Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLADVOOR NEDERLAND.
29 Dec. '12. No. 1853
nu Pelléaa et Mélisande geheel buiten
Debussy om ontstond en men moet naïef
ijjn of zijne critici voor buitengewoon dom
honden (waarvoor in Dnltachland redenen
schenen te zijn) om een dergelijke
pyramidale waarheid te laten drukken. Wie «tl
Bchönberga sanguinischen Pelléaa
indentiflceeren of verwarren met den bovennatuurlijk
geïntoneerden Franse hen? Wie zal
debna?yamen vinden in deze exuberante, maar
logge, schuifelende klanken en rythmeu, tenzij
men de quarten-accoorden, overmatige en
heele-tooni-aecoorden waarlijk beschouwt ala
de essence van Debussy'a kunst l Schönberg,
die doorgaana scheldt op theoretici, had als
theoreticus zulk een bekrompen inzicht niet
moeten verkondigen in zijne Harmonielehre".
Den Harmonielehre" heeft de bekoor
lijkheden van een ruïne, de ruïne der muzi
kale dogma's en theoremen, welke onze t ij d
bezig is te Bloopen. Daarom i»dit boek voor
den beginneling even gevaarlek als elk ander
systeem, waar leerstelligheid dient als sanctie
voor conservatieve en uitgeputte beginselen.
Schönberg doolt in zijn geschrift van de eene
vespnderende meening naar de andere en
doceert ie gemoedelijk, humoristisch en popu
lair. Als aeatheticua en cansenr geeft hij hier
en daar origineele visies, doch niet als
leeraar. Waarom durfde deie modernist niet
tot den leerling zeggen: Men vormt de
accoorden voortaan door rijen van quarten"?
Waarom durfde hjj niet als fundament eener
theorie te stellen: de drieklank als zoodanig
bestaat niet meer in de nieuwe kunst"
de tonale functies waren geschikt en vol
doende voor den prulkentyd" het accoord
is ondenkbaar of oneindig"? Inderdaad: Wan
neer zal er moderne muziek onderwezen
worden? Wanneer zal de leerling niet meer
gedwongen zijn om zijne meesters te ver
loochenen, zoodra hjj de schoonheid en den
hartstocht proeft ? Driekwart van Scböabergs
boek is den bewonderaar van Wagner, Mahler
en Debnssy onbruikbaar en vijandig; het is
een oud systeem.
Zulk een oud systeem is ook Schönbergs
compositie Pelléa»et Mélisande. De introductie
verraadt, dat hy een vereerder was (of is)
van Biahms, en met leedvermaak zag ik de
akolythen van den braven stijl zich vervelen
by dit academische stuk. Het is de mathe
matische doorvoering van een fossiel motief,
een reptielisch fragmentje, dat kronkelt
van het eene instrument naar het andere,
onveranderlijk en fatalistisch. Niet alleen
als motieviach bouwer volgt hy de methode
Brahmg-Reger, maar ook als kunstenaar, en
dit verwijt ik hem. Hu verveelt zijn hoor
ders ter wille van een opzet, welke alleen
in de partituur boeit, gelijk 8trans&' fuge
van i.lao sprach Zarathnstra", ter wille van
een thema, en evenmin als deze zoekt hjj
allereerst het betooverende, de ontroering.
Een enkele maal in de rest van zijn compositie,
welke lang ganoeg duurt om merkwaardige
passages te tellen. Ik vroeg me echter af of deie
genoeg relief krijgen voor den hoorder in
dien chaos van klank en vermoeiende expe
rimenten en geloof het niet, want van zeer
gevoelige invallen heeft men de uitdrukking
slechts vluchtig kunnen vermoeden, daar zij
te eenzaam en broos stonden in dese onaf
gebroken geluids- en krachteexpanaie.
In de cantilene heerecht nog de invloed
van Wagner; de orchestratie en de neiging
tot het groteske, karakteristieke, typeerende
en demonstratieve (het publiek genoot de
gliasandos der gedempte bazuinen als kin
deren) wijst op affiniteit met Eichard Stranss,
de onmelodische polyphonie op verwant
schap met Reger. Deze Pelléas toont geen
eigen psyche en geen muzikale. Yan
Maeterlincks drama bemerkt men bovendien nfefc
veel en gelijk men bij Sibelins (ook een ge
hypnotiseerde) den eenen hoofdpersoon mist,
zóontbreekt hier de andere: Mélisande.
Yan een individneelen Schönberg dus geen
spoor. Waarom kwam hij niet met een later
werk, (dit is gecomponeerd in de dagen dat
Debussy's Pelléas zy'n overwinneljjken rond
tocht begon ... nog altijd onopgevoerd in
PRINSES PAULINE
JiOOK
J. P ABS T.
Eindeloos lang was de weg, eindeloos
lang en triestig. De oude boomstammen,
gekromd en begroeid met grijs mos en
schimmelplant, leken twee onafzienbare rijen
grijsaards. De ruimte tudschen de boomen
was als opgevuld met grijze nevel en daarin
stond 't zwarte getwijg te glimmen en te
druipen. En aldoor maar de fijne schuine
regen-streepjes, heel zacht en slaperigjes.
Op dien weg liep 'n man. Over zijn hoofd
had hij een groen tafelkleed geslagen, oud
en verschoten op zichzelf, maar in deze
vale omgeving deed 't kleurig. Het bedekte
't pak dat hem op den rug boemelde en
met 'n touwtje om zijn hals hing; van
achteren hing 't kleed lang af; hij hield
van voren de punten vast: hij droeg 't als
'n sortie met 'n kap. Zijn geel bleek gezicht
kwam er als een masker uitkijken. Zijn
rappe zwarte beer en eindigden in 'n paar
ouwe tennisschoenen. In die atmosfeer van
trieste verlatenheid deed die potsierlijke
figuur aan als een vastenavondgek in een
leeg huis.
Hij liep vlug voort, den blik naar den
grond gericht. Alleen af en toe tuurde hu
verlangend den weg af: altijd zag hij vór
zich dien langen nevelbaan. In de verte
leek er een eind aan te komen omdat 't
daar nauwer toeliep, maar 't eind schoof
op naarmate hij naderde. Eindelijk daar
schemerde iets wittigs aan 't eind, 't eind
schoof weer weg, maar 't wittige bleef en
naarmate hij naderde, werd het witter,
vaster en grooter: 't tolhuis.
Goddank, hu was aan 't tolhuis. Hij
lichtte de klink op van het deurtje en stond
op de met zand bestrooide vloer van de
gelagkamer. Het was 'n groote ruimte met
een vervelooze toonbank en manke stoelen
en tafeltjes.
Aan een der tafeltjes met den rug naar
de deur, zat 'n kleine, dikke figuur met de
handen in de zakken en de beenen naar
voren gestrekt. Hu wendde, als vragend
wie daar was, zijn gezicht half om en ver
toonde een profiel met een groote a rooien
neus. Toen keerde hij 't hoofd heelemadl
om en eindelijk kwam hij overeind.
Dag, Louw," zei de bezoeker.
.Wat hebben we nou aan de hand l ben
Nederland) waarin zijne kunsten meer aenaatie
maken? Ik had hem gaarne onverdeeld be
wonderd, wegens zijne vereering voor Manier
en zijne wijze van dirigeeren: In het teedere
hoofdschudden, waarmee hij de effaaiea van
sentiment, die geenazina schaarach zijn doch
nergens fel, begeleidde en vermeerderde, lag
meer suggestie dan in den toon. Hoe jammer
dat deze kunstenaar te trouw epigoon is van
die richting onzer eeuw, welke het karigst
begiftigd werd door de Oharitesl Want hij
verspilt z\jn macht zoolang zijne kunst zich
niet bevrijdt van het onbekoorlijke der
materie, zoolang zij de bekoring, het
daemonisch lokkende niet zoekt, najaagt, het be
zielde ruilt voor het onbezielde.
Johan Schoonderbeek.
Vanwege de loutering van den smaak meen
ik een en ander te moeten zeggen over den
diligent der Christelijke
Oratorium-Vereeniging, den heer Schoonderbeek. Terwijl een
aantal kunstenaars, onder wie Mahler,
Diepenbrock en Schönberf, hun leiding vervol
maakten tot het uiterste van eenvoud en
expressiviteit, veinst choonderbeek 'het
pythonniasische accent, bet dramatische
gebaar en gesticuleert alsof de passie in
hem brandt van Beethoven, Barlioz en
Wagner te zamen. Het is van ondergeschikt
belang, dat deze aoort van dirigeeren bij de
voortdurend toenemende polyphone schrijf
wijze hoe langer hoe onmogelijker wordt,
wijl zulke actieve directie veroordeeld is, om
zich te beperken tot n rythme, n melodie.
Het mocht echter aangetoond dat de manier,
waarop Schoonderbeek ze toepast, onwaar
is en onmuzikaal. Ik zou dan beginnen met
de aandacht er op te vestigen, dat, als inder
daad uit den
neo-romantiseerendenSchoonderbeek de passie vlamde, welke zijn gebaar
schijnt te uiten, de muziek sommige hoor
ders zoo kunnen neerslaan, dooden, gelijk
de liefde, volgen s enkele phantaatische auteurs.
Dan zou ik onderzoeken, waarom deze dirigent
zeer extatische (Bmckner's Te Deum) en zeer
droge (Tanbmann's Deutsche Messe) Kortom,
alle werken, volgens hetzelfde procédéuit
voert, dat een innerlijken gloed schijnt te
moeten vervangen.
Voor koor en orchest verdwijnt
Schoonderbeeks stok te vaak achter zijn rug en bekeken
van den praktitcüen kant komen de nadeelen
zijner manieren nog sterker uit. HJJ hakt alle
melodieën, hakt zelfs de zachte, melancholische
en schreiende melodie en en elkemarsch, elke
elegie wordt gevierendeeld. Misschien is deie
nuchtere vorm duidelijker voor het publiek,
maar ik geef de voorkeur aan het schoonere.
De welving van het rythmiache, de boog,
wint het in mniikaliteit, ranke gestalte en
zangerige wijdte. Daardoor worden de rust
punten der melodie opgeheven of uitgesteld,
die zwevende welving draagt in zich de verte,
de drang, de opwaartache vaart, de door
voelde beweging, de groei, het oneindige, tot
de componist dat spraakzame leven stuit.
Het hoekige, vierkante martellato daaren
tegen slaat eveneens terug op demniiek, die
versteent, ontoegankelijk wordt voor nuances,
't contact met het sensitieve verliest en de
primitiefste hoorders het eerst bevredigt.
Bchoonderbeek moge naar mijn raad luisteren,
dat het doelmatiger ia de demonen te be
zweren met melodieuze brandoffers, kreten
uit de diepte van 't hart en warme oogen,
gelijk de Orphens van Gluck, dan met zweep
slagen van een scheepejager.
MATTHIJS VERMEULEN
ToflieelcawiEüD.
UK MlSANTHEOOP
TE HAABI.ESI.
De faam van Royaarda' tooneelgezelachap
had mij lichtzinnige tot Haarlem gelokt.
Bredero verachtte het lieflijke Haarlem, omdat
men er den roemer niet met zooveel graagte
ledigde als hij in zy'n goede Stad. Deze dichter
kende wis de adressen niet. En mocht men
in dien tijd ginds nog niet rederijken en
Yondelen (Breéro waardeerde VondeJ), thans
jij 't Miertje, of is 't je geest ? Wat 'n
kemiekigheid, ha". Nee, ik ben 't in levende
lijve! dat is te zeggen ik beit half dood en
zoo nat als 'n spons Zie ik d'r zógek
uit? dat moet ik toch 'ns zien."
Hij liep op den blikken spiegel af en
begon zich buigend te bekijken.
Tja. Ik l\jk wel 'n korist op zwart zaad,
hee ? daar is ook iets van an ... en nou 'n
borrel, asjeblief, ik ben koud zoo als 'n
visschie."
Hij deed zijne sortie en zijne balschoentjes
uit en ging met zijn glaasje voor den
potkachel zitten. Hij sloeg 't vocht in ne
naar binnen.
Net of ze 'n straaltje heet lood door je
heen laten loopen. Wat 'n zalige gloed aan
je bast, van buiten en van binnen l" Hij
schoof met zijn rug tegen den stoel heen
en weer van welbehagen en keek met vol
doening naar den damp, die van zijn klets
natte kouse-voeten afsloeg.
Jullie hebt 't hier toch maar goed ?"
'n Tijdje bleef 't stil. Men hoorde niets
dan 't gerons van de vlammen in den kachel
en 't kreunend gepiep van den slinger in
de oude hangklok. Hoe is 't met 't
kippenvee, Lou ? leeft 'r nog wat van ?"
Allemaal kapot gegaan."
't Is gek dat bij jou de boel altijd dood
gaat, wat P hoe komt dat toch ?" vroeg
Mieris met een knipoogie van 't best te
begrijpen: onbekwaamheid en weinig zorg.
Hoe dat komt ?" herhaalde Lou. Gebrek
aan leven. En 't lot is 't lot. En daar kan
je niet tegenop. En 't zal zoo ook wel goed
zijn. Daar mot je je bij neerleggen."
En hoe is moeder de vrouw ?"
Goed."
Is ze uit ?"
Nee, gundert."
Ziek ? is Jenny ziek ?"
Dat niet. Maar we hebben d'r weer
eentje."
Mieris kletste de handen vol verbazing
op de knieën.
Wat? nou nog? nee maar! hoor 'ns,
't is goed, dat de mensch zich vermeerdert,
maar je moet ook weten van uitscheiden."
Ja, maar dit is maar 'n hél kleintje.
Zoo." Hij hield zijn .uitgestrekte hand op
om den maat aan te geven.
Hoe oud was je jongste ook ?"
.Dertien."
Wel heb ik ooit! Hoeveel hèje d'r dan
in 't geheel gehad ?"
Met deze mee negen en nou vijf over."
't Is moppig, zooals bij jou alles dood gaat."
Tja. Gebrek aan leven. En gebrek aan
geld."
geschiedt dat daar en overal tot in het
tooaeelstnk de Misanthroop toe. Zoo «e my niet ge
looft, hoor dan Royaards den zwdiren golf van
de vérzen vórdia&gen, en gij weet welken
grooten invloed Vondel gehad heeftop zijn volk.
Het ia een klein tooneel en een
opeengedrongen saa', waar Royaards' gezelschap
in voortreffelijke aankleeding den grooten
Molière (Jean Baptiate Poqnelin) gehuldigd
heeft. Zooiets als die armoedige, houterige
zaal, gevuld met onberispelijke amokinga en
lichte corsages een gebutste cartonnen
doos met fijne roomige fondants en
adorabele chocolade-bonbons hebt gij gezien of
Rij kunt u haar niet nauwkeurig voorstellen.
Is het een vast-ge worden kermisbarak? Is
het een op 'n Haarlemsche atraat verlaten
poffertjeakraam? Het biedt in elk geval
een mal tafereel en is uitgedacht om er
wreede fantazieën op af te spinnen: tafereel
van loges als open, kale hoedendoozeo, met in
elk een paar te groote wassen bustes: waar
lijk een nachtmerrie voor een gevoelige ziel l
Zie maar dieper dór in deze mismaaktheid:
By Jove, een panopticnm, te laag van stuk
voor de op elkaar gepropte poppen: Qneen
Victoria, de reus Maliakow, dr. Herz, uit
vinder van een helsche machine (ter dood
gebracht in Otawa in 1897).
Toch zijn deze starende lieden in den
Haarlemachen schouwburg zoo slecht niet of
overdreven groot. Het is enkel de geëerde flos
Bloemendaliana van forensisch Amsterdam.
De Misanthroop van Molière schifut my
een schitterende hekel in (r van de eigen Deugd
met een hoofdletter, e n fel ironisch vuur,
waarin de dichter zichzeüplechtig ver D randt,
m.a.w. eene beminnelijke suïcide.
Nu is het Haarlemsen publiek beminnelijk
(en eene met rooi satijn bekleede donkere
jonkvrouw in een loge vooraan, was net loge
No. l ?, was zelfs mér dan beminnelijk), en
het gezelschap-Royaards is beminnelijk en
speelt beminnelijk (een paar spelen 01- zelfa
beginnelyk) maar om de fijne beminnelijk
heid een er suïcide te spelen, moet men fijner
wezen, en franscher wezen en geestiger wezen.
Gy spreekt mij weer van de loode en
donkere jonge vrouw, die gij mij blijkbaar...
waanzinnig, zou 02uendo zeggen, benijdt en
die gelijk pij oegrepen het<t als een
geestige en diepe roos bedwelmde op verren
afstand. Had zij, die zoo fijn-serieus
balsreikte naar het gaan en staan der Moli
retooneeliaten als nam ze die, om mij met
een raadsel te pijnigen, zeer ernstig den
diepen intellectueelen zin kunnen or tingen,
dien ik in het spel ontbeerde? Had zij...
Waarom vraagt gg aldus? Gij moet u bij de
planken honden. Ook daar manreerun de
Chariten niet. Daar is mevrouw Koyaards,
onzeker zich gedragend als een gratievolle
beginnelinge, de eeuwige jeugd vertegen
woordigend der lang overleden
Kecaig;anceReportretteerden. Zg was Eiiante, maar
Eliante is niet het stuk Ka Célimèae ?
Wereldsche schoone, eene lichtzinnige zy't
Bij, Cémène, sexe eans pitié!: mevrouw
Sophie de Vries, die haar one voorstelde,
heeft fraosche charmes, fransctiige allures,
waarlijk zy' zou een fronsche kunnen ver
beelden, maar zij doet of Célimène
canaillens is, en Célimène is niet canailleus,
heelemaal niet canaillene. Z\j moet Célimène
dus niet meer canaillons spelen! En daar
is mevrouw Fine Belder, prnde en zich de
eigen vleugels schroeiend aan haar inner
lijk vuur, dat barnt. Wie kleedt haar zoo
donker in een tooneelspel van traneche
origine? De smaak van Mo lier e's volk is
tégen grove contrasten. Die smaak bestaat
van echakeering. Bracht deze, zeker geestige
Arsinoéden geest aan het stuk ? Of bracht
hem Mnsch (Oronte), de sonnetten-zegger ?
Die speelse hèedelman had trillend-onthutste
bewegingen als van een ge inspireerde sprink
haan, lijdende aan hoogmoedswaanzin, en
was alleraardigst... en wat vluchtig l Maar
die allen kunnen het stuk niet maken
zoo min als breken. Alcesie, de
menschenverachter, t« het stuk.
Laten we d'r dan nog maar een opzetten,
als dat waar is." Vragend hief Mieris zijn
glaasje op. Hé, ik begin weer 'n mensch
te worden van vleesch en bloed."
Hum," kwam de ander, vleesch en
bloed l Je ziet d'r uit of je zoo van nummer
58 van het ganzenbord bent gestapt. Ziek
geweest?" Och, ik ben doodop van die
drie uur kuieren. Dat ben ik niet gewend."
Ik dacht dat jij, als kellner, anders nog
al wat af tippelde op 'n dag."
Jawel. Maar nu heb ik vijf maanden
gedwongen rust gehad. Vijf maanden stil
gezeten."
Hoe bedoel je ? hoe kwam dat dan."
Ik heo gezeten zeg ik je."
Gezeten ? O! gezeten nou snap ik 'm.
Hoe kwam dat?"
Ja, dat kan de beste overkomen. D'r
komt bij ons in 't restaurang lederen dag
'n meneer lunssen... 'n dikke, rijke. Al
jaren lang, 'n stamgast. Op 'n dag laat de
kerel z'n doekspeld vallen. En waarachtig,
net in mijn zak. 't Scheen van groote waarde.
Hij aan 't herrie maken. Ze vonden 't ding
bij mij en toen had je de poppen aan 't
dansen. En ik in de knip. Kriminoel, wat
heb ik me daar verveeld, wat heb ik daar
afgegaapt l"
Hu zweeg even, toen zei hij:
Die kuier heeft me toch opgefriscbl.
Maar 'n honger, dat ik heb! 'k Zou best
'n timbaaltje lusten of 'n patrijsje met zuur
kool, maar 'n paar dikke sneeën brood sla
ik ook niet af. Héja..." zei hij toen zijn
broer naar de kast ging en er een brood
uithaalde. Mik, dat staat me an," en hij
klapte begeerig met zijn kaken.
Wacht even," zei Lou w, ik hoor d'r een."
Hij liet 't mes halverwege in 't brood zitten.
'k Hoor niks," zei Mieris, je hebt lange
ooren."
Louw ging naar buiten, 'n zwarte gedaante
ging door 't tolhek, toen kwam hij weer
binnen, liet een geldstakje in 't tabakskistje
op den schoorsteen vallen en sneed 't brood
verder door.
,Je hebt 't hier toch maar lekkertjes. Je
hebt niets te doen dan je hand op te houden."
Jawel, maar 'k moet d'r nogal niet weinig
pacht voor betalen. Wil je nog 'n snee ?"
Graag. Nog twee, nog drie." Mieris
schrokte de dikke sneden naar binnen als
'n uitgehongerde hond.
Maar n troost heb ik er toch van gehad,
van 't zitten n.l. dat ik, die zes jaar aan
n stuk anderen heb bediend, nou bediend
werd, «l was 't dan maar'n kale bediening.
En toen ik vanmorgen wegging, kreeg ik
toch m'n fooi. Bij 'n uitdrager kocht ik voor
Hy werd gespeeld door een zeer
onstuimigen zeevaarder (dat geleek hu), waa het
Maarten Harpertszoon Tiompna vyf bokalen
rhnm van Jamaica een zeeslag dirigeerend?
Achter het klapperend groene doek ver
moedde men het gebrul van den groenen
oceaan en der kartouwen, zoo gaf bij hem
katoen. Ik meen, dat Molière met zijn Alceste
een eenigszins jonge man bedoeld heeft,
nog net met lézance in ataat tot het
don Qaichottig psychisch gebeuren, dat bij
onderen niet voorkomt of barok is. Maar
Royaards gaf hem het aanschijn van een
ietwat kwadaardigen geposeerden vijftiger,
alleen rustend van het woeden als hy niets
zaide, en dan (in bet stille spel, laatste
bedryf) ontroerend, gebonden en hoog ...
Men moest Willem Royaards eindelijk eens
ridderen! Het komt hem toe (en het zou
aan dezen kunstenaar besteed wezen 1): Ia
niet de onvermoeibaarheid om zijn
landgenooten telkens aan de schoonheid van de
vergcheidenste literatuur te herinneren op
zichzelye een uitstekende maatschappelijke bezig
heid ? De een acht Freule Jalie" van
Strindberg door Hejjermanb' gezelschap faliekant
vertoond, een aader rekent Molière's bedoelen
niet tot sijn recht gekomen thats, maar
spreken Strindberg en Molière niet achter
ieder spel uit, zelf * dat hen verraadt?
Hoe heb ik, na lange j aren de Misanthroop
te hebben bewaard in de sandelhouten kist
en ender de wolkende kamfer van myn
phenomeoale memorieloosheid, met genot
op het stuk teruggekeken, op die diepe
wijsheid, als mooie diepgenuanceerde patronen,
van den franschen comedie-dichter I Ziedaar
een zwaar kleed van gedachten, dat ge op
de hand dragen kunt of het tnlle warr,
welplooieLd en fransch-licht l
Da comedie van den rechtschapene: die, van
den aanvang tot het eind uit innerlijke be
hoefte, de waarheid en de gerechtigheid wil,
maar o zoo gauw weet, Hat hij die twee niet
tot de zege zal voeren I Immers ntïafisdeae
vroeggebroken enthousiast allerminst, de
tegenstand heeft hem zelfa ombrageua en
kwaaddenkend doen worden. Edeler ziel dan
Nurks in den Haarlemmerhout, is deze Mis
anthroop (in Haarlem; het schijnt daar te
moeten wezec) een idealist. Alleen: zy'n drift
om recht heeft hem aangegrepen. De begeerte
naar waarheid wordt zoel jesaan als de begeerte
naar een geliefde die niet bestaan zou, en de
liefde voor een schim vervult dan de psyche
met hevige, onredelijke... en toch zoo logische
eisenen en verlangens, aichzelf weldra tot
verdriet, anderen tot kopschuwheid en spot
ternij, 's Mans rechtsbegeerte slaat van zijn
arme bart naar zijn hersens... en reeds komt
ze (zie 't gevaar!) in zy'n devus.,..
Te zier, boe niet o verwint wat naar logica van
't (reedj overprikkeld!) geweten overwinnen
moe:, omdat het goed is, rechtvaardig en
juist maakt, by' het helderst verstand, het
karakter bijna dol. Reeds wenscht Alceste
(komieke omdraai) dat hij zijn zaak verliest:
opdat in 't openbaar bly'ke hoe groot de
schurkery is, die hy nu eenmaal wist dat
bestond. Reeds neemt hy een proces om
een sonnet (niet eens een anoniem!) ze»r
ernstig, en als hu berouw ziet bij zijn
geliefde en de belofte ontvangt van haar
inkeer, dan eischt hij van haar een
oogenblikkelyk vertrek mét hem naarde woestijn:
het meast respectabele moment in het
ganse hèstuk ... en het toppunt tevens van
menachelyke malligheid.
Zoo peinst men zich het stuk achter der
heeren en dames aimabel spel. En heeft
ook Molière het niet aldus bedoeld, dat men
zijn fijne lessen als in een transparante lan
taren moest ontwaren, en niet te zeer bloot
gegeven door geheel klare interpretatie?
Wij zijn Willem Royaards intusechen veel
dank schuldig voor zijn onvermoeibaren
arbeid en eclectische^ smaak.
Door het applaus, dat in volle zalen wordt
gevoad, geven wij dat te kennen.
EoV" DE LA BAIGNOJKE,
i
'n maffie die ouwe spulletjes om m'n goeie
te sparen in dit weer. 't Zou zund zijn van
m'n uniform... m'n dienrok bedoel ik....
Maar 't blijft onder ons, hee ? spreek d'r
niet over met je vrouw. Als 'n vrouw iets
weet, weet de heele provincie 't. Dus, klep
dicht."
Natuurlijk. En wat ga je nou beginnen,
Mier?"
,,'k Zal 'ns zien. Eerst goed uitmaö'en,
want door die gedwongen rust sliep ik
slecht... en dan die harde brits."
Wacht even, daar hoor ik d'r een," zei
Louw opstaande, 't Is maar, verleden zijn
me d'r 'n paar blagen doorgerend zonder
tol te betalen, weet je."
Mieris ging naar de woonkamer waar hij
Jenny wel zou vinden. Hij klopte lawaaiig
op de deur en op 't vragende wie is daar,"
antwoordde hij met diep gebrom van : Hier
is Mier, Mier is hier."
Toen stak hij 't hoofd om de deur, zoo
zacht en spookachtig, dat Jenny, heelemaal
niet bedacht op zoo'n vreemd, bleek gezicht,
een gil gaf. Toen kwam hij heelemaal binnen.
Is dat 'n Christenmensen laten schrikken,
man!" maar ze moest toe h lachen, want met
Mieris had je altijd schik en vroolijkheid.
Mensch, wat zie je wit ?"
En jij bent meer aan rood gewend, hee?
vandat," hij raakte zijn neus aan en wees
met zijn duim over den schouder naar Louw,
die draagt z'n lanteerntje altijd voor zich
uit! en van dat," hij boog zich over 't kindje
heen, dat Jenny op den schoot had. Wat
'n mormel! en zoo klein! je kunt 't met je
bloote oog haast niet zien," hij maakte van
zijn handen een kijker.
Wat 'n kemiek ding is me dat nou l
weetje waaraan me dat doet denken ? aan
zoo'n rood piertje, dat je wel in 't regen
water vindt."
Zoo, vinje." Gebelgd bedekte ze't bespotte
gezichtje met haar uitgespreide hand.
Noe noe, ik bedoel d'r niks mee, hoor!
maar kurieus is 't. Laat nog 'ns zien! niet
grooter dan 'n bellefieur van vier cent
de appels zijn dit jaar schandalig duur...
Mensch, mensch hoe krijg je 't zoo ver
zonnen !"
Jenny snikte 't in eens zenuwachtig uit.
Je moet me nog maar bespotten ook. Ik
heb d'r toch al verdriet genoeg van. Dat
zoo'n wurm ook nou nog moet komen.
Denbje, dat 't voor mijn pleizier is?"
Dat heeft Louw net zoo gezegd."
Hij. Ja, hij maakt d'r zich nogal druk
om... 't manvolk maakt zich nooit zorgen,
moeder de vrouw, die moet altijd" maar
opdokken."
Huize Manadouze, van MAKCBLLB TIKAYBE,
bewerkt door W. J. A. ROLDANUS Jr.,
2 deelen, bij L. H.Dickhofi
Jr.,'s-Gravenhage, 1912.
Denise Cayrol is, na een tijd van romantisch
hunkeren naar boete-doen, ala dweepziek
meisje door haar vader, den dorpggeneesheer
van Manadonze, nit het klooster teruggehaald.
In de eenigszins ioersche sfeer van zijn
concrete, alle-bovenzinnelijkheid-loochenende
wereldbeschouwing wordt haar uitbottende
sentimentaliteit verstikt en zij, ofschoon
getrouwd noch verliefd ooit, in haar hart
zoo stug en ontoegankelijk weduwe, als bij
weduwnaar is. Wanneer zy zevenentwintig
jaar is, een wezen van koele verstandelykheid,
van afgemeten beredeneerdheid, komt haar
tnbercnlenze neef Jean Favières in huize
Manadouze genezing en verpleging zoeken.
Terwijl in Denise alles oud en moe is,
zonder verlangens, brandt in hem de begeerte
naar jengd-bloeseming, terwijl hu als eenige
wrange vreugde kent de herinnering aan een
pyulijk-verbroken amonrette. Hij is lyrisch
en hartstochtelijk, verfijnd-wreed en
onmatigeischend in zijn behoefte aan teederheid en
toewijding.
Denise verpleegt Jean met geduld en
zachte meerderheid en dokter Cayrol is vol
komen gerust over haar verhouding tot den
zieke, dien zij, in Gayrol's leerschool van koele,
haast cynische redeneering gevormd,
eenstumperd moet vinden, aan wien niets mannelijke
is te bekennen en wien eigenlijk in 't be
lang der maatschappij een verder voortleven
moest ontzegd zijn. Jean is ontroerd en
dankbaar door haar ondoofbare toewijding
en ep zijn veelvuldig getoonde aanhankelijk
heid reageert zümet een meaeiydende sym
pathie. Haar medelijden ontbot tot vriend
schap en zümist in hem niet meer het
forschei-gezond-mannelyke, waar zg zooveel
speelschheid van geest en fijnheid van gevoel kan
waafdeeren. Zy gaat op een z,acht-vrouwelijke,
niet geheel zusterlijke, wijze van hem honden,
terwijl zijn liefde voor haar uuurvlamd is
van jonge hartstochtelijkheid.
Fy'n en bezonnen ontleedt de schrijfster
de verhouding tnsechen Deniae en Jean,
tusschen Denise en haar vader, tegenover
wien het meifje staat in echuldige zwijg
zaamheid. Dit is het beste deel van het
sobere, haast effen boek. zoo ingehouden
van menechelijkheid.
Het tragische slot: Jean al maanden ge
storven, Denise moeder ven hun doodgeboren
kind, heeft wel een zwaren, somberen galm,
die droefenis wekt, maar Oüsfij nfit meeleven,
dat te gelijkertijd genieten in, gaat uit tot
het gevolleerde geluid, hetwelk, met diep
beven binnen-iu, hun zeer bizondere liefde
verwoordt. De dialogen zijn van «en opmer
kelijke schoonheid en de Hollandsche verta
ling bewaarde er, ondanks da ietwat gekun
stelde weergave, veel van, soms -de gedachte
opwekkend aan een navrante
Conperustweespraak.
Huize Manadonze" is een verhaal met
een geheel persoonlijke sfaer, doorlicht van
zoovele fijnheden van observatie en wedergave,
dat het, ofschoon de vertaling vrij goed is,
opwekt om het in precienser en dus de eigen
taal te leien.
*
? ?
De vrouwen van Tum.ó, roman van
ERNST ZAIIN, vertaald door ANNIE DS
GRAAFT. My. voor Goede en Croedkoope
L ctuur, Amsterdam.
De eindvorm, waarin deza vertaling
vetschijnt, is van de Redactie." meende de
uitgeefster voor in het boek te moet en plaatsen
ter verduidelijking. De redactie had echter
niet zoo bijster begeerlijk te zijn om op deze
overzetting het stempel van persoonlijke
zelfgenoegzaamheid te drukfcen, nog minder
om als het ware daardoor den schijn te
wekken of dese roman een bizonder goede
Hollandsche verzorging ware deelachtig ge
worden. Of is die zinsnede gezet op eisch
De centen ophalen, doet i« toch goed."
... en ze verdrinken noar peter," zei
Jenny bitter. En alles komt tetrelijk. Temet
zijn we die inkomst ook noer kwijt en
wat dan ?"
Hoe dat, Jenn\ i"
Wel, ze praten d'r oramers van de
partukliere tollen op te heffen! Kan je de
krant niet lezen ?"
Die schaften ze niet waar ik 't laatste
was," zei Mieris oolijk met de tong snakkend.
Jenny wiegde in haar opgewondenheid
de knieën zoo hevig heen en weer, dat 't
kindje begon te huilen.
Mier gierde 't uit. Wat 'n geluid, net
zoo'n vijf-cents trompetje van de kermis,
dat in 't zand gevallen is."
Toen barstte Jenny in tranen uit. Zal
je nou uitscheiden m'n kind te affronteeren...
Kom jij maar hier, schaap... 't is niet,dat
moeder niet van je houdt, maar moeder
ister niet meer op ingericht."
Haar tranen vielen op 't gerimpelde,
rooie gezichtje, 't Kind fniesde.
Grut, maak toch 't wurm zoo nat niet l
't wordt er verkouwe van... hoor maar
n's. Straks krijgt ie nog bronchitis van al
dat vocht."
,,'t Is geen ie 't is 'n meisie."
Kom, Jen," zei hu hartelijk, meid, wees
niet boos. Op Miertje kan je toch niet
kwaad blijven. Miertje moet nu eenmaal
altijd grappen. Weet je: de zesde man
brengt de centen an... let 'ns op."
Ik zeg je toch dat 't 'n meisie is, Mier,'"
zei Jen kwaad, terwijl ze 't kindje neerlei
om 't 'n schoone luier aan te doen.
Ja, ik hoor 't. Maar van dit kind zal je
plezier beleyen. Let op m'n woorden. Wil
jij 't petekind van oome Mier zijn, hee ?
kleine, rooie pier ? ik bezit niks, maar ik
ken m'n wereld en ik kan m'n woord doen."
Hij greep den schoenen doek, die Jenny
zich over den schouder had gelegd, vouwde
die op als 'n servet en plooide 't ongeloofelijk
gauw tot 'n korfje.
Hij bracht den rechtervoet naar voren,
hield de linkerhand op zijn rug, gooide 't
hoofd in den nek en bood het geplooide
korfje aan. Medame est servi," zei hij neuzig
en met 'n strak gezicht, Cotlet d'agneau
met pree de merons."
Nu moest Jenny toch lachen. Ach, plaag,
geef hier," ze sloeg luchtig met 't korfje
tot 't weer doek werd en legde die in 'n
driehoek op haar knieën. Toen hief ze 't
kindje aan de voetjes efkes op, schoof
vlugjes den driehoek onder zijn lijfje en
had er in 'n wip 'n broekemannetje van
gemaakt.