Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
15 Dec. '12. No. 1851
draag daarin hebben voorzien, zonder en
veelal tegen hun leeraars in, en dat een
Franschman ons hierop attent moest maken ?
Soms zie ik het geheele middelbare
schoolgedoe voor me als een half duistere, b(jn« ge
heel duistere kamer, waarin een man bezig
is ea probeert de dingen recht te zetten. Hy
tast en doet; soms stoot hij iets om; 't valt
en ligt aan stukken op den grond.
In Pruisen hebben zich van 1883 tot en
met 1903 niet minder dan 1152 scholieren
om 't leven gebracht. En hoewel niet al die
gevallen aan de school te wyten zijn, een
groot deel is dat wel. O ver deze diep treurige
dingen bestaat een heele literatuur; ik ver
wijs hier alleen naar prof. Eulenburg in
Zeitschr. f. pad. psych. enz. deel IX. De
meening dat'we hier uitsluitend met ziels
zieken zouden te doen hebben is een tamelijk
grof soort psychologie. Z-ker, ze zijn er
onder; en de Staat draagt ook hier schuld,
dat hij ze klakkeloos tusschen de anderen
zet. Maar naast dezen denke men aan de
impulsieve naturen, de uitbarstingen tijdens
de puberteit, de macht van het oogenblik
en de in 't duister tastende, vaak overge
voelige kinderziel. Trouwens onder de
Duitsche leerlingen bevonden zich, wat men
noemt, de meest belovende jongens.
Ook de bewering, dat die zelfmoorden
alleen in Daitsehland zouden voorkomen is
niet juist; men vindt ze eveneens in Rusland,
maar ook sporadisch o.a. in Italië* Frankrijk
en ons land. Zonder dat ik er naar gezocht
heb, staan me dadelijk een 4 a 5 van die
gevallen voor den geest, die in een tijds
verloop van 'n 20 jaar, alle in Amsterdam
hebben plaats gehad. Er zijn me bovendien
nog 2 gevallen bekend, uit dezelfde stad,
en dezer dagen nog weer een in Leiden,
die echter (althans schijnbaar) niet met de
school uit te staan hebben.
Ik zeg 4 a 5 gevallen, omdat het eerste
al meer dan 20 jaar geleden is en buiten
mijn controle staat. Herinner ik me goed,
daa verdween een jongen (B) plotseling
van school; de leerlingen vertelden elkaar
dat hy zich opgehangen had. nadat hy door
zijn vader door opsluiting en dgl. gestraft
was wegens een slechte repetitie.
Het tweede geval betreft een jongen,
dien ik zeer goed gekend heb. Het was
een avontuurlijke, romantische natuur,
speelde graag met wapens, had zwaar
moedige buien, maar was goed misschien
geniaal begaafd, was de eerste onder
zyn kameraden bij 't spel. Onder zeer
PÜnlgke omstandigheden joeg hu zich in
bed een kogel door 't lichaam.
Een derde geval is mij alleen bekend
uit een der bladen. Het gebeurde ongeveer
in 1905 en betrof een jongmensch, wonend
op de Keizersgracht te Amsterdam, die
zich na een mislukt examen een zwaar
raam op 't hoofd deed neerkomen en
onmiddellijk dood was.
Een vierde geval is dat van een jongen,
die een paar j aar-later zelfmoord pleegde,
door zich voor 't hoofd te schieten op de
Noorder Bingdijk te Watergraafsmeer,
Het vijfde geval gebeurde eveneens in
die gemeente, een jongmensch verdronk
zich daar na een mislukt examen; ook hij
.was leerling eener H B. S.
Een der laatste drie schijnt
psychopathisoh belast te zijn geweest. Maar wat
deed hij dan op een H. B. 8. ?
Het is geen statistiek, die ik hier geef
ik zocht te vergeefs naar publicaties in
deze materie ik put slechts uit mijn
toevallige herinnering. Wellicht zijn er in
ons land veel meer van deze gevallen te
noemen, misschien twee, misschien tien
maal zooveel. Terwille van familie en be
trokken school worden dergelijke
wanklanZALIGE SIEN.
DOOR
WALLY MOES.
Het oogenblik, waarop men iemand voor
het eerst ziet, en de kenmerkende atmosfeer
en stemming van dat oogenblik passen zich
een heel enkelen keer zoo ttrefi'end aan bij
het geheel eigen wezen van een persoon,
dat men dien daardoor onmiddellijk en vol
ledig meest te begrijpen, en hem niet meer
in een ander licht kan zien. Zoo men dus
den verhaler het totale gemis aan eenig
verband zal verwijten tusschen den dag
van Allerheiligen en de episode uit het
leven der heldin van dit vertelsel, dan ver
ontschuldigt hij er zich mede niet aan de
verzoeking te kunnen weerstaan, den lezer
deze voor 't eerst te doen aanschouwen op
dezelfde wijze, die eens op hem zooveel
indruk maakte.
Lang geleden, toen het oude dorp Laren
nog ongestoord en droomerig voortsoezelde,
en de uit het roezige leven daarheen ver
dwaalde stadsmensen er nog een heerlijke
rust vond, brak daar in het geheele jaar
geen stemmingsvoller dag aan dan die van
Allerheiligen, en er was ternauwernood een
plek denkbaar, waar die benijdenswaardige
stemming van vrede en gelatenheid
intiembeslotener tot haar recht kwam, dan «p den
stil- statigen kerkbrink.
Eens op zulk een eersten November sloot ook
de anders dikwijls dwarsdrijverige natuur
zich goedgunstig aan bij de instellingen
der menschen. De najaarsstormen hadden
.uitgeraasd en het was een volmaakt schoone
herfst da g vol mysterie, zooals men ze alleen
in lage, vochtige noordelijke landen kent,
en die het gemis vergoeden van zuidelijken
zonnegloed en koesterende warmte. De
vroege ochtendmist, waaruit zulk een dag
zich meestal los moet wikkelen, was opge
trokken en had enkel nog een fijn zilverig
waas achtergelaten, dat de zonnestralen
dempte, en den hemel, daar ergens ver
boven de wereld, tot een teer-lichtenden
koepel maakte. Onder de welvingen der
rijen hooge boomen .was het stralende
zilver van daarboven getemperd tot een
weldoend, zacht gelijk licht, dat alles in
een helderen fijn-grijzen toon zette. Door
het heel dun geworden loof kon men de
slanke stammen met het oog tot in de
kruinen volgen, waar nog een doorzichtig
net van gele bladeren van boom tot boom
reikte. En hier en daar viel aarzelend
zwevend bijna recht naar beneden
geluidloos een blad, en ging stillekens
zich voegen bij zijne reeds gevallen makkers
ken evenwel zooveel mogelijk gesmoord.
Hoeveel gevallen echter staan er nog
naast deze, waarbij het jonge leven niet
eindigde in zoo'n wanhoopsdaad, maar
waarbij de vertwijfeling en verbittering
even hoog uitsloeg. Zij bleven leven, maar
door hun jeugd is een emotie-onweer gegaan,
dat hun zenuwgestel moet benadeeld hebben.
En zulken telt men niet by enkelingen,
maar bij tientallen.
Tegen de verkeerdheden in ons M.
Omet zijn africhting, zijn overbodigheden,
zijn zwakke resultaten, zijn bureaucratische
houding en pnmeedoogendheid, zijn gemis
aan smaak, zijn lichamelijke verwaarloozing,
zijn mangel aan vreugd, zijn noodlottige
gevolgen voor vele indi ndueo, helpen geen
maatregelen, zooals door het Rapport wor
den voorgesteld.
Daarvoor is allereerst noodig: grondige
studie over de geheele linie, samengaand
met een werkelijke opleiding en opvoeding
der opleiders en opvoeders.
Gelukkig, dat men dit in het buitenland
en ook bij ons al meer begint in te zien.
Wat de Commissie ons evenwel geeft zijn
halve maatregelen, of beter: kwart maat
regelen, of als men wil: achtste maatregelen.
(Slot volgt).
C. C. v. S.
N. R. Ct?Handelsblad-Tijd.
In zijn jongste vergadering heeft de
Journalistenkring bijwege van motie de
brochure van Alexander Cohen, in zooverre
deze beleedigend" was voor bestuur en
voorzitter, afgekeurd", daarbij evenwel
expresselijk handhavend de motie van
17 November, waarin was uitgesproken,
(een wenk aan het bestuur), dat er verschil
van meening mogelijk is over de vraag of
het bestuur te dezer zake in alle opzie bten
den jnisten weg heeft gevolgd". Bij de
toelichting van deze nieuwe motie ver
klaarde de voorsteller haar aldus: dat de
aanneming ervan de mogelijkheid van het
opnieuw ter hand nemen der zaak
CohenDrielsma niet mocht uitsluiten".
Deze motie werd met veel te vél stem
men aangenomen door een op 't laatste
oogenblik gebezigd slimheid j e van de aan
wezige bestuursleden maar vast staat,
en dit geeft aan hem, die, meer dan hem
nuttig was, om licht vroeg in deze affaire,
eenige voldoening, dat de manier, waarop
het bestuur de waarheid gezocht heeft, ver
oordeeld is door den Kring.
Wat hadden wij meer willen bereiken ?
Nog wel iets anders. Op gevaar af den
schijn op ons te laden, dat wij bijzonderen
smaak zouden hebben in de berechting van
den Paryschen N. R. Ct.-correspondent (dien
wij gaarne, zoo het gekund had, al heel
spoedig uit het debat hadden geschakeld),
hebben wij aangedrongen op een wezenlijk
onderzoek, uitgelokt door het Bet tuur.
Wij wenschten het, opdat het
Kringbestuur eigen fout zou uitwisschen en aan
Papendrechtsche rechterlijke colleges (door
de pers met zooveel bravoure gecapittela)
een goed voorbeeld mocht geven anders
gezegd: aan die colleges de practijk mocht
toonen van zijn theorie; wij wenschten het
ook, opdat aan de niet-ingetrokken en
voortgezette complot-beschuldiging door de
N. R. Ct. aan 't adres van fatsoenlijke
collega's te Parijs, een einde kon komen;
wij wenschten het ten slotte, opdat de
voosheid van de indrukwekkende N. R. Ct.
voor 't aarzelendst gemoed openbaar mocht
zijn.
Wühebben blijkbaar te veel verlangd.
Maar het is wel eens goed, het recht
opeischend, te veel te eisenen, want dat doet
MIIIIIIIMIIMMIIMIMMIIIIIIIim
op de breede grijze paden en het spaar
zame, bescheiden herfstgras.
Wijd en gastvrij stonden de kerkdeuren
open, en af en aan langs de lange lanen
naderden ingetogen en langzaam enkele
vrouwen en kinderen, die in het godshuis
verdwenen. Maar hoe ernstig en eerbaar
de dorpelingen op hun vromen gang er ook
uitzagen, ne onder hen maakte door het
indrukwekkende in haar voorkomen een
geheel bijzonderen indruk.
In het dorp hoorde men dikwijls over
Zalige Sien" spreken, een negentigjarige
vrouw, die om hare vrome levenswijze zoo
genoemd werd. Toen op dien stillen morgen
van Allerheiligen een stokoude vrouw,
voetje voor voeije, kwam aanwandelen, het
lange magere, nog statige lichaam een
weinig voorovergebogen, met beide handen
op de breede kruk van een stok leunend,
hoefde niemand te zeggen wie zij was,
want zij deed werkelijk aan een zalige
denken, die niet meer van deze wereld is.
De vrouw giag niet als boerin gekleed;
haar dracht maakte het moeilijk haar plaats
in de maatschappij te bepalen; in haar
puriteinschen eenvoud en oudrrwetscke
sluikheid geleek zij wel overgebleven uit
een vorig tijdperk. Een dofzwarte hoed in
kornet vorm sloot als een bus om den
geplooiden rand van een witte neepjesmuts,
die tot onder den kin nauw haar gelaat
omlijstte, en maar een smal streepje zil
verwit haar deed zien. Een schuin ge
vouwen, groote zwarte shawl met franje,
van glanzende, soepele stof hing van
achteren zonder de minste welving in
een lange punt af, was strak om de schou
ders gespannen, en liet van de verdere
kleeding niets zien dan den er onderuit
komenden sluiken zwarten rok. Het gelaat
der oude vrouw droeg niet alleen de sporen
van schoonheid, doch het was nog zoo
schoon, als men er maar zelden een ziet.
Geheel onaangetast door den ouderdom
hadden de groote, glanzende bruine oogen
nog al de gaafheid der jeugd, en verwon
derlijk gloedvol was nog hun blik. De neus
was edel van lijn, de mond net genoeg in
gevallen om er de aantrekkelijke,
peinzendingetrokken uitdrukking aan te geven, die
men tegenwoordig zoo zelden meer ziet,
en de lange wangen van zacht bleek yleesch
vertoonden nog merkwaardig weinig rim
pels: hartstochten, verdriet, ongeduld noch
angst schenen sporen op dit gelaat achter
gelaten te hebben. Waardig en toch dee
moedig schreed de oude vrouw voort, het
belangwekkende hoofd fier en toch be
scheiden opgeheven, zichtbaar doordrongen
van de plechtigheid van het feest, en toch
met open, goedertieren blik voor zich uit
ziend, en iedereen minzaam teruggroetend,
die haar goedendag wenschte. Zij was een
zeldzaam eerbiedwaardige verschijning, in
treffende harmonie met den stil-statigen
de balans opmaken der waarden van som
mige colleges, groepen, persoonlijkheden.
Wij hebben als slotstuk een aanval te
vermelden van.... voorzitter en secretaris
der Vereeniging van dagbladdirecteuren,
met de N. R. Ct solidaire werkgevers",
die in een door deze courant dankbaar aan
vaard pamflet aan ons adres betoogen, dat
wüeen Hetze organiseerden tegen een ons
beleend persoon (den corr te Parijs van de
N- B Ct.) en dat wüons door persoon lijkt
overwegingen hebben laten leiden en door
wraakzucht.
Excusez du peu.
Men herinnere zich even, dat wij na
onzen eersten eisch: men vervolge Alexan
der Cohen door het in polemiek treden
van de N. E, Ct tot uitvoerigheid en detail
behandeling gedwongen werden (is dit niet
iets anders dan een Hetze prganiseeren ?);
men herinnere zich hon wij reeds spoedig
te kennen gaven: indien de N. R. Ct.
behoorlijk onderz> ek uitlokt zwijgen wij
verder als een bus; men wete, dat wy
niet het minste verschil Radden met
den vakkundig bekwamen Parijgchen jour
nalist, dien wij bestreden hebben, en
dat het ieder uit onze omgeving bekend
is, hoe wüvan den aanvang af met
tegenzin en dikwyls beu van den bijkans
hopeloozen stryd om recht, gepolemiseerd
hebben, om te begrijpen met welk
schouderophalen wij temeer nu de Kring
ons in 't gelijk gesteld heeft beantwoorden
dezen aanval van menschen, die niet eens
de feiten kennen.
Zij kennen niet eens de f nten.
Zij zeggen: Een meerderheid van de
journ. vergadering heeft uitgesproken, dat
het onderzoek van het Bestuur voldoenden
waarborg van deugdelijkheid gaf!
Ea het is precies andersom.
Deze, ons aanvallende directeuren zijn
nog wel die van Handelsblad en Tijd, beiden
ons in menig opzicht verplicht voor de tal
rijke nuttige woorden, die wüaan hun
bladen en aan hun gestie hebben besteed
('vaak helaas verspild?)
Kronleïder Gedichten,
XVI.
GÜdoet mij onrecht aan, mevrouw, door
te beweren dat ik mijne miaantbrpp.e ook
tot over uw geslacht uitbreid, en my weieens
tot misogynie laat verleiden. Wel hebben de
mannen my genoeg misdaan, dan dat ik ze
niet aan mjjn hart zou dragen. En de vrou
wen natuurlijk ook, mevrouw. Maar juist
daarom misschien, mevrouw, kom ik er niet
toe, ze te baten... Z et u, dat is nu eenmaal
mannen-pfychologie: de vronw is zoozeer
mindere zij bekent het telkens dat wij
ze zegenen kunnen ook als züons het meeste
martelt; terwijl wij tegenover een man kannen
staan... als een man. En het is een feit...
Maar met n woord als met duizend,
mevronw : ik ben allesbehalve een vrou«ven
hater; tenzij in de uiterste omstandigheden,
wanneer
Er is iets, mevrouw, waar ik de vrouwen
steeds in bewonderd heb, zelfs als ik daar het
slachtoffer van was: om den moed van hun
hartstocht, mevrouw. Er is iets waar ik ze
misschien nog meer om bewonderen moest,
al ben Ik helaaa nog niet toe zulke sereniteit
kerkbrink, op dien mysterieus mooien
morgen van Allerheiligen l
Men wist in Laren natuurlijk slechts by
overlevering iets uit de jeugd van Sien ta
vertellen. Zij was, naar men zeide, een
zachtzinnig, stil opgewekt kind geweest,
dat hare vrome ouders nooit eenige moeite
of zorg had veroorzaakt. Nog zeer jong gaf
zij het verlangen te kennen in een klooster
te gaan, en zoodra zij den daarvoor noodigen
leef lijd bereikt had, ging zij er ook werke
lijk heen.
Maar eenige jaren later keerde zütot
hare ouders terug. Of de geestelijken in
hunne voor leeken ondoorgrondelijke wijs
heid doorzien hadden, dat zij in de wereld
een taak te vervullen had, of dat er mis
schien toch iets aan haperde om het akkoord
eener nonnenziel geheel zuiver te doen
stemmen, wist niemand: dergelijke dingen
behopren tot de zeer weinigen, die altijd
geheim blyven. Genoeg zy, dat Sien terug
kwam, even zachtzinnig en stil-ppgewekt
als zy gegaan was, en het kwam bij niemand
op de reden hiervan in een mogelijk tekort
aan vroomheid te zoeken.
Zij bewees trouwens, hoe men ook buiten
de kloostermuren een heilig leven kan lei
den. Hare kuischheid en ingetogenheid
waren zoo indrukwekkend, dat geen jonk
man het ooit waagde den blik tot haar op
te slaan en haar met wereldsche begeerten
te naderen. Zelfs hare schoone gelaatstrek
ken, haar rank, bloeiend lichaam en hare
betrekkelijke welgesteldheid brachten geen
enkelen in verzoeking het maar eens te
wagen: het was al te duidelijk metkbaar,
dat het aardsche geluk Sien niet lokte, en
zügeheel opging in hare gebeden en vrome
overpeinzingen.
Toen hare ouders gestorven waren, kon
zij er zich geheel aan overgeven. Zij deed
alles aan den kant, om niet meer door huis
houdelijke plichten afgehouden te worden,
en huurde een kleine kamer bij boer
Meeuwis, die een verre bloedverwant van
haar was. De ligging der boerderij,
eenigszins buiten het dorp en toch dichtbij de
kerk, bepaalde haar keuze. Zij richtte de
kamer geheel volgens hare kloosterlijke
neigingen in. Het was een lang smal ver
trek, geheel verscholen achter hooi en
stallen, aan het einde van de deel; het
leek wel opzettelijk daar aangebouwd voor
iemand, die de eenzaamheid zocht. Het
eenige venster, aan een der smalle kanten,
werd voor de helft door klimopranken over
woekerd, en zag uit op een met hoogen
hulstheg omheinden graskamp, waarop wijd
vertakte appelboomen zich in alle ruimte
en rast konden breed maken. In de sche
merige diepte van het vertrek, tegenover
het raam, stond Sien's lang smal houten
ledikant, omgeven met plooilopze, gesteven
wit katoenen gordijnen, die bijna niet van
de gekalkte muren te onderscheiden waren;
geroepen: om hare macht, mevronw, by het
baicheten. Zeg niet, «elf-genoegzaam, dat geen
man by machte is, de greni tusechen beide
te onderkennen, en passie uit baar mom,
echtheid van baar schjjn te scheiden. Ik «oef
toe, dat mijne er var log van het leven beperkt
is, steeds en door de tijden te beperkt bljjfr,
om... Maar n vergeet, mevronw, dat ik de
verzen-bundels ook van dames lees. En een
maal dat eene, oude of jonge, dame, verzen
aan 't schrijven gaat, raakt zij te gemak
kelijk den kluts kwijt duid my de uit
drukking niet ten kwade dan dat zy' nog
heel dnlde'ijk In haar-zelf zon zien; en
eenmaal zoover, mevronw, is ze ODP, critici,
met gebotden handen en voeten overgeleverd.
Mevrouw, gij bezit eene pracht van eene
hoedanigheid, die de mannen minder eigen
is, en dan nog slechts onder gansch ander
verschenen. Ba Franschman noemt ze
pndenr"; het Hollandsch heeft er «reen goed
woord voor, hetgeen geenszins zeggen wil
dat sy', die pndeu<-, in Holland giheel on
bekend zou zyn. Ik voel my zelfs genoopt
te zeggen: integendeel; al komt ze by n we
landgenooten dan toch wel tot eene andere
uiting dan by de Latjjnsche volkeren. Oie
pndenr nu, eenmaal goed bewust geworden,
is der vrouwen een wapen tot aanval en
verwear. Zjj lokt tot minne en weet ze te
verbergen; zy kan aan hartstocht doen
gelooven, ook als deze afwezig is. Gy hebt
dan ook groot gelijk, mevrouw, als gjj be
weert dat gy my omtrent de oprechtheid
uwer gevoelens tot by het einde toe ver
schalken kunt: ik weet dat gy de laaie van
uw hart vermoogt te hullen in de sneeuw
witte kuischheid der pndenr; terwijl deze,
parperen als nat rijkste bloed, de ly'k-kilte
van n we onverschilligheid kan kleeden in
een mantel van verholen maar
beteekenisvolle verlokking.
Gjj vergeet echter, mevrouw, dat eene
vrouw, die aan het dichten gaat, ipso facto
alle pndeur aflegt. Zjj doet het omdat
vertenmaken voor haar dikwijls het eeuige middel
is om het te volle van haar gemoed, waar
ze in stikt, uit te storten. En waar ze geen
vol gemoed uit te storten heeft, dan laat zy
alle pndeur wér ter zijde om ons, critici,
te doen golooven dat beur hart in aller
daad overstroomecd is.
Salomon Riinach, de arcbxoloog, heef.
OGS verleden jaar Saopho onder een alles
behalve traditioneel licht getoond: volgens
dezen geleerde zon de Lesbische dichteres
niets anders zijn geweest dan iets als de
«eer deftige directrice vas eene kostschool
voor jonge dames van goedon huize. Ie neem
het gaarne aan, en dat Sappho dan ook wel
in den omgang, zoo niet met bare leerlingen,
dan toch met derzelver ouders, eene zekete
omzichtigheid zal hebben vertoond, die met
pndenr zeer nanw verband houdt. Die Sappho
uu heeft echter een paar oden nagelaten, en,
meen ik, een honderdtal fragmenten, die...
DU ja, mevrouiv, pudeur is eene wel heel
vervelende eigenaardigheid als men boorde
vol is van leed en van passie ...
En daar is in Frankrijk eene vrouw ge
weest, die Madame Desbordes?Valmore
heette. Haar leven, dat lang niet plezierig
was, en dat ik n nu niet vertellen kan, was
van znlken aard, dat zij overdag, en in het
aanzien der menschen, niet huilen mocht.
Daar is eene houding, die de samenleving
den meest-bedrukten oplegt, en die b\j fijne
naturen ook zeer dicht met pndenr verwant
is. Maar 's nachts ging deze dicnteres haar
gemoed uit de kwellende zwachtels verlossen;
en dan, mevronw, dan....
En in uw eigen Holland, mevronw, hebt
gy daar niet eene vronw, die, i e kens als zij
i oor smart overmand werd, tot eene groote
dichteres opwies: Héne Swartb, die, in
ty ten van gemoeds-kalmte, ons in da ge
er naast een bid bat k, waarvan de plankjes
voor de knieën en de gevouwen handen
door het veelvuldig gebruik glommen als
gepolijst. Afbeeldingen van heiligen en
van den paus, wij water bak j es en communie
platen hingen rondom langs de muren, maar
als men de lage deur naast het VOL ster, die
in den verborgen hoek van de deel toegang
tot het vertrek gaf, inkwam, viel een groot
zwart houten kruis met een droevigen
Christus van pleister het eerst op. Het
beheerschte den geheelen wand tegenover
de deur, en aan de tafel er onder had Sien
zooveel mogelijk het aanzien van een altaar
trachten te geven. Op een wit kleed van
gordijnenkant stonden drie bontgekleurde
beelden, Maria en twee Heiligen; zij bogen
met vriendelijke lijdzaamheid de zoetelijke
poppige hoofden, en vór hen, in een glinste
rend stukje roodglazen vaatwerk, brandde
altijd een licht. Allerlei vrome pronk ver
sierde verder de tafel: palmtakken en
vloeipapieren bloemen in wit met goud
porceleinen vazen, over den tafelrand afnangende
rozenkranzen met trosjes amuletten en
scapulieren, kerkboekjes met ivoren en donker
paars fluweelen banden. Men wist nauwelijks
waar de kamer het meest van had: van
een kloostercel of een kapel.
Hier sleet Sien in ongebroken vrede hare
dagen.
Maar naar men allerminst zou verwachten
kwam zübijna tijd te kort, want behalve
hare vrome plichten had zij een gewichtig
werk te verrichten Zij bereidde een ti-gen
kanker heilzame zalf, waarvan zij alleen
het geheim wist, en tot zelfs van de omlig
gende gemeenten kwamen velen tot haar
om genezing te zoeken van ziekte en pijn.
By het terhancUtellen van de pop", zouals
de in een lapje gewikkelde zalf genoemd
werd, sprak Sien troostende, geruststellende
woorden tot den bezochten, bad met hen en
zegende hen bij het heengaan, en allen
hadden moed gevonden en gingen vol hoop
naar huis, in de vaste overtuiging een
heilige vrouw te hebben gezien, die door
haar groote vroomheid een bovennatuurlijke
macht had.
Tweemaal per dag ging Sien naar de
kerk om den kruisweg te bidden, en nu nog,
nu zij reeds negentig jaar was, zag menig
veel jongere vrouw, die niet meer voor de
heilige tafreelen neer durfde knielen, omdat
zij vreesde niet goed op te kunnen staan,
met afgunstigen blik, hoe zalige Sien in
vurig gebed verzonken op de steenen ge
knield lag, telkens oprees en onvermoeid
naar de volgende statie schreed, totdat zij
voor alle veertien met de grootste aandacht
de voorgeschreven gebeden gedaan had.
Sien stond bij boer Meeuwis in groot aan
zien. Hu was nog een klein kind, toen z
bij zijn ouders kwam inwonen; dezen lagen
sinds lang op het kerkhof, maar hij en zyn
vrouw waren er weer even trotsch op haar
schminkte naaktheid vam voorgegeven ge
voelen*, wil doen gelooven aan een
faartebrand e 'en groot als wanneer hy alle pudeur
doorlaaids?...
Voorwaar, mevronw, ik zeg het n, geene
vronw verbergt haar lengen of hare oprecht
heid, eenmaal dat zg op maat en r yin gaat
schrijven. Zy bezit er de macht niet meer
toe, hetzij de moed van haar hartstocht,
hei zij de dwang naar veinzer}} (die immers
onder deselfda gedaante moet verichjjnro),
het haar vernielen. Ik heh n daar drie voor
beelden van die»prach'ig«D, en trouwens
onontkomelyken moed getoond in Sappho,
Desbordes?Valmore, en Helene Swarth. Ik
kon niet verswrJBea, dat grj helaas maar al
te dikwijls bij deze laatste ook den dwang
der veinzerij zouit ontmoeten. Het spijt mij
t* moeten zeggen, dat gij in den D»rd n
Bundei" der Verzen" van Mavrouw Marie
Matz?Koning (uitgegeven door de N. V.
Uit». M(j. en Boekn. v/a P. M. Wink te
Zalt-B imme ) niet veel anders dan het laatste
zult vermogen te vinden.
Gjj merkt het al van bij de eerste blad
zijde: dese presentatie van Mevr. M. Mets
Koning's Muze":
O, myn Mme is geen met* je met engel-gezicht;
En ze sloot voor het leven kaar oogen niet dicht.
Zy is 66 c niet een moeder, die enkel maar weet,
Van den wegnaar de wieg, en klein-kindertj
esleed.
Ze is nog minder een kindje, dat ungetjes
weeft,
En aan my, die 20 liefheeft, haar bloemet j M
geeft.
Maar myn Muse is een vronw met den blik van
een man,
Die het leven door-léd, en het dór-denken
kan,
En die tóch nog wil leven, alt innere kracht;
En de menschen be-meelydt; en niemand ver
acht.
Die de schoonheid aanbidt, en om ijdelheid
spot,
En zich kneedde uit een leemklont het beeld
van een god.
O, haar hand was soms hard in den nacht op
mijn hoofd;
En haar wil heeft me dagen van rusten beroofd;
Maar haar woord is 'n ladder; haar stem is'n
wijn:
EB nooit wensch ik zódiep iets, als by haar te
lijn.
Want haar wil ia een staal, dat mijn weien
doordrirgt;
En haar wet is een vreugd, die mijn leven
doorzingt;
En mijn vreeze tot baar is een godsdietst gsljjk;
En haar haat is mrjn nel, en haar liefde is mijn
rijk,
En haar lippen ala roien zijn vaar op mijn
mond;
En haar lach is miJH lust; en haar smaad Is
myn wond;
En haar oogen zoo diep, zym als meren vaa tijd,
Waar mijn gondel Gedachte naar Tydeloos
Kipt.
Nu hond ik mij voor overtuigd, dat een aan
tal lezers, en zelfs lezeressen, dit voor echte
poëiie zullen honden, niettegenstaande dat
woord" als .'n ladder." Niets immers is zoo
verleidelijk ais eene allegorie, en deze kan.
getrai sponeerd gevoel als zy is, eene oneindigheid
vaa poëiie bevatten: laat mij kerinneren aan
het prachtige Mijn Haat" van Helene 8 «arth.
Maar geen beter middel ook tot da opperste
huichelarij, want geen vorm waar vernuft
beter innige ontroering vervangen kan, en
de illusie van ontroering te geven vermag.
Het is hier de plaats niet, om over de
waarde en den aard van mevr. M. Metz
Koning's vernuft to discnss ëaren. Maar wat
-bier zeer beslist dient gezrgd: innige ont
roering ontbreekt geheel. En ook in meest
in huis te hebben, en zorgden er voor, dat
zügeen last van de kinderen"'had; dit ging
trouwens gemakkelijk, daar k et voorhuis
aan het andere einde van de deel was.
En Sien hield pok veel van de kinderen,
en liet ze dikwijls bij zich .komen om ze
vriendelyk te vermanen of te prijzen.
De oude vrouw had het dus gedurende een
langen reeks gezegende jaren geheel naar
haar zin; geëerd door de menschen, in vrede
met zichzelf kende zij aanvechting noch
Btryrt: haar leven geleek het spiegelgladde
watervlak van een meer op volkomen
windstillea dag.
Maar helaas mocht zalige Sien haar lang
rustig leven niet ongeschokt ten einde bren
gen : het grillige lot beschikte het anders.
Kort nadat zij haar negentigste jaar be
reikt had, wilde het toeval, dat boer Meeuwis
nog een verren bloedverwant bij zich op
moest nemen, die merkwaardigerwyze al
even oud was.
Goris Specht had een heel wat moeilijker
leven achter den rug dan Sien. Gedurende
dertig jaren had hij zelf zijn krankzinnige
vrouw verpleegd. Kinderen had hu niet
gehad, zoodat hij geheel alleen voor de
zware taak had gestaan. De arme gekke
vrouw, die gelukkig niet meer kon loopen,
lag onafgebroken in de bedstee in het voor
huis; hij moest haar met alles helpen, en
voeden als een kind. Zij duldde in haar
kwaadaardigen waanzin nooit iemand
anders bij zich dan Goris; zoodra zümaar
even een ander gezicht te zien kreeg, werd
zij razend van woede en barstte in
vreeselyke verwenschingen los. Goris had dan
zooveel moeite haar weer tot bedaren te
brengen, dat hij iedereen verzocht maar
liever niet bij hem te komen. In het ach
terhuis stond zijn weefgetouw, en zoo had
de geduldige man, door al die lange jaren
heen, met taaien ijver de spoel door het
getouw gejaagd, en tusschendoor met zijn
ongelukkige vrouw opgetrokken. Eindelgk
stinrf zij en kreeg de oude man rust. Daarna
leefde hu nog jarenlang in zijn oude huisje
alleen voort en kon zijn brood nog met
weven verdienen, maar ook daar kwam
een eind aan: de kracht om de voethouten
omlaag te trappen was verbruikt, en de
stijve vermoeide handen konden de spoel
niet meer drijven. Zoolang hij zich nog
alleen kon redden, liet men hem in zyn
huisje en verstrekte hem het weinige, dat
hij noodig had, maar toen werd hu hulp
behoevend en kon niet meer aan zichzelf
overgelaten worden. Op verzoek van het
armbestuur stemde nu boer Meeuwis erin
toe den ouden man tegen vergoeding van
onderhoudskosten bij zich op te nemen.
Het zomerkamertje op de deel, recht tegen
over de groote deeldeuren, werd voor hem
ingericht, en daar lag hij nu goed verzorgd
in de ruime bedstee.
Goris had zich door zijn moeielyk leven