De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1912 29 december pagina 2

29 december 1912 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLADVOOR NEDERLAND. 29 Dec. '12. No. 1853 nu Pelléaa et Mélisande geheel buiten Debussy om ontstond en men moet naïef ijjn of zijne critici voor buitengewoon dom honden (waarvoor in Dnltachland redenen schenen te zijn) om een dergelijke pyramidale waarheid te laten drukken. Wie «tl Bchönberga sanguinischen Pelléaa indentiflceeren of verwarren met den bovennatuurlijk geïntoneerden Franse hen? Wie zal debna?yamen vinden in deze exuberante, maar logge, schuifelende klanken en rythmeu, tenzij men de quarten-accoorden, overmatige en heele-tooni-aecoorden waarlijk beschouwt ala de essence van Debussy'a kunst l Schönberg, die doorgaana scheldt op theoretici, had als theoreticus zulk een bekrompen inzicht niet moeten verkondigen in zijne Harmonielehre". Den Harmonielehre" heeft de bekoor lijkheden van een ruïne, de ruïne der muzi kale dogma's en theoremen, welke onze t ij d bezig is te Bloopen. Daarom i»dit boek voor den beginneling even gevaarlek als elk ander systeem, waar leerstelligheid dient als sanctie voor conservatieve en uitgeputte beginselen. Schönberg doolt in zijn geschrift van de eene vespnderende meening naar de andere en doceert ie gemoedelijk, humoristisch en popu lair. Als aeatheticua en cansenr geeft hij hier en daar origineele visies, doch niet als leeraar. Waarom durfde deie modernist niet tot den leerling zeggen: Men vormt de accoorden voortaan door rijen van quarten"? Waarom durfde hjj niet als fundament eener theorie te stellen: de drieklank als zoodanig bestaat niet meer in de nieuwe kunst" de tonale functies waren geschikt en vol doende voor den prulkentyd" het accoord is ondenkbaar of oneindig"? Inderdaad: Wan neer zal er moderne muziek onderwezen worden? Wanneer zal de leerling niet meer gedwongen zijn om zijne meesters te ver loochenen, zoodra hjj de schoonheid en den hartstocht proeft ? Driekwart van Scböabergs boek is den bewonderaar van Wagner, Mahler en Debnssy onbruikbaar en vijandig; het is een oud systeem. Zulk een oud systeem is ook Schönbergs compositie Pelléa»et Mélisande. De introductie verraadt, dat hy een vereerder was (of is) van Biahms, en met leedvermaak zag ik de akolythen van den braven stijl zich vervelen by dit academische stuk. Het is de mathe matische doorvoering van een fossiel motief, een reptielisch fragmentje, dat kronkelt van het eene instrument naar het andere, onveranderlijk en fatalistisch. Niet alleen als motieviach bouwer volgt hy de methode Brahmg-Reger, maar ook als kunstenaar, en dit verwijt ik hem. Hu verveelt zijn hoor ders ter wille van een opzet, welke alleen in de partituur boeit, gelijk 8trans&' fuge van i.lao sprach Zarathnstra", ter wille van een thema, en evenmin als deze zoekt hjj allereerst het betooverende, de ontroering. Een enkele maal in de rest van zijn compositie, welke lang ganoeg duurt om merkwaardige passages te tellen. Ik vroeg me echter af of deie genoeg relief krijgen voor den hoorder in dien chaos van klank en vermoeiende expe rimenten en geloof het niet, want van zeer gevoelige invallen heeft men de uitdrukking slechts vluchtig kunnen vermoeden, daar zij te eenzaam en broos stonden in dese onaf gebroken geluids- en krachteexpanaie. In de cantilene heerecht nog de invloed van Wagner; de orchestratie en de neiging tot het groteske, karakteristieke, typeerende en demonstratieve (het publiek genoot de gliasandos der gedempte bazuinen als kin deren) wijst op affiniteit met Eichard Stranss, de onmelodische polyphonie op verwant schap met Reger. Deze Pelléas toont geen eigen psyche en geen muzikale. Yan Maeterlincks drama bemerkt men bovendien nfefc veel en gelijk men bij Sibelins (ook een ge hypnotiseerde) den eenen hoofdpersoon mist, zóontbreekt hier de andere: Mélisande. Yan een individneelen Schönberg dus geen spoor. Waarom kwam hij niet met een later werk, (dit is gecomponeerd in de dagen dat Debussy's Pelléas zy'n overwinneljjken rond tocht begon ... nog altijd onopgevoerd in PRINSES PAULINE JiOOK J. P ABS T. Eindeloos lang was de weg, eindeloos lang en triestig. De oude boomstammen, gekromd en begroeid met grijs mos en schimmelplant, leken twee onafzienbare rijen grijsaards. De ruimte tudschen de boomen was als opgevuld met grijze nevel en daarin stond 't zwarte getwijg te glimmen en te druipen. En aldoor maar de fijne schuine regen-streepjes, heel zacht en slaperigjes. Op dien weg liep 'n man. Over zijn hoofd had hij een groen tafelkleed geslagen, oud en verschoten op zichzelf, maar in deze vale omgeving deed 't kleurig. Het bedekte 't pak dat hem op den rug boemelde en met 'n touwtje om zijn hals hing; van achteren hing 't kleed lang af; hij hield van voren de punten vast: hij droeg 't als 'n sortie met 'n kap. Zijn geel bleek gezicht kwam er als een masker uitkijken. Zijn rappe zwarte beer en eindigden in 'n paar ouwe tennisschoenen. In die atmosfeer van trieste verlatenheid deed die potsierlijke figuur aan als een vastenavondgek in een leeg huis. Hij liep vlug voort, den blik naar den grond gericht. Alleen af en toe tuurde hu verlangend den weg af: altijd zag hij vór zich dien langen nevelbaan. In de verte leek er een eind aan te komen omdat 't daar nauwer toeliep, maar 't eind schoof op naarmate hij naderde. Eindelijk daar schemerde iets wittigs aan 't eind, 't eind schoof weer weg, maar 't wittige bleef en naarmate hij naderde, werd het witter, vaster en grooter: 't tolhuis. Goddank, hu was aan 't tolhuis. Hij lichtte de klink op van het deurtje en stond op de met zand bestrooide vloer van de gelagkamer. Het was 'n groote ruimte met een vervelooze toonbank en manke stoelen en tafeltjes. Aan een der tafeltjes met den rug naar de deur, zat 'n kleine, dikke figuur met de handen in de zakken en de beenen naar voren gestrekt. Hu wendde, als vragend wie daar was, zijn gezicht half om en ver toonde een profiel met een groote a rooien neus. Toen keerde hij 't hoofd heelemadl om en eindelijk kwam hij overeind. Dag, Louw," zei de bezoeker. .Wat hebben we nou aan de hand l ben Nederland) waarin zijne kunsten meer aenaatie maken? Ik had hem gaarne onverdeeld be wonderd, wegens zijne vereering voor Manier en zijne wijze van dirigeeren: In het teedere hoofdschudden, waarmee hij de effaaiea van sentiment, die geenazina schaarach zijn doch nergens fel, begeleidde en vermeerderde, lag meer suggestie dan in den toon. Hoe jammer dat deze kunstenaar te trouw epigoon is van die richting onzer eeuw, welke het karigst begiftigd werd door de Oharitesl Want hij verspilt z\jn macht zoolang zijne kunst zich niet bevrijdt van het onbekoorlijke der materie, zoolang zij de bekoring, het daemonisch lokkende niet zoekt, najaagt, het be zielde ruilt voor het onbezielde. Johan Schoonderbeek. Vanwege de loutering van den smaak meen ik een en ander te moeten zeggen over den diligent der Christelijke Oratorium-Vereeniging, den heer Schoonderbeek. Terwijl een aantal kunstenaars, onder wie Mahler, Diepenbrock en Schönberf, hun leiding vervol maakten tot het uiterste van eenvoud en expressiviteit, veinst choonderbeek 'het pythonniasische accent, bet dramatische gebaar en gesticuleert alsof de passie in hem brandt van Beethoven, Barlioz en Wagner te zamen. Het is van ondergeschikt belang, dat deze aoort van dirigeeren bij de voortdurend toenemende polyphone schrijf wijze hoe langer hoe onmogelijker wordt, wijl zulke actieve directie veroordeeld is, om zich te beperken tot n rythme, n melodie. Het mocht echter aangetoond dat de manier, waarop Schoonderbeek ze toepast, onwaar is en onmuzikaal. Ik zou dan beginnen met de aandacht er op te vestigen, dat, als inder daad uit den neo-romantiseerendenSchoonderbeek de passie vlamde, welke zijn gebaar schijnt te uiten, de muziek sommige hoor ders zoo kunnen neerslaan, dooden, gelijk de liefde, volgen s enkele phantaatische auteurs. Dan zou ik onderzoeken, waarom deze dirigent zeer extatische (Bmckner's Te Deum) en zeer droge (Tanbmann's Deutsche Messe) Kortom, alle werken, volgens hetzelfde procédéuit voert, dat een innerlijken gloed schijnt te moeten vervangen. Voor koor en orchest verdwijnt Schoonderbeeks stok te vaak achter zijn rug en bekeken van den praktitcüen kant komen de nadeelen zijner manieren nog sterker uit. HJJ hakt alle melodieën, hakt zelfs de zachte, melancholische en schreiende melodie en en elkemarsch, elke elegie wordt gevierendeeld. Misschien is deie nuchtere vorm duidelijker voor het publiek, maar ik geef de voorkeur aan het schoonere. De welving van het rythmiache, de boog, wint het in mniikaliteit, ranke gestalte en zangerige wijdte. Daardoor worden de rust punten der melodie opgeheven of uitgesteld, die zwevende welving draagt in zich de verte, de drang, de opwaartache vaart, de door voelde beweging, de groei, het oneindige, tot de componist dat spraakzame leven stuit. Het hoekige, vierkante martellato daaren tegen slaat eveneens terug op demniiek, die versteent, ontoegankelijk wordt voor nuances, 't contact met het sensitieve verliest en de primitiefste hoorders het eerst bevredigt. Bchoonderbeek moge naar mijn raad luisteren, dat het doelmatiger ia de demonen te be zweren met melodieuze brandoffers, kreten uit de diepte van 't hart en warme oogen, gelijk de Orphens van Gluck, dan met zweep slagen van een scheepejager. MATTHIJS VERMEULEN ToflieelcawiEüD. UK MlSANTHEOOP TE HAABI.ESI. De faam van Royaarda' tooneelgezelachap had mij lichtzinnige tot Haarlem gelokt. Bredero verachtte het lieflijke Haarlem, omdat men er den roemer niet met zooveel graagte ledigde als hij in zy'n goede Stad. Deze dichter kende wis de adressen niet. En mocht men in dien tijd ginds nog niet rederijken en Yondelen (Breéro waardeerde VondeJ), thans jij 't Miertje, of is 't je geest ? Wat 'n kemiekigheid, ha". Nee, ik ben 't in levende lijve! dat is te zeggen ik beit half dood en zoo nat als 'n spons Zie ik d'r zógek uit? dat moet ik toch 'ns zien." Hij liep op den blikken spiegel af en begon zich buigend te bekijken. Tja. Ik l\jk wel 'n korist op zwart zaad, hee ? daar is ook iets van an ... en nou 'n borrel, asjeblief, ik ben koud zoo als 'n visschie." Hij deed zijne sortie en zijne balschoentjes uit en ging met zijn glaasje voor den potkachel zitten. Hij sloeg 't vocht in ne naar binnen. Net of ze 'n straaltje heet lood door je heen laten loopen. Wat 'n zalige gloed aan je bast, van buiten en van binnen l" Hij schoof met zijn rug tegen den stoel heen en weer van welbehagen en keek met vol doening naar den damp, die van zijn klets natte kouse-voeten afsloeg. Jullie hebt 't hier toch maar goed ?" 'n Tijdje bleef 't stil. Men hoorde niets dan 't gerons van de vlammen in den kachel en 't kreunend gepiep van den slinger in de oude hangklok. Hoe is 't met 't kippenvee, Lou ? leeft 'r nog wat van ?" Allemaal kapot gegaan." 't Is gek dat bij jou de boel altijd dood gaat, wat P hoe komt dat toch ?" vroeg Mieris met een knipoogie van 't best te begrijpen: onbekwaamheid en weinig zorg. Hoe dat komt ?" herhaalde Lou. Gebrek aan leven. En 't lot is 't lot. En daar kan je niet tegenop. En 't zal zoo ook wel goed zijn. Daar mot je je bij neerleggen." En hoe is moeder de vrouw ?" Goed." Is ze uit ?" Nee, gundert." Ziek ? is Jenny ziek ?" Dat niet. Maar we hebben d'r weer eentje." Mieris kletste de handen vol verbazing op de knieën. Wat? nou nog? nee maar! hoor 'ns, 't is goed, dat de mensch zich vermeerdert, maar je moet ook weten van uitscheiden." Ja, maar dit is maar 'n hél kleintje. Zoo." Hij hield zijn .uitgestrekte hand op om den maat aan te geven. Hoe oud was je jongste ook ?" .Dertien." Wel heb ik ooit! Hoeveel hèje d'r dan in 't geheel gehad ?" Met deze mee negen en nou vijf over." 't Is moppig, zooals bij jou alles dood gaat." Tja. Gebrek aan leven. En gebrek aan geld." geschiedt dat daar en overal tot in het tooaeelstnk de Misanthroop toe. Zoo «e my niet ge looft, hoor dan Royaards den zwdiren golf van de vérzen vórdia&gen, en gij weet welken grooten invloed Vondel gehad heeftop zijn volk. Het ia een klein tooneel en een opeengedrongen saa', waar Royaards' gezelschap in voortreffelijke aankleeding den grooten Molière (Jean Baptiate Poqnelin) gehuldigd heeft. Zooiets als die armoedige, houterige zaal, gevuld met onberispelijke amokinga en lichte corsages een gebutste cartonnen doos met fijne roomige fondants en adorabele chocolade-bonbons hebt gij gezien of Rij kunt u haar niet nauwkeurig voorstellen. Is het een vast-ge worden kermisbarak? Is het een op 'n Haarlemsche atraat verlaten poffertjeakraam? Het biedt in elk geval een mal tafereel en is uitgedacht om er wreede fantazieën op af te spinnen: tafereel van loges als open, kale hoedendoozeo, met in elk een paar te groote wassen bustes: waar lijk een nachtmerrie voor een gevoelige ziel l Zie maar dieper dór in deze mismaaktheid: By Jove, een panopticnm, te laag van stuk voor de op elkaar gepropte poppen: Qneen Victoria, de reus Maliakow, dr. Herz, uit vinder van een helsche machine (ter dood gebracht in Otawa in 1897). Toch zijn deze starende lieden in den Haarlemachen schouwburg zoo slecht niet of overdreven groot. Het is enkel de geëerde flos Bloemendaliana van forensisch Amsterdam. De Misanthroop van Molière schifut my een schitterende hekel in (r van de eigen Deugd met een hoofdletter, e n fel ironisch vuur, waarin de dichter zichzeüplechtig ver D randt, m.a.w. eene beminnelijke suïcide. Nu is het Haarlemsen publiek beminnelijk (en eene met rooi satijn bekleede donkere jonkvrouw in een loge vooraan, was net loge No. l ?, was zelfs mér dan beminnelijk), en het gezelschap-Royaards is beminnelijk en speelt beminnelijk (een paar spelen 01- zelfa beginnelyk) maar om de fijne beminnelijk heid een er suïcide te spelen, moet men fijner wezen, en franscher wezen en geestiger wezen. Gy spreekt mij weer van de loode en donkere jonge vrouw, die gij mij blijkbaar... waanzinnig, zou 02uendo zeggen, benijdt en die gelijk pij oegrepen het<t als een geestige en diepe roos bedwelmde op verren afstand. Had zij, die zoo fijn-serieus balsreikte naar het gaan en staan der Moli retooneeliaten als nam ze die, om mij met een raadsel te pijnigen, zeer ernstig den diepen intellectueelen zin kunnen or tingen, dien ik in het spel ontbeerde? Had zij... Waarom vraagt gg aldus? Gij moet u bij de planken honden. Ook daar manreerun de Chariten niet. Daar is mevrouw Koyaards, onzeker zich gedragend als een gratievolle beginnelinge, de eeuwige jeugd vertegen woordigend der lang overleden Kecaig;anceReportretteerden. Zg was Eiiante, maar Eliante is niet het stuk Ka Célimèae ? Wereldsche schoone, eene lichtzinnige zy't Bij, Cémène, sexe eans pitié!: mevrouw Sophie de Vries, die haar one voorstelde, heeft fraosche charmes, fransctiige allures, waarlijk zy' zou een fronsche kunnen ver beelden, maar zij doet of Célimène canaillens is, en Célimène is niet canailleus, heelemaal niet canaillene. Z\j moet Célimène dus niet meer canaillons spelen! En daar is mevrouw Fine Belder, prnde en zich de eigen vleugels schroeiend aan haar inner lijk vuur, dat barnt. Wie kleedt haar zoo donker in een tooneelspel van traneche origine? De smaak van Mo lier e's volk is tégen grove contrasten. Die smaak bestaat van echakeering. Bracht deze, zeker geestige Arsinoéden geest aan het stuk ? Of bracht hem Mnsch (Oronte), de sonnetten-zegger ? Die speelse hèedelman had trillend-onthutste bewegingen als van een ge inspireerde sprink haan, lijdende aan hoogmoedswaanzin, en was alleraardigst... en wat vluchtig l Maar die allen kunnen het stuk niet maken zoo min als breken. Alcesie, de menschenverachter, t« het stuk. Laten we d'r dan nog maar een opzetten, als dat waar is." Vragend hief Mieris zijn glaasje op. Hé, ik begin weer 'n mensch te worden van vleesch en bloed." Hum," kwam de ander, vleesch en bloed l Je ziet d'r uit of je zoo van nummer 58 van het ganzenbord bent gestapt. Ziek geweest?" Och, ik ben doodop van die drie uur kuieren. Dat ben ik niet gewend." Ik dacht dat jij, als kellner, anders nog al wat af tippelde op 'n dag." Jawel. Maar nu heb ik vijf maanden gedwongen rust gehad. Vijf maanden stil gezeten." Hoe bedoel je ? hoe kwam dat dan." Ik heo gezeten zeg ik je." Gezeten ? O! gezeten nou snap ik 'm. Hoe kwam dat?" Ja, dat kan de beste overkomen. D'r komt bij ons in 't restaurang lederen dag 'n meneer lunssen... 'n dikke, rijke. Al jaren lang, 'n stamgast. Op 'n dag laat de kerel z'n doekspeld vallen. En waarachtig, net in mijn zak. 't Scheen van groote waarde. Hij aan 't herrie maken. Ze vonden 't ding bij mij en toen had je de poppen aan 't dansen. En ik in de knip. Kriminoel, wat heb ik me daar verveeld, wat heb ik daar afgegaapt l" Hu zweeg even, toen zei hij: Die kuier heeft me toch opgefriscbl. Maar 'n honger, dat ik heb! 'k Zou best 'n timbaaltje lusten of 'n patrijsje met zuur kool, maar 'n paar dikke sneeën brood sla ik ook niet af. Héja..." zei hij toen zijn broer naar de kast ging en er een brood uithaalde. Mik, dat staat me an," en hij klapte begeerig met zijn kaken. Wacht even," zei Lou w, ik hoor d'r een." Hij liet 't mes halverwege in 't brood zitten. 'k Hoor niks," zei Mieris, je hebt lange ooren." Louw ging naar buiten, 'n zwarte gedaante ging door 't tolhek, toen kwam hij weer binnen, liet een geldstakje in 't tabakskistje op den schoorsteen vallen en sneed 't brood verder door. ,Je hebt 't hier toch maar lekkertjes. Je hebt niets te doen dan je hand op te houden." Jawel, maar 'k moet d'r nogal niet weinig pacht voor betalen. Wil je nog 'n snee ?" Graag. Nog twee, nog drie." Mieris schrokte de dikke sneden naar binnen als 'n uitgehongerde hond. Maar n troost heb ik er toch van gehad, van 't zitten n.l. dat ik, die zes jaar aan n stuk anderen heb bediend, nou bediend werd, «l was 't dan maar'n kale bediening. En toen ik vanmorgen wegging, kreeg ik toch m'n fooi. Bij 'n uitdrager kocht ik voor Hy werd gespeeld door een zeer onstuimigen zeevaarder (dat geleek hu), waa het Maarten Harpertszoon Tiompna vyf bokalen rhnm van Jamaica een zeeslag dirigeerend? Achter het klapperend groene doek ver moedde men het gebrul van den groenen oceaan en der kartouwen, zoo gaf bij hem katoen. Ik meen, dat Molière met zijn Alceste een eenigszins jonge man bedoeld heeft, nog net met lézance in ataat tot het don Qaichottig psychisch gebeuren, dat bij onderen niet voorkomt of barok is. Maar Royaards gaf hem het aanschijn van een ietwat kwadaardigen geposeerden vijftiger, alleen rustend van het woeden als hy niets zaide, en dan (in bet stille spel, laatste bedryf) ontroerend, gebonden en hoog ... Men moest Willem Royaards eindelijk eens ridderen! Het komt hem toe (en het zou aan dezen kunstenaar besteed wezen 1): Ia niet de onvermoeibaarheid om zijn landgenooten telkens aan de schoonheid van de vergcheidenste literatuur te herinneren op zichzelye een uitstekende maatschappelijke bezig heid ? De een acht Freule Jalie" van Strindberg door Hejjermanb' gezelschap faliekant vertoond, een aader rekent Molière's bedoelen niet tot sijn recht gekomen thats, maar spreken Strindberg en Molière niet achter ieder spel uit, zelf * dat hen verraadt? Hoe heb ik, na lange j aren de Misanthroop te hebben bewaard in de sandelhouten kist en ender de wolkende kamfer van myn phenomeoale memorieloosheid, met genot op het stuk teruggekeken, op die diepe wijsheid, als mooie diepgenuanceerde patronen, van den franschen comedie-dichter I Ziedaar een zwaar kleed van gedachten, dat ge op de hand dragen kunt of het tnlle warr, welplooieLd en fransch-licht l Da comedie van den rechtschapene: die, van den aanvang tot het eind uit innerlijke be hoefte, de waarheid en de gerechtigheid wil, maar o zoo gauw weet, Hat hij die twee niet tot de zege zal voeren I Immers ntïafisdeae vroeggebroken enthousiast allerminst, de tegenstand heeft hem zelfa ombrageua en kwaaddenkend doen worden. Edeler ziel dan Nurks in den Haarlemmerhout, is deze Mis anthroop (in Haarlem; het schijnt daar te moeten wezec) een idealist. Alleen: zy'n drift om recht heeft hem aangegrepen. De begeerte naar waarheid wordt zoel jesaan als de begeerte naar een geliefde die niet bestaan zou, en de liefde voor een schim vervult dan de psyche met hevige, onredelijke... en toch zoo logische eisenen en verlangens, aichzelf weldra tot verdriet, anderen tot kopschuwheid en spot ternij, 's Mans rechtsbegeerte slaat van zijn arme bart naar zijn hersens... en reeds komt ze (zie 't gevaar!) in zy'n devus.,.. Te zier, boe niet o verwint wat naar logica van 't (reedj overprikkeld!) geweten overwinnen moe:, omdat het goed is, rechtvaardig en juist maakt, by' het helderst verstand, het karakter bijna dol. Reeds wenscht Alceste (komieke omdraai) dat hij zijn zaak verliest: opdat in 't openbaar bly'ke hoe groot de schurkery is, die hy nu eenmaal wist dat bestond. Reeds neemt hy een proces om een sonnet (niet eens een anoniem!) ze»r ernstig, en als hu berouw ziet bij zijn geliefde en de belofte ontvangt van haar inkeer, dan eischt hij van haar een oogenblikkelyk vertrek mét hem naarde woestijn: het meast respectabele moment in het ganse hèstuk ... en het toppunt tevens van menachelyke malligheid. Zoo peinst men zich het stuk achter der heeren en dames aimabel spel. En heeft ook Molière het niet aldus bedoeld, dat men zijn fijne lessen als in een transparante lan taren moest ontwaren, en niet te zeer bloot gegeven door geheel klare interpretatie? Wij zijn Willem Royaards intusechen veel dank schuldig voor zijn onvermoeibaren arbeid en eclectische^ smaak. Door het applaus, dat in volle zalen wordt gevoad, geven wij dat te kennen. EoV" DE LA BAIGNOJKE, i 'n maffie die ouwe spulletjes om m'n goeie te sparen in dit weer. 't Zou zund zijn van m'n uniform... m'n dienrok bedoel ik.... Maar 't blijft onder ons, hee ? spreek d'r niet over met je vrouw. Als 'n vrouw iets weet, weet de heele provincie 't. Dus, klep dicht." Natuurlijk. En wat ga je nou beginnen, Mier?" ,,'k Zal 'ns zien. Eerst goed uitmaö'en, want door die gedwongen rust sliep ik slecht... en dan die harde brits." Wacht even, daar hoor ik d'r een," zei Louw opstaande, 't Is maar, verleden zijn me d'r 'n paar blagen doorgerend zonder tol te betalen, weet je." Mieris ging naar de woonkamer waar hij Jenny wel zou vinden. Hij klopte lawaaiig op de deur en op 't vragende wie is daar," antwoordde hij met diep gebrom van : Hier is Mier, Mier is hier." Toen stak hij 't hoofd om de deur, zoo zacht en spookachtig, dat Jenny, heelemaal niet bedacht op zoo'n vreemd, bleek gezicht, een gil gaf. Toen kwam hij heelemaal binnen. Is dat 'n Christenmensen laten schrikken, man!" maar ze moest toe h lachen, want met Mieris had je altijd schik en vroolijkheid. Mensch, wat zie je wit ?" En jij bent meer aan rood gewend, hee? vandat," hij raakte zijn neus aan en wees met zijn duim over den schouder naar Louw, die draagt z'n lanteerntje altijd voor zich uit! en van dat," hij boog zich over 't kindje heen, dat Jenny op den schoot had. Wat 'n mormel! en zoo klein! je kunt 't met je bloote oog haast niet zien," hij maakte van zijn handen een kijker. Wat 'n kemiek ding is me dat nou l weetje waaraan me dat doet denken ? aan zoo'n rood piertje, dat je wel in 't regen water vindt." Zoo, vinje." Gebelgd bedekte ze't bespotte gezichtje met haar uitgespreide hand. Noe noe, ik bedoel d'r niks mee, hoor! maar kurieus is 't. Laat nog 'ns zien! niet grooter dan 'n bellefieur van vier cent de appels zijn dit jaar schandalig duur... Mensch, mensch hoe krijg je 't zoo ver zonnen !" Jenny snikte 't in eens zenuwachtig uit. Je moet me nog maar bespotten ook. Ik heb d'r toch al verdriet genoeg van. Dat zoo'n wurm ook nou nog moet komen. Denbje, dat 't voor mijn pleizier is?" Dat heeft Louw net zoo gezegd." Hij. Ja, hij maakt d'r zich nogal druk om... 't manvolk maakt zich nooit zorgen, moeder de vrouw, die moet altijd" maar opdokken." Huize Manadouze, van MAKCBLLB TIKAYBE, bewerkt door W. J. A. ROLDANUS Jr., 2 deelen, bij L. H.Dickhofi Jr.,'s-Gravenhage, 1912. Denise Cayrol is, na een tijd van romantisch hunkeren naar boete-doen, ala dweepziek meisje door haar vader, den dorpggeneesheer van Manadonze, nit het klooster teruggehaald. In de eenigszins ioersche sfeer van zijn concrete, alle-bovenzinnelijkheid-loochenende wereldbeschouwing wordt haar uitbottende sentimentaliteit verstikt en zij, ofschoon getrouwd noch verliefd ooit, in haar hart zoo stug en ontoegankelijk weduwe, als bij weduwnaar is. Wanneer zy zevenentwintig jaar is, een wezen van koele verstandelykheid, van afgemeten beredeneerdheid, komt haar tnbercnlenze neef Jean Favières in huize Manadouze genezing en verpleging zoeken. Terwijl in Denise alles oud en moe is, zonder verlangens, brandt in hem de begeerte naar jengd-bloeseming, terwijl hu als eenige wrange vreugde kent de herinnering aan een pyulijk-verbroken amonrette. Hij is lyrisch en hartstochtelijk, verfijnd-wreed en onmatigeischend in zijn behoefte aan teederheid en toewijding. Denise verpleegt Jean met geduld en zachte meerderheid en dokter Cayrol is vol komen gerust over haar verhouding tot den zieke, dien zij, in Gayrol's leerschool van koele, haast cynische redeneering gevormd, eenstumperd moet vinden, aan wien niets mannelijke is te bekennen en wien eigenlijk in 't be lang der maatschappij een verder voortleven moest ontzegd zijn. Jean is ontroerd en dankbaar door haar ondoofbare toewijding en ep zijn veelvuldig getoonde aanhankelijk heid reageert zümet een meaeiydende sym pathie. Haar medelijden ontbot tot vriend schap en zümist in hem niet meer het forschei-gezond-mannelyke, waar zg zooveel speelschheid van geest en fijnheid van gevoel kan waafdeeren. Zy gaat op een z,acht-vrouwelijke, niet geheel zusterlijke, wijze van hem honden, terwijl zijn liefde voor haar uuurvlamd is van jonge hartstochtelijkheid. Fy'n en bezonnen ontleedt de schrijfster de verhouding tnsechen Deniae en Jean, tusschen Denise en haar vader, tegenover wien het meifje staat in echuldige zwijg zaamheid. Dit is het beste deel van het sobere, haast effen boek. zoo ingehouden van menechelijkheid. Het tragische slot: Jean al maanden ge storven, Denise moeder ven hun doodgeboren kind, heeft wel een zwaren, somberen galm, die droefenis wekt, maar Oüsfij nfit meeleven, dat te gelijkertijd genieten in, gaat uit tot het gevolleerde geluid, hetwelk, met diep beven binnen-iu, hun zeer bizondere liefde verwoordt. De dialogen zijn van «en opmer kelijke schoonheid en de Hollandsche verta ling bewaarde er, ondanks da ietwat gekun stelde weergave, veel van, soms -de gedachte opwekkend aan een navrante Conperustweespraak. Huize Manadonze" is een verhaal met een geheel persoonlijke sfaer, doorlicht van zoovele fijnheden van observatie en wedergave, dat het, ofschoon de vertaling vrij goed is, opwekt om het in precienser en dus de eigen taal te leien. * ? ? De vrouwen van Tum.ó, roman van ERNST ZAIIN, vertaald door ANNIE DS GRAAFT. My. voor Goede en Croedkoope L ctuur, Amsterdam. De eindvorm, waarin deza vertaling vetschijnt, is van de Redactie." meende de uitgeefster voor in het boek te moet en plaatsen ter verduidelijking. De redactie had echter niet zoo bijster begeerlijk te zijn om op deze overzetting het stempel van persoonlijke zelfgenoegzaamheid te drukfcen, nog minder om als het ware daardoor den schijn te wekken of dese roman een bizonder goede Hollandsche verzorging ware deelachtig ge worden. Of is die zinsnede gezet op eisch De centen ophalen, doet i« toch goed." ... en ze verdrinken noar peter," zei Jenny bitter. En alles komt tetrelijk. Temet zijn we die inkomst ook noer kwijt en wat dan ?" Hoe dat, Jenn\ i" Wel, ze praten d'r oramers van de partukliere tollen op te heffen! Kan je de krant niet lezen ?" Die schaften ze niet waar ik 't laatste was," zei Mieris oolijk met de tong snakkend. Jenny wiegde in haar opgewondenheid de knieën zoo hevig heen en weer, dat 't kindje begon te huilen. Mier gierde 't uit. Wat 'n geluid, net zoo'n vijf-cents trompetje van de kermis, dat in 't zand gevallen is." Toen barstte Jenny in tranen uit. Zal je nou uitscheiden m'n kind te affronteeren... Kom jij maar hier, schaap... 't is niet,dat moeder niet van je houdt, maar moeder ister niet meer op ingericht." Haar tranen vielen op 't gerimpelde, rooie gezichtje, 't Kind fniesde. Grut, maak toch 't wurm zoo nat niet l 't wordt er verkouwe van... hoor maar n's. Straks krijgt ie nog bronchitis van al dat vocht." ,,'t Is geen ie 't is 'n meisie." Kom, Jen," zei hu hartelijk, meid, wees niet boos. Op Miertje kan je toch niet kwaad blijven. Miertje moet nu eenmaal altijd grappen. Weet je: de zesde man brengt de centen an... let 'ns op." Ik zeg je toch dat 't 'n meisie is, Mier,'" zei Jen kwaad, terwijl ze 't kindje neerlei om 't 'n schoone luier aan te doen. Ja, ik hoor 't. Maar van dit kind zal je plezier beleyen. Let op m'n woorden. Wil jij 't petekind van oome Mier zijn, hee ? kleine, rooie pier ? ik bezit niks, maar ik ken m'n wereld en ik kan m'n woord doen." Hij greep den schoenen doek, die Jenny zich over den schouder had gelegd, vouwde die op als 'n servet en plooide 't ongeloofelijk gauw tot 'n korfje. Hij bracht den rechtervoet naar voren, hield de linkerhand op zijn rug, gooide 't hoofd in den nek en bood het geplooide korfje aan. Medame est servi," zei hij neuzig en met 'n strak gezicht, Cotlet d'agneau met pree de merons." Nu moest Jenny toch lachen. Ach, plaag, geef hier," ze sloeg luchtig met 't korfje tot 't weer doek werd en legde die in 'n driehoek op haar knieën. Toen hief ze 't kindje aan de voetjes efkes op, schoof vlugjes den driehoek onder zijn lijfje en had er in 'n wip 'n broekemannetje van gemaakt.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl