Historisch Archief 1877-1940
N°. 1854
Zondag 5 Januari
A°. 1913
TERDAM
WEEKBLAD VOOR, NEDERLAND
ONDER REDACTIE VAN Mr. H. P. L. WIESSING
Abonnement per 3 maanden ?1.50, fr. p. post/ 1.65
Voor Indië per jaar, bij vooruitbetaling .....?mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . . 0.12"'
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF
KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM
Advertentien van 1?5 regels / l 25, elke regel meer . .
Advertentic'n op de finantieele- en kunstpagina, per regel
Reclames, per regel
? 0.25
0.30
0.40
BERICHT
* * *
Te beginnen met dit eerste nummer van den nieuwen jaargang
wordt ons Weekblad gedrukt met de Romaansche letter van de
Lettergieterij Amsterdam, voorheen Tetterode.
In het nummer van de volgende week zullen nadere bijzonderheden
worden medegedeeld over de Premie, bestaande uit eene bloemlezing
van Charivaria, 64 bladz. groot, gezet in de Hollandsche letter van
S. H. de Roos, met omslagteekening in 2 kleuren en vignetten van
Pieter van der Hem, en verkrijgbaar te stellen uitsluitend voor
inteekenaren op dit Weekblad.
INHOUD
Wi
Bldz. l: Panarna-Curac.ao. H. van
W. 't Leger. C. C. v. S., 't Middelbaar
Onderwijs. 2: Feuilleton door J.
Pabst. Frans Coenen over Sirius en
en Siderius door Fr. van Eeden. 3 :
Gratama, Binnenhof. 5: J. F. de
ilde en N. M. de W.-H., Intern. Woman
League. Mr. Florence Y. Grevelink,
Volksdansen. Allegra. E. Heimans,
Zomersch Oudejaar en een
Vlindervisch. 6: J. H. Rössing, Kloris en
Roosje. W. Steenhoff, Tent. A.
Mauve Jr. en Nieuwenkamp. Alb.
Plasschaert, Tent. Lizzy Ansingh. 7:
Portret vice-adm. Sweerts de Landas
Wyborgh. Rugby. Tribune Presi
dentsverkiezing Versailles. Ph. J. P.,
Architectuur. D. S. v. Z., Wedden,
Duindigt. Emil Ertl, Schets. 8 :
Charivarius, De Waal Malefijt en
Tooneelklacht. 9: Fin. Kroniek door v.
d. M. Italië's financieele toestand
door v. d. S. Marie von Brücken
Fock, Bij Kees van Dongen. Henri
Edersheim, contra L. Simons over Zio
nisme. Damspel. Schaakspel.
Teekening Jphan Braakensiek, Marianne
en de a.s. Presidentskeuze.
Bijvoegsel Johan Braakensiek: Treub
en Drucker laten de Concentratie aan
haar lot over.
DE WEG NAAR PANAMA
Toen de Engelschen, na Napoleons
verdrijving van het wereldtooneel, tot
teruggave van den kortstondig
overheerschten Indischen archipel aan Neder
land gedwongen waren, vroeg de uit
stekende Engelschmari, die tot dat
oogenblik de gouverneur-generaal ge
weest was van het gebied, dat hij met
groote droefheid aan de Hollanders
overdroeg, zijne Regeering n gunst.
Hij vroeg het bestuur over een der
kleine eilanden onder Malakka's zuidpunt,
met de vrijheid ervan te maken wat hem
gewenscht zou voorkomen. Op het toe
stemmend antwoord dat Raffles want
zoo heette, gelijk men weet, deze voor
treffelijke staatsman en vurige vader
lander van zijn landsregeering kreeg,
opende hij op het hem toevertrouwde
minuscule eiland, maar dat een goede
reede had, eene vrijhaven. Het scheen
een kleine daad van een groot man. Het
bleek weldra anders: een groote gedachte.
Raffles had de scherpste concurrent ge
schapen, die het machtige Nederlandsche
handelscentrum Batavia hebben kon.
Hij had men kan dat achteraf het
gemakkelijkst constateeren goed gezien.
Op den handelsweg tusschen Europa,
Afrika en Engelsche Indië westelijk, en
China en Japan oostelijk gelegen, had
hij een nieuwe stapelplaats doen ontstaan,
die met den dag in beteekenis vooruitging.
Singapore, de nieuwe stad, lag aan
den heirweg te water tusschen het on
metelijk China en het Westen.
Weldra naar de nieuwste gegevens:
in September van dit jaar zal het
Panamakanaal worden geopend voor den
internationalen handel.
Een nieuwe heirweg ter zee zal worden
geschapen, die tot heden voor het
handeldrijvend menschdom niet bestond.
De doorvoer van het oostelijk deel van
Noord-Amerika, met het centrum
NewYork, naar het westelijk deel (Californië)
en Equador, Peru, enz., en, over de stille
Zuidzee, naar China en Indië, zal
ontzaggelijk zijn. De weg, die déze doorvoer
neemt komt jammer genoeg niet langs
het eiland, dat het voornaamste is der
z.g. beneden-windsche, en dat Nederland
bezit : Curac.ao.
Maar de groote weg voor den door
voer van de landen rondom de
Middellandsche Zee, en van Afrika en Oostelijk
Zuid-Amerika naar de westelijk van
Panama gelegen werelddeelen, loopt wel,
gelijk aan de Nederlandsche Regeering
sedert jaren is opgemerkt, in de buurt
van dat eiland met zijn in oorsprong
uitnemende haven.
Curac.ao ligt op een der groote handels
wegen die wordende zijn, in het centrum
nu reeds van een uitgebreide pakketvaart.
Inderdaad is de Ned. Regeering en
zijn de Ned. autoriteiten op Ciiragao, nu
Sept. 1913 nadert, op weg zich bezig te
houden met eenige maatregelen, die in
verband met den intredenden nieuwen
handelstoestand, niet zijn onafzienbare
gevolgen, van eenig (weinig!) nut kunnen
wezen.
De haven van Curac,ao zal, daar ze
uit een te nauwe vaargeul bestaat, voor
groote schepen gevaarlijk, tot op 80 M.
worden verbreed. Een rif is men thans
bezig op te ruimen. Eenige lichten worden
verbeterd of aangebracht. . . .
Men kan dit en nog meer
wetenswaardigs lezen in een uitstekend artikel
van den heer C. Aronstein, voorkomende
in De Gids van Dec. j.l. Men kan er tevens
lezen hoe deze, door verre reizen blijk
baar wat ont-Nederlandschte vaderlander
ietwat ongeduldig zich toont onder de
trage activiteit" van onze gezaghebbers,
trage voortvarendheid", die eerst thans,
op een sukkelige manier, zich begint te
bewegen, nu weldra het psychologisch
oogenblik van den omzwaai in den
wereldhandel voltooid zal zijn.
Er is met kleine redenen aangegeven,
dat de wensen Curac.ao en de
havenplaats Willemstad van het oplevende
wereldverkeer te doen genieten, eene lieve
illusie zou blijken. Zulk ge-overweeg van
kat-uit-den-boom-kijkers is eerlijk
Hollandsch van den goeden stempel. Elan,
ook in handelszaken, heeft onze landaard
zelden ! Dat het thans nog niet is uit te
maken in hoeverre een goede haven, met
uitstekende dokken en quarantaine-in
richting bij Willemstad, zooals een voort
varende geest zich die moet denken, een
knoop zou kunnen leggen in het
handelsbedrijf tusschen verscheidene wereld
deelen het is duidelijk genoeg; maar
dat, bij een blik op de kaart, de groote
mogelijkheid bestaat, dat zulk een schep
ping de schepping zal zijn van een
levendig centrum, dat zoowel
overscheephaven (voor de Antillen en Venezuela)
als groot doorvoerstation wezen kan, moet
duidelijk zijn voor wie niet stekeblind is.
Zou een man als Raffles zich hebben
tevreden getoond bij de langzaamheid
van ons nationaal bewustzijn om in de
kaart te spelen van de toekomst?
Ons dunkt van niet.
>ï<
Legeroefeningen
(Slot).
Uit de vele voorbeelden die ik tot
mijn beschikking heb, van, door onvol
doende bekwaamheid der officieren, mis
lukte bataljons- of regiments-oefeningen,
(van compagnies-oef, sprak ik reeds),
wil ik slechts enkele memoreeren. Het
recht om de faits et gestes van de
krijgslieden-om-den-broode aan critiek te on
derwerpen zal mij niemand ontzeggen,
waar ik immer met zooveel belang
stelling en aandacht de exposé's hunner
krijgs-technische vernuften gadesloeg
Wij zouden 's nachts een veldwacht
formeeren in een vijandig land, een be
langrijke taak, waarbij onze compagnie
zoude waken over het wel en wee van
vele bataljons! De plaats waar deze
wacht zou worden betrokken lag nog
geen half uur van het kamp en was
langs den ons voorgeschreven weg in
een goed uur te bereiken. Doch:
wij dwaalden drie uur, omdat n
kapitein n luitenants geen flauw begrip
van den weg hadden of van de richting,
zelfs met behulp van een kaart;
wij kuierden, zonder eenige beveiliging,
kalmweg door de vijandelijke liniën,
waarvan sommige ons onder vuur namen,
andere de doortocht even gemoedelijk
opvatten als wij zelven;
wij betrokken eindelijk onze veldwacht,
hoogstens vijftig meter van den vijand,
zoodat onze dubbelposten in zijn on
middellijke nabijheid lagen;
met gebruikmaking van ons wacht
woord, dat bij de aflossing der posten
te luid overgegeven was, drong een
patrouille van den vijand tot in onze
veldwacht door;
er werd rondom ons, aan allen kant,
in lange liniën gevuurd, terwijl van onze
officieren niemand wist vanwaar gescho
ten werd en door wie.
Het was een bizonder en hooglijk te
waardeeren geluk, dat de oorlogstoestand
slechts gefingeerd was, want wat zou er
van ns, en de onder onze hoede rus
tende bataljons!, geworden zijn, indien
dit alles eens werkelijkheid ware geweest,
in plaats van een uiterlijk wel vermakelijk
maar onverantwoordelijk, on ter eenige
verzachting: ondoordacht, spelletje? Van
de boven opgesomde nalatigheden of
eigenaardige situaties, was in oorlogstijd
n reeds meer dan voldoende geweest
om onze heele compagnie benevens
geheel ofgedeeltelijk de op onze waak
zaamheid vertrouwende bataljons te
vernietigen!
Zulke plompe nachtelijke rabauwerijen
beoogen nu bizonderlijk de militaire vor
ming van den landsverdediger, ja, mogen
zelfs eenigszins beschouwd worden als
de kroon op het werk!
Een bataljons-oefening, op klaarlichten
dag, betrof het aanvallen van een ge
fingeerd (!), doch door enkele compagnieën
beschermd convooi.
Ik ga voorbij, dat de commandant van
onze compagnie, welke mede het convooi
zou trachten te veroveren, zich in de hei
niet kon oriënteeren, en, door zijn onvol
doende kennis van kaartlezen, de man
schappen ettelijke kilometers liet
omloopen, wat door iedereen opgemerkt werd,
en door minderen en onderofficieren
onomwonden werd besproken! Ook
het feit, dat hij zijn compagnie bij
vergissing! in drie secties verdeelde
en vergat, bij door den bataljons-com
mandant openlijk verbeterde opstelling,
voor verbindingsrotten (een rot is twee
man) en flankdekking te zorgen!
Alleen dit:
De commandant van de voortroep, een
Ie luitenant, had geen spits" uitgezonden
en stuitte daardoor onverwacht (!) op een
onverkenden vijand van zegge vier man.
In normale gevallen had de spits deze
vier man zonder moeite verwerkt", doch
de luitenant evenals zijn superieur
zonder flankpatrouilles optrekkend en dus
tegen gén onverhoedschen aanval be
veiligd deed in een aanvechting van
onversaagdheid oogenblikkelijk zijn
geheele sectie ('n veertig man) ontplooien.
De compagnies-commandant volgde met
ijver zijn illustere voorbeeld, n van
zijn drie resteerende secties in reserve
houdend, zoodat twee tirailleur-linies (een
van n, een van twee secties) achter
elkaar optrokken tegen vier man. Toen
de commandant van de voortroep op
zijn vier belagers liet vuren, viel de
achterste rij tirailleurs, op bevel van den
compagnies-commandant, hem onmid
dellijk bij en schoot op den vijand (!)
over de hoofden van de eigen
combattanten heen!
Enfin, die vier man trokken ongedeerd
terug (zalig paskwil) en de luitenant ver
zamelde zijn manschappen tot een flank
colonne en marcheerde zonder ver
binding te houden met de hem volgende
hoofdtroep met loffelijke voortvarend
heid op het, gefingeerde, convooi los.
De hoofdtroep marcheerde echter ,,en
tirailleur" met een sectie in reserve, den
driftigen luitenant achterna.
Uiteenboschrand, voor den compagniescommandant
niet waar te nemen doch voor zijn ver
bindingsrotten, doorzoekingspatrouiles of
claireurs, zoo hij die had uitgezonden,
wel kwam echter een dekkingscom
pagnie van het convooi te voorschijn
en nam op dertig meter afstand den
luitenant onder vuur. Deze trok zich van
dat vuren in den rug echter niets aan
en liet zijn afdeeling naarstig
doormarcheeren. Door zooveel hardnekkigheid
verbluft bleef den vijand niets over dan
af te druipen en even later den niets ver
moedenden compagniescommandant op
een afstand van twintig meter onder
vuur te nemen. In het geanimeerd
vuurgevecht, dat daarna ontbrandde", werd
deze ruimte tusschen de wederzijdsche
tirailleur-linies nog gereduceerd!
In oorlogstijd zou het verloop der ge
beurtenissen niet anders zijn, tenzij de
soldaten, uit zucht naar zelfbehoud, of
uit innerlijk strategisch instinct zélf ver
standiger zouden zijn. Van de leiding
schijnt mij niet veel te verwachten en
het verbeterd inzicht moet dus van de
miliciens zelf komen. Doch dan moet
de natuur (en het verstand!) sterker zijn
dan de leer"!
Dat de ambitie voor dergelijke oefe
ningen bij ontwikkelde, beschaafde
menschen niet groot is, ligt voor de hand,
doch wanneer men op de, toch inderdaad
onontbeerlijke, belangstelling der mili
ciens prijs stelde, ware hier door inte
ressante en niet steeds mislukkende oefe
ningen zeker iets te bereiken geweest.
De soldaten moeten, zoo mogelijk,
niet alleen met hun lichaam, maar ook
met hun hoofd deelnemen aan de oefe
ningen, die niet zoo ingewikkeld zijn, dat
een mensen met wat gezond verstand ze
niet kan begrijpen.
De beschaafden moesten worden
geinstrueerd om een waarlijke leiding te
kunnen nemen.
Onze aanvoering deugt niet, en dat is
de reden van de naam, die ons leger
heeft.
H. VAN W.
* 9 *
Het Middelbaar
Onderwijs
Een Paedagogische Hoogeschool
Aan mijn slotartikel gekomen, dien ik
even op te merken, dat ik van een alge
meen weekblad als dit niet te veel plaats
mocht vergen voor n onderwerp hoe
belangrijk en urgent het ook zij en dat
ik mijn oorspronkelijke opstellen zeer heb
moeten besnoeien.
Zoo laat ik ook hier eenige beschouwingen
weg over de vraag, wat wél, wat misschien
niet met paedagogische studie (of beter: vor
ming) te bereiken zou zijn.
Evenzoo blijft het vraagstuk van zijn
sociologische zijde onbesproken.
En ten slotte laat ik in de pen een over
zicht, hoe 't met de paedagogiek aan
Europeesche en Amerikaansche universiteiten
gesteld is. Zij, die op de hoogte zijn, zullen
gaarne erkennen, dat wij in dit opzicht
relatief en absoluut ten achter zijn. Bekwame
koppen zijn er bij ons genoeg; de overheid
doet niets.
Is het evenwel zoo moeilijk, die achter
lijkheid in te halen en met forschen tred
weer in het eerste gelid te komen ? De
evolutie van onzen tijd dringt ons immers
toch van vele zijden tot psychologische en
paedagogische studie.
Is het volstrekt noodzakelijk, dat die evo
lutie zich in Nederland als een
schoorvoetenden sukkelgang afspiegelt ? Waarom mag
het geen krachtig, zelfbewust
voorwaartsgaan zijn ?
Dit laatste nu, bestaat m.i. niet daarin, dat
de overheid druppelsgewijze dan hier, dan
daar aan elke Universiteit een professor in
de paedagogiek benoemt, maar en dit is
het kernpunt der redeneering n Univer
siteit bij voorbaat aanwijst, om daar alle
paedagogisch onderzoek en onderwijs te
concentreeren. Er behoort aan n Universiteit
een paedagogische faculteit te worden ge
sticht op zoo ruim mogelijke schaal en deze
kan wellicht de grondslag worden voor een
latere Paedagogische Hoogeschool.
In een der vorige artikels (II) werd er aan
herinnerd dat de Universiteit voor nagenoeg
vier vijfden een vormschool voor geleerden
is. Welnu, in die omgeving past de paeda
gogiek vrij slecht, want een paedagoog is
niet in de eerste plaats een geleerde, maar
een man van de daad. Hij heeft wel veel
' kennis en wetenschap noodig, maar niet als
! liefhebberij of als doel, doch om er een
kunstig, wel bezonnen gebruik van te maken.
i Tot welke faculteit zou de paedagogiek
dan ook te brengen zijn? Noch geheel tot
de faculteit der wis- en natuurkunde, al
i volgt zij in nieuweren tijd de methode
der biologie, noch tot die der geneeskunde,
al zijn schoolhygiene en studie van het ab
normale kind voor haar belangrijke vakken,
noch tot die der letteren en wijsbegeerte, al
wordt ze steeds in dezen hoek geplaatst en
al contamineert haar gebied dat der wijs
begeerte en psychologie, noch minder tot
die der rechtswetenschappen of theologie,
al hebben haar doelstellingen wijsgeerigen,
sociologischen en ethischen ondergrond. De
paedagogiek heeft van alle faculteiten iets
te leeren, maar behoort tot geene; haar
houding is een geheel andere. Haar onder
te brengen onder eene faculteit zou zijn:
haar in een zekere richting verwringen en
vereenzijdigen.
Wat zouden vier universiteiten beteekenen,
met elk n a twee leerkrachten in de pae
dagogiek, zooals thans in Duitschland en
elders? Dit, dat de student zich op het groote
terrein wat zou kunnen oriënteeren. Maar
het studievak zou bij den geest van ons
huidig academisch onderwijs een bijvak
blijven om welks beteekenis men eenigszins
het recht heeft de schouders op te halen.
Vooral als men er weer een examenvak van
ging maken, en de toekomstige leeraar ten
slotte volstaan kon, er een boekje van 160
bladzijden over na te lezen.
Daartegenover acht ik het volstrekt nood
zakelijk, dat de paedagogie in het middelpunt
der belangstelling van eiken toekomstigen
docent kome te staan gedurende een jaar of
twee, drie, dat hij een naar jaar lang zich
innig vertrouwd maakt met de zér talrijke
en moeilijke, voor onze samenleving, voor
de vorming van ons geheele volk hoogst
belangrijke problemen der opvoedkunde.
In het derde artikel somde ik eenige
voordeelen op, die n technische H. S. had
boven een verbrokkeling van liet technisch
onderwijs over 4 universiteiten. Dit alles
geldt juist zoo voor de paedagogiek. Boven
dien, het is een zeer uitgebreid wetensveld,
dat n a twee menschen in 't geheel niet
aankunnen. (Aan de Columbia-Universiteit
telt men er een 30 a 40.) En ten-slotte
vergete men niet, dat de opvoedingsleer geen
schotel is, die kant en klaar kan opgediend
worden, maar een nog te bereiden spijs,
waarvan de ingrediënten voor een groot deel
nog moeten verzameld en geschift worden.
En dit kan natuurlijk beter door een 8 a 10-tal
samenwerkende, den arbeid verdeelende
krachten geschieden dan door 4 maal l a 2
personen, die alles bijna alleen zouden
moeten doen.
Er zullen zijn, die dit beamen, maar tevens
de neiging voelen, iemand uit te lachen, die
verwacht, dat het behoudzieke,
kat-uit-denboom-kijkerige Nederland tot zoo iets te
brengen zou zijn.
Daarom waag ik een poging, de mogelijk
heid, de betrekkelijke eenvoudigheid van de
oplossing aan te toonen.
In de literatuur over ons Hoogcr Onderwijs
dan, vindt men de telkens terugkeerende
opmerking, dat 4 universiteiten te veel zijn
voor ons kleine land.
Het is duur, het is onnoodig, de toestand
drukt op gewenschte hervormingen en aan
vullingen. Hoewel niet alle, zijn de meeste
hoogescholen in het buitenland grooter. Con
centratie ware gewenscht voor de weten
schap, voor de arbeidsverdeeling der
hoogleeraren. Hier en daar wordt beweerd, dat
voor de bezetting van sommige leerstoelen
wellicht 2, maar zelden 4 eminente krachten
in ons land zijn aan te wijzen, enz.
Daartegenover staan dan de plaatselijke
belangen, de tegenwerping van schrielheid
en de verwijzing naar de roemrijke ver
ledens' der bedreigde inrichtingen.
Het zou wel interessant zijn al deze
nieeningen en tegeniiieeningen in hun historisch
verband achter elkaar te plaatsen. Hier kan
ik slechts datgene doen, wat men bij een
plat steentje ziet, dat over 't water geketst
wordt: een paar punten aan de oppervlakte
aanraken.
In 1842 leest men al in een anonieme,
maar destijds de aandacht trekkende bro
chure Bezuiniging": Men heeft menigmaal
gesproken dat drie Lands-Acadcmiën en ver
scheidene Athenaea voor ons kleine land te
veel, en de onkosten voor den Staat te groot
waren". De schrijver is een geneeskundige
en beschouwt de zaak alleen van dit stand
punt; zijn wenscheii gaan daarheen, alle
Hooger Onderwijs het liefst op n punt te
concentreeren: Amsterdam.
Dit is ook professor Opzoomer's voorstel
geweest in 1849; maar hij koos: Utrecht.
Die eerste brochure, schijnt het, heeft de
sluizen geopend voor allerlei pro- en contra
geschriften.
In 1868 zegt prof. Land in zijn doorwerkte
brochure: Ons Hooger Onderwijs, dat voor
een bevolking van drie millioen eene enkele
nationale akademie zeker voldoende" zou zijn
wanneer men op een overweldigende meer
derheid van onbevooroordeelde, boven lei
en baatzucht verhevene leeraren rekenen
mogt". Maar daarop meent hij niet te
mogen rekenen; hij vreest voor ongunstige
invloed van officieel gezag, voor weten
schappelijk pausdom." Toch wenscht hij,
dat men zich bij de komende wet de handen
vrij zon houden om mettertijd tot de op
heffing van eene of twee hoogescholen over
te gaan."
Beter dan een kwijnende universiteit zou
dan een bloeijende landbouw- en
veeartsenijakademie der provincie Groningen te stade
komen."
[Dit voorstel is dus reeds 44 jaar oud en
nog steeds promoveeren onze landbouw
kundigen in Duitschland en Zwitserland].