De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1913 26 januari pagina 3

26 januari 1913 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

'26 Jan. '13. No. 18§7 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 3 een hard en droog coloriet, tot een excessen van onvermogen, waarvan me tot nu toe slechts n parallel' onder oogen kwam : de primitieve en brutale yerfsmeersels van den Duitscher (ik vergat zijn naam) die onlangs bij den Modernen Kunstkring exposeerde. Alle cultuur, welke Strauss bezit, is die van n parvenu van grof ras. Zooals hij dilettantiseerde in de philosophie (Also sprach Zarathustra), zoo dilettantiseert hij in de schoonheidsleer. Wanneer de scholen voor kerkmuziek, waar men den jongen componist de kunst leert van onexpressieve muziek te maken, niet sedert lang waren verdriedubbeld in de scholen voor profane muziek, dan zou men nog verder kunnen gaan en zeggen, dat Strauss zelfs in de muziek dilettantiseert. Het experiment immers is dermate idee fixe in zijn geest geworden en ideaal, dat men den graad van intensiteit of precisiteit altijd hooger kan veronderstellen bij zijn werk. Het schapengeblaat uit Don Quixote, de windmolens, de luchtreis, het marktge schreeuw uit Tyll Eulenspiegel, enz. zal hij nu veel volmaakter imiteeren, gelijk Nicodë waarschijnlijk het kikkergekwaak (Oloriasymphonie) nu vriendelijker en juister na bootst. Tot de emotie om de dingen zal Strauss echter nooit stijgen, omdat hij hiervan uit had moeten gaan. 56 ? && 23 Jan. MATTHIJS VERMEULEN L'Ante de Napoléon door LÉON BLOY; uitg. Mercure de France Er bestaat wellicht over geen enkele his torische figuur een zoo uitgebreide literatuur als over Napoleon; al zijn daden, zijn veldtochten en zijn onderhandelingen, zijn liefdesavonturen en zijn administratie, zijn overwinningen en zijn ver-reikende plannen, zijn drooroen en zijn nederlagen heeft men op zorgvuldigste wijze nagevorscht. Wij kennen hem in den spiegel van den haat zijner tegenstanders, en omglansd door de gloedvolle liefde zijner bewonderaars; niets van hetgeen dien buitengewonen man betreft, lijkt 'onbelangrijk. De gedenkschriften zijner tijdgenooten, van maarschalken en ministers, van eenvoudige soldaten en gewone burgers, van allen die hem nabijgetreden zijn of in de jaren leefden toen hij Keizer was en bijna gansch Europa als zijn rijk beschouwen kon, lezen wij met gretigheid. De geschied schrijvers Vandal, Sorel, Hóussaye-, om slechts de voortreffelijkste te noemen, wijdden hun talent aan de studie van dat grootsche, onvergelijkelijke tijdperk waar n man het centrum was van alle gebeuren, en hun werken geven een uitmuntend beeld van Napoleon, als diplomaat, als vorst, als generaal. Ge meendet zijn historie te kennen, niet waar ? en daarmee afgehandeld te hebben. Doch er ontbrak een boek, het boek geschreven door een geest die dieper drong dan het uitwendige gebeuren en ons het raadsel van die weidsche ziel bloot legde, het boek waarin dien grooten mensch zijn plaats werd aangewezen in het goddelijke plan. En dat bezitten wij nu, Léon Bloy heeft het geschreven, het mys tieke boek over Napoleon. Reeds de titel l'Ame de Napoléon, wijst er op dat niet nogmaals ge een levensgeschie denis of een relaas van de bekende histo rische feiten onder de oogen zult krijgen, doet u iets wonderbaars vermoeden; iemand als Bloy zal u spreken over de ziel van Napoleon, van dengeen in wiens hand, ge durende n oogenblik der historie, de aarde rustte, en die binnen het zoo luttel tijds verloop van enkele jaren, door de macht van zijn genie opgestooten werd tot den wereldheerscher wiens gelijke men nergens en in geen der eeuwen vindt. Is reeds de gedachte aan de ziel van iemand als Napoleon, aan het onuitgesproken innerlijk leven, aan wat omging in die ziel, verbor gen voor de oogen der anderen en wellicht voor hem zelven, niet duizelingwekkend? Onder het licht van welke droomen han delde hij ? Wien gehoorzaamde hij ? Wat kwam hij volbrengen op de aarde ? Waar heen toog hij ? En welke was zijn zending? Het spreekt van zelf niet waar? dat ge een afdoend antwoord hierop niet kunt ver wachten. Men weet niets van de diepe «iiilllllliliiiiiliiiiiiiiiiiiiiiiiliiiiliiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiii iiiiiiiiiiiiHim zou komen", zei de opzichter, met een familiare ruwheid sprekend, we zijn der voor gewaarschouwd". Hij smakte met zijn tong; de dochters verschoven thans haar stoven, de vrouw legde met een ongetemperde tik de schaar op het gladde tafelvlak, dat in zijn diepen groenen gloed als een donkeren, kleinen vijver, glom. Het leek de weduwe alsof deze geluiden hen deden samenspannen, alsof de weigering van den man rondom toestemming en goedkeuring had gekregen. Doch weer steeg op de gedachte aan 't kind, 't kind bij de twee dames, dat 's ochtends niet uit haar bedje wilde en altijd zweeg. En passend nu haar stoel in 't rijtje langs den wand, vroeg ze met moediger stem wilt u ook het kind niet tijdelijk in huis hebben ... de schooltijden neem ik haar mee... tot ik zelf een andere woning heb gezocht?" Weer scheen het alsof haar pleiten, weer stand wekte, want de man op verdrietigen toon, .met een zeurend moeilijk verstaan bare stem, begon: daar hei-je 't nou, me vrouw het 't vooruit gezeid ... ze zal dat kind op den duur hier willen halen ... dan zitten we ermee". Als gestoken op een wonde plek, stond de moeder recht, vluchtte toen de kamer ui-t, het trapje op, dat van alle keeren, dat zij 't op en af was gegaan, nog nimmer zoo hard had gekraakt. Nu was ook het kamertje vijandig in dit huis, alleen, de in het raam liggende vlek, hemel-boven-zee, die altijd van een lichtende duisternis was, geleek iets dat meegevoelen kon, een wijd oog dat ziet. Hier, in dit kamertje van uit levensnood prijsgegeven geluk, waar al de smartelijke volharding der eerste lijdensweken van scheiding was doorstreden, verhardden zelfs haar tranen. In de schemerige winterdagen zag men nu het vrouwtje, het vreemde onderwijzeresje, dat weduwe was, dat al oud geleek, doch zoo iets weerloos had, dat men aan een kind moest denken, langs de wegen dwalen, een uur wel rond de school. Men had haar gezien bij den vuurtoren, den weg op naar het havenstadje, waar de trein zijn eindpunt had en bij het boschje, dat den kant uit was van de bloeiende dorpen en ook diep in het land op doodHEERENÜR-4 ,-RpGGESTRAAT-M J \ . ?>.-? INRICHTING TOT HET M EUBILEEREN-EN VERSIEREN-DER UJONING gronden, men doolt rond als blinden, men vermoedt somwijlen iets in zér kort oogen blik van hoog gespannen-zijn, het is of een bliksemstraal een landschap belicht in den nacht; daarna omwolkt uwen- geest weer de duisternis. Terwijl Bloy u doet voelen en begrijpen dat de raadselen u omgeven, dat ge immer en altoos in tegenwoordigheid zijt van diepste mysteriën, zet hij telkenmale gebeurtenissen welker beteekenis u ontgaan was of zonder belang toescheen, in een wonderbaar licht, en het is u plotseling duidelijk dat, waar ge niets bizonders vermoeddet, er iets plaats greep wat weer klank had in het onzichtbare. Bloy is de exegeet van de tekst der His torie, dit verzegeld boek. De wereld historie, schrijft hij op pag. 14 van de Inleiding, is als een onmetelijke liturgische Tekst waar de tittels en jota's evenveel waard zijn als verzen of gansene hoofd stukken, maar de belangrijkheid van de eenen zoowel als van de anderen is onbe paalbaar en diep verborgen. Zoo ik dus meen dat Napoleon wel een van roem blinkende jota kon zijn, dan ben ik tevens genoodzaakt tot mijzelven te zeggen dat de slag van Friedland bijvoorbeeld, even goed had kunnen gewonnen worden door een klein meisje van drie jaar of door een honderdjarigen vagebond die God vroeg dat Zijn Wil geschiedde op aarde als in den hemel. Dan zou dus hetgeen men het Genie noemt, eenvoudigweg die goddelijke Wil zijn, geïncarneerd, indien ik zoo .zeggen mag, zichtbaar en tastbaar geworden in een menschelijk werktuig dat tot zijn hoogsten graad van kracht en juistheid opgevoerd is, doch niet in staat, evenmin als een kompas, zijn uitersten ommegang te overschrijden. Het volgende geldt zoowel voor Napoleon als voor de eindelooze menigte van zijn minderen, dat wij altegader aanschijnen zijn van het Onzichtbare en men geen vinger roeren noch twee millioen menschen moor den kan zonder het symbool te zijn van iets dat slechts geopenbaard zal worden in de zaligmakende Aanschouwing." Eenige bladzijden verder zegt hij (pag. 20 en 21): Ik heb deze geschiedenis veel bestudeerd. Ik heb haar, al biddende, be studeerd, vaak weenende van vreugde of van droefheid, mij hoe dikwijls! afvragend of het niet dwaas was, haar te lezen met menschelijk inzicht, zooals men de geschie denis van Cromwell of van Frederik den Groote kan lezen, de eenige aanvoerders, naar ik meen, welke men, sinds Hannibal of Caesar, in een zekere nabijheid van Napoleon kan veronderstellen, en ik heb tenslotte gevoeld dat ik in tegenwoordig heid was van een der meest geduchte mys teries der Geschiedenis." Om de diepzinnige en toch zoo klare beschouwing over die verbazingwekkende figuur te kunnen geven, om te kunnen door dringen tot de geheime wereld der ziel van den Keizer, heeft Bloy gedurende vele jaren met hartstochtelijke aandacht de geschiedenis van het grootsche tijdperk, de historie van het zichtbare gebeuren bestudeerd, de feiten ondervraagd, en toen hij dat alles, voor zoover het menschelijkerwijs mogelijk is, kende, boog hij zich over den afgrond van die ziel en trachtte te vermoeden, te ont dekken wat daar omging in de stille diepten, in de onbekende verborgenheid, terwijl het uitwendig leven met zijn daden als een heldendicht weerklonk; hij zocht het on zichtbare te verklaren door het zichtbare. Invisibilia per visibilia. Als geen ander popelt hij van geestdrift voor het enorme drama dat in den aanvang van de 19de eeuw werd afgespeeld, hij staat geslagen ven bewondering voor de rustige hoogheid van het heerschers-gebaar en den loopende wegen, waar een enkele hofstede aan het eind verlaten lag. Er werd om haar gelachen; de hoerenen de boerenvrouwen grolden hun lachen boven de heete kommen koffie, op visite bij elkaar. Ze hadden al veel onderwijzeressen zien komen en gaan. Die er waren geweest, was gewoonlijk het uitschot van het gild, eene, die nergens orde had en nog eens hier wilde probeeren, bij het kleine kuddeke van in grootste eenzaamheid opgevoede buitenkinderen, of eene, waarvan de maatschappelijke reputatie had geleden, doch zulk een eigen aardig wezentje als dit kleine ijverig over de wegen voortschietend vrouwtje, dat haar pasjes zoo rap zette, dat geen boer haar bijhield en in jachtige haast, alsof ze werd voorfgedreven, kon men zich niet herinneren. En het was ergens gebeurd, dat men, rond de kachel zittend, midden in de grappen om haar, plotseling opgeschrikt werd door de klink van de achterdeur en als een geest het blonde vrouwtje verscheen in de nauw ge opende kier, terwijl ze vroeg: Is hier ook een kamer vrij ? En zou ik hier in huis kunnen komen met m'n dochtertje?" De boerenvrouw werd toen gewichtig en schudde al dadelijk ontkennend het hoofd Al haar geburen hadden geweigerd en zij zag de reden niet in onberedeneerd conser vatisme om anders te doen. Doch heimelijk kwamen de boerenvrouwen onderden indruk van die hooge lichte stem en dien blik van zooveel goed vertrouwen en gelijk de mannen kenden zij dit tweeërlei gevoel: een stevige vooral physieke meerderheid boven dit angstvallige wezentje, waarom men dus ook wat met haar spotten mocht en een werkelijke genegen gezindheid voor de moeder, die haar kind bij zich begeerde. Doch deze gevoelens durfden geen baan breken en uitten zich ten slofte in wrevel jegens het onbeminde opzichtersgezin, dat haar nu eenmaal had en niet het kind wilde. De vochtige dag was weggezonken in mistige nevels. De onderwijzeres liep alleen over den dijk, langzaam huiswaarts keerend. Vreemd was haar damesfiguurtje, hier buiten in de eenzaamheid, zoo nietig gaand in de onmete lijke ruimte van zee en lucht. Uit de zee stegen bleeke nevels op, over den weg lagen blanke dampen, waar de al-omvattenden blik van den Keizer, hij bewondert de uiterlijke pracht, hij heeft de schoonheid lief dier jaren toen het leven grootheid had; hij was met Bonaparte in Italië, in Egypte, hij doorleefde met hem den angst van den 18den Brumaire, hij was tegenwoordig bij alle veldslagen, bij de kroning in de Notre-Dame, bij de apotheose te Dresden'; den dood in het hart, zag hij hem fouten begaan, hij begeleidde zijn Keizer op zijn roemrijke en verpletterende veld tochten ; hij verliet hem niet toen de geluksster taande, hij leed met hem het on dragelijkste bij den terugtocht uit Rusland, hij weende van wanhoop om den eersten troonsafstand; jubelend stortte hij zich zijn Keizer tegemoet bij diens terugkeer van Elba; hij was te Waterloo en hoopt nog steeds dat het de troepen van Grouchy zijn die aan den horizon van het slagveld opdagen om de eindelijke overwinning te behalen. Hij begeleidt ten slofte, zijn onttroonden Keizer, naar St. Helena, en aan het sterfbed van dien grootsten aller menschen, schreit hij om den dood der Schoonheid. Doch dit alles is nog slechts het welis waar roemvol schoone maar vergankelijke gewaad van hetgeen in werkelijkheid ge beurde, en Bloy kijkt zich niet blind aan den schijn, hij zoekt de waarachtige, de eeuwige beteekenis die achter de symbolen schuilt, hij put uit de volheid van zijn geest woorden en gedachten, die nog den glans van het geheim der diepten aan zich dragen en die op wondere wijze het raadselachtig en onbegrijpelijk gebeuren der historie, dit donkere chaotische woud waardoor de menschheid sinds den zondeval wanhopig doolt, belichten. Om Bloy's opvatting van de geschiedenis beter te begrijpen, moet men indachtig zijn, dat hij een streng geloovig katholiek is, die den Bijbel leest als het Boek van God en voor wien de leerstellingen en de Sakramenten der Kerk volstrekt noodzakelijke genademiddelen en onaantastbare, absolute waarheden zijn. Van uit den geestelijken vrede, hem door zijn nimmer wankelend geloof gegeven, overziet hij het leven en de menschen; hij zoekt in alles wat langs hem gaat, God. En heeft hij de geschiedenis van Napoleon niet op bewonderenswaardige wijze in enkele woorden saamgevat, plotse ling voor den lezer een glans werpend op de beteekenis van dien mensch wiens genie door niemand geëvenaard is, schrijvende op pag. 8 van de Introduetion: Napoléon, c'est la Face de Dieu dans les ténèbres"? Den inhoud van dit boek te ontleden, is ondoenbaar; Bloy beroert het diepste, het raadselachtigste; met de statige pracht zijner taal, of met bloeiend teedere woorden opent hij de duisternissen. In de Introduetion, een meesterwerk, toont hij duidelijk aan, dat de geschiedenis van den Keizer niet gelezen kan worden volgens menschelijk inzicht. pag. 12: J'ai pu comprendre ou du moins entrevoir, la destinée toute symbolique de eet Etre extraordinaire". Maar wat was dat wezen komen doen op aarde? Riend'autre que ceci: Un Geste de Dieu par les Francs, pour que les hommes de toute la terre n'oubliassent pas qu'il y a vraiment un Dieu et qu'il doit venir comme un larron, a l'heure qu'on ne sait pas en compagnie d'un Etonnement définitif qui procurera l'exinanition universelle". Hij is de aan kondiger, de Vóorlooper van Dengeen die komen moet. In vijf bladzijden, van pag. 22 tot pag. 27, beschrijft Bloy, met meesterlijke kortheid, het leven van Napoleon. Een jongeling verschijnt die zichzelven niet kent en die zich wel oneindig ver verwijderd voelen moet van een bovennatuurlijke zen ding, indien al de gedachte aan een der gelijke zending in zijnen geest op mocht vochtglinstering van de klinkers vlak voor haar voeten ophield. Rechts kropen de nevels langs den dijk op als loome schimmen, die vormloos en log als trage rookflarden zich voortbewogen. En het plekje, waar zij liep, het smalle klinkerpaadje temidden van den dijk, scheen in te krimpen in den dichter wordenden mist van den groeienden avond, waarin de geluiden wegzakten en de kreet van een opfladderenden zeemeeuw, ontstel lend, verschrikken deed. Zij had haar laatste bezoek gebracht en ze zag nog het gezicht van de boerenvrouw dat ten slotte scheen te hebben willen toe geven. Toen was ze weer teruggeschrikt voor het ongerief dat zij hebben zou en had geweigerd. Een uur lang liep de onder wijzeres nu al te denken, wat ze wellicht mér had kunnen aanbieden, wat ze eigenlijk had moeten zeggen, toen de vrouw dit en dat zei.... En nu was ze ook van dit laatste denken moe; afgemat van teleur stelling, en ontmoediging. Ze overdacht dien gansenen tijd van alleenstaan in 't leven, verzwakt in haar verweer tegen een hard vochtige wereld, door haar moeder-zijn. Ze zag opnieuw de familieleden,samen gekomen, die op den toon van gemakkelijke gerust stelling, na haar angstige klachten, haar hadden toegeroepen zij had immers haar actes.... Het solliciteeren daarna, het bedelen bij raadsleden, ten slotte het belanden op een buurtschool waar men met haar, onge schoolde leerkracht, 't wilde probeeren; Wanneer zij de hoofdacte had en een paar jaar praktijk, stonden alle betrekkingen voor haar open?had men haar getroost. Moedig was zij weggetrokken. Met walging dacht de onderwijzeres aan haar boeken die thuis lagen ze zag ze in gedachten liggen, met hun bruine kaften op de tafel van haar kamertje ze dacht aan haar studeeren, dat geen studeeren was, waardoor ze nimmer op deze wijze zou kunnen verder komen en daar ver, was het kind en wachtte op haar. Plotseling kon het weduwtje niet meer voort. Het was of alle moed en veerkracht nu van haar was weggevlucht. De mist was als een wijde wand om haar heen en zij zette zich aan den kant van den weg als een wandelaarster die te moe is om verder te gaan. De zachte zeewind vloeide langs haar heete hoofd, de golfjes vlotten daar diep komen. Hij is geboren voor den oorlog en wenscht vurig een militaire post te bekleeden. Na veel ellende en moeilijkheden ontvangt hij het bevel over een armzalig leger, en onmiddellijk openbaart hij zich als de meest onverschrokken, de meest onfeil bare aanvoerder. Het wonder vangt aan en houdt niet meer op. Europa, dat nimmer iets dergelijks aanschouwd had, begint te beven. Die soldaat wordt de Meester. Hij wordt de Keizer der' Franschen, vervolgens de Keizer van het Occident, eenvoudig-weg de Keizer, in absolute beteekenis, voor den ganschen duur der eeuwen." Verder wijst hij ons op feiten die nimmer onze aandacht hadden getroffen, maar die hem, met zijn intuïtie van exegeet, een dui ding «i waren voor het bovennatuurlijk lot van dat wezen. Ik geloof niet dat er in geheel zijn leven, een handeling of een om standigheid voorkomt, welke niet op god delijke wijze kan uitgelegd worden, dat wil zeggen in den zin van een prefiguratie van het Koninkrijk Gods op aarde. Hij wordt geboren op een eiland. Hij voert onafge broken oorlog tegen een eiland. Wanneer hij voor de eerste maal. valt, is het in een eiland. Hij sterft ten slotte, gevangen, op een eiland." Zijn streven was om van gansch het vasteland, van geheel de aarde, een eiland te maken, een ander eiland even onmetelijk als zijn droom! Tacetc e t ululate, qui habitatis in insula, scheen hij te zeggen met den Profeet bij ieder zijner schreden, en het was vergeefs." (Slot volgt) PlETER VAN DER MEER DE WALCHEREN Correspondentie Voor wat betreft abonnementen, adver tenties, bezorging van het Weekblad, uitbetaling van het honorarium e. d., wende men zich uitsluitend tot de ADMINISTRATIE van De Amsterdammer, Keizersgracht 333, Amsterdam. Voor wat betreft artikels en ingezonden stukken, uitsluitend tot de REDACTIE en aan hetzelfde adres. Om teleurstellingen te voorkomen is het gewenscht, dat de inzender iederen keer, dat hij een bijdrage zendt zoowel op zijn brief als op zijn bijdrage zijn volledig adres duidelijk leesbaar vermeldt, dat de inzender een voldoend bedrag in postzegels toevoege (los in den brief) indien bij niet-plaatsing terugzending ver langd wordt. Op anonieme zendingen of berichten wordt geen acht geslagen. ** & ^ Inhoud van Tijdschriften De Nieuwe Gids, Jan. '13: J. L. Walen, Judas Ish-Karioth (tooneelspel in drie be drijven). J. F. de Wilde, Een en ander over H. G. Wells. Cornelis Veth, Schildersvereenigingen-wee. Frits van Raalte, De Schoolklasse. H. van der Mandere, Het tegenwoordig internationaal karakter der Coöperatieve beweging en het laatste inter nationale Coöperatieve Congres. Herman Heijermans, Duczika (een Berlijnsche roman, vervolg). Hein Boeken, Aanteekeningen over Kunst en Letteren. A. Aletrino, Rondom Napoleon. J. H. de Veer, St. Sylvester (gedichten). Willem Kloos, Lite raire Kroniek. Frans Netscher, Binnenlandsche Staatkundige Kroniek. Onze Eeuw, Jan. '13: C. F. A. Zernike, Schoolhervorming. D. Logeman-Van der Willigen, Een mirakel. Mr. F. E. Posthu mus Meijes, Gorters laatste werk. Dr. C. Serrurier, Charles Secrétan. G. F. Haspels, Nieuwe Boeken. Gustaaf van Eijken, Oud' neer aan den dijk in een regelmatige op- en neergang. De wanhoop in haar hart kwam tot een kalmte, doch haar zenuwangst schrikte plots op. Wat gebeurde er nu misschien ? Stierf haar kind ? O God, o God," zuchtte ze en haar handen klampten zich in het gras van den dijk. Ze bleef zitten roerloos, een machteloos wezentje in die groote natuur die zich rond haar strekte. In allen geval zou ze morgen naar Amsterdam gaan, het kon nu niet meer wachten. Onverwacht, o, onverwacht zou ze daar binnen komen en aan die dames, vol theorieën, zeggen dat een weesje allereerst liefde noodig had. Dit wist ze nu ineens en zeker. Dit was nu iets, dat zij eens wist... . Opnieuw huilde 't weduwtje weer, hoe lang duurde 't nog, eer zij in Amsterdam was. Tot twaalf uur school, dan het loopen naar het stadje, de trein, de trem en weer loopen. Wat er dan gebeuren zou, wist ze niet. Waar met het kind blijven, wat beginnen ? Ze stond eindelijk op en liep naar huis. Het was al laat toen ze daar kwam; de menschen hadden de buitenluiken gesloten en toen ze op haar kamertje was, was er beneden het eentonige gegrom van de man nenstem, van den dijkopzichter, die in een. mal pathos, een dreun van galmen uit den bijbel voorlas. Den volgenden ochtend na schooltijd, kwam er een groote jongen op de weduwe af en riep met iets van spot in zijn stem ... juffer, de doomnee staat op u te wachten". Ï5e onderwijzeres trad naar buiten;... een eindje terzij van de school als iemand die tersluiks daar zoo stond, zag zij een blond gebaarden jongen man staan. Zij trad naar hem toe en hij nam op stadsche wijze zijn hoed af ga jullie maar spelen jongens" zeide hij tegen 't nieuwsgierige troepje dat zich om hem kranste. Ik heb van u gehoord mevrouw en ik kom u vragen of u zoolang bij ons wilt komen, ik ben hier nog maar kort, ze wilden me ergens anders niet hebben, christen-socialist, ziet u". De jonge man hield plotseling op en staarde als in een hoopvolle verwachting met zijn lichte blauwe oogen haar aan. De weduwe keek hem treurig aan met de kinderlijke uitdrukking van haar oude gezicht, en met haar vlug vertrouwen schenken, ver telde ze, van de dames, die 't kind niet BOUWT TE NUNSPEET. Inlichtingen by het bouwbureau DB VELUWE", aldaar. OEUIUY BELLEVILLE AUTOMOBIELEN. Hoofd-Agent voor Nederland: J. LEONARD LANG, Stadhouderskade, AMSTEBDAJL GRANDS VINS DE CHAMPAGNE Perrier-Jouet ^Epernay. Concessionnaires, Sauter & Polis,Maastricht. PrimaAiithraciet,6ascokes, Brechcokes enz. rirMfl.F.T. Lflnbaansgr. 296. - Telef. N. 4276. MIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIMIIlnl ItHHMIII Mieke. Balthazar Verhagen, Hymne aan Paan. Jacqueline E. van der Waals, Ver zen. Buitenland. Is. van Dijk, H. S., I. S., E. B. K., G. F. H. en K. K., Leestafel. liefhadden en met zulke mooie principen tegen haar hadden gepraat toen ze haar kind daar achter zou laten. De blondgebaarde jonge man stond te knikken, alsof hij dit alles al lang wist, in een inzicht van de menschheid, dat alle ervaring overbodig maakte. Nu vanmiddag wilde ik er naar toe" zei de weduwe, haar halen" Wel ja, breng ze maar gauw mee; ik heb ook een dochtertje, maar de tandjes, dat is een last"; het blonde gezicht betrok. Nu was de weduwe op een bekend terrein ... de tandjes? daar wist zij van. .. een kleintje gestorven, heel jong. ja, dat had tévroeg de tandjes. Maar alle kinderen sukkelden eraan, het beduidde niets. Zij waren opgewandeld, het paadje onder langs den dijk Wacht eens?" zei de dominee, Zaterdags gaat de slager naar de stad, u kunt meerijden, loopt u maar door, ik spreek met hem af dat hij u komt afhalen bij den opzichter ... o, ja" en nu keerde hij zich nog eens, doch als beschaamd, met dat groote blonde gezicht naar haar toe. We bewonen een veel te groote pastorie, dubbel huis; ik zou willen voorstellen dat u een stuk ervan huurt, dan krijgt de gemeente dat geld en omdat ik een stuk van de pastorie, afsta vraag ik dat som metje voor mijn vereeniging. Ik wil een vereenigingslokaal stichten, geheel-onthouding dat begrijpt u; er is zooveel te doen hier, maar het volk is best. Ik ben met hen meer inge nomen dan zij met mij. Nou ga 'k maar. Dag mevrouw." De onderwijzeres stond stil, toen hij heen was gegaan. Ze had behoefte de ruimte van de zee te zien en ze klom den dijk op, midden door 't gras. Daar stond ze opnieuw stil en ademde diep de goede zeelucht op. In haar borst zwol een zacht doch sterk gevoel... ja, nu, dit oogenblik, was zij gelukkig opnieuw gelukkig. Hoe vreemd was het leven, geluk te kennen na den dood van haar man. Het leek ongevoelig... Het vrouwtje keek om, in de verte kwam op den dijk een wagentje aan. Dat was de slager die haar ineens mee zou nemen naar den trein. De trein! Haar kind! Er groeide een ruimte in haar borst; de zee werd groot en licht, daar beneden zag zij in de huisjes de menschen bewegen; zij zag voor't eerst met onbenevelde oogen het samenstel van lijnen en vormen rondom zich. Nu begon het nieuwe leven.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl