Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
19 Jan. '13. No. 1856
LOUIS BONAPARTE, ROI l'E HOLLANPE
D'après un tableau de Kinson. (Musée de Versaillcs.1,
Lodewijk Napoleon
Vaderlandsche Historie
XVII
Vór honderd jaren, door H. C.
DIFEREE, Het gedenkboek 1813,
Ie stuk. Geïll., Amsterd., v.
Holkema & Warendorf.
Wij ontkomen er niet aan, of wij wil
len of niet willen, terwijl wij soms in
arren moede er ons zelven op betrappen
het, voor een poos althans, zeer gaarne
te willen. Als iemand zelfs van het goede
te veel kan krijgen, te eer zal hij ver
zadigd zijn van het opgeschroefde en
overdrevene, dat, bij het honderdjarig
gedenkfeest, over ons wordt losgelaten.
Aan den anderen kant is het zeer natuur
lijk, dat 1813 onze gedachten bezig houdt,
jaartal in elk geval van gewichtige
beteekenis in onze historie en het is ook
waar, dat wij er reeds sommige uit
nemende artikelen aan te danken heb
ben. Ik denk o. m. aan dat van prof.
C. van Vollenhoven over Gijsbert Karel
in De Gids van deze maand. Als wij
maar goed worden ingelicht, als wij
maar niet het kleine opblazen en er ons
dan aan vergrijpen, als wij maar even
zeer het groote in zijne wezenlijke
gedaante zien en (gelijk ik al schreef in
dit Weekblad van 3 April 1910 naar
aanleiding van Joh. Naber's
Overheersching en vrijwording") de eer geven
aan wie zij werkelijk toekomt dan
zullen wij het eeuwfeest eerlijk kunnen
vieren.
Het eerste stuk van het werk des heeren
Diferee, dat vór ons ligt, geeft nog geene
aanleiding dezen maatstaf aan te leggen,
aangezien het de geschiedenis nog niet
verder brengt dan den afstand van koning
Louis. Dit gansche gedeelte is inleiding.
Wat den titel aangaat, het is jammer dat
hijTgelijkluidend is met dien van het werk,
datauitgegeven wordt onder leiding van
denTgeneraal Koolemans Beijnen, His
torisch gedenkboek der herstelling" enz.,
terwijl beide boeken in bedoeling, opzet
en karakter toch geheel verschillen, zoo
zeer verschillen, dat ik ze niet wat
aanvankelijk mijn plan was onder n
hoofd in dit Weekblad aankondigen kan.
Intusschen, gedane zaken 'nemen geen
keen!?laat ons dit eerste stuk op zich
zelf beschouwen. Het is stellig een ver
dienste van den schrijver, dat hij deze
inleiding aan zijn eigenlijk verhaal heeft
doen voorafgaan. De Fransche tijd" is
niet te begrijpen zonder kennis van de
jaren van het koninkrijk Holland, die weer
worden ingeleid door Schimmelpenninck's
kort bestuur, dat weer eene poging was,
om te ontkomen aan de moeielijkheden,
door het bewind der Bataafsche repu
bliek geschapen, enz. enz., want z
gaat de geschiedenis, krachtens haren
aard, tot in 't oneindige terug. De heer
Diferee begint bij het stadhouderschap
over alle gewesten van Willem IV in
1747 en hij eindigt gelijk ik al zeide
bij het dekreet van Rambouiilet. Al is
dit maar een vluchtig overzicht, hij toont
zijnen lezers toch wel duidelijk aan, dat
de ondergang der Republiek zókomen
moest en door den goeden wil noch
door de talenten van sommigen was
tegen te houden; ook de jaren 1795
1810 geeft hij in vogelvlucht, kort maar
levendig. Want al brengt hij geen
nieuwe dingen hij vertelt met duide
lijke trekken. Ik denk aan de uitge
wekenen op de hoogeschool der revolutie"
(32); de kerkklok klagend klepte over
de dik besneeuwde duinen" (44); ik
herinner aan het vertrek van Willem V
(46), aan den zeeslag bij Kamperduin (63),
aan het oranjegezinde Kattenburg (51).
Echter loopt zulk een overzicht gevaar
het belangrijke of te kort te vermelden
of geheel weg te laten. Ook thans. De
staatsregeling van 1801, die toqh voor
't eerst de partijen te zamen bracht, wordt
al te vluchtig vermeld (85 vlg.); de hoogst
belangrijke besluiten der Eerste nationale
vergadering van 1796 ten aanzien van
Uit de dagen der reactie te Middelburg
de gelijkstelling aller gezindten voor de
wet, moeten het met een paar regels
doen (61). Ook voor de toekomstige
stukken ducht ik dit gevaar als, ik lees,
in weinig woorden, dat Nederland door
eigen kracht vrij zou worden (82). Dat
eigen kracht" is zeker onjuist. Daar
tegenover staan overbodige uitweidingen
(Falck's soepkokerij) en bijzonderheden
als over koning Louis, die, het is waar,
wel teekenend zijn, maar toch ons eind
oordeel over den koning weifelend laten.
Ik geloof, dat hem hier te weinig recht
wedervaart. Toch, dit alles doet niét af
aan de waarheid, dat de heer D. goede
dingen goed vertelt en de kennis zijner
lezers zeker verrijken zal.
Eén ding, nu wij toch van de nog
komende stukken hebben gerept, wij
hopen dat daar de schrijver zich zal
kunnen vrij maken van zekere haastig
heid, erger: zekere slordigheid, waaraan
hij hier niet is ontsnapt. Op blz. 55 staat
tweemaal onroerend goed", waarvan
het eerste moet zijn roerend" (verg. de
zin bij Blok, Nieuw ned. biogr.
woordenb. I, kol. 1559); op blz. 57 heeren de
unitarissen verdeeld in gematigden en
moderaten ; op blz. 62 staat De
Kantelaer voor Kantelaar; en zoo meer, wel
geen gevaarlijke vergissingen, maar toch
ongewenschte slordigheden. n dat geldt
ook van de taal. In dit weekblad, waar
Charivarius, onvermoeid, geestig n zake
lijk onzuivere, bedorven, malle taal en stijl
op de kaak zet en rusteloos op komt
voor dit opperst nationaal belang, in dit
weekblad mag ik wel vragen, dat de
heer D., in het vervolg zijns boeks, onzer
sprake beter hulde doe. Ik laat daar af
gesleten termen als het machtig Albion",
dat onze koloniën aanziet met de be
kende leede oogen" (1); erger is de
belichting" van blz. 25; het daaren
tegen stonden de federalisten" (57) t. w.
tegenover de unitarissen. Maar ergst zijn
zinnen als : De la Croix viel een plech
tige ontvangst ten deel (dativus) en nam
op zijn beurt in ontvangst" (nominativus)
(67); of, Liefhebber van een volle kan
(t. w. de hertog van York), bood het
Engelsche hoofdkwartier geen prettigen
aanblik" (82). Op zulke kromme zinnen
te wijzen is geen spijkers zoeken op
laag water, alsof men zou mogen zeggen:
een kniesoor, die daarop ziet; het is het
noodzakelijk waarschuwen tegen een
taalbederving, waaraan zoovelcn zich
schuldig maken. Wij gedenken het herstel
van onze onafhankelijkheid? Laat ons
niet vergeten, dat eigen nationaal be
staan innig verbonden is met eigen,
zuiver gehouden taal. De Duitsche
uniformen en de Engelsche gewoonten
kunnen wij niet weren, wij kunnan onze
taal met jaloersche liefde eerbiedigen
en hoog houden. Daarom moest ik
deze dingen (niet voor mijn genoegen)
zeggen van een boek, dat overigens
goede eigenschappen heeft.
De illustraties en facsimilés zijn zeer
fraai. Ik wijs op reactie Middelburg
(tegenover blz. 29), centrale vergadering
(teg. blz. 61), portret van
Schinimelpenninck (96), portret van koning Louis
(104), het strooibiljet van 19 Febr. 1805
(95) en het facsimilévan den Hollandschen
brief van Louis aan Roëll (113) waarvan
de tekst ook staat in Gedenkstukken V
648 noot 2. Met belangstelling zien wij
het vervolg van het werk tegemoet.
L. KNAPPERT
Facsimilévan een in 't Nederlandsch gestelden brief van Koning Lodewijk Napoleon aan Roëll
Leiden, 5 Januari 1913
Muziek in de Hoofdstad
Het critiseeren van personen is alleen te
rechtvaardigen door hen te beschouwen als
een extract van het groote publiek, dat men
kastijdt in zijne vertegenwoordigers, eene
opvatting, die mij te stade komt, nu ik denk
aan de uitvoering van Zondagmiddag, waar
de stupiditeit van dat publiek een paroxisme
bereikte in het Bach-programma en de
praestaties van den tenorist Georg A. Walter.
Deze zanger, zijn gezicht wringend in de
meest komische en zoetsappigste poses, op
de teenen draaiend en vele domme gebaren
makend, zong met een dikke, logge stem
verouderde stukjes van den Leipziger Cantor,
werken, die hoogstens biographisch interes
seeren, waarin geen enkel gewichtig moment
roept, composities voor de huiskamer en de
bijbellezing, brave, vrome muziek zonder
aandoening, zonder leven, zonder gloed,
en men applaudisseerde den ganschen
langen middag.
Bachs populariteit krijgt afmetingen, welke
een vruchtbaar muziekleven in den weg
staan, anders sprak ik niet met deze woorden
over een componist, van wiens geest ik de
traditie en de onafzienbare emanatie in de
rijken der toekomst nog zou eerbiedigen,
zelfs wanneer al zijn werk me afstiet. Maar
bij elk programma van Mengelberg doemt
hij op of dreigt hij als de tienmaal vergroote
schim van vader Cats. Ik zeg vader Cats en
releveer den lezer misschien verwantschappen
tusschen deze twee karakters, welker affi
niteiten hij nog niet zag en wier confor
miteit met elke eeuw onverwoestbaar is.
Zij teemen, redeneeren breedsprakig en
zalvend, de stopwoorden beslaan de helft
van den zin, de gedachte is alledaagsch, de
perspectieven en hun phantasie zijn tastbaar,
hun da capo onvermijdelijk. Zou dat
verwenschte da capo ten minste niet lang ge
schrapt zijn door een dirigent als Mengelberg
wiens sanguinisch temperament hier in op
stand moet geraken?
Beschuldig me niet van myopie. Bach is
bewonderenswaardig en zijn gebreken laten
me even onverschillig als zijn deugden.
Maar, terwijl we overladen worden met zijne
slaperige invallen, hoe lang verlangt men
reeds om Beethoven b.v. van zijn zwakste
zijde te kennen, die van genoeg histo
risch belang is om haar in de concertzaal
even te huldigen. En stel u voor wat er
gebeurd zou zijn, als men in Beethovens en
Mozarts tijd aan ouderwetsche muziek zulke
overwegende voorkeur gegeven had als gij,
tijdgenoot van Mahler, Debussy en Bruckner,
aan de verkwezelde hagepreeken der acht
tiende eeuw. Wacht u bovendien voor den
eeuwigheidswaan van uw vreugdeloozen
afgod. Grootere meesters dan hij, Palestrina,
die zoovele missen en motetten componeerde,
wiens handwerk, daargelaten dus de inspi
ratie, reeds verhevener is dan dat van Bach,
verdween in de snelstroomende Lethe, toen
zijn arbeid het onvergankelijkst scheen en
dit is pas drie honderd jaren geleden.
Ondanks de onaesthetische manieren en
den slechten smaak van den tenorino (o
ironie !) Georg Walter, den huishoudelijksten
bard, die hier ooit zong, schuilde er leering
in de grijze, eindelooze verveling van zijn
programma. Er zijn fanatieke
Bach-vereerders, die Richard Wagner bekampen om de
menigmaal echoënde Todessehnsucht" zijner
helden. Zij vergeten dat die Verneinung
des Willens zum Leben" nauwer samenhangt
met zijne philosophie en dichtkunst dan met
de exuberante volheid zijner muziek, doch
kunnen zich schamen over hunne dwaze
inconsequentie, welke uit de
Sterbeglockenaria's en de Geistliche Lieder, een zeer gering
gedeelte van Bachs hartstocht voor den dood,
wederom openbaar werd.
10 Jan. MATTHIJS VERMEULEN
Jacoba van der Pas
Den 26en Januari zal de jonge danseres
Jacoba van der Pas in Diligentia in den
Haag, tezamen met de pianiste Thérèse van
Erp, een uitvoering geven. Daarna treden
beide dames ook te Rotterdam en wellicht
ook in andere plaatsen op.
En nu zou ik wel graag enkele regelen
willen wijden aan de introductie van een
waarlijk zeer begaafde beoefenaarster van
een gelukkig herleefde kunst.
De schoonheid van de danskunst heb ik
al vroeger gezien. Eerst van Isadora Duncan.
Dat was wel heel mooi en om stilletjes heel
gelukkig mee te zijn, dat je dit beleven
mocht, ineens de verschijning van een
nieuwe groote schoonheid. Later kwamen
er anderen die Miss Duncan wilden nadoen
maar die meest op erbarmelijke manier haar
ernstig bedoelen en haar mooie doen ver
knoeiden. De beste waren Lili Green en
Andreas Pavley, tenminste verleden jaar
nog. Dit jaar hadden ook zij hun werk tot
de laagte van Londensch publiek
nedergehaald door allerlei gedoe van gekleurd
licht en potsemakerspakjes en schminck en