De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1913 5 januari pagina 2

5 januari 1913 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND "5 Jan. '13. - Nb. 7854' ""' Tegen de opheffing van Groningen, die "ióen aajjrdèorde:>vas, werd hevig geptotestéerd in' adressen, courantenartikelen 'en brochures. Bij de" kamerdebatten over de H. O.-wet in 1876 meesmuilden dan ook wel eenige leden over het overbodige van drie of .zelfs van twee universiteiten," maar ern stige pogingen tot afschaffing werden niet niet gedaan. Een geheel andere raad was kort daar voor geopperd door Mr. C. Pijnacker Hordijk in een brochure Nederlands behoefte aan meer dan eene Hoogeschool." ' , Wel wenschte hij minstens ne groóte universiteit,"die gelegenheid geve tot meer in bijzonderheden afdalende studie." Maar daarnaast, of liever daaronder, werden athenaèa en kleinere universiteiten gewenscht voor de eerste vorming der studenten, voor het leggen der breede grondslagen." Zijn plan lijkt dus ie'ts op het Amerikaansche systeem, waarin op het algemeen vormende college de, meer vak-studie of specialisatie beoogende, universiteit volgt. Maar ook van dit plan is niets gekomen; men heeft hier de Duitsche inrichting der Un. in hoofdzaak gevolgd. ,Men zou zich . echter vergissen, als men meende, dat in de Duitsche landen algemeene tevredenheid heerschte met de inrichting der Hopgescholen. Ook daar vraagt men zich af, of de Un. niet te veel opleidt voor privaat docent. Er zijn nu eenmaal menschen met studie-koppen en menschen zonder studie-koppen,maar welke laatsten belangrijke maatschappelijke functies te vervullen heb ben. Worden die functies niet te veel aan zich zelf overgelaten, bij onze steeds socialer en technischer wordende samenleving? Zoo wilde, om iets te noemen, de geoloog Fuchs (1900) alleen de grootere universiteiten als centra van wetenschap ausgestaltet" heb ben, terwijl de provinciale universiteiten meer het karakter van vakscholen zouden krijgen. Soortgelijke voorstellen, die veelal op een splitsing neerkomen tusschen weten schap en vakbelang zijn meer gedaan. Misschien gaat het dien weg in Duitschland op. Een eerste stap was het Instituut van:Dahlern. Vooreen universiteit, die alleen de wetenschap dient is het College de France het classieke voorbeeld. Ook in Amerika is reeds sedert langen tijd sprake van een groóte Staats Universiteit in dezen geest te Washington. En hoe zou 't met ons land gaan ? Zou het zoo geheel onmogelijk zijn, dat over... een eeuw of zoo, Amsterdam ons algemeen wetenschaplijk centrum was, terwijl Gronin gen, Leiden en Utrecht Hooge Scholen vorm den, elk voor een goed sluitenden kring van vakbelangen ingericht ? Men houde mij deze onderstelling ten goede; ze staat slechts in zeer los verband met de kern van deze opstellen. Men kan dit mal of onwenschelf'k vinden en wellicht toch met 't volgende meegaan.... Het voortgeketste steentje springt dan weer over een aantal jaren heen en belandt in onzen eigen tijd. Ook daar vindt men telkens weer dezelfde opmerking. In No. 1795 van dit Weekblad vraagt de redactie zeer na drukkelijk : waarom moeten wij vier uni versiteiten hebben ? Waarom moeten, vlak naast elkaar, in betrekkelijk kleine steden: Utrecht en Leiden, studentengeneraties wor den gekweekt als in te lauwe broeikassen, waar gevaar is voor schimmel ? ? Wij hopen, dat er nog eens een regeering moge komen, waarin voldoende democratisch inzicht aanwezig is om de Universiteit van het tot wereldstad wederom opgroeiende Amsterdam tot eene Rijksinstelling te maken, haar te verheffen jtot het aangewezen cen trum van het Nederlandsen Hooger Onder wijs, en minstens n der in Utrecht en Leiden gevestigde hoogescholen op te heffen...." In een rectorale rede zegt prof. Winkler, Feuilleton fiiHiiiiiiiiMiiiiiiiiniiiiiiMmimiiiiMiiii Prinses Pauline DOOR J. P A B S T (Slot) Zondag was een verdrietige dag voor Paulientje: dan kwamen de groóte kinderen thuis: het dwergje werd op de tafel gezet en ze deden haar allerlei malle vragen om te zien wat ze zeggen zou. Ze was bang voor hen, maar ze durfde 't niet te toonen en beantwoordde met een strak gezichtje hun vragen. De anderen gierden 't uit om haar hoog, neuzig stemmetje. Eigenlijk was 't kind voor iedereen bang: alleen bij moeder voelde ze zich veilig en rustig. Na moeder, hield ze 't meest van 't witte konijn, dat ze van haar peetoom had gekregen. Het konijn had een groóte zwarte vlek over den neus, alsof hij zich gebrand had en hij heette dan ook Brandneus. De heel-lange witte haren van zijn snor en zijn wenk brauwen stonden als een stralenkrans om zijn snoetje. Paulientje kon zich niet zat zien aan zijn zachte, gladde pels, aan zijn vuurroode oogen en aan zijn opstaande, donker-grijze pels. Uren lang zat ze voor zijn hokje te kijken naar't grappig optrekken van zijn neus alsof hij altijd iets vies rook en naar 't gekwabbel van zijn gespleten onderlip als hij at. Op een dag kwam Trina van den molen bij Jenny en vroeg haar met 'n geheimzinnig gezicht of ze graag zou hebben, dat Paulientje groeide. Ja, natuurlijk, als dat maar kon." Dat kan! dat kan! Hebt u nooit gehoord van genezing door 't gebed, juffrouw Mulder? Moeders been dat vijf jaren lang open is geweest, werd er door genezen." Alleen door bidden?!" Alleen door bidden." Dan begin ik voort," zei Jenny. Maar Trina glimlachte beschermend. Dat zou niks geven, dat kunnen alleen de uitver korenen zooals ik." Dus jij zou dat kunnen?" Sekuur. Als d'r maar aan gelooft!" 't Kost vijftig cent per gebed, juffrouw. En niemand mag er van weten, anders gaat 't niet." Sinds dien kwam Trina iederen dag door 't achterdeurtje van de schuur binnen. Dan nam ze Pauline op schoot en keek haar onafgebroken aan, terwijl ze voortdurend fluisterend de lippen bewoog, 't Bleef dood stil en men hoorde niets dan 't krakerig genibber van Brandneus op zijn brosse dat 't yoor een universiteit in een stad met de beteekenis van Amsterdam ge wenscht ware, dat er minstens een 2500 studenten het onderwijs votgden. Professor zegt wel niet, dat daarvoor n of twee andere universiteiten' moeten opgeheven worden, maar men vraagt zich onmiddellijk af: Waar moeten die 1500 man aanvullings troepen vandaan komen, tenzij van Leiden, Utrecht of Groningen? In het voorloopig verslag der Tweede Kamer (Telegraaf 23 Nov.) leest men: Enkele leden meenden, dat aan n der universi teiten de theologische faculteit zeer wel kon worden opgeheven." Genoeg daarvan. Mijn streven is het slechts de noodzakelijkheid eener paedagogische faculteit te accentueeren. Alle andere hervormingsplannen konden onvermeld blijven, wanneer ik niet verdacht behoefde te zijn op de tegenwerping dat in ons land de middelen daartoe zouden ont breken (!) Welnu als van die zijde de voor naamste bezwaren komen, laat men dan de theologische of (en) de juridische faculteit(en) aan die eene hoogeschool opheffen. Het budget blijft dan ongeveer op dezelfde hoogte, slechts zeer enkele persoonlijke be langen kunnen worden geschaad en de dan bijeenzijnde 4 faculteiten: geneeskunde, paedagogiek, wis- en natuurkunde, letteren en wijsbegeerte zullen een behoorlijk geheel vormen, waarvan de deelen elkaar zullen schragen en aanvullen. Zulk een inrichting zou op den duur het karakter van een Paeda gogische Hoogeschool kunnen aannemen. Dit karakter zou haar m. i. ten goede komen. Weegt het financieel bezwaar minder, dan is natuurlijk een gewone Universiteit plus een paedagogische faculteit evenzeer denkbaar en ook zeer aanbevelenswaard. Ik gaf in het derde artikel een opsomming (aan de hand van anderen) wat aan zulk een paed. fac. vereenigd behoorde te zijn. Meer in details te treden gaat niet aan. Wel diene nog deze opmerking, dat den studenten de keuze eener Universiteit gedurende de eerste 3 of 4 jaren natuurlijk vrij blijft, maar dat hun, die leeraar wenschen te worden daarna het volgen van l, 2 of 3 jarigen cursus aan de paed. fac. verplichtend gesteld moet worden". Deze theoretische studie ga gepaard met oefeningen in de praktijk aan daartoe aan te wijzen onderwijs-inrichtingen. Dan blijft nog een vraag over: Welke Universiteit komt voor de paed. fac. het meest in aanmerking? Daar het hier een volksbelang geldt, zal het ook een Rijks universiteit moeten zijn. Nu is Groningen voorbestemd een landbouw-faculteit te krij gen, waardoor dus Utrecht en Leiden over blijven. Utrecht schijnt het verkieslijkst als grootste der beide steden en centrum des lands. De paed. faculteit (of Hoogeschool) kan nog voor vele andere doeleinden dienstbaar gemaakt worden, dan om alleen leeraars voor hun taak te bekwamen. Ze zou in de eerste plaats de kweekschool kunnen voorzien van leeraars in de paeda gogiek en andere vakken. Ze zou verder de Lagere School op allerlei wijzen kunnen dienen. Ze zou wellicht voor een deel de oplei ding kunnen geven aan het zich steeds uitbreidende personeel der veelsoortige op voedingsgestichten voor spraakgebrekkigen, achterlijken, abnormalen enz. Ze zou den ambtenaren voor de Inspectie en de wethouders, tenminste in groóte ste den, een doelmatige voorbereiding kunnen verschaffen. Ze zou ten slotte het aangewezen lichaam zijn om aan regeering, gemeenten en parti culieren haar adviezen te schenken, waaraan deze zich nauwelijks zouden kunnen ont trekken. Alleen zulk een lichaam zal in staat zijn het Onderwijs in 'zijn geheel te over zien en de hervormingen aan te geven. koolbladen. Die uren waren een marteling voor 't kind want ze was doodsbang voor Trina. Na 'n week verzette 't zich. Ik bid zelf iederen dag dat ik net zoo'n bochel word als jij, Trina." Trina keek haar kwaadaardig aan en zei wit van drift: Ik heb geen bochel, jou bleeke spinnekop! Maar jij bent 'n leelijke dwerg en je zal wel gauw dood gaan ook voor je straf. Pas maar op: de dood zit iederen nacht op de stukkende toren van 't kerkhof en als 't volle maan is, komt ie je 's nachts halen. Maar in den hemel kom je niet, want van 'n dwerg kan onze Heertje geen engel maken." Ze gaf met haar lange, beenderige hand Paulientje een mep om 't hoofdje, dat 't kind suizebolde en liep weg. 't Lange zwarte haar schudde als manen om haar hoofd. De arme kleine sliep dien nacht niet van angst en toen ze op den maanbelichten muur, de schaduw van een boomtak zag bewegen, dacht ze dat 't de arm van den dood was, die haar kwam grijpen en toen gilde ze zóontzettend, dat jennij niet anders dacht of ze had een zenuwtoeval. Ze klemde zich, steeds gillende, aan haar moeder vast. Pas een heelen poos daarna kon ze ver tellen wat Trina gezegd had en eindelijk sliep ze in Jenny's armen in. Maar Jenny bleef wakker, zich zorgvol afvragend wat er van 't kind moest worden, als zij er eens niet meer was. Oome Mier had 't immers ook al mee naar de kermis willen nemen! Zoolang zij leefde 7.011 't niet gebeuren, dat stond vast. Pauline was tien jaar toen haar moeder stierf. 'n Week later namen zuster Regina en oome Mier haar in een rijtuig naar de stad. Haar stoeltje, tafeltje en ledikantje alles ging mee. Trillend en niet een strak, bleek gezichtje zat ze in een hoek van 't rammelend' voer tuig gedrukt. In de stad hielden ze stil in een klein straatje, ze werd een hooge, steile trap opgedragen en in Regina's kamer ge bracht. Ziezoo," zei oome Mier," nou zal ons kippie z'n gouwe eitjes gaan leggen, maar eerst moet ik m'n kippie dresseeren, hee, Prinsesje?" ,,'k Wil Brandneus hebben," riep Pauline met zoo'n letterende stem, dat Regina er van opschrikte. Is 't niet precies 'n pop, die je tegen z'n maag drukt om 'm pé" te laten zeggen," lachte Mier, kijk 'ns, kindje, hier is 'n suikertje." Maar ze bleef roepen om Brandneus. D'r zal wel wat anders te doen zijn dan met konijnen te spelen." zei Regina streng. Morgen gaan we aan 't werk". Het vermoeden is bijna zekerheid," heeft een onzer meest bevoegden gezegd, dat de groóte nerveusheid van onze dagen voor een groot deel haar verklaring vindt in de overladjng der hersenen in de jeugd" (Dr. van Waijenburg). Er zou een heele bladzijde te vul len zijn met aanhalingen van menschen van het vak, die in dergelijken geest zich geuit hebben. De disposities voor nervositeit wor den door de school versterkt, bij elke vol gende gerferatie zullen de neurasthenie! gaan toenemen, als we op deze wijze voortgaan. We hebben hier te doen met een hollend paard ; men moet het bij den teugel grijpen. C. C. v. S. Sirius en Siderius, door FREDERIK VAN EEDEN. I. De Ouders. Amsterdam, W. Versluys. 1912. Het begin is bijzonder mooi, tegelijk sterk en fijn suggestief, zooals Van Eeden dat in zijn beste oogenblikken kan. Hij was gebooren teegen de eerste scheemering van een vroege zomeravond, in een kleine herberg. Het reegende zachtjens en buiten speelde een piano-orgel op den land weg. Een zwarte lijster zong tegelijk met het orgel, boven in den top van een dorren boom. De zon had maar even bloedrood onder een rood-bezoomde wolklaag doorgeflonkerd, doch had stellig gewenkt dat het goed was en er iets moois zou gebeuren. De maan kwam veel later, toen het al ge beurd was, en de reegen had opgehouden. Toen werd alles zeer stil, en het piano-orgel, met de Italiaansche man en vrouw, trok lang zaam naar de van verre gloorende stad." Met zoo schijnbaar eenvoudige, toevallige woorden roept de schrijver de tevreden lauwe stilte na den regen van een zomeravond voor ons op, waarin een verteedering van wee moed omgaat, vage belofte en vage spijt om wat met woorden niet nader te zeggen valt. De zoete droefenis en de ontspannen rust worden gevoeld in de beelden zelf niet min der dan in den tevreden val der korte, ge makkelijke zinnen. Na hetgeen voorafgaat en daarmee in verband, doet die kalme mededeeling: De maan kwam veel later, toen het al gebeurd was, en de reegen had opgehouden." plotseling voor ons een maanlandschap verschijnen in zijn klare gelatenheid. Maar dit is niet alles. Wij voelen ook het verloop van tijd na het eerste gebeuren," terwijl de zon onderging, de merel zong en het orgel speelde. En wij hooren zelfs het nadroppelen van den regen ... alles door de wijze, precies juiste rangschikking der juiste woorden in den op- en neergang van den (nog eens: schijnbaar) zoo kunstloozen volzin. Dat van Eeden een dichter is, heeft hij hiermede, en door zoovee! dat volgt, be wezen, indien zulk een bewijs nog noodig ware, en het zuiverst, minst gemengd genot van een boek als dit zal men uit dat dich terlijk verbeelden der natuur kunnen trekken. Er is, wat verder, de beschrijving van een morgenstemming aan de rivier, die ik niet nalaten kan ook nog over te schrijven. De zon stond op 't koomen, en een veld van roode wolvlokjes breidde zich omhoog tot aan 't zénith. De lucht was dik van zoete frissche geur, als heerlijk verkwikkend voed sel om te ademen. Een damp, stil en plechtig, dreef op de rustig en bedrijvig voorbij glij dende, glanzende vlakte van den vloed. De Nu brak er een vermoeiende tijd aan voor 't kleine ding. Regina had op zich genomen een galatoilet" voor haar te maken. Dat was gemakkelijker gezegd dan gedaan, ze was weinig geoefend in de naaikunst. Uren lang moest Pauline op de tafel staan passen. Zenuwachtig, dat 't haar niet lukte, duwde en rukte en draaide Regina haar om en om, ze knipte, spelde en paste 't papieren model ontelbare keeren. Toen knipte ze het na van voering en daarna van de stof zelf. Vooral met de mouwen, die ze altijd naar n kant knipte, had ze 't zoo te kwaad en alle naden van den rug trokken scheef. Sta dan toch recht, kind! is me dat 'n scheef figuur om voor te maken." Eindelijk toch was 't kunststuk voltooid : een sleep-japonnetje van hard-rose serge, smakeloos opgemaakt met randjes wit dons en van voren en coeur" uitgesneden. Toen begonnen de oefeningen voor 't gala kapsel, 'n Hoog kapsel moest 't worden met rollen en krullen, 't Leek Regina een heksen werk. Onhandig crepeerde ze 't fijne haar tot 't hopeloos in de war zat en vol knoopen. Ze kamde en borstelde in 't oneindige, wond telkens en telkens weer een lok op haar harde, houterige vingers zonder er een krul van te kunnen maken. Wel tienmaal moest ze de scheiding overdoen. Zenuwachtig maaide haar lange, magere neus om 't ge duldige hoofdje heen om 't beloop van de scheiding te zien. Kind, je hoofd is ook al scheef," zei ze dan. Maar ze gaf 't niet op en eindelijk lukte 't galakapsel. Als Pauline niet gepast of gekapt werd, zat ze op haar stoeltje voor 't raam en keek naar beneden in de straat, waar voortdurend zwarte ge daanten voorbijgingen. Meestal viel ze in slaap, doodop van 't lange staan-passen. Soms vroeg ze naar moeder. Moeder is dood," zei Regina, en dooie menschen komen niet terug, dat weet je toch wel." Pas 's avonds kwam oome Mier thuis. Dan werd ze uit 't bed gehaald en aan gekleed. Hij leerde haar buigingen maken en gracieus met de hand wuiven en zich waaien. Maar nu moet je net doen alsof je't heel prettig vindt en vriendelijk lachen. Kijk zoo!" hij grijnsde haar voor met zijn breeden mond. Kan je niet lachen? 'n prinsesje da niet lachen kan!?" Nou je 't zegt," riep Regina, ,,'k heb 't kind eigenlijk nog nooit zien lachen." Kom, kippie, lach dan! wacht, 'k zal je es kietelen." Gewillig trok ze met 't mondje en toen kwam op 't vermoeide, ouwelijke gezichtje een lachje, zódroef en pijnlijk, dat oome Mier haar in een spontane op welling van medelijden optilde en kuste. Ze is ook maar zoo klein, hee? maar ze wilgen aan den kant rilden nu en dan, hui verend van blijde ontwakenslust en deeden ' een zachte daauwregen neederruischen. Aan \ de overzij nvas het landschap wonderbaar verwaasd in de allerteerste tinten. Het huisje ' aan den oever, de bleek-groene voorjaarsboomen, het donzig struikgewas, donker spiegelend in het lichte water, de hooge, slanke poopelreien, fijn en onbeweegelijk vol doodelijkstille verwachting van het koomende heilige licht en de nieuwe jonge dag met zijn geheimvol gebeuren, dit alles was een zoo vreedevol en harmonieus tafe reel als de oude aarde zeldzaam geeft, een van haar sereene en blije momenten. Men zou het willen vasthouden en er iets mee doen, het omhelzen en kussen, het indrinken of er in versmelten. Van vér daar aan den overkant klonken de geruchten van een dorpje, waarvan men niets zag als een spits toorentje en een zachtblaauw recht omhoog-stijgend rookzuiltje. Hond-gebas, het geratel van een kar, eindelijk een klok die ernstig en beteekenisvol zes volle slagen bedachtzaam over de velden zond. Toen het kleine geklep van de matiene daarachter...." Dit is, dunkt mij, prachtig van evocatie, zonder inspanning of gedwongenheid, direct op het doel af. Zoo iets heeft zijn eigen waarde van schoonheid en er zijn dichters, die hun gansche leven niet meer of anders doen, dan zulke natuurstemmingen wekken... en er verdienstelijk om zijn. Maar Van Eeden wil natuurlijk meer dan dit, anders scheef hij geen heele geschiede nis. En het werd een verhaal, waarin het geen wij wonderen plegen te noemen innig verbonden is en op n plan gesteld met hetgeen wij werkelijkheid plegen te noemen. De auteur echter gaat met deze zienswijze en deze onderscheidingen allicht niet mede en beweert waarschijnlijk, dat deze historie werkelijkheid geeft, zijn werkelijkheid, en niets anders. Daar nu valt niet veel tegen te zeggen. Ieder ziet de werkelijkheid" op zijn manier en de vraag, bij een kunstwerk, is maar of het bijzondere zien van den kun stenaar ons behaagt, of ontroert. Is dit het geval, dan zijn wij dankbaar ook, of juist, voor den meest ongewonen kijk op 's werelds gebeuren, maar doet hij ons, in zijn ongewoonheid, niet aan, dan worden wij kriegel, primo omdat hij ons tot het vervelende feest noodde, maar vooral omdat hij ons onze eigen wereld een oogenblik verdonkert en klein maakt, terwijl hij beloofde haar te ver-schoonen. Ik vreeze nu zeer, dat de meeste, eenigszins intelligente, lezers deze historie van kleinen Sirius' ouders, op hun onfortuinlijke vlucht voor de vaderlijke macht en de politie (om van een bedrogen bruigom niet te spre ken) maar weinig ontroerend en zelfs ietwat kinderlijk zullen bevinden, om het rouw naastelkaar stellen van wat wij nu maar globaal phantaisie en werkelijkheid zullen heeten en vooral om den opzichtigen, bijna ruzie-achtigen toon, waarin Tacde's en Enna's lot gevallen, maar vooral hun ideeën, worden te boek gesteld. Of vergis ik mij, indien ik na den klaren eenvoud, de fijne arglooze objectiviteit van de natuurscènes, terstond iets polemisch voel komen in de monologen van Taede, iets honends en van partijkiezen in de botsingen van dat echtpaar met allerlei wereldsche machten ? De schrijver, zoo schijnt het, is het wel heel erg eens met zijn held en deszelfs gedragingen, waardoor wij, lezers, er van zelf toe komen al ware het maar als tegenwicht ons aan de zijde van het veracht publiek" te scharen. Dat wil zoo ons romantisch sentimentalisme: partij kiezen voor den zwakste, als wij zien, dat de auteur zijn machtige hand boven den held houdt uitgestrekt en hem verdedigt met woord en daad. Om een roman als kunstwerk te genieten moet goed leeren, dan wordt ze nog heel groot." Hij leerde haar bij stukjes de melodie van Die letzte Rose," door ze haar op een ocherina voor te blazen en dan zong zij 't na met haar doordringend, scherp-neuzig stemmetje. 't Is compleet 'n versleten fonograaf," vond Mieris. De hond in de kamer er naast begon dadelijk allerjammerlijkst te janken, aan alle kanten werd op deuren en muren geklopt." 't Is ook wel 'n trio om buikpijn van te krijgen," lachte Mieris en als hij lachte kon hij niet meer blazen. Hij pompte haar den Duitschen tekst van 't lied in, ,t was 'n geweldige inspanning voor Pauline, maar eindelijk kende ze de woorden. Nou goed kijken en net doen als ik, prin sesje;" hij nam een muziekblaadje in beide handen, bracht dat onder 't zingen naar voren en hield 't hoofd wat naar achteren. Bij de hooge toonen maakte hij schroevende beweginkjes met zijn lichaam en ging op zijne teenen staan, zooals hij chanteuses wel had zien doen. Met zijn zin voor humor en zijn talent voor nabootsen chargeerde hij zoo kostelijk, dat bij optreding zijn succes in slaande" zou geweest zijn. Gewillig, maar met een strak gezichtje, deed Pauline hem alles na met automatische beweginkjes, tot ze op was van slaap en vermoeidheid. Dat duurde zoo drie maanden. Op 'n avond kreeg ze 't galatoiletje aan en werd gekapt. Opgetogen stond Regina te kijken naar haar werk. Toen ging ze zelf voor den spiegel staan en maakte in haar steile, stroogele haar, met een verbogen plooiijzer, denkbeeldige krullen. Ze was hope loos onbehaaglijk en leelijk. Met haar smal en puntig gezicht deed ze aan een groóte mug denken. Haar leelijkheid verergerde ze nog door haar neiging zich op te schikken met kwikjes en strikjes, liefst hard rosc, haar lievelingskleur. Daarna kwam oome Mier binnen in zijn dienrok en witte das en met een scheiding in 't haar, zórecht en onberispelijk, om Regina te doen watertanden. Est ist erreicht," zei hij toen hij Pauline zag, nou ben je eerst recht 'n prinsesje!" Ze werd in een shawl gewikkeld en toen droeg hij haar de straat op. 'n Half uur later, wandelde ze aan de hand van oome over een groóte planken vloer, waar 't heel licht was. Bij een licht-blauw kanapeetje bleven ze staan en toen zei Mieris: buigen". Beduusd en verschrikt zag ze voor zich uit in de groóte ruimte met kransen van lichtbollen. Toen ontdekte ze de zee van nienschenhoofden en de hon derden oogen, die op haar gericht waren. Ze sloeg de handjes voor 't gezicht en begon hard te huilen. Verrast door dat onis dit eigenlijk niet de beste stemming, maar de auteur zelf heeft hier schuld aan. Wij wilden immers elke gedroomde realiteit, ook de meest barokke, gretig aanvaarden, doch dan moet de kunstenaar, die haar schiep, ook zijn. als God zelf, regenende over de Goeden, zoowel als over de Boozen.' Van Eeden echter wenscht, als Schepper, enkel over de Goeden te regenen en dat verdraaien wij,, dat is geen eerlijke schepping, zeggen wij, maar persoonlijke eigengerechtigdheid en sentimenteele zelfverhooging. En zijn ver haal wordt pp die manier een polemiek, waartegen wij ons al duchtig schrap stellen, nog vór wij zelfs weten waar de strekking heen is. Wat sakkerloot! AI die demonstratief aangedragen, honende critiek op het gewone en algemeene, al die exclusieve wijzigheden, dat profetisch vermaan, die gansche aposto lische houding... wij willen ze niet dulden maar scherp er tegen in als wakkere paladijnen van de burgerlijke orde en het historisch gewordene" ook, en vooral als vurige aan hangers van het soliede geloof, dat elk behoorlijk touw twee einden moet hebben... Oef, zullen wij wel... ? Wij kennen Van Eeden al zoo lang en wij hebben hem ten allen tijde zér be wonderd, om zijn heldere en teere verbeel ding, om zijn slagvaardig vernuft en zijn geestigheid. Hij is ons een dichter van groóte waarde en niets van wat dit woord aan ontzaggelijke beteekenis bevat, zal men aan Van Eeden willen ontzeggen. A ses heures is ook hij de verklaarde Ziener des levens, de Bevroeder en Onderscheider van nog ongeweten werkelijkheid, die zijn zachte maar duidelijk klinkende stem dan voor ons tracht te vertolken in vaak indrukwekkende geluiden. Maar het schijnt wel of Van Eeden, de dichter, de groot-onbewuste, de goddelijknaïeve, soms gehinderd en vervloekt wordt door dien anderen Van Eeden, die zijn op leiding ontving in de zalen der tamelijk materialistische wetenschap, of het nuchter verstandelijke, de gewoonte der empirische methode zich maar kwalijk verbinden wil met dat hoog en zuiver algemeene, dat des dichters is, en hij met niemand, allerminst met zichzelven, vrede vinden kan. Het is hem dan niet duidelijk wat de verstandelijke ge leerde dient uit te maken en wat dichters gebied is. Hij schijnt het een met het ander te verwarren en het gevolg is, dat hij hopeloos ronddwaalt in een doolhof van, zou men zeggen, zelf geschapen verwarringen, van denkingen, waar de poëet zijn weg niet vindt, van fijne gevoelens, waar de geleerde zich ruw doorheenslaat, alles ten slotte zeer tot detriment van Van Eedens merkwaardige en groot aangelegde persoonlijkheid. Indien het anders ware, zou hij dan begeeren altijd weer dezelfde problemen" in zijn boeken te verwerken"? De strijd van idealisme en werkelijkheid, van gemeenschaps- en individueele moraal, de vraag van 's menschen zedelijke verantwoordelijkheid, de bevestiging of ontkenning van het bestaan van een meer of min persoonlijken God ? Altijd diezelfde vragen, en zoover ik zie, dezelfde oplossing of onopgelostheid! Mis schien ook heb ik dit mis. Misschien ont wikkelt zich deze schrijver in de richting van een hem zelf steeds meer bevredigende oplossing dier levensproblemen. Indien dit zoo is, mag men hem er geluk mee wenschen en hopen, dat zijn kunstverbeeldingen er meer levensvol door zullen worden. Mér levend dan het boek, dat hij ons hier toont. Want het criterium n van zijn eindelijk gewonnen vrede n van zijn volbloeid kun stenaarschap, waarin die vrede zich spiegelt, zal onweersprekelijk dienen te zijn, dat hij ons een realiteit toont, geaard en geordend als hij wil, maar waarin het goede en het slechte elk hun eigen waarde en recht hebben, zonder in elkaar op te gaan. Dan, maar ook dan eerst, heeft zich de wezenlijke, bespottelijke geluid, ging een daverend gelach in de zaal op. Ze nam de handen van 't gezicht weg, hield in eens op met huilen en staarde -naar den grond. Buigen," riep oome Mier weer, maar ze verroerde zich niet, ze stond er als versteend. Toen voerde hij haar aan de hand weg. Hij praatte heel aardig en zacht met haar, zei, dat ze straks weer naar binnengingen en als ze mooi boog en goed zong, dan zou hij morgen Brandneus voor haar gaan halen. Weer gingen ze over 't tooneel en hij liet haar op 't canapeetje zitten. Onder wijl praatte hij tegen 't publiek: Heeren en dames, mag ik u voorstellen de bekoor lijke Prinses Pauline, de kleinste jonkvrouw van de wereld. Ze is oud 24 jaar, ze is hoog 74 cM., breed 26 cM. en diep ja, als ik dat maar wist, zou ik u haar inhoud kunnen meedeelen. Maar wel kan ik u ver tellen, dat ze mér eet dan ik en mér wét dan ik, want ze spreekt alle talen zonder ze ooit geleerd te hebben en ze leest de moeilijkste boeken zonder er bij in slaap te vallen. Ook heeft de natuur fiaar begaafd met een glashelder sopraangeluid, zooals u nu zult hooren." Het kind hoorde niets van die fantastische nonsens, ze zat met de handjes gevouwen en de oogen dicht. Ze dacht aan Brandneus, die morgen bij haar zou zijn. Oome Mier gaf haar 't muziekblad in de hand en begon met zijn rug naar 't publiek op de ocherina mee te blazen. Toen klonk 't onmenschelijke, starre en neuzige geluid door de zaal: menige toehoor der bracht zich verschrikt de hand naar 't oor. Zonder 't zélf te weten, deed ze er de mimiek bij, die haar was ingepompt. Toen 't uit was, kwam er zoo'n klaterend geluid uit de zaal, dat ze angstig naar oome Mier toeliep. Die voerde haar terug en zei: buigen, denk aan Brandneus." Daarna zong ze het lied nog eens. Wer kelijk liet Mier den volgenden dag door een bode, Brandneus in zijn hokje van de tol halen, 't Was roerend te zien, hoe Pauline, bleek van verrukking, het konijn tegen zich aandrukte en kuste op zijn slappen neus. Regina zag 't vol afgrijzen aan : ze was bang voor alle dieren. Nu had Pauline een speelkameraadje en als Regina er niet was, praatte ze tegen Brandneus over vroeger: over de tol en weet je nog wel, moeder, die zoo lief voor ons was?" lederen avond kreeg ze 't galatoiletje aan en ging met haar oom en haar zuster naar 't café-chantant; en iederen avond dreigde Regina: Goed doen, hoor, anders koken we soep van je mormelkonijn." Pauline boog diep en zong zoo hard ze maar kon, want gold 't niet het leven van Brandneus? Helaas, haar geluk duurde niet lang. Op

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl