De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1912 22 december pagina 6

22 december 1912 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. 22 Dec. '12. No. 1S52 LILI GBEEN. LILI GBEKN. ANDREAS PAVLIY. Nieuwe Danskunst. (Vallya Lodowika en Andrea»Pavlty). Qaand on perd par i riste occarence, Bon espéravce Et ga gaie'é, La remèta aa mélaneolfqie C'eit la mar que Et la beauté. Nergens zoo als in de danskunst vereenigt zich de zichtbare schoonheid met de muziek, en de invloed, die van deze vereening uitgaat, kan zeker niet ge lukkiger worden uitgedrukt d «n in de bovenstaande verzen van Alfred de Musset. Inderdaad is dan ook de herleving van de danskunst, en haar ontwikkeling in Europa, een belangrijk verschijnsel, dat met groote vreugde begroet moet worden door allen die voor schoonheid gevoelig zqn en de muziek liefhebben. Het dansen, niet als ongeschoolde en naïeve gemoedsuiting, maar als uiting van Kunst, wordt nog slechts door wei nige priesteressen beoefend en de reactie op de ontaard ing van deze kunst, die wij in het ballet beleven, dateert nog niet van lang her. Daarem hier enkele woorden ter kenschetsing van de nieuwe danskunst van Lili Green, die wij binnen kort opnieuw in ons land kunnen be wonderen. Het meest opmerkelijke van deze dan sen zou men hun spontaniteit kunnen noemen, want, ofschoon de geest wel opzicht gehouden heeft toen het gemoed der danseres, door de muziek bekoord en in vervoering gebracht, de figuren en standen van haar verbeelding navolgde, ofschoon hoof i en hart aan de schepping dezer dansen gelijkelijk deel hebben ge had, zijn zij toch niet uit de kunstvaar dige navolging van klassieke vormen ontstaan, zijn zij niet archaïstisch. De kunst van Isadora Duncan om even te vergelijken met eau danseres die ook hier te lande groote bakendheid geKANDIKSKY. IMPROVISATIE. DU Eijraioiaistei ii de nislzaal Roos, n. Kandinsky. Dat de vreemdsoortige schil derijen van desen Bas weinig genade vinden bjj de massa, werd me duidelijk gemaakt nit de geërgerde bonding van een m\| geheel onbekende, en blijkbaar, kunstminnende dame-beaoekster, die me a bont portant" om uitlegging vroeg van het moois aan die dingen, tevens haar eigen meening te ken nen gevend met den lief e) ijken uitroep: die schilder is gek of ik ben het." Ean stem nit velen mocht ik hier teker vernemen en ik begreep ook dat die vraag voornamelijk de tartende uiting was van een, die waant het toch beter te weten. Een discussie met zulke menschen is niet alleen onvi achtbaar, maar tevens irritant om de gemeenplaatsen die men dan te hooren krijgt. Het zijn de eigen meeningen van het heden die zich zelf morgen al niet meer herkennen sullen. Een smadend beoordeelaar van Kandinsky, de litterator, op wien ik verledan week doelde, zou allicht tot nadenken en herziening van z{jn ongunstige uitspraak kannen ge bracht worden, als hem werd voirgihonden wat Flaubert eens schreef: cB qae je voadrais faire, c'est un livre sar rien, sans aucune attachéextérieure, nn livre qui ne se tiendrait qae par la force interne de son style." Zoo het steeds moeiljjk is den onbegrijpende door uitlegging de kennis van een kunstwerk bjj te brengen, dan is het wel hier. De OB t vankeljjkheid is niet van buitenaf te verkrijgen, maar moet uit eigen vermogens gecultiveerd worden. En die het grootste deel van zijn leven eraan besteedt kunst te doorgronden, merkt dat hj| altijd nog ruimer ontvankelijk kan zijn. Zoo zou ik dus, louter uit maatschappelijke beleefdheid, die een behoorlijk antwoord vordert op een behoorlijke vraag vooral tegenover een dame kortaf knnnen gezegd hebben: ik vind die dingen mooi om de kleur, of wel: om de voorstelling. In beide gevallen een zeer beperkte en ontoereikende verklaring, maar voldoende vanwege de eisenen der burgerlijke beleefd heid. Want het is hoogst twijfelachtig of zoo'n knnstbeschaafde dame werkelijk aangedaan wordt door de kleur in schilderijen als van Breitnpr en Maria, die zy waarschijnlijk hooge'ijk vereert, en, of ze een schilderij van Israë P, dat een ouden voddenjood vertoont, buiten den wat weidschen titel: Een zoon van het oude volk", om de voorstelling wel zoo hoog in waarde zou schatten als bijv. Langs moadera graf" van den zal f den schilder. Als büKandinsky met nadruk wordt ge wezen op de coloristische waarde van zijn werk, xy die niet verstaan in de beteekenis van klenrkwaliteiten uit een realistische beschouwingswü«e, of gelijk die er hier te vinden zijn in de aan vormdniding armelijke schilde rijen van Munter en ook ni«t als bij Jawlenskï, in diens landschappen. (De portretstndie'd van dezen zijn van vormweien al te grotesk om de ontegenzeggelijk robuate kleureigen schappen te kannen genieten even een uitzondering maakt het meisje met haar pop, zittend tegen een blauwen fond). De kleur bij Kandinsky is om kort te zijn ver geestelijkt te noemen, maar niettemin bloedryk. Hy kan aan Van Dongen doen denken, als ik reeds vroeger zei, ook om den ruimen slag van schilderwijze, maar hij is diepiinniger. En toch, hos zeer het den schijn moge wekken, met een strak gezicht er zelf den spot mee te drijven, zon ik deze schilderijen bovenal belangrijk willen noemen om de voorstelling. Wat deze schilderijen voorstellen, in den gemeeniamen zin van het woord, weet ik k niet, wil ik, nu eens, ook niet weten. Zelfs ga ik verder met bet hinderlijk te noemen, dat in enkele iets van een duidelijkheid in voorstelling aanwezig is. Die schilderijen zijn getiteld: Improvisatie, en dan onderscheidenlijk genummerd, een benaming die voor de hand ligt bij deze werken, ook zonder de mededeeling van den kregen heeft is dit n. l. wel. Isaiora Duncan's dansen doen de klassieke kunst der Grieken, de standen der Tanagrabeeldjes en de raadselachtige schoonheid van den sluier val der gewaden van Soopa's amazonen weer herleven. De danskunst van Lili Green nadert meer de dichtkunst. Haar werk doet niet aan als een reeks reliëfs, uit het marmer te voorschijn getooverd en in golving gebracht door den stroom der muziek. Haar dans is die muziek zelf, die zich verzichtbaart, die zichzelf verzinnelijkt, die uit het duister oprijst als een droom in den nacht, de schoonheid zelf, die geboren wordt uit de golven van onze ontroering. Wat zij in haar dansen uit beeldt, heeft zij niet aan een vroegere schoonheid ontleend, zij heeft het in zich zelf, diep in haar hart, gezien; zooals een dichter, een beeldhouwer, de gestalten ziet van zijn droomen en die in verzen en in het marmer vastlegt, zoo beeldt zij haar droomen uit met de schoonheid schilder, dat ze aldus moet en begrepen worden. Na is de wensch om te kannen waarnemen wat een schilderij te zien geef c, zeker begrijpe lijk, zelfa erken ik die als gerechtigd, maar de beoordeeling mag daarvan niet ultg&an, want de voorstelling is niet meer dan een steunpunt bij de erkenning der inhondswaarde van een schilderij. Misschien wel in laatste, maar toch zeker niet in eertte instantie heeft een kunstwerk aan dien eisch te voldoen, looals ik ook geloof, dat het boek gelijk Flaubert het zich droomde, als een zuiversten vorm van woordkunst, toch niet een absolute bevrediging zou vermogen te geven. Het wordt wel algemeen toegestemd, dat een schilderij niet zijne waaide heeft om wat het voorstelt, maar om de wijze waarop een voorstelling is gage ven; m. a. w. het gaat er niet om, dat een schilderij iets te zien (in den zin van het feitelijke der voorstelling) maar iets te gewaarworden geeft. Het is de openbaring van het afgezonderd leven der zichtbaarheden door den kunstenaar aan schouwd, iets uitzonderlyks das van waar neming, waarmee de wesenlooze werkelijkheid voor onze oogen wordt omgetooverd van een nuchtere tot een ontroerende zienbaarheid. Hiermee wordt het kunstwerk belangrijk als een in schoonheid weergekaatst beeld van de werkelijkheid. Het ia een verrassing voor ome zinnen. Maar niettemin wordt een beeldend kunstwerk, dat niet aanstonds den toeschouwer in de gelegenheid stelt, de aan wezigheid van hem welbekende voorwerpen te constateeren, voor zinneloos of ongenietbaar gehouden, alsof een kunstproduct slechts een reproductie-curiositeit ware. Al is dus in werken, als van Kandinsky, niet bij eersten, en zelfs niet bij den zooveelaten oogopslag, de voorstelling op zich zelf duidelijk, dan kan er toch door de wijze dar voorstelling de mogelijkheid «ijn voor het ondervinden eener sensatie, een opwekking van het verbeeldingaleven, in het gissen naar voor ons geheimzinnige beataanbaarheden, die we dan wel visioenen heeten. Is reeds Jacob Maria ook niet tot een visionnaire afbeelding der werkelijkheid genaderd in vele zijner stadsgezichten en gaan daar soms niet de waarneembare vormen van huizen enz. in den chaotischen samenhang schier te loor? En waarom 'refc ons dan toch de houding van het geheel, en den gloed van het schilder werk? Dit werk van Kandinsky is als interpre tatie der werkelijkheid seker veel abstracter, ook naar den geest van een geheel andere kunstorde. Het laat zelfs kwalijk gissen welke motieven uit de werkelijkheid dienden tot deze improvisaties, maar het heeft de waar borgen voor de bestaanbaarheid dezer transformatie's, door het leven der rijke, edele kleur en ook door het organisch verband dat in het web van deze niet te ont raadselen gedaantevormen, of liever gedaanteduidingen, te bespeuren is. EQ als men dan toch blijft aanhouden dat deze voorstellingen onvereenigbaar z(jn met eenige wezenlijkheid in de natuur, vraag ik: hebben uwe zinnen ook alles ervaren van de betrekkelijke verschijnselen der visaeele wereld, die op zich zejf een eigen natuur wezen hebben, gelijk eenzelfde rad in voortwenteling en stilstand er twee zijn. Neem aan, dat ge afdaalt in de diepte der zee en daar een wereld aanschouwt die n geheel vreemd is, die nog wonderbaarlijker wordt met ondefinieerbare vormgedaanten door het van haar lichaam zelf, met de ritmische vervoering harer bewegingen. Omdat zij op die wij ze onmiddellijk de aandoening weergeeft, die de muziek in haar heeft opgewekt, omdat zij het spel der bewegingen niet heeft uitgedacht, niet op de buitenwereld heeft veroverd, maar omdat dit spel binnen in haar ontstaan is, omdat het haar veroverd heeft, is haar dans een kunst van buiten gewone spontaniteit, een in waarheid scheppende kunst. In de dansen van Lili Green is het muzikale instinct tot gestalte geworden, het primitieve tot ritmische schoonheid; het is elementair gevoel, dat door de noodzakelijkheid van haar natuur en door de fijne bezonnenheid van haar geest de danseres tot een dichteres maakt. Daarom is de danskunst van Lili Green een nieuwe" kunst en is haar optreden zoo belangrijk. Er zou nog zeer veel te zeggen zijn vreemdsoortige spel van lichtvallingen en weerkaatsingen; ge zoudt n in een omgeving bevinden eener ijle werkelijkheid en van tooverachtigert aanschijn en waarschijnlijk uitroepen: wat is dat schoon, zonder u af te vragen wat al die zwevende schijnsels om u heen beduiden. Zoo ook kan een aquarium boeien als het schouwspel eener fabuleuze werkelijkheid. Maar toch, die aantrekkings kracht heeft eenielfde oorzaak als bij de geobserveerde nuchtere werkelijkheid. De verschijningen, die slechts een droom der realiteit kunnen lijken, zoowel als de stoffelijke wereld, die onze zintuigen dagelijks aantasten, ook de natuurbeelden die minier opgemerkt worden, gelijk de doorsnede van een vrucht of de graat van een viscb, de rythmlsche voren in het strand nagelaten door het gespoel der zeegolven, en zelfs de kringelbeweging van den opstijgenden reok uwer brandendn sigaar, het zijn alle uitkomsten van eenzelfde regeling in de natuur werking. De gebondenheid en de beweging worden overal beheerscht door gelijke wetten van evenwicht en organisme. Maar de varianten op het stelsel zijn eindeloos. Het groote schilderij van Kandinsky kan men nemen als een fantasie op een wereld van onbestemde vormen, maar de grillige lynwendingen en ly'n figuren neigen zich toch tot een samenwerking, die den indruk maakt van een sterk geaccidenteerde beweging. Ia dit en zy'n andere werken improvisatie's heeft de schilder wellicht alles willen samendringen in abstracten vorm wat zij a geest en zy'n ziel hebben erraren en doorleefd bjj zijn doordingend aanschouwen der werkelijk heid. En wat een rijkdommen door hem in de natuur zijn ontdekt, kan getuigen zijn rijke, atmospherische, kleur. Voor m\j is daarin een waarborg voor de zinvolheid zijner compositie's gelegen; maar het is onbegrijpelijk, dat daardoor ten minste zijn ongemeene eigenschappen a's schilder aan hen, die voorgeven louter schilderkunstige kwaliteiten te knnnen waardeeren, niet duide lijk zy'n. Neem zoo'n beschilderd vlak dan als een in milde kleur-gchakeeringen doorruischt geheel. Zie boe het vol en rjjk-levend is, aan kleuren, kleurdampsn haast, maar van de meest onderscheidene pure nuancee ringen, hoe de kleurwaarden soms tot de subtielste tinten worden opgevoerd. Die afwisseling van kleuren wekt beortelirgs her innering aan het fonkelen van kleurige mineraliën, da lichtglanzen over de flanken van golven, het diepe azuurblauw van den hemel, zelfa de diafane kleurschijnaels in het ether. Geniet dan tenminste in coloristiech opzicht van de muzikaliteit dezer schijnbaar zinnelooze lijnwebben. Om over enkele anderen (buiten de twee of drie reeds genoemden) die op deze tentoon stelling niet onbelangrijke verschijningen sijn, als Franz Mare (wiens zoeken naar atyleerende vormen op de Kenlsche tentoonstel ling voordeeliger uitkwam), Aap. Mac k e, en ook Van Campendonk de leerstellige, hoewel niet onkundige volpropper zijner schilderijen met in cubistischen trant overgebrachte figu ren, nog te spreken, is nn geen ruimte meer over. Het ruhngeastige en intensieve schilder werk van Kmdinsky was hier al te zeer o f erwegend. W. STEENHOEF. over het eigenaardige ritme harer dansen en over hun dramatisch karakter. Maar wij moeten ons tot deze korte kenschetsing bepalen. Uit den dichterlijken en dramatischen aard van deze danskunst komt de neiging voort tot het vormen van kleine pantomimen, die bij Weber's Invitation a la Dan8e" en bij Schubert's Der Tod und das Malchen" reeds zoo veel bewondering oogstten. Wat zij op dit gebied nog bereiken zal, hebben wij af te wachten. Vooralsnog behoeven wij ons niet in diepzinnige beschouwingen te verdiepen, maar kunnen wij met open oog genieten van de voorbij zwevende bevalligheid dezer danseres die uit het geheimzinnige samenspel van muziek en verbeelding reeds zooveel teedere en sterke schoonheid geheeld heeft* *«* Foto N. H. Wolf. DIRK GOOTJES, naar de schilderij van Leo Gestel. Diit Gootjes, Het Echynt me billijk eene praefatie te schrijven bü't eerste optreden van een violist, die betere princiepen betracht dan zijne collega's, het schijnt me zelfs een plicht bij den hedendaagschen toeloop van middelmatigheden om eene individualiteit aan te stippen, die ik markant acht. Niet om de waardeering eener techniek, welke hy bezit, en niet om den lof van een kostbaar instrument, dat hu niet bezit en zelfa niet verlangt. j)jrfc Gootjes is een door en door moderne speler en zegt: Vroeger spraken de dingen, het wordt tijd dat de mensch aan 't woord komt. Hy gaat dus nit van de emotie, den dcordringenden toon, het sentimen*, het muzikale leven der compositie. Hij heeft dus het recht om het bevende en schrille, droave en juichende, het rosse timbre te kiezen boven het gladde, onaandoenlyke, stijlvolle; om meermalen van virtuositeit afataud te doen ten bate der uit drukking. Hij zal Bachs Chaconne virtuoos spelen, maar toch allereerst het drama der ziel vertolken, compositorisch het chaconne thema doorvoeren, maar tegelijk het schrijnen de van dien chromatiechen snik, de crescendos van een tragische gedachte, de sidderingen van dea grooten, gewyden klank. Niet wijl ik het in alles met Dirk Gootjes eens zou zijn, schrijf ik deze kleine doxologie. Evenals er verband is tnsschen Eichard Strausa en het automobielsignaal, dat men claxon heet, zoo is er verband tugschen deien eigenaardigen violist en de gillen, de schelle angstgeluider, de schreeuwende vreugden en phantomen van het moderne lever, die grootach, ontiettend, schoon en verfoeilijk zijn. Doch omdat zich ook hier onbewust de macht manifesteert van den geest, omdat de psyche ran dezen kunstenaar reaonneeren sal in den tijdgenoot, omdat zij krachtig is en geïsoleerd staat in de reprodaceerende kunsS mag die uiting niet onop

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl