De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1913 26 januari pagina 1

26 januari 1913 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

Zondag 26 Januari A?, 1913 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND ONDER REDACTIE VAN Mr. H. P. L. WIESSING Abonnement per 3 maanden ? l. 50, fr. p. post ? 1.65 Voor Indië per jaar, bij vooruitbetaling . . mail 10 Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0 125 UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM Advertentiën van 1?5 regels/ 1.25, elke regel meer . . Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina, per regel Reclames per regel . . ? 0.25 . . 0.30 . . 0.40 INHOUD Blz. l: V.: Colijn. Red.: SneevlietTroelstra. C. G. Roos: Het Lager Onderwijs, II. 2: S. S. S.: Klerken bij de Posterijen. Feuilleton, door Albertine de Haas. Matthijs Ver meulen over Strauss. 3: Pieter van der Meer de W. over L'Ame de Napoléon van Léon Bloy. 4: Joh. W. A. Naber: Tent. De VTOiw" 1813, 1913. 5: Mr. F. Yzenhoed Grevelink: Babies Clinic te Londen. Ingez. over de Aigrette door T. Vorstius. Allegra. E. Heimans over Hugo de Vries, II. 6: Van den Eeckhout over Poincaré. Mr. L. S. G. de Hartog over wijlen Minister E. Regout. W. Steenhoff over Van Welie. 7: Plasschaert: Pulchri. Portret wijlen ingenieur J. de Rijke. Foto Rembrandt: Jezus en de Overspelige Vrouw. Dr. P. van Olst: Plastische figuren. Prof. J. van Rees over Denkende Paarden. 8: De la Baignoire over Ko Donckers Schimmenspel. Charivari. 9 ?? Fin. Kroniek door v. d. M. Onrust in Wallstreet door v. d. S. 10: Puister: De Vries en te Winkel in Indië. Noctua Catholica. Damspel. // : Schaak spel. Jphan Braakensiek over geldnood op den Balkan. Bijvoegsel van Johan Braakensiek: Haastwerk in de Tweede Kamer. nmilllllllllllilllr' l COLIJN CONSOLIDEERT Het besluit, waarbij de meerderheid van de Tweede Kamer hare goedkeuring hechtte aan de hoogst belangrijke en ingrijpende voorstellen, die op de oorlogsbegrooting voor dit jaar voorkwamen, moet om meer dan n reden betreurd worden. Immers, jaren lang hoort men nu al klachten over de toestanden in het Leger. Door het gevallen votum wordt daarin niets verbeterd, maar is er alleszins aanleiding om te vreezen, dat, terwijl de kosten op onverantwoordelijke wijze toenemen, de toestand erger wordt. Een enkel woord slechts tot toelichting. Het voornaamste van de nu aangenomen voorstellen van Minister Colijn betreft de reorganisatie der Infanterie. Tot dusver moesten in tijd van oorlogs gevaar (dus als er gemobiliseerd wordt) worden opgericht, voor elk van de 12 regimenten infanterie, 2 nieuwe bataljons, het 5de en 6de bataljon. Dat heeft bezwaren; verandering was inderdaad noodzakelijk. De oplossing had moeten zijn deze: de organisatie zoodanig te maken, dat bij mobilisatie zich elke compagnie splitste in 2 cornpagnieën. Dezes plitsing kon zeer gemakkelijk in vredestijd wor den voorbereid. Jaarlijks heeft zij daaren boven plaats, als de miliciens voor her halingsoefeningen zouden zijn opgekomen. De voordeelen (er zijn er nog meerdere) aan dit stelsel het verdubbelingsstel sel verbonden, zijn groot. Minister Colijn heeft deze oplossing niet gewild. Hij richt reeds in vredestijd de 2 genoemde bataljons. op; dus een aanstelling van 2 maal 12 hoofdofficieren meer. Hierbij houde men in het oog, dat ciie bataljons in vredestijd betrekkelijk zwak zijn ; dan toch is maar n lichting onder de wapens. Maar bij die uitbreiding blijft het niet. Omdat in oorlogstijd een commando van 6 bataljons voor een kolonel-regiments commandant te groot wordt, splitst de Minister in vredestijd het regiment reeds in 2 afdeelingen, elk van 3 bataljons. Er komt dus tusschen den kolonel-regi mentscommandant en den majoor- of overste-bataljonscommandant een tusschenschakel: den overste-afdeeljngscommandant. Dat geeft weer (omdat de hoofd-officier bij den staf van het regi ment zal vervallen) 12 hoofd-officieren meer. De organisatie is dus wat hoofd-offi cieren en kapiteins betreft met het oog op oorlogstijd kant en klaar. Dat dit een voordeel is met het oog op een eventueele snelle mobilisatie, behoeft geen betoog. Men vergete echter niet, dat k volgens het verdubbelingsstelsel de mo bilisatie zér snel zou zijn uit te voeren, veel beter dan volgens het stelsel, dat men tot dusver tientallen van jaren, naar het schijnt zonder groote bekommering heeft geduld. Maar naast dit ne voordeel, waar mede in de Kamer zeer veel en zeer handig geschermd is, staan zeer vele nadeelen, waaronder een principieel. In vredestijd zijn de troepenmachten onder de wapenen slechts klein ; er is maar l van de 6 lichtingen op. Wat moeten dan in vredestijd al die hoofd officieren doen ? Er bestaat gerechte twij fel of er nu reeds genoeg werk is voor de hoofdofficieren-bataljonsct. Wat moet nu de hoofd-officier-afdeelingsct. uit voeren? De klacht luidt immers reeds en de ooren der Natie tuiten ervan, dat er in het leger wordt rondgemorst met den tijd en dat er in vollen vrede zoo weinig werk is voor verschillende personen in het Leger, dat het ? geluier in het oog loopt. Dit ernstige euvel wordt door de nu aangenomen voorstellen in bedenke lijke mate vergroot. De oplossing van minister Coiijn is toegejuicht en warm verdedigd door mannen als Van Vlijmen en Van Karnebeek, en door allen die, met hen, aartsconservatief denken. Dat moet veel te denken geven. Inderdaad is de oplossing er eene in de meest conservatieve richting. Bij den nu gestreden strijd hebben twee opvattingen tegen elkaar gebotst. De eene opvatting is, dat, (vooral voor een kleine natie als de onze, zoodat de totale troepenmacht toch steeds nog maar gering in sterkte kan zijn, verge leken bij de groote machten van onze buren) het leger meer en meer moet worden een deel van ons volk en moet verwerven de genegenheid van dat volk. Daarvoor is noodig o.a. een goede rege ling en verdere ontwikkeling van het verlofskader ; en juist daarvoor zou het tegenwoordig tijdstip zoo gunstig zijn geweest, omdat nu een groote toeloop naar dat verlofskader kan worden ge constateerd ; een toeloop, veel grooter dan de conservatieven vermoed hadden. De andere opvatting daarentegen is deze, dat het leger is een ding an und für sich", staande buiten dat volk. Iets aparts: Een legermacht voor de verdedi ging van het Rijk in Europa, evenals Amsterdam en andere steden hebben haar politiemacht. Door de aanneming van de voorstellenColijn is de tweede opvatting voorlocfpig geconsolideerd. Nu moge de heer Tydeman van meening zijn, dat hij, door deze voorstellen aan te nemen, zal krijgen de zoozeer door hem begeerde rust in militaire aange legenheden, het zal wel blijken, dat hij zich ten deze, eens te meer, deerlijk vergist. De klachten, in zake het Leger, zullen niet ophouden; zij zullen integendeel zeer vermeerderen. Die klachten zullen pas verminderen als men niet meer ingaat tegen de logische ontwikkeling van ons Leger. Den heeren Tydeman, van Karnebeek, van Vlijmen c.s. zal later wel blijken, dat zij, het goede willende, het kwade hebben gezaaid. Hetgeen in de parlementaire geschie denis in Marinezaken zoo juist weer bleek, had de genoemde heeren een les kunnen zijn. V. P. S- Intusschen komt er een enorme Infanterie-promotie! Het Sneevliet-debat In de groote zaal van Plancius te Amsterdam hebben de heeren Sneevliet en Troelstra elk hun standpunt verdedigd ten opzichte van de beroering, die in de Ned. Vereeniging van Spoorwegpersoneel in den aanvang van het vorig jaar gewekt is, en die met de uitwerping van den (door de S. D. A. P. als bizonder bekwamen leider erkenden) Sneevliet eindigde. Wij schreven, nadat alles voorbij was, over de schervengerichten" der S.D.A.P., en wezen op de geleidelijke wegvloeiing, die uit het actief deel dier arbeiderspartij plaats had van allerlei intellectueele en moreele krachten, welke niemand zonder schade mist, en die wij aan die partij, om haren invloed ten goede op onze maatschappelijke ontwikkeling, ten zeerste toewenschten. Het thans gehouden debat in Plancius heeft ons, en naar bleek velen mét ons, in deze opinie bevestigd of tot deze opinie gebracht. De duidelijke waarheid kwam in de openbare pro- en contra vergadering aanf het licht, zelfs voor sommigen, die tot toen toe blindelings, of enkel op inlichtingen van Het Volk" (hetgeen in dit geval hetzelfdebeteekende), zich aan 's heeren Troelstra's zijde ge schaard hadden. Hij heeft veel gemist, die dit debat gemist heeft. Mr. Troelstra, van wien tegen de S. D. P.-ers het parool was: druk ze dood", en die, getrouw aan dit devies, zoodra de heer Sneevliet S. D. P.-sche sympathieën koesterde, hem in de be^ kende Januari-artikels te lijf ging op zoo kattepooten-fluweelige manier, dat de beroering (moties in de tot dan toe kalme afdeelingen) plotseling groot was, Troelstra kwam zelfs nog op deze ver gadering de stelling volhouden, dat de schuld van alle beroering bij Sneevliet lag, en wel door een artikel, dat deze heer in Mei daaraanvolgende had geschreven in zijn vakorgaan! In Mei! toen men, dank zij Troelstra, hem van alle kanten bezig was te ondergraven ! De taktiek, die hier bij den talentvollen leider van onze sociaaldemocraten uitkwam, is deze: In het partijlcven drukt men dood" en erkent het, want kan men het erkennen ; in het vakvereenigingsleven drukt men dood" en erkent het niet, want de 90 pCt. niet bij eenige partij aangesloten vakvereenigingsleden zouden kopschuw worden jegens de Partij. Maar welk een tooneel nu op die tribune van Plancius! De heer Troelstra was kalm gearri veerd op het podium. Zijn in twintig jaren (hij werkte wel wat erg met die twintig jaren", en deed dan soms denken aan den grijzen Domela Nieuwenhuis) gegroeide politieke kunstvaardigheid zou over Sneevliet wel zegevieren. En inder daad, alle kunsten van coquetterie jegens een menigte, van inblazing des heeten politieken adeins, van opzweeping tot een plat applaudissement, van kronke lende insinuatie en triomfeerende ironie, hij hanteerde ze. Met talent. Waarom zoo vergeefs? Het antwoord raakt iets dat psychologisch interessant was en ontroerend mooi: De heer Sneevliet stond daar en had niets te verbergen ter wille van zichzelf. Hij stond daar op die planken als afrekenend met het verleden en als een, die versmaad is, maar nóg lief heeft. Hij wierp, uit instinctieve minachting voor trucs op dit voor hem zoo ernstig moment, de ontactische" woorden, die Troelstra een goedkoop succes beloofden als hij erop inging, hem in den schoot bij bundels tegelijk! En dit verwarde den man, dien men niet gauw met opzet van zijn stuk zou brengen.. .. Sneevliet debatteerde niet, maar hij sprak de waar heid, en deze jonge man, die in politieke bedrevenheid zeker verre bij Troelstra achter moet staan, sleepte de aanwezigen mede en won hen voor zijn strijd, ten minste wat betreft den ra-Wsstrijd (en voorzoover de toehoorders niet hope loos bevooroordeeld waren....) Want talent kan niet alles winnen! Nu zegt deze of gene: gij zult gelijk hebben gehad in uw critiek tenopzichte van de vraag wie schuld was aan de Sneevliet-beroering en bijgevolg aan de verzwakking van de spoorwegvereeniging, ook wie waarachtig was in zijn op treden, wie onwaarachtig; maar zou de heer Troelstra geen gelijk hebben gehad in zijn ongelijk? Zou hij niet verder zien door die uitwerping a tout prix van den S. D. P-er uit een arbeiders-organisatie? Moet de kleine S. D. P. dan sterk worden en de eenheid eener groote beweging schipbreuk lijden? Wat dit betreft zouden wij als buiten staanders geneigd zijn de opinie te deelen van den heer Sneevliet, die aan Troelstra toevoegde: uw helder inzicht in den strijd tegen het burger-element is be wonderenswaardig, uw inzicht in partijzaken is verduisterd door uw haat tegen de Wijnkoop-groep. Wij gelooven het ook. De anomalie van den twee-partijen-toestand in Neder land is zóflagrant, en de waarheid van de stelling, dat in laatste instantie slechts ontoereikende bekwaamheid bij de opper ste leiding het samenleven van marxisten en revisionisten onmogelijk maakt, z duidelijk (men denke slechts aan Duitschland en Frankrijk), dat geen bewijsvoering die misschien de een of andere fout in Sneevliet aantoont, of een smadelijk vonnis velt over de groote schare uit getreden intellectueelen de klaarblijke lijkheid kan ontzenuwen van déze waar heid : dat wie zooveel verliest aan geeste lijke lading zelf de schuld heeft, en er voor boeten zal op den duur. Het lager onderwijs in 1912 (Slot) Het bedrag dat in Nederland aan het onderwijs wordt ten koste gelegd kan veilig worden gesteld op 40 millioen rijk en gemeenten samen besteden ruim 31 millioen , zeker een enorm bedrag, doch onder het huidige stelsel wordt het effect van 't onderwijs steeds minder aan de bedragen evenredig. En ondertusschen blijft de toestand ongewijzigd, waarbij de Nederlandsche onderwijzer armoe lijdt. Sinds 1907, toen minister Rink een, volgens diens eigen verklaring zeer onvoldoende, verbetering der salarieering tot stand bracht, waarvan het leeuwenaandeel nog is terecht ge komen in de kassen der school- en ge meentebesturen in plaats van bij de onderwijzers, is niets meer van regeeringswege voor de stoffelijke belangen van den onderwijzersstand gedaan. En dat niettegenstaande de levensbehoeften allerwege zeer in prijs zijn gestegen, het accrcs der Rijks-middelen jaar op jaar de stoutste verwachtingen heeft over troffen, binnen en buiten de volks vertegenwoordiging door woordvoerders van alle partijen gesproken is voor af doende en spoedige verbetering der on derwijzerssalarissen, en door alle vakvereenigingen in woord en geschrift verbetering is bepleit en te bevoegder plaatse er om is verzocht. Het scheen, dat 1912 een oplossing zou brengen. De begrootingsdebatten voor dit dienstjaar bij de afdeeling on derwijs stonden in het teeken van ver betering der salarieering. Met zeldzame eenstemmigheid werd van alle kanten de zaak bepleit, zelfs werden twee moties, n van den heer Arts, n van den heer Ter Laan, beide reeds dateerende van December 1907, uit het stof opgedolven om in het voorjaar afgehandeld te worden. Het algemeen salariscomité, samen gesteld uit alle organisaties, behalve de Bond van Nederlandsche Onderwijzers, organiseerde een grootsche betooging in Den Haag tot verdediging van de recht vaardige eischen der onderwijzers, waarin als sprekers optraden de heeren Dr. D. Bos, N. Oosterbaan en Baron. Erheerschte geestdrift bij de voorbereiding dezer be tooging, en ook ter vergadering. Ook de Roomsche en Protestantsch-kerkelijke leiders schenen hun zegen te hebben gegeven aan dit samengaan van de bizondere" onderwijzers met de open bare" broeders. De geheele pers toonde belangstelling en welwillendheid, doch de uitingen van bitteren ernst, van ver twijfeling zelfs, welke op de meeting en daarna gehoord werden, schijnen in het kerkelijke kamp beroeringen ontstem ming gewekt te hebben. Kuyper schudde zijn manen. In slechts eenige dagen was een geheele omkeer op te merken in de gezindheid der rechtsche pers. Vooral het Centrum" was ontsticht over sommige dingen, ter vergadering voor gevallen, en woorden, daar gesproken. Welk gevaar kleefde ook niet aan dat in n zaal samenzijn van roomsche en liberale, misschien zelfs wel socialistische, openbare onderwijzers! En dan het bestoken van onze christe lijke regeering"! De Standaard" toonde in die dagen een verbijsterende minachting voor de vroeger zoo hoog-geroemde christelijke onderwijzers, die hun naam bezoedeld hadden door te zamen met de mannen van het openbaar onderwijs om een stuk brood te vragen ! In slechts eenige dagen ontstond in de rechtscjie pers n overtuiging", dat het salariscomitéhoofdzakelijk de be doeling had gehad dit kostelijk Kabinet naar den walkant te drukken. Een paar dagen later, van 26?29 Maart, had in de Kamer over de motiesTer Laan en -Arts het debat plaats, dat een getrouwe weerklank was van de persstemmen van rechts. De motie-Ter Laan, beoogende het minimum salaris te brengen van ?500. op ?600.?werd zeer gemakkelijk om hals gebracht (met 46 tegen 30 stemmen verworpen). De heer Arts, die in zijn motie eveneens het minimum salaris van ?500.?te laag had genoemd, kwam na eenigen omhaal er toe, de regeering in overweging te geven haar aandacht te wijden aan een kindertoeslag voor de gehuwde onderwijzers. Bij regeering en kamermeerderheid bleek deze oplossing van de moeilijkheid in zeer goede aarde te vallen. Geen wonder, als men bedenkt dat men hiermee weer zoo heerlijk kort bij het gebied der openbare zedelijkheid terecht kwam, waardoor roomsche en christelijke onderwijzers wellicht zouden worden gekalmeerd, zonder dat het veel behoefde te kosten. De motie werd ingetrokken, nadat de minister een onderzoek naar den kinder toeslag had toegezegd. Het kamerlid Oosterbaan, dat toch nooit onder de scherpzinnigsten gerekend werd, beleefde bij dit debat kwade oogenblikken, daar hem onbarmhartig aan zijn grootspraak op de salarismeeting werd herinnerd bij zijn benepen houding tegen over de regeering in de Kamer. Zelfs De Nederlander" was zoo onchristelijk hem voor te houden, dat reeds vanouds iemand, die een zeker lichaamsdeel brandt, op de blaren te zitten heeft. Sedert dien is bij de Tweede Kamer ingediend een ontwerp van wet op den kindertoeslag. Aan een verhooging der miniina-jaarwedden kan niet worden gedacht, daar elke zelfs betrekkelijk geringe stijging der minima aanstonds den Staat op onevenredig zware lasten jaagt." Boven dien bestaat tegen het brengen van die zware offers bezwaar, omdat allerminst zekerheid bestaat, dat de onderwijzers stand over de geheele linie daarvan zal profiteeren." En, daar de steun uit 's Rijks kas uit den aard der zaak binnen beperkte grenzen moet blijven, worde die steun buiten het salaris aan de onderwijzers zelven geboden en wel aan diegenen onder hen, die daaraan de grootste behoefte hebben." Men merke uit deze aanhalingen, aan de Memorie van Toelichting ontleend, op, dat zelfs geen schijn van een poging wordt gedaan ter ontkenning van de onvoldoendheid der salarieering. Een diep denigreerend zinnetje over Onevenredig zware lasten," een schijnargument tegen verhooging der minima, een aalmoes. Ziedaar Heemskerkiaansche regeerderij! De rechtsche leiding is met volharding doorgegaan te pogen verdeeldheid te brengen in het verbond van bizondere en openbare onderwijzers, hier en daar wel met succes. De Katholieke bizondere onderwijzers hebben zich moeten terug trekken, hetgeen op een vermindering van 1000 onderwijzers bij de gemeen schappelijke actie te staan komt. Toch schijnt men er nog niet geheel en al gerust op te zijn. Het jaar 1913 is een verkiezings jaar, en nu weet men heel goed, dat rechts" zonder het leger van roomsche en christelijke onderwijzers als propagan disten de verkiezingen niet anders dan zwaar gehavend zal doormaken. In ieder geval schijnt men het met het oog daar op veilig te hebben geacht, althans iets te beloven. In de rede van minister Heemskerk van 13 December werd in uitzicht gesteld een wetswijziging rakende de salarieering der onderwijzers. De Memorie van Toelichting bij het wets ontwerp op den Kindertoeslag (zie de aanhalingen hier boven) is gedateerd 10 December, en onderteekend door den zelfden minister!! Vooral onder de openbare onderwijzers heeft de kindertoeslag groote ontstemming gewekt. Op Hemelvaartsdag reeds hield de B. v. N. O. op tien verschillende plaatsen meetings, waarop krachtig tegen het regeeringsvoorstel werd geprotesteerd, terwijl deze zelfde organisatie 8 December j.l. in Den Haag een buitengewone kracht proef leverde door 3500 leden bijeen te brengen, die als n man zich verklaarden tegen het voornemen der regeering. Ook in het kamp der bizondere onder wijzers schijnt men hier en daar slecht te spreken te zijn, te oordeelen naar sommige artikelen in de vakpers, al durft men daar niet best er voor uitkomen. Op de jongste algemeene vergadering der Unie van Christ. Onderwijzers werd eveneens een woord van oppositiegehoord, ofschoon, is het krantenverslag juist, het Hoofdbestuur handiglijk met den doofpot werkte. Zooveel is wel duidelijk, dat de belofte van Heemskerk niet overbodig is! Bij deze ne belofte is het echter niet gebleven. Mede op 13 December deed de minister in de Tweede Kamer de mededeeling, dat een viertal wetsont werpen zullen worden ingediend als uit vloeisel van het rapport der Ineenschakelingscommissie. Dit rapport, dat aan de Koningin is uitgebracht op 25 April 1910, dat bij zijn verschijnen onbehoorlijk dik bleek te zijn en sindsdien geheel uit onze herinnering was verdrongen, blijkt dus op het Departement van Binnenlandsche Zaken bewerkt" te worden. Ons voegt geduldig en bescheiden af wachten van de mogelijk grootsche

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl