Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
"5 Jan. '13. - Nb. 7854' ""'
Tegen de opheffing van Groningen, die
"ióen aajjrdèorde:>vas, werd hevig
geptotestéerd in' adressen, courantenartikelen 'en
brochures. Bij de" kamerdebatten over de
H. O.-wet in 1876 meesmuilden dan ook wel
eenige leden over het overbodige van drie
of .zelfs van twee universiteiten," maar ern
stige pogingen tot afschaffing werden niet
niet gedaan.
Een geheel andere raad was kort daar
voor geopperd door Mr. C. Pijnacker Hordijk
in een brochure Nederlands behoefte aan
meer dan eene Hoogeschool." ' ,
Wel wenschte hij minstens ne groóte
universiteit,"die gelegenheid geve tot meer
in bijzonderheden afdalende studie." Maar
daarnaast, of liever daaronder, werden
athenaèa en kleinere universiteiten gewenscht
voor de eerste vorming der studenten, voor
het leggen der breede grondslagen."
Zijn plan lijkt dus ie'ts op het Amerikaansche
systeem, waarin op het algemeen vormende
college de, meer vak-studie of specialisatie
beoogende, universiteit volgt. Maar ook van
dit plan is niets gekomen; men heeft hier
de Duitsche inrichting der Un. in hoofdzaak
gevolgd.
,Men zou zich . echter vergissen, als men
meende, dat in de Duitsche landen algemeene
tevredenheid heerschte met de inrichting
der Hopgescholen. Ook daar vraagt men
zich af, of de Un. niet te veel opleidt voor
privaat docent. Er zijn nu eenmaal menschen
met studie-koppen en menschen zonder
studie-koppen,maar welke laatsten belangrijke
maatschappelijke functies te vervullen heb
ben. Worden die functies niet te veel aan
zich zelf overgelaten, bij onze steeds socialer
en technischer wordende samenleving? Zoo
wilde, om iets te noemen, de geoloog Fuchs
(1900) alleen de grootere universiteiten als
centra van wetenschap ausgestaltet" heb
ben, terwijl de provinciale universiteiten
meer het karakter van vakscholen zouden
krijgen. Soortgelijke voorstellen, die veelal
op een splitsing neerkomen tusschen weten
schap en vakbelang zijn meer gedaan.
Misschien gaat het dien weg in
Duitschland op. Een eerste stap was het Instituut
van:Dahlern. Vooreen universiteit, die alleen
de wetenschap dient is het College de France
het classieke voorbeeld. Ook in Amerika is
reeds sedert langen tijd sprake van een
groóte Staats Universiteit in dezen geest
te Washington.
En hoe zou 't met ons land gaan ? Zou
het zoo geheel onmogelijk zijn, dat over...
een eeuw of zoo, Amsterdam ons algemeen
wetenschaplijk centrum was, terwijl Gronin
gen, Leiden en Utrecht Hooge Scholen vorm
den, elk voor een goed sluitenden kring van
vakbelangen ingericht ?
Men houde mij deze onderstelling ten
goede; ze staat slechts in zeer los verband
met de kern van deze opstellen. Men kan
dit mal of onwenschelf'k vinden en wellicht
toch met 't volgende meegaan....
Het voortgeketste steentje springt dan weer
over een aantal jaren heen en belandt in
onzen eigen tijd. Ook daar vindt men telkens
weer dezelfde opmerking. In No. 1795 van
dit Weekblad vraagt de redactie zeer na
drukkelijk : waarom moeten wij vier uni
versiteiten hebben ? Waarom moeten, vlak
naast elkaar, in betrekkelijk kleine steden:
Utrecht en Leiden, studentengeneraties wor
den gekweekt als in te lauwe broeikassen,
waar gevaar is voor schimmel ? ?
Wij hopen, dat er nog eens een regeering
moge komen, waarin voldoende democratisch
inzicht aanwezig is om de Universiteit van
het tot wereldstad wederom opgroeiende
Amsterdam tot eene Rijksinstelling te maken,
haar te verheffen jtot het aangewezen cen
trum van het Nederlandsen Hooger Onder
wijs, en minstens n der in Utrecht en
Leiden gevestigde hoogescholen op te
heffen...."
In een rectorale rede zegt prof. Winkler,
Feuilleton
fiiHiiiiiiiiMiiiiiiiiniiiiiiMmimiiiiMiiii
Prinses Pauline
DOOR
J. P A B S T
(Slot)
Zondag was een verdrietige dag voor
Paulientje: dan kwamen de groóte kinderen
thuis: het dwergje werd op de tafel gezet
en ze deden haar allerlei malle vragen om
te zien wat ze zeggen zou. Ze was bang
voor hen, maar ze durfde 't niet te toonen
en beantwoordde met een strak gezichtje
hun vragen. De anderen gierden 't uit om
haar hoog, neuzig stemmetje. Eigenlijk was
't kind voor iedereen bang: alleen bij moeder
voelde ze zich veilig en rustig. Na moeder,
hield ze 't meest van 't witte konijn, dat
ze van haar peetoom had gekregen. Het
konijn had een groóte zwarte vlek over den
neus, alsof hij zich gebrand had en hij
heette dan ook Brandneus. De heel-lange
witte haren van zijn snor en zijn wenk
brauwen stonden als een stralenkrans om
zijn snoetje. Paulientje kon zich niet zat
zien aan zijn zachte, gladde pels, aan zijn
vuurroode oogen en aan zijn opstaande,
donker-grijze pels. Uren lang zat ze voor
zijn hokje te kijken naar't grappig optrekken
van zijn neus alsof hij altijd iets vies rook
en naar 't gekwabbel van zijn gespleten
onderlip als hij at.
Op een dag kwam Trina van den molen
bij Jenny en vroeg haar met 'n geheimzinnig
gezicht of ze graag zou hebben, dat Paulientje
groeide.
Ja, natuurlijk, als dat maar kon."
Dat kan! dat kan! Hebt u nooit gehoord
van genezing door 't gebed, juffrouw Mulder?
Moeders been dat vijf jaren lang open is
geweest, werd er door genezen."
Alleen door bidden?!"
Alleen door bidden."
Dan begin ik voort," zei Jenny. Maar
Trina glimlachte beschermend. Dat zou
niks geven, dat kunnen alleen de uitver
korenen zooals ik."
Dus jij zou dat kunnen?"
Sekuur. Als d'r maar aan gelooft!"
't Kost vijftig cent per gebed, juffrouw. En
niemand mag er van weten, anders gaat 't
niet."
Sinds dien kwam Trina iederen dag door
't achterdeurtje van de schuur binnen. Dan
nam ze Pauline op schoot en keek haar
onafgebroken aan, terwijl ze voortdurend
fluisterend de lippen bewoog, 't Bleef dood
stil en men hoorde niets dan 't krakerig
genibber van Brandneus op zijn brosse
dat 't yoor een universiteit in een stad
met de beteekenis van Amsterdam ge
wenscht ware, dat er minstens een 2500
studenten het onderwijs votgden. Professor
zegt wel niet, dat daarvoor n of twee
andere universiteiten' moeten opgeheven
worden, maar men vraagt zich onmiddellijk
af: Waar moeten die 1500 man aanvullings
troepen vandaan komen, tenzij van Leiden,
Utrecht of Groningen?
In het voorloopig verslag der Tweede
Kamer (Telegraaf 23 Nov.) leest men: Enkele
leden meenden, dat aan n der universi
teiten de theologische faculteit zeer wel kon
worden opgeheven."
Genoeg daarvan. Mijn streven is het slechts
de noodzakelijkheid eener paedagogische
faculteit te accentueeren.
Alle andere hervormingsplannen konden
onvermeld blijven, wanneer ik niet verdacht
behoefde te zijn op de tegenwerping dat in
ons land de middelen daartoe zouden ont
breken (!) Welnu als van die zijde de voor
naamste bezwaren komen, laat men dan de
theologische of (en) de juridische
faculteit(en) aan die eene hoogeschool opheffen.
Het budget blijft dan ongeveer op dezelfde
hoogte, slechts zeer enkele persoonlijke be
langen kunnen worden geschaad en de dan
bijeenzijnde 4 faculteiten: geneeskunde,
paedagogiek, wis- en natuurkunde, letteren
en wijsbegeerte zullen een behoorlijk geheel
vormen, waarvan de deelen elkaar zullen
schragen en aanvullen. Zulk een inrichting
zou op den duur het karakter van een Paeda
gogische Hoogeschool kunnen aannemen.
Dit karakter zou haar m. i. ten goede komen.
Weegt het financieel bezwaar minder, dan
is natuurlijk een gewone Universiteit plus een
paedagogische faculteit evenzeer denkbaar
en ook zeer aanbevelenswaard.
Ik gaf in het derde artikel een opsomming
(aan de hand van anderen) wat aan zulk
een paed. fac. vereenigd behoorde te zijn.
Meer in details te treden gaat niet aan. Wel
diene nog deze opmerking, dat den studenten
de keuze eener Universiteit gedurende de
eerste 3 of 4 jaren natuurlijk vrij blijft, maar
dat hun, die leeraar wenschen te worden
daarna het volgen van l, 2 of 3 jarigen
cursus aan de paed. fac. verplichtend gesteld
moet worden". Deze theoretische studie ga
gepaard met oefeningen in de praktijk aan
daartoe aan te wijzen onderwijs-inrichtingen.
Dan blijft nog een vraag over: Welke
Universiteit komt voor de paed. fac. het
meest in aanmerking? Daar het hier een
volksbelang geldt, zal het ook een Rijks
universiteit moeten zijn. Nu is Groningen
voorbestemd een landbouw-faculteit te krij
gen, waardoor dus Utrecht en Leiden over
blijven. Utrecht schijnt het verkieslijkst als
grootste der beide steden en centrum des
lands.
De paed. faculteit (of Hoogeschool) kan
nog voor vele andere doeleinden dienstbaar
gemaakt worden, dan om alleen leeraars voor
hun taak te bekwamen.
Ze zou in de eerste plaats de kweekschool
kunnen voorzien van leeraars in de paeda
gogiek en andere vakken.
Ze zou verder de Lagere School op allerlei
wijzen kunnen dienen.
Ze zou wellicht voor een deel de oplei
ding kunnen geven aan het zich steeds
uitbreidende personeel der veelsoortige op
voedingsgestichten voor spraakgebrekkigen,
achterlijken, abnormalen enz.
Ze zou den ambtenaren voor de Inspectie
en de wethouders, tenminste in groóte ste
den, een doelmatige voorbereiding kunnen
verschaffen.
Ze zou ten slotte het aangewezen lichaam
zijn om aan regeering, gemeenten en parti
culieren haar adviezen te schenken, waaraan
deze zich nauwelijks zouden kunnen ont
trekken. Alleen zulk een lichaam zal in staat
zijn het Onderwijs in 'zijn geheel te over
zien en de hervormingen aan te geven.
koolbladen. Die uren waren een marteling
voor 't kind want ze was doodsbang voor
Trina. Na 'n week verzette 't zich. Ik bid
zelf iederen dag dat ik net zoo'n bochel
word als jij, Trina."
Trina keek haar kwaadaardig aan en zei
wit van drift: Ik heb geen bochel, jou
bleeke spinnekop! Maar jij bent 'n leelijke
dwerg en je zal wel gauw dood gaan ook
voor je straf. Pas maar op: de dood zit
iederen nacht op de stukkende toren van 't
kerkhof en als 't volle maan is, komt ie je
's nachts halen. Maar in den hemel kom je
niet, want van 'n dwerg kan onze Heertje
geen engel maken." Ze gaf met haar lange,
beenderige hand Paulientje een mep om 't
hoofdje, dat 't kind suizebolde en liep weg.
't Lange zwarte haar schudde als manen om
haar hoofd. De arme kleine sliep dien nacht
niet van angst en toen ze op den
maanbelichten muur, de schaduw van een boomtak
zag bewegen, dacht ze dat 't de arm van
den dood was, die haar kwam grijpen en
toen gilde ze zóontzettend, dat jennij niet
anders dacht of ze had een zenuwtoeval.
Ze klemde zich, steeds gillende, aan haar
moeder vast.
Pas een heelen poos daarna kon ze ver
tellen wat Trina gezegd had en eindelijk
sliep ze in Jenny's armen in. Maar Jenny
bleef wakker, zich zorgvol afvragend wat
er van 't kind moest worden, als zij er eens
niet meer was. Oome Mier had 't immers
ook al mee naar de kermis willen nemen!
Zoolang zij leefde 7.011 't niet gebeuren, dat
stond vast.
Pauline was tien jaar toen haar moeder
stierf.
'n Week later namen zuster Regina en
oome Mier haar in een rijtuig naar de stad.
Haar stoeltje, tafeltje en ledikantje alles
ging mee.
Trillend en niet een strak, bleek gezichtje
zat ze in een hoek van 't rammelend' voer
tuig gedrukt. In de stad hielden ze stil in
een klein straatje, ze werd een hooge, steile
trap opgedragen en in Regina's kamer ge
bracht.
Ziezoo," zei oome Mier," nou zal ons
kippie z'n gouwe eitjes gaan leggen, maar
eerst moet ik m'n kippie dresseeren, hee,
Prinsesje?"
,,'k Wil Brandneus hebben," riep Pauline
met zoo'n letterende stem, dat Regina er van
opschrikte.
Is 't niet precies 'n pop, die je tegen z'n
maag drukt om 'm pé" te laten zeggen,"
lachte Mier, kijk 'ns, kindje, hier is 'n
suikertje." Maar ze bleef roepen om Brandneus.
D'r zal wel wat anders te doen zijn dan
met konijnen te spelen." zei Regina streng.
Morgen gaan we aan 't werk".
Het vermoeden is bijna zekerheid," heeft
een onzer meest bevoegden gezegd, dat de
groóte nerveusheid van onze dagen voor een
groot deel haar verklaring vindt in de
overladjng der hersenen in de jeugd" (Dr. van
Waijenburg). Er zou een heele bladzijde te vul
len zijn met aanhalingen van menschen van
het vak, die in dergelijken geest zich geuit
hebben. De disposities voor nervositeit wor
den door de school versterkt, bij elke vol
gende gerferatie zullen de neurasthenie! gaan
toenemen, als we op deze wijze voortgaan.
We hebben hier te doen met een hollend
paard ; men moet het bij den teugel grijpen.
C. C. v. S.
Sirius en Siderius, door FREDERIK VAN
EEDEN. I. De Ouders. Amsterdam,
W. Versluys. 1912.
Het begin is bijzonder mooi, tegelijk sterk
en fijn suggestief, zooals Van Eeden dat in
zijn beste oogenblikken kan.
Hij was gebooren teegen de eerste
scheemering van een vroege zomeravond, in een
kleine herberg. Het reegende zachtjens en
buiten speelde een piano-orgel op den land
weg. Een zwarte lijster zong tegelijk met
het orgel, boven in den top van een dorren
boom. De zon had maar even bloedrood
onder een rood-bezoomde wolklaag
doorgeflonkerd, doch had stellig gewenkt dat het
goed was en er iets moois zou gebeuren.
De maan kwam veel later, toen het al ge
beurd was, en de reegen had opgehouden.
Toen werd alles zeer stil, en het piano-orgel,
met de Italiaansche man en vrouw, trok lang
zaam naar de van verre gloorende stad."
Met zoo schijnbaar eenvoudige, toevallige
woorden roept de schrijver de tevreden lauwe
stilte na den regen van een zomeravond voor
ons op, waarin een verteedering van wee
moed omgaat, vage belofte en vage spijt om
wat met woorden niet nader te zeggen valt.
De zoete droefenis en de ontspannen rust
worden gevoeld in de beelden zelf niet min
der dan in den tevreden val der korte, ge
makkelijke zinnen. Na hetgeen voorafgaat en
daarmee in verband, doet die kalme
mededeeling:
De maan kwam veel later, toen het al
gebeurd was, en de reegen had opgehouden."
plotseling voor ons een maanlandschap
verschijnen in zijn klare gelatenheid. Maar
dit is niet alles. Wij voelen ook het verloop
van tijd na het eerste gebeuren," terwijl
de zon onderging, de merel zong en het
orgel speelde. En wij hooren zelfs het
nadroppelen van den regen ... alles door de
wijze, precies juiste rangschikking der juiste
woorden in den op- en neergang van den
(nog eens: schijnbaar) zoo kunstloozen volzin.
Dat van Eeden een dichter is, heeft hij
hiermede, en door zoovee! dat volgt, be
wezen, indien zulk een bewijs nog noodig
ware, en het zuiverst, minst gemengd genot
van een boek als dit zal men uit dat dich
terlijk verbeelden der natuur kunnen trekken.
Er is, wat verder, de beschrijving van een
morgenstemming aan de rivier, die ik niet
nalaten kan ook nog over te schrijven.
De zon stond op 't koomen, en een veld
van roode wolvlokjes breidde zich omhoog
tot aan 't zénith. De lucht was dik van zoete
frissche geur, als heerlijk verkwikkend voed
sel om te ademen. Een damp, stil en plechtig,
dreef op de rustig en bedrijvig voorbij glij
dende, glanzende vlakte van den vloed. De
Nu brak er een vermoeiende tijd aan voor
't kleine ding. Regina had op zich genomen
een galatoilet" voor haar te maken. Dat was
gemakkelijker gezegd dan gedaan, ze was
weinig geoefend in de naaikunst. Uren lang
moest Pauline op de tafel staan passen.
Zenuwachtig, dat 't haar niet lukte, duwde
en rukte en draaide Regina haar om en om,
ze knipte, spelde en paste 't papieren model
ontelbare keeren. Toen knipte ze het na van
voering en daarna van de stof zelf. Vooral
met de mouwen, die ze altijd naar n kant
knipte, had ze 't zoo te kwaad en alle naden
van den rug trokken scheef. Sta dan toch
recht, kind! is me dat 'n scheef figuur om
voor te maken."
Eindelijk toch was 't kunststuk voltooid :
een sleep-japonnetje van hard-rose serge,
smakeloos opgemaakt met randjes wit dons
en van voren en coeur" uitgesneden.
Toen begonnen de oefeningen voor 't gala
kapsel, 'n Hoog kapsel moest 't worden met
rollen en krullen, 't Leek Regina een heksen
werk. Onhandig crepeerde ze 't fijne haar
tot 't hopeloos in de war zat en vol knoopen.
Ze kamde en borstelde in 't oneindige, wond
telkens en telkens weer een lok op haar
harde, houterige vingers zonder er een krul
van te kunnen maken. Wel tienmaal moest
ze de scheiding overdoen. Zenuwachtig
maaide haar lange, magere neus om 't ge
duldige hoofdje heen om 't beloop van de
scheiding te zien. Kind, je hoofd is ook al
scheef," zei ze dan. Maar ze gaf 't niet op
en eindelijk lukte 't galakapsel. Als Pauline
niet gepast of gekapt werd, zat ze op haar
stoeltje voor 't raam en keek naar beneden
in de straat, waar voortdurend zwarte ge
daanten voorbijgingen. Meestal viel ze in
slaap, doodop van 't lange staan-passen.
Soms vroeg ze naar moeder.
Moeder is dood," zei Regina, en dooie
menschen komen niet terug, dat weet je
toch wel."
Pas 's avonds kwam oome Mier thuis.
Dan werd ze uit 't bed gehaald en aan
gekleed. Hij leerde haar buigingen maken
en gracieus met de hand wuiven en zich
waaien.
Maar nu moet je net doen alsof je't heel
prettig vindt en vriendelijk lachen. Kijk zoo!"
hij grijnsde haar voor met zijn breeden mond.
Kan je niet lachen? 'n prinsesje da niet
lachen kan!?"
Nou je 't zegt," riep Regina, ,,'k heb 't
kind eigenlijk nog nooit zien lachen."
Kom, kippie, lach dan! wacht, 'k zal je
es kietelen." Gewillig trok ze met 't mondje
en toen kwam op 't vermoeide, ouwelijke
gezichtje een lachje, zódroef en pijnlijk,
dat oome Mier haar in een spontane op
welling van medelijden optilde en kuste.
Ze is ook maar zoo klein, hee? maar ze
wilgen aan den kant rilden nu en dan, hui
verend van blijde ontwakenslust en deeden '
een zachte daauwregen neederruischen. Aan \
de overzij nvas het landschap wonderbaar
verwaasd in de allerteerste tinten. Het huisje '
aan den oever, de bleek-groene
voorjaarsboomen, het donzig struikgewas, donker
spiegelend in het lichte water, de hooge,
slanke poopelreien, fijn en onbeweegelijk
vol doodelijkstille verwachting van het
koomende heilige licht en de nieuwe jonge
dag met zijn geheimvol gebeuren, dit alles
was een zoo vreedevol en harmonieus tafe
reel als de oude aarde zeldzaam geeft, een
van haar sereene en blije momenten. Men
zou het willen vasthouden en er iets mee
doen, het omhelzen en kussen, het indrinken
of er in versmelten.
Van vér daar aan den overkant klonken
de geruchten van een dorpje, waarvan men
niets zag als een spits toorentje en een
zachtblaauw recht omhoog-stijgend rookzuiltje.
Hond-gebas, het geratel van een kar, eindelijk
een klok die ernstig en beteekenisvol zes
volle slagen bedachtzaam over de velden
zond. Toen het kleine geklep van de
matiene daarachter...."
Dit is, dunkt mij, prachtig van evocatie,
zonder inspanning of gedwongenheid, direct
op het doel af. Zoo iets heeft zijn eigen
waarde van schoonheid en er zijn dichters,
die hun gansche leven niet meer of anders
doen, dan zulke natuurstemmingen wekken...
en er verdienstelijk om zijn.
Maar Van Eeden wil natuurlijk meer dan
dit, anders scheef hij geen heele geschiede
nis. En het werd een verhaal, waarin het
geen wij wonderen plegen te noemen innig
verbonden is en op n plan gesteld met
hetgeen wij werkelijkheid plegen te noemen.
De auteur echter gaat met deze zienswijze
en deze onderscheidingen allicht niet mede
en beweert waarschijnlijk, dat deze historie
werkelijkheid geeft, zijn werkelijkheid, en
niets anders. Daar nu valt niet veel tegen
te zeggen. Ieder ziet de werkelijkheid" op
zijn manier en de vraag, bij een kunstwerk,
is maar of het bijzondere zien van den kun
stenaar ons behaagt, of ontroert.
Is dit het geval, dan zijn wij dankbaar
ook, of juist, voor den meest ongewonen
kijk op 's werelds gebeuren, maar doet hij
ons, in zijn ongewoonheid, niet aan, dan
worden wij kriegel, primo omdat hij ons tot
het vervelende feest noodde, maar vooral
omdat hij ons onze eigen wereld een
oogenblik verdonkert en klein maakt, terwijl hij
beloofde haar te ver-schoonen.
Ik vreeze nu zeer, dat de meeste,
eenigszins intelligente, lezers deze historie van
kleinen Sirius' ouders, op hun onfortuinlijke
vlucht voor de vaderlijke macht en de politie
(om van een bedrogen bruigom niet te spre
ken) maar weinig ontroerend en zelfs ietwat
kinderlijk zullen bevinden, om het rouw
naastelkaar stellen van wat wij nu maar globaal
phantaisie en werkelijkheid zullen heeten en
vooral om den opzichtigen, bijna
ruzie-achtigen toon, waarin Tacde's en Enna's lot
gevallen, maar vooral hun ideeën, worden
te boek gesteld.
Of vergis ik mij, indien ik na den klaren
eenvoud, de fijne arglooze objectiviteit van
de natuurscènes, terstond iets polemisch voel
komen in de monologen van Taede, iets
honends en van partijkiezen in de botsingen
van dat echtpaar met allerlei wereldsche
machten ? De schrijver, zoo schijnt het, is
het wel heel erg eens met zijn held en
deszelfs gedragingen, waardoor wij, lezers, er
van zelf toe komen al ware het maar
als tegenwicht ons aan de zijde van het
veracht publiek" te scharen. Dat wil zoo
ons romantisch sentimentalisme: partij kiezen
voor den zwakste, als wij zien, dat de auteur
zijn machtige hand boven den held houdt
uitgestrekt en hem verdedigt met woord
en daad.
Om een roman als kunstwerk te genieten
moet goed leeren, dan wordt ze nog heel
groot."
Hij leerde haar bij stukjes de melodie van
Die letzte Rose," door ze haar op een
ocherina voor te blazen en dan zong zij 't
na met haar doordringend, scherp-neuzig
stemmetje.
't Is compleet 'n versleten fonograaf," vond
Mieris. De hond in de kamer er naast begon
dadelijk allerjammerlijkst te janken, aan alle
kanten werd op deuren en muren geklopt."
't Is ook wel 'n trio om buikpijn van te
krijgen," lachte Mieris en als hij lachte kon
hij niet meer blazen.
Hij pompte haar den Duitschen tekst van 't
lied in, ,t was 'n geweldige inspanning voor
Pauline, maar eindelijk kende ze de woorden.
Nou goed kijken en net doen als ik, prin
sesje;" hij nam een muziekblaadje in beide
handen, bracht dat onder 't zingen naar voren
en hield 't hoofd wat naar achteren. Bij de
hooge toonen maakte hij schroevende
beweginkjes met zijn lichaam en ging op zijne
teenen staan, zooals hij chanteuses wel had
zien doen. Met zijn zin voor humor en zijn
talent voor nabootsen chargeerde hij zoo
kostelijk, dat bij optreding zijn succes in
slaande" zou geweest zijn.
Gewillig, maar met een strak gezichtje,
deed Pauline hem alles na met automatische
beweginkjes, tot ze op was van slaap en
vermoeidheid. Dat duurde zoo drie maanden.
Op 'n avond kreeg ze 't galatoiletje aan en
werd gekapt. Opgetogen stond Regina te
kijken naar haar werk. Toen ging ze zelf
voor den spiegel staan en maakte in haar
steile, stroogele haar, met een verbogen
plooiijzer, denkbeeldige krullen. Ze was hope
loos onbehaaglijk en leelijk. Met haar smal
en puntig gezicht deed ze aan een groóte
mug denken. Haar leelijkheid verergerde ze
nog door haar neiging zich op te schikken
met kwikjes en strikjes, liefst hard rosc,
haar lievelingskleur.
Daarna kwam oome Mier binnen in zijn
dienrok en witte das en met een scheiding
in 't haar, zórecht en onberispelijk, om
Regina te doen watertanden. Est ist erreicht,"
zei hij toen hij Pauline zag, nou ben je
eerst recht 'n prinsesje!" Ze werd in een
shawl gewikkeld en toen droeg hij haar de
straat op.
'n Half uur later, wandelde ze aan de hand
van oome over een groóte planken vloer,
waar 't heel licht was. Bij een licht-blauw
kanapeetje bleven ze staan en toen zei
Mieris: buigen". Beduusd en verschrikt
zag ze voor zich uit in de groóte ruimte
met kransen van lichtbollen. Toen ontdekte
ze de zee van nienschenhoofden en de hon
derden oogen, die op haar gericht waren.
Ze sloeg de handjes voor 't gezicht en
begon hard te huilen. Verrast door dat
onis dit eigenlijk niet de beste stemming, maar
de auteur zelf heeft hier schuld aan. Wij
wilden immers elke gedroomde realiteit, ook
de meest barokke, gretig aanvaarden, doch
dan moet de kunstenaar, die haar schiep,
ook zijn. als God zelf, regenende over de
Goeden, zoowel als over de Boozen.' Van
Eeden echter wenscht, als Schepper, enkel
over de Goeden te regenen en dat verdraaien
wij,, dat is geen eerlijke schepping, zeggen
wij, maar persoonlijke eigengerechtigdheid
en sentimenteele zelfverhooging. En zijn ver
haal wordt pp die manier een polemiek,
waartegen wij ons al duchtig schrap stellen,
nog vór wij zelfs weten waar de strekking
heen is. Wat sakkerloot! AI die demonstratief
aangedragen, honende critiek op het gewone
en algemeene, al die exclusieve wijzigheden,
dat profetisch vermaan, die gansche aposto
lische houding... wij willen ze niet dulden
maar scherp er tegen in als wakkere paladijnen
van de burgerlijke orde en het historisch
gewordene" ook, en vooral als vurige aan
hangers van het soliede geloof, dat elk
behoorlijk touw twee einden moet hebben...
Oef, zullen wij wel... ?
Wij kennen Van Eeden al zoo lang en
wij hebben hem ten allen tijde zér be
wonderd, om zijn heldere en teere verbeel
ding, om zijn slagvaardig vernuft en zijn
geestigheid. Hij is ons een dichter van groóte
waarde en niets van wat dit woord aan
ontzaggelijke beteekenis bevat, zal men aan
Van Eeden willen ontzeggen. A ses heures
is ook hij de verklaarde Ziener des levens,
de Bevroeder en Onderscheider van nog
ongeweten werkelijkheid, die zijn zachte
maar duidelijk klinkende stem dan voor ons
tracht te vertolken in vaak indrukwekkende
geluiden. Maar het schijnt wel of Van Eeden,
de dichter, de groot-onbewuste, de
goddelijknaïeve, soms gehinderd en vervloekt wordt
door dien anderen Van Eeden, die zijn op
leiding ontving in de zalen der tamelijk
materialistische wetenschap, of het nuchter
verstandelijke, de gewoonte der empirische
methode zich maar kwalijk verbinden wil
met dat hoog en zuiver algemeene, dat des
dichters is, en hij met niemand, allerminst
met zichzelven, vrede vinden kan. Het is hem
dan niet duidelijk wat de verstandelijke ge
leerde dient uit te maken en wat dichters
gebied is. Hij schijnt het een met het ander
te verwarren en het gevolg is, dat hij hopeloos
ronddwaalt in een doolhof van, zou men
zeggen, zelf geschapen verwarringen, van
denkingen, waar de poëet zijn weg niet vindt,
van fijne gevoelens, waar de geleerde zich
ruw doorheenslaat, alles ten slotte zeer tot
detriment van Van Eedens merkwaardige en
groot aangelegde persoonlijkheid.
Indien het anders ware, zou hij dan
begeeren altijd weer dezelfde problemen" in
zijn boeken te verwerken"? De strijd van
idealisme en werkelijkheid, van
gemeenschaps- en individueele moraal, de vraag van
's menschen zedelijke verantwoordelijkheid,
de bevestiging of ontkenning van het bestaan
van een meer of min persoonlijken God ?
Altijd diezelfde vragen, en zoover ik zie,
dezelfde oplossing of onopgelostheid! Mis
schien ook heb ik dit mis. Misschien ont
wikkelt zich deze schrijver in de richting
van een hem zelf steeds meer bevredigende
oplossing dier levensproblemen. Indien dit
zoo is, mag men hem er geluk mee
wenschen en hopen, dat zijn kunstverbeeldingen
er meer levensvol door zullen worden. Mér
levend dan het boek, dat hij ons hier toont.
Want het criterium n van zijn eindelijk
gewonnen vrede n van zijn volbloeid kun
stenaarschap, waarin die vrede zich spiegelt,
zal onweersprekelijk dienen te zijn, dat hij
ons een realiteit toont, geaard en geordend
als hij wil, maar waarin het goede en het
slechte elk hun eigen waarde en recht hebben,
zonder in elkaar op te gaan.
Dan, maar ook dan eerst, heeft zich de
wezenlijke, bespottelijke geluid, ging een
daverend gelach in de zaal op. Ze nam de
handen van 't gezicht weg, hield in eens
op met huilen en staarde -naar den grond.
Buigen," riep oome Mier weer, maar ze
verroerde zich niet, ze stond er als versteend.
Toen voerde hij haar aan de hand weg.
Hij praatte heel aardig en zacht met haar,
zei, dat ze straks weer naar binnengingen
en als ze mooi boog en goed zong, dan
zou hij morgen Brandneus voor haar gaan
halen. Weer gingen ze over 't tooneel en
hij liet haar op 't canapeetje zitten. Onder
wijl praatte hij tegen 't publiek: Heeren
en dames, mag ik u voorstellen de bekoor
lijke Prinses Pauline, de kleinste jonkvrouw
van de wereld. Ze is oud 24 jaar, ze is
hoog 74 cM., breed 26 cM. en diep ja,
als ik dat maar wist, zou ik u haar inhoud
kunnen meedeelen. Maar wel kan ik u ver
tellen, dat ze mér eet dan ik en mér
wét dan ik, want ze spreekt alle talen
zonder ze ooit geleerd te hebben en ze
leest de moeilijkste boeken zonder er bij in
slaap te vallen. Ook heeft de natuur fiaar
begaafd met een glashelder sopraangeluid,
zooals u nu zult hooren."
Het kind hoorde niets van die fantastische
nonsens, ze zat met de handjes gevouwen
en de oogen dicht. Ze dacht aan Brandneus,
die morgen bij haar zou zijn. Oome Mier
gaf haar 't muziekblad in de hand en begon
met zijn rug naar 't publiek op de ocherina
mee te blazen.
Toen klonk 't onmenschelijke, starre en
neuzige geluid door de zaal: menige toehoor
der bracht zich verschrikt de hand naar 't oor.
Zonder 't zélf te weten, deed ze er de mimiek
bij, die haar was ingepompt. Toen 't uit was,
kwam er zoo'n klaterend geluid uit de zaal,
dat ze angstig naar oome Mier toeliep. Die
voerde haar terug en zei: buigen, denk
aan Brandneus."
Daarna zong ze het lied nog eens. Wer
kelijk liet Mier den volgenden dag door een
bode, Brandneus in zijn hokje van de tol
halen, 't Was roerend te zien, hoe Pauline,
bleek van verrukking, het konijn tegen zich
aandrukte en kuste op zijn slappen neus.
Regina zag 't vol afgrijzen aan : ze was bang
voor alle dieren. Nu had Pauline een
speelkameraadje en als Regina er niet was, praatte
ze tegen Brandneus over vroeger: over de
tol en weet je nog wel, moeder, die zoo
lief voor ons was?" lederen avond kreeg ze
't galatoiletje aan en ging met haar oom en
haar zuster naar 't café-chantant; en iederen
avond dreigde Regina: Goed doen, hoor,
anders koken we soep van je mormelkonijn."
Pauline boog diep en zong zoo hard ze
maar kon, want gold 't niet het leven van
Brandneus?
Helaas, haar geluk duurde niet lang. Op