De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1913 19 januari pagina 7

19 januari 1913 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

19 Jan. '13. No. 1856 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Jacoba van der Pas malle requisiten en veel te groote zwaarheid van gebaren en bewegingen. Maar twee jaar geleden zag ik voor 't eerst een jonge leerlinge van Isadora Duncan, Jacoba van der Pas. 't Was prachtig, maar ik durfde 't nog niet vinden wat 't toch waarlijk wel was. Wij zijn zoo wijs, niet waar, zoo critisch, zoo zwaar-op-de-hand. Verleden jaar zag ik haar weer, in het zelfde vervelende zaaltje van Diligentia in den Haag waar zij allereerst was opgetreden. En nóg... zij was nog zoo jong, zoo hél jong, 't kón toch niet dat dit kind zou geven wat door zoo vele ouderen en groot geblekenen zoo lang al werd gezocht... Maar nu, nu baat geen verzet meer. Ik heb eraan moeten gelooven, en ik wil 't nu zeggen, dat wat deze Jacoba van der Pas doet, dansend, bewegend, gebarend, dat is: zuivere, echte mooiheid, die aandoet en bekoort direct, mét of zónder redeneering, tegen alle filosofie en beschouwing over wezen en doel der kunst in onzen tijd in. Het is een heerlijkheid. Goed, zij is mis schien nog niet zoo ver als Duncau, zij heeft gelukkig! nog niet de gefor ceerde routine van Lili Green, maar wat zij doet is in de hoogste mate zuiver en -echt, het is een volkomen vertolking van gevoel, het is muziek in beweging en gebaar. Ik werd genoodigd bij te wonen een uit voering van de leerlingen der school die Jacoba van der Pas mejuffrouw Van der Pas te 's Gravenhage voor kort heeft opgericht. In vreugdig her denken van wat ik vroeger van haar had gezien, ging ik erheen, belangstellend naar de resultaten van haar onderricht in wat verkregen kan worden allereerst door eigen talent en zuiver gevoel. Belangstellend dus maar toch ook met een tikje vooroordeel, temeer daar Lili Green een dag te voren had laten zien hoe de mooie door Isadora Duncan weer geïntroduceerde bewegings kunst kan worden vernederd zelfs door een veelbelovende adepte. Ik kwam in een klein zaaltje, ik zag jonge meisjes aardig en met lieve innigheid illustratietjes geven van eenvoudige muziek, 't Was alles met smaak gearrangeerd, er bleek een leidster met talent en gevoel en begrip uit der kinderen doen, 't was prettig om naar te kijken. Maar na een pauzetje gebeurde in eens, ja waarlijk! het wonder. Zoo in eens, in de vroolijke blije stemming die groeit bij der kinderen lieflijk spel, kwam 't over allen die daar waren, als een lichte beklemming eerst even, maar dan als een warme ont roering, het wonder, dat schoonheid is, echt en zuiver. Een zachte stem zei, aankondigend: Enge lendans. En te gelijk zweefde daar waarlijk een engel voor ons, een engel zooals de gevoeligsten en besten onder de verbeeldingen-materialiseerende menschen zich dien hebben gedacht. Dat was geen mensen meer, dit wezen in een witten sluier gehuld, dit was op een of andere wonderlijke wijze gematerialiseerd sentiment, dit was een tot beweging gestolde stemming, dit was zoo waar een engel-van-God, iets dat niet be staat, maar dat wij daar nu toch voor ons zagen, bewegend, gebarend, zwevend en volkomen tezamen vloeiend met de zachte muziek van de piano, die geen muziek meer was, maar deel van het wonder, dat ge beurde ---Ik zag wel de jonge vrouw, haar bewe gingen, haar handen, haar voeten, haar sluierige lijf, ik hoorde wel de muziek, als ik mij even inspande om de verschillende elementen van elkaar te scheiden, maar lang kon dat niet duren, de betoovering kwam weer vór ik erop bedacht was, 't werd alles weer n, een volmaakt zuivere, door niets verstoorde eenheid: het wonder van het innigste, het diepste, de ziel, tot bewe ging, zichtbaar geworden. De begoocheling eindigde ---Maar een andere dans bracht nieuwe be goocheling weer. En ik ging naar huis met het blijde weten, dat het niet meer verwachte verlangde was gebeurd. T. LANDR Iets over Vondel* en Vondel opvoeringen Sedert enkele jaren heeft onze tooneelkunstenaar Royaards een drietal spelen van Vondel met de zijnen ingestudeerd,'en daar door in tweejopzichten zigh verdienstelijk gemaakt, ten eerste, omdat het zeker de moeite waard is voor Vondel in den schouw burg de aandacht te vragen; ten tweede, omdat hij door zijn zoo buitengewone stijl volle ensceneering een zoo bizonder artistiekert stempel op het geheel gedrukt heeft, dat wij het alleen daarom al met belang stelling en welwillendheid beschouwen, wat hij ons biedt. Immers wij voelen, hier heeft een kunstenaar getracht het werk van een kunstenaar te reproduceeren. Wie de opvoeringen van den heer Royaards gezien heeft, moet de herinnering met zich meedragen, alsof hij tableaux had aan schouwd, gecopieerd naar die fijne, zoo veel geprezen middeleeuwsche primitieve schilderijen, met hun aangrijpenden eenvoud en naïveteit, gepaard gaande met hun over weldigende kleurenpracht. Daarheen heeft, meen ik, ook welbewust deze hervormer van ons tooneel gestreefd. Intusschen is het zeer de vraag, of Royaards gelijk had met daarnaar te streven. De meeste van Vondel's treurspelen vertoonen zonder twijfel katholieke trekken, verschei dene zijn zelfs van een katholieken geest doortrokken. De spelen, die Royaards ten tooneele bracht, vooral de Lucifer" en de Adam", vertoonen dat katholieke karakter en mijns inziens valt het ook niet te ont kennen, dat reeds in den Gijsbreght" katho lieke handelingen met voorliefde geschilderd zijn en weergegeven. Nu is en blijft het tijdperk der middeleeuwen ongetwijfeld wel het klassieke tijdperk voor den katholieken cultus, maar toch hebben wij niet het recht katholicisme met middeleeuwen te vereen zelvigen. Ik weet wel, dat sommige katho lieken zelf, Toorop o. a., ons in de verzoe king brengen, katholiek en middeleeuwsch als synoniemen te beschouwen, toch is het noodig, om der waarheid wille, die verzoe king te weerstaan. Er is een middeleeuwsche katholiciteit, er is een katholiciteit van de Renaissance, er is er eene van den nieuwen tijd. Nu weet ik wel, dat in onze dagen, natuurlijk vooral voor niet-katholieken, het katholicisme zooals het zich in de middeleeuwen vertoont, het katholicisme bij uitnemendheid is. In die lange, magere figuren, in die uitgeteerde gezichten vertoonde zich het ascetisme in beeld; uit het meestal onpersoonlijke der gelaatsuitdrukking bleek dat opgaan van den enkeling in de massa van het menschdom uit die gebogen en gewrongen lichamen sprak de devotie voor het onbegrijpelijke mysterie. Dat alles vindt men echt onvervalscht katholiek. En dat was het ook. Maar in de Renaissance, den tijd der groote persoonlijkheden, der menschen met sterke hartstochten, groote krachten, kon men geen echt katholicisme plaatsen. Toch heeft juist het katholicisme zich bediend van dien geest der menschelijkheid, der natuurlijkheid en der wereldschheid, en heeft het met haar leuze : Alles Vergangliche ist nur ein Gleichnis" die menschen met al hun menschelijkheid aanvaard, zooals zij waren, en hen verheven tot symbool van de werkelijke wereld. Geheel anders dan het calvinisme, dat zich afwendde van alles wat de oogen streelde, en de ooren bekoorde, heeft het katholicisme dat alles opgenomen, en door die opneming in een hoogere orde gebracht. Zoo kon juist door katholieke kunstenaars de Renaissance aanvaard worden, zonder dat zij hun overtuiging behoefden geweld aan te doen. Hadden hun middeleeuwsche voorgangers voornamelijk het geestelijke in de materie willen uitdrukken, en daarom die materiezelf geweld aan moeten doen, zij zelven zouden die materie zoo schoon, zoo heerlijk mogelijk weergeven, als symbool van dien geest, dien zij verheerlijkten in zijn schep ping. Zoo zou het meest volmaakte beeld der schoone schepping het meest volmaakte symbool van het heerlijke ongeziene zijn. Dergelijk werk heeft Vondel geleverd. Zoo'n kunstenaar was hij. Renaissance-man, zoo goed als katholiek, katholiek zoo goed als man der Renaissance. Zijn verzen zelve, de stoere, de krachtige, de forsche, de beeldrijke, zij slaan daar als een wolk van getuigen, sprekende voor het Renaissance-bloed in Vondels aderen. De beelden, die er ons uit te gemoet treden, de kleurige, fijn afgewerkte, met zorg voltooide, zij getuigen van zijn Renaissanceoog, dat leefde en genoot in de schoonheid rondom hem. En tenslotte zijn zucht naar realiteit, zijn behoefte om personen te maken, van wat in ons oog nauwelijks meer dan typen zijn, van de bijbelsche personen, die hij behandelt, van Adam, van Eva, van de engelen, van Michael en Rafael, van Gabriël, elk afzonderlijk, is dat niet een duidelijk bewijs te meer, dat Vondel een Renaissancedichter bij uitnemendheid was ? Wat Vondel met woorden schilderde, bracht Rubens met verf op 't doek en dat het Vondels ideaal was den schilder van Zuidnederland, den katholiek als hij, den aanhanger der Renaissance als hij, te evenaren, blijkt uit zijn eigen woorden, waarmee hij het treurspel der Gebroeders" inleidt. Hij stelt zich voor, dat Rubens zelf een tooneel van zijn Gebroeders" in schilderij gebracht heeft, en beschrijft nauwkeurig de figuren, de groepeering, de engeltjes als omlijsting; kortom in de verbeelding maalt hij ons zoo'n typische Renaissance-schilderij als men zich maar wenschen kan. Zoo staaft hij zelf als in theorie, wat men uit zijn eigen producten reeds mocht distilleeren. En nu, nu er na eeuwen een tooneelkunstenaar komt, die een stijlvolle, door dachte opvoering van Vondels tooneelstukken geven wil, moeten wij het nu niet een weinig betreuren, dat zijn stijl niet de stijl van Vondel is ? dat hij die kleurige, bonte, volle overvolle alexandrijnen, die stroomen van brommende" verzen, gelijk onze voorouders zeiden, laat zeggen in die etherische om geving van Middeleeuwsche soberheid ? Bij al het genot van zooveel schoonheid kon ik toch telkens de gedachte niet onder drukken: en toch past het n niet bij het ander, die verzen niet bij die omgeving, die opvoering niet bij Vondels werk. O, ik zeg niet, dat Royaard's publiek meer voldaan huiswaarts gekeerd zou zijn, als Vondel in een Renaissance-gewaad gestoken was ; als wij in plaats van die fijne, die gedis tingeerde figuren, de weelderige, glanzende, al te overladene, al te opgesmukte personages van een Renaissance-drama aan onze oogen voorbij hadden zien gaan. En toch zij waren de waarheid meer nabij gekomen. Om mij te wapenen tegen mogelijke ernstige bedenkingen, moet ik nog het volgende zeggen. Men zal mij vermoedelijk tegemoet voeren: Goed, in den Lucifer", in den Adam" was Royaards vrij in het kiezen van decor, in het ontwerpen der mis-enscène, maar in zijn Gijsbrecht" was hij dat niet. Wij weten, waar dat stuk speelt, in welken tijd en wel in de Middeleeuwen, in 't begin der 14e eeuw. Royaards moest dus, wilde hij der historie recht doen wedervaren, het geheel den stempel der middeleeuwen indrukken. Het schijnt wel, dat ik mij hier moet gewonnen geven. En toch ik kan het niet : Vondel's geheele stuk, ik wil niet eens van eenige anachronismen gewagen is zoo weinig een stuk, dat een middeleeuwschen geest verraadt, zijn taal, zijn versbouw, zijn zien en zeggen van de dingen is zoo door en door 17e eeuwsch, dat ik meen toch ook voor dien Gijsbreght mijn eisch te mogen stellen : een Renaissance-gewaad voor die creatie der Renaissance. En verwijt men mij, dat dan het geheele werk, het gedicht en de opvoering een groot anachronisme worden zou, het zij zoo ik geef het toe maar wil dan toch altijd nog veel liever een groot, forsch, gewaagd anachronisme, dan een ver brokkeld geheel, dan twee helften die op elkaar niet sluiten. Daarvoor is Vondels werk te goed. W. L. C. COENEN De Sphinx Den Heere HonoréVicomte de la Baignoire, te Amsterdam. Monsieur Ie Vicomte, Hetzij mij vergund, U, monsieur Ie Vicomte, in het ... Fransch aan te spreken, want onze Nederlandsche titulatuur reikt niet ver genoeg. U slechts met Hoogwelgeboren of Hooggeboren Heer te betitelen U zoude mij gebrek aan goede vormen en smaak kun nen verwijten. En niets is vreeselijker tusschen ons dan dat, niet waar monsieur Honoré, vicomte de la Baignoire? Uwe tooneel-causerieën, monsieur Ie Vicomte, in het laatste nummer van een veel-gelezen week-blad, dat wij onder een after dinner bijgestaan door 'n glaasje menthe de,Groene" mogen noemen, heb ik gelezen. En ik savoureerde met verfijnd genot Uwe ontboeze mingen over mijn laatste tooneelstuk. De ongetwijfeld geestige en petillante wijze, waarop U, monsieur Ie Vicomte, mijn Sphinx behandelt en bespreekt, verlokt mij tot 'n partij op de fleuret, zooals die onder ons edellui gebruikelijk is, niet waar? U hebt, monsieur Ie Vicomte, een oogenblik Uwe aandacht willen bepalen bij den bultenaar Rosni, een eenvoudigen organist in mijn laatste tooneelstuk. Ik zeg U daarvoor dank. Immers wat moet het voor U geweest zijn Uwe gedachten te laten dalen tot een gewonen organist, die hoewel sans peur et sans reproche toch 'n bochel draagt! U, monsieur Ie Vicomte, hebt de groote wel willendheid gehad, ten volle door mij ge apprecieerd, enkele zinnen aan te halen, die door dezen bultenaar zouden zijn gezegd. U erkent ze niet goed gehoord te hebben tengevolge van het ruischen van den Tiberof Arnostroom of door het applaus uit de zaal, want U voegt aan het door U zoo wel willend aangehaalde toe: of iets van dien aard." Vergun mij, monsieur ie Vicomte, hier even te memoreeren, wat deze man" precies zegt, met mijne indicaties er bij. ROSNI, plotseling zeer scherp: Weet jij Pietro, wat de grootste vij anden zijn van iemand met 'n lach wekkend lichaamsgebrek, van ... 'n bult? Rosni. GIQNONI, verbaasd: ROSNI: Dat zijn de oogen ... de oogen van zijn medemenschen. Die stekende, wrecdc, scherpe oogen, die altijd het eerst glijden over z'n vergroeide rug. Die ... oogen zijn het geweest, die ook mij in de afzondering hebben gejaagd. Die vond ik (naar 'n bepaalde richting wijzend) op mijn orgel, achter de zingende pijpen van mijn orgel in de Cathedraal. Daar was ik veilig, daar kon niemand me zien. Zoo heb ik jarenlang mijn eenzaam bestaan geleid, ver van de menschen met hun ... oogen, totdat ... iets me m'n bult deed vergeten. Het was de heerlijk klinkende stem van je vrouw, van Anna. Zij zag me niet aan, als al die anderen ... zij zag m'n rug niet! Die vrouw, Pietro, heb ik lief gehad mér dan mijn leven. Die vrouw heb ik lief gehad zooals wij ... tnismaakten alleen liefhebben kunnen. Pauze, Ik zag haar ziende, ik zag haar ... blind. Haar lijden heb ik gezien. Toen kwam haar dood, het einde ... ook voor mij! Het was me als voelde ik iets breken. Weet jij De Nederlandsche Ambulance te Belgrado] Dr. v. d. Werff en dr. v. d. Meulen bij een zwaar gewonden patiënt; de hand hangt in*een spalkverband. In de operatiekamer Van links 'naar rechts: verpleger van Vuuren, Servische verpleegster, dr. van Tienhoven, dr. de Jong, Servische verpleegster, Servische oppasser, Servische verpleegster. Dr. Hijmans, thans in het land terug, met zijn staf en personeel te Belgrado. wat dat was Pietro? Pauze. De eenige band die mij ooit aan de menschen gebonden heeft ... brak. Dat is het geweest. Toen ben ik, gaat op orgelbank zitten, de trappen van mijn orgel weer opgestrompeld, wat armer, wat ouder. En daar, hoog boven de metfechen, wil ik nu blijven, daar waar die stem voor mij het eerst heeft geklonken. Pauze. Wat... wil... jij... nu ... nog ... van ... mij ... Gignoni ? Ziehier, monsieur Ie Vicomte, precies wat Rosni te zeggen heeft. Tegenover de lezers van dit weekblad was ik verplicht Uwe aan haling eenigermate te completeeren. U hebt overigens gelijk, monsieur de la Baignoire. Het zijn zonderlinge tijden, maar uiterst beminnelijke, doch ook gevaarlijke tijden. Inderdaad. n U hebt ook al weer gelijk mij 'n Zondagskind" en Zonnekoninkje" te noemen. Toen ik m'n Mea Culpa" voor Bouwmeester's gezelschap schreef, ben ik behandeld als hadde ik 'n kleine moord begaan. Het Zondagskind", monsieur Ie Vicomte, werd niet getoucheerd of geëffleureerd door de scherpe punt van den degen, maar men gaf hern 'n paar opstoppers tusschen de ribben en 'n trap in de buik. Passcz moi Ie mot, monsieur Ie Vicomte! En toen ik indertijd in mijn naiveteit naar een litterairen vriend ging, nog wat suizebollend van de eerste allervriendelijkste be jegening, lachte deze zich tranen en zei: Zoo iets gebeurt altijd in Holland bij 'n oorspronkelijk stuk! En ... ik boog, mon sieur Ie Vicomte, zooals wij dat alleen kun nen, niet waar? Menige buidel dukaten, om al weer in onze taal te spreken, heeft het gezelschap Bouwmeester met Mea Culpa verdiend: het stuk ging 135 maal; artiesten als Frits Bouwmeester, mevr. Erfman, Julia Cuypers, Louis de Vries, Van Beem, Budernian, zij zijn er om strijd in geprezen, ter wijl de auteur middelerwijl ergens aan 'n boom werd opgeknoopt. Zoo'n Zondagskind! En toen, monsieur Ie Vicomte, kwam ik na Se non e vero ..." (met Cyriel Buysse) en na Hoog Spel" met Silvia Silombra voor Julia Cuypers. Dit stuk had een nog grooter succes dan Mea Culpa. Julia Cuypers speelde de voor haar geschrevene rol in het haar opgedragen stuk 140 maal voor stampvolle zalen. Menige buidel met dukaten alweer, monsieur Ie Vicomte! En wat was nu het lot van het lachende Zondagskind"? Een bloedneus, het verlies van drie tanden en een breuk. Brondgeest, Louis de Vries, ja wie niet! ze hebben allen Mn Silvia Silombra een groot persoon lijk succes behaald, hun van harte gegund. Maar de auteur, dat poeteloerige Zondags kind, dat vriendelijke Zonnekoninkje des tooneellevens, wat gebeurde daarmede? Hij werd gekielhaald, daarna geroosterd en ge vierendeeld, zooals wij dat in nze roem ruchte tijden ook wel eens lieten doen, niet waar, monsieur Ie Vicomte? En toen kwam de gelukkige auteur met de Sphinx". Op advies van Heijermans heb ik 'n paar dingen veranderd en men toog aan het werk. Het stuk moest met de Kerst dagen er uit. Men verwachtte er veel van. En ik verzeker u, monsieur Ie Vicomte: er is hard gewerkt. Verkade nam de regie en er werd een nieuw decor gemaakt, iets wat ik in den beginne niet zoo noodig oor deelde, omdat ik persoonlijk, monsieur Ie Vicomte, niet erg veel geef om de bijzondere aankleeding van 'n stuk.... En toen de Sphinx op de generale repeMR. W. A. ROEST, op zijn terugreis naar Peking, waar hij de munthervormingsvoorstellen van mr. Vis sering ten uitvoer ging brengen, te Moekden plotseling aan hevige koortsen overleden.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl