Goris; zoodra zümaar even een ander gezicht te zien kreeg, werd zij razend van woede en barstte in vreeselyke verwenschingen los. Goris had dan zooveel moeite haar weer tot bedaren te brengen, dat hij iedereen verzocht maar liever niet bij hem te komen. In het ach terhuis stond zijn weefgetouw, en zoo had de geduldige man, door al die lange jaren heen, met taaien ijver de spoel door het getouw gejaagd, en tusschendoor met zijn ongelukkige vrouw opgetrokken. Eindelgk stinrf zij en kreeg de oude man rust. Daarna leefde hu nog jarenlang in zijn oude huisje alleen voort en kon zijn brood nog met weven verdienen, maar ook daar kwam een eind aan: de kracht om de voethouten omlaag te trappen was verbruikt, en de stijve vermoeide handen konden de spoel niet meer drijven. Zoolang hij zich nog alleen kon redden, liet men hem in zyn huisje en verstrekte hem het weinige, dat hij noodig had, maar toen werd hu hulp behoevend en kon niet meer aan zichzelf overgelaten worden. Op verzoek van het armbestuur stemde nu boer Meeuwis erin toe den ouden man tegen vergoeding van onderhoudskosten bij zich op te nemen. Het zomerkamertje op de deel, recht tegen over de groote deeldeuren, werd voor hem ingericht, en daar lag hij nu goed verzorgd in de ruime bedstee. Goris had zich door zijn moeielyk leven

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl