Historisch Archief 1877-1940
Ne.1858b
Zondag 2 Februari
A°. 1913
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
ONDER REDACTIE VAN Mr. H. P. L. WIESSING
/ 1.50, fr. p.
Abonnement per 3 maanden
Voor Indië per jaar, bij vooruitbetaling
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar
post ? l .65
mail 10.
. . 0.125
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF
KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM
Advertentiën van l?5 regels/1.25, elke regel meer . .
Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina, per regel
Reclames, per regel
?0.25
0.30
0.40
INHOUD
Blz. l: Red.: De Zedelijkheid in ver
band met de Politiek. F. M. K.:
OostAzië. Ingez. W. L. K. over Colijn
Consolideert van V. 2: Annie P.: 1913
en Napoleon. Feuilleton door Bernard
Reket. M. Vermeulen: Muziek.
Frans Coenen : Vondels dramatiek door
L. Simons, Wereldbibliotheek. 3: P.
van der Meer de Walcheren over L'Anie
de Napoléon van Léon Bloy. Pag.
5: Portretten van een Finsche
Kiesrechtspreekster, mej. Blouw ; van mevr.
R. Poincaré-Benucci; van dr. Nana
Jolidon-Croake. ? Anna Polak: de Tent.
De Vrouw 1813, 1913. Allegra. E.
Heimans: Prof. Hugo de Vries, III.
6: Jan Gratama : De reclameplaten voor
de Onaf hankelijkheidsfeesten van 1913.
W. Steenhoff over Raemaekers en over
Arti. 7: Frans Mijnssen over Aïno
Acte en Lili Green. Schepman contra
Matthijs Vermeulen. Portret van jhr.
mr. J. A. Feith. 8: Charivari. 9 :
Fin. Kroniek door v. d. M. De
Britsche verzekering door v. d. S. 10: E.
Dozy over die Mitarbeit der Frau" als
politiebeambte, van Cornelia M. Beaujon.
Damspel. // : Schaakspel. Plaat van
Johan Braakensiek: de revolutie te
Konstantinopel en de Balkanmogendheden.
Bijvoegsel van Johan Braakensiek: De
stembus van 1913 en het gebed der kinderen.
VERKIEZINGS - ATMOSFEER
jl. Donderdag heeft in de Tweede
Kamer een korte maar hevige woorden
wisseling plaats gehad. Minister Heems
kerk zou hebben geroepen: iemand kan
hier niet over bidden spreken, of aan de
linkerzijde lacht men!" Aan de linkerzijde
had men n.I. gelachen. Had men er ge
lachen om een kwinkslag con sordino,
of om eene onhandigheid van een binnen
komenden bode (men is zoo goedlachs
in de Tweede Kamer), of. ... In elk geval
mr. Heemskerk hoorde lachen, sprak over
bidden, en snel wierp de politicus (wiens
vrome inborst algemeen hoog wordt aan
geslagen) den bovenbedoelden zin eruit:
iemand kan hier niet over bidden spre
ken, of aan de linkerzijde lacht men!"
Vandaar de drukte. Gij hebt dat ge
roepen om verkiezingsmateriaal te
fabriceeren!" gaf hem Links te kennen. Gij
hebt ons beleedigd; wij lachen nooit of
nimmer om het bidden!" En een korte
nijdige strijd eindde met een
ministerieele verklaring!: De bedoeling was geene
beleedigende geweest!
Ziedaar nu de atmosfeer, waarin niet
alleen de Tweede Kamer maar meer en
meer het land verkeert, de atmosfeer
deinaderende verkiezingen. In de N. R. Ct.
kon men dezer dagen uit een R. K., zeer
verspreid blaadje, de Heilige Familie,"
aanhalingen lezen, waarin de liberalen en
socialisten van priesterlijke zijde werden
voorgesteld als lieden, door wie het lichte
vrouwvolk, dat over straat gaat, speciaal
geëerd" wordt. Terwijl de
zedelijkheidshuichelarij en Schiedamsche veror
deningen nog versch in 't geheugen lagen,
kwam het ergerlijke optreden van bur
gemeesters in Apeldoorn, Bergen op Zoom,
Roermond eraan herinneren, dat de kunst
het allereerst moet boeten, als aan bigotte,
of zich zoo voordoende dorpsnotabelen
de zorg voor onze cultuur door eene
rechtsche Regeering wordt overgelaten.
Ondanks de manifeste dwaasheid en
onrechtmatigheid van een geval als dat
te Bergen op Zoom (het gold De Meid"
van Heijermans, waarvan zelfs een priester
in De Tijd de goede strekking heeft
moeten erkennen), kon de minister Heems
kerk het niet verder brengen dan tot eene
mededeeling, dat voorzichtigheid in het
uitoefenen van censuur in het algemeen
gewenscht is." Het goedspreken van die
censuur-dwaasheden is rechts algemeen.
Zelfs prof. Struycken in Van Onzen Tijd
staat aan Heemskerks kant om het
burgemeesterlijk ingrijpen te verdedigen :
Heftige critiek heeft de daad van beide
Burgemeesters getroffen, en over hun
hoofd heen het stelsel van onze Gemeente
wet, die zoo groote macht aan zoo on
bevoegde handen heeft durven toe te
vertrouwen. Merkwaardig feit: die critiek
over het stelsel der wet breekt alleen
los, indien eens een enkele maal door
een Burgemeester de opvoering van een
of ander stuk wordt geweigerd, terwijl
zij geregeld zwijgt, wanneer de censuur
van den Burgemeester de opvoering van
grof onzedelijke tooneelstukken, operettes
of vertooningen van anderen aard, toelaat.
Inderdaad is het stelsel der wet'naar
onze meening reeds daardoor veroor
deeld, dat in de practijk de obsceenste
stukken dikwijls worden opgevoerd onder
de oogcn van, niet n (neen, zij zijn
het allen) als censors onbekwame burge
meesters, terwijl tot spot en verontwaar
diging van ieder beschaafd persoon
eenige goede kunstwerken het herhaalde
lijk moeten ontgelden! Laat dus de heer
Struycken zich niet verwonderen over
het zwijgen der vrijzinnige pers, als het
opvoeringen betreft, waar zedeloosheid,
niet door kunst veredeld, de smaak bederft
en ook wel wat kwaad sticht. Waar zou
den wij heengaan, als wij der
burgervaderlijke censuur nog een adviseerend
perscomitégingen ter zijde stellen en
tot ingrijpen deze, nu soms nog rustige,
potentaten gingen aanzetten ? aldus allerlei
slapende honden wakker makend! Het
gevolg zou zijn, dat Maasbode" en
Heilige Familie" geregeld van advies
gingen dienen, dat natuurlijk speciaal
naar hun advies werd gehoord, en dat
wij nog verder van huis waren.
Het onwaarachtige kenmerk, dat de
beweging om meer theatercensutir eigen
is, blijkt intusschen uit allerlei over
wegingen, die vanzelf bij iemand op
komen. Zoo is het duidelijk, dat een
onzedelijk boek (zulke boeken worden in
eenzaamheid gelezen) evenveel, zoo niet
mér, kwade uitwerking zal hebben op
een jong gemoed dan een onzedelijk
tooneelstuk heeft, dat immers (met liet oog
op den gewenschten toeloop) nimmer zoo
liederlijk kan wezen als een boekwerk, en
dat bovendien slechts eenige honderd
tallen personen bereikt, die in 't algemeen
niet meer zoo onschuldig zijn ! getuige het
feit zelf van hunne aanwezigheid. Nu kent
de wet geen preventieve maatregelen
tegen de verspreiding, desnoods bij hon
derdduizenden tegelijk, van de meest
zedelooze boekwerken of van de vlug
schriften, die voor anderer godsdienstige
gevoelens zoo kwetsend mogelijk zijn;
van het recht des Burgemeesters om ter
wille van openbare orde en zedelijk
heid" op de tooneeluitvoeringen censuur
te plegen, wordt dan ook door de ver
standige gemeentehoofden, die zeer te
recht naar analogie redeneeren, niet of
nauwelijks gebruik gemaakt. Voor de
politieke zeloten is hier echter vvinste!
Een wandeling door het Rijksmuseum
(en andere Musea!) kan ook helpen in
zien, hoe het gedurig verbieden van
tooneel-opvoeringen die de godsdienstige
gevoelens kwetsen" van lieden, welke
de voorstelling... niet bijwonen, een min
of meer bewuste politieke manoeuvre is
van rechtsche kopstukken. Wie heeft
niet ooit, of hij Luthersch is of niet, in
het Rijksmuseum dat schilderij zien han
gen, dat de dans van Lnther met zijn
nonnen" heet ? Het hangt in 't open
baar, en terwijl elk lid der Luthersche
gemeenten een voor Lntherschen
heleedigend tooneelstuk kan ontwijken
door er niet heen te gaan, hangt
dit schilderij open en bloot, en de
blik van een ieder, cue het passeert.
moet erop vallen. Heeft de Maasbode
redactie ooit geprotesteerd tegen schilde
rijen als De inhaligheid der geestelijk
heid" (einde 16e eeuw), waar paus en
bisschoppen waarlijk niet zeer aantrekke
lijk op zijn voorgesteld, of legende
Zielenvisscherij" met haar caricatuur van de
R.K. Kerk? Waarom b.v.geen actie tegen
Peter Balten georganiseerd, den schilder
van de Kennis" (een pater geeft een
boeremeid op een estrade met zooveel
overtuiging een kus. dat de ganschc
schare er nieuwsgierig van opkijkt), en
waarom Saftleven geduld met zijn in
liederlijk gezelschap kaartenden monnik?
Waarom nog veel meer van dien aard?
Wij weten geen reden te bedenken en
vermoeden dat ons een actie op dit stuk
te wachten staat, zoodra van de
tooneelstukkenvervolging de nieuwigheid af is.
1 * *
*
Ook tegen het bidden van kinderen
voor de bestendiging door God van het
zittend Kabinet is mr. Heemskerk, die daar
profijt van heeft, niet opgetreden. Het was
een zaak (eene zake?) van Christelijke
paedagogie, zeide de man, en hij gaf aldus
aan het kindergebed zijn ministerieelen
zegen.
Welk eene smakelooze vertooning, dat
op last bidden door kinderkens te Haar
lem, te Oss, rte Erp, te St. Michelsgestel ?,
te Oedenoyen ?, te Eindhoven ? dat
de Hemel den heer Heemskerk en het
Christelijk Kabinet handhave !! Handhave
dit politiek Saladjen, dit oorlogsmachien
voor kliekregeering, ambten voor de
neven en de zwagers, subsidiejacht en
sociaal bedrog.
Het is juist 700 jaar geleden, dat een
opgewonden monnik (tenminste geen
koele Coalitie-man) kinderkruistochten
organiseerde, want wat de sterke arm en
het inzicht der grooten dezer aarde niet
kon tot stand brengen, dat zou God
vergunnen aan de biddende kinderkens . . .
de verovering van het Heilige Land. Het
verhaal luidt, dat de arme kleinen aan
ontbering omkwamen en dat het gebed
der kinderen door den Hemel niet werd
verhoord.
Misschien gaat het ditmaal beter!
N A S C H R l F T
In Het Volk van Donderdag j. I. maakt
iemand een begin met de bestrijding
onzer houding inzake het
SneevlietTroelstra-debat. Het stuk is geteekend
door een Ster, die tusschen twee haakjes
schittert. Daar het slot ons bereikt, als
dit Weekblad ter perse gaat, zullen wij
in het volgend nr. repliceeren.
Oost -Azië
Langzamerhand verliest China de groote
gebieden aan zijne grenzen, waarover het
voorheen, meer in schijn dan in werkelijk
heid, souvereiniteit uitoefende. In den
loop der laatste jaren moest het reeds
afstaan Formosa, Indo-China, Korea; thans
zijn aan de beurt Mongolië en Thibet,
welker potentaten : de Hoetoechtoe
eenerzijds, de Dalai Lama aan den anderen
kant, elkander, buiten Peking om, er
kennen als zelfstandig, e; van overtuigd
dat Rusland en Engeland achter hen staan.
Aldus zal het Rijk van het Midden zijne
perken hebben aan de achttien provin
ciën", welke steeds de kern daarvan heb
ben uitgemaakt.
Ook tusschen de bevolkingen dier pro
vinciën bestaat echtergroote verscheiden
heid. Er zijn gedeelten, waar, onder een
bevolking van dertig millioen zielen, een
acht millioen zijn, die geheel van de
overige bewoners verschillen en deze
beschouwen als vreemdelingen, met welke
zij niets te doen willen hebben. Evenzeer
wijkt de man van Kansoe meer af van zijn
rasgenoot in Fuhkiën dan de Canadees
van den Argentiniër, zoowel in denkwijze
als in zeden en gewoonten. De taal is
al evenmin een band voor de Zonen des
Hemels". Weliswaar zijn de letterteekens
overal dezelfde; maar de uitspraak
deiwoorden, welke zij aangeven, is geheel
anders te Tiënlsin als te Canton, in het
Oosten als in het Westen; zoodat, komt
een Chinees uit Paoting foe bijv. te samen,
te Shanghai, met een van Hanoi, zij zich
gemeenlijk bedienen van het pidgin
english" om elkander te verstaan. Moeielijk
is het mitsdien de bewoners van China
te beschouwen als een volk, in den ge
wonen zin van het woord. Het generali
seeren, ook van den Oost-Aziaat heeft
zijne eigenaardige bedenkingen.
Japan geeft zich van bedoelde omstan
digheden rekenschap. De jongste berichten
luiden dat het veel moeite doet om met
China tot overeenstemming te geraken,
ten aanzien der door Oost-Azië tegenover
de buiten wereld te volgen staatkunde. En,
zulks kan geene verwondering baren.
Immers, aldus zouden deze beide Mogend
heden de macht aldaar, als het ware, in
handen hebben. Dat zij dan overigens
een grooten invloed zouden uitoefenen
op de wereldpolitiek is duidelijk.
Mogen wij afgaan op de uitkomsten
der, in 19KJ voor de eerste maal ge
houden volkstelling, welke aangeeft dat
in China een 320 millioenmenschen leven.
en nemen wij aan dat zich daaronder
een honderd vijftig millioen personen
van het mannelijk geslacht bevinden, dan
ligt voor de hand de conclusie: dat
aldaar aanwezig is eene ontzagwekkende
hoeveelheid kanonenfutter", welke des
te meer zou zijn te vreezen, indien de
kaders werden gevormd door Japanners.
Het i's nog zóver niet. De Chinees
heeft, van huis uit, een afkeer van den
Japanner. Tegenover zijne vredelievend
heid, eerlijkheid en behoedzaamheid staan
japansche strijdlust, sluwheid en onstui
migheid. In de laatste tijden is hierbij
nog gekomen een zekere afgunst over de
machtige positie, welke het zooveel
kleinere Nippon, al zij het dan door
militaristische middelen, in de wereld
heeft verworven. Het kan dus zijn dat,
ook al mocht eene partij in China toe
nadering tot Japan wenschen en dit
denkbeeld trachten te verwezenlijken,
znlks heftige tegenkanting zou onder
vinden bij anderen, vermoedelijk bij de
groote meerderheid.
De verkiezingen in het Chineesche
Rijk zijn aan den gang. De opening van
het eerste Parlement is weldra tegemoet
te zien. Hooge ambtenaren te Peking
intrigeeren, achter den rug van Juan shi
Kai, naar het schijnt, met de
revolutionnairen van het Zuiden. En, terwijl de
Chineezen bloot staan aan plundering,
door den Tsaar, van Mongolië en door
Britsch Indië, dat de hand tracht te
leggen op Thibet, loert Japan op zijn
gunstige gelegenheid. Slaagt laatstge
noemd land i n zijne panaziatische pogingen,
dan staat het groote werelddeel en tevens
de westersche natiën, die er belangen
hebben, vór een aantal vragen, op
welker overwegend belang de aandacht
niet vroeg genoeg schijnt te kunnen
worden gevestigd.
l Iet gewicht dier kwestiën doet zeker
niet onder voor dat der Balkanproblemeii,
die thans de geheele wereld in spanning
honden. Het ontzaggelijke Rijk schijnt
zich nog niet zeer behageiijk te gevoelen
in den republikeinschen mantel, dien het
zich op een schoonen morgen over de
schouders heeft geworpen, daartoe be
wogen door al het goeds dat Woe Ting
Fang en anderen vertelden van den bloei
en de kracht der Vereenigde Staten. Zal
het den stelregel dat Oost Oost en
West en West is te niet kunnen doen?
Is het in staat zich verder aan Noord
Amerika te spiegelen? Zal het, bij zijne
ontwikkeling, in stand kunnen blijven als
een geheel?
Hoe meer men over dit alles de ge
dachten laat gaan, hoe krachtiger de over
tuiging wordt dat China, alwaar wij
westerlingen, altijd vór het groote raadsel
hebben gestaan, nog steeds een raadsel
blijft ; met dit onderscheid, bij vroeger ver
geleken tenminste, dat het tegenwoordig
eene der allermoeielijkste oplossingen
aanbiedt op het terrein van de wereld
politiek.
F. M. K.
Colijn consolideert"
Breda, 27 Januari 1913.
Ocachte Redactie,
Hoewel ik meestal met veel genoegen
de vaak gezonde critiek lees, welke op
verschillend gebied in uw blad wordt
uitgeoefend, zoo heeft toch de eenzijdige
wijze, waarop in de laatste weken het
leger wordt beoordeeld, mij vaak de han
den doen jeuken om ertegen op te komen.
Nu acht ik het echter mijn plicht dit te
doen naar aanleiding van het artikel
getiteld : Colijn consolideert", en ik zal
u dankbaar zijn, indien u mijn protest
in uw blad wilt opnemen.
Reeds jaren lang, zegt de heer V., wordt
er over het leger geklaagd. Dat is zoo,
en terecht, want in menig opzicht liet
en laat het ook nu nog veel te wenschen
over. Toch valt het niet te ontkennen,
dat er in den iaatsten tijd belangrijke
verbeteringen zijn tot stand gebracht en
wel vooral door het toedoen van den
tegenwoordigen minister. Als een dier
verbeteringen beschouw ik de nieuwe
organisatie. De heer V. geeft dat zelf
toe, waar hij, sprekende over het kant
en klaar zijn der officierskaders, zegt :
Dat dit een voordeel is met het oog
op een eventueele snelle mobilisatie be
hoeft geen betoog."
Toch ontzag de heer V. zich niet even
te voren neer te schrijven, dat door het
gevallen votum niets verbeterd wordt,
integendeel vreest hij, dat de toestand
nog erger zal worden. Deze beide uit
latingen zijn naar mijn meening geheel
met elkaar in strijd.
Dan schrijft de heer V. nog, dat de
kosten op onverantwoordelijke wijze toe
nemen.
Dit ben ik volstrekt niet met hem eens.
Voor de meerdere kosten krijgen wij in
plaats van een organisatie, die slechts
een langzame en gebrekkige mobilisatie
toeliet, een andere, die de snelst moge
lijke mobilisatie toelaat (dus niet slechts
een als het verdubbelingsstelsel, dat alleen
beter is dan het oude systeem).
Waar voor een klein land als het onze
een zoo snel mogelijke mobilisatie een
levensvoorwaarde is, zoo is het toch in
hooge mate onbillijk te spreken van een
onverantwoordelijk toenemen der kosten,
wanneer die stijging veroorzaakt wordt
door een organisatiewijziging, welke een
zoodanige mobilisatie mogelijk maakt.
De beste organisatie is ontegenzeggelijk
die, welke bij mobilisatie zooveel mogelijk
elke wrijving en verwarring voorkomt.
Dat is die, waarbij van elk onderdeel
reeds in vredestijd een kern aanwezig
is, deze waarborgt de snelste mobili
satie. Dit geldt voor elk lege'rstelsel en
dus ook voor een volksleger. Echter zal
bij een volksleger, hoe groot ook ove
rigens daarvan de voordeelen mogen zijn,
dit systeem nooit kunnen worden toege
past bij gebrek aan het noodige personeel
in vredestijd.
Het door V. aanbevolen verdubbelings
stelsel is dus het aangewezen stelsel voor
een volksleger, maar wel verre van een
voordeel van dit leger te zijn, is het juist
een der zwakke plaatsen daarvan, een
aan dat legerstelsel verbonden nood
zakelijk kwaad. Wanneer wij dus onder
de bestaande omstandigheden het ver
dubbelingsstelsel zonden aanvaarden, zon
der tot het volksleger zelf over te gaan,
zouden wij wél een der nadeelen, doch
geen enkel van de voordeelen van het
volkslegersysteem rijker worden.
De heer V. stelt het voor, alsof door
het aannemen der nieuwe organisatie de
opvatting, dat het leger een lichaam
buiten het volk behoort te zijn,
geconsolideert zou zijn, dat dit een stap ach
teruit op den weg naar het volksleger
zou beduiden. Hij vergeet echter dit te
bewijzen. Welnu, ik zal het tegendeel
aantoonen.
Wanneer wij in de toekomst over zul
len gaan tot het volksleger, moet nood
zakelijk het aantal eenheden belangrijk
worden uitgebreid. Wij kunnen dan gerust
rekenen op 144 bataljons in eerste linie.
Welnu, de 72 bataljons, die minister Colijn
ons gebracht heeft, maken de formatie
(door middel van V.'s. verdubbelings
stelsel) heel wat gemakkelijker, dan de 36
bataljons het zouden doen, die we zouden
krijgen door mi het verdubbelingsstelsel
toe te passen. (Of zouden we dan
misschien voorvechters van een
wviervoudigingsstelsel" krijgen?!) In plaats van
de invoering van het volksleger tegen te
werken, maakt de nieuwe organisatie de
overgang daartoe juist gemakkelijker.
Maar nu verder! De heer V. klaagt
over de tijdvermorsing in het leger en
hij vreest, dat deze bij de nieuwe orga
nisatie nog grooter zal worden. Daartoe
beroept hij zich op het feit dat tot nu
toe (d. w. z. onder den invloed der oude
rnilitiewet) geen voldoende arbeid voor
de officieren, meer in 't bijzonder voor de
bataljonscommandanten, aanwezig was.
De nieuwe militiewet, met hetgeen daar
van de gevolgen zijn, laat hij dus buiten
beschouwing. Dat bij gelijk blijvende
legersterkte het aantal lichtingen van 8
tot 6 is teruggebracht en daardoor de
jaarlijksche lichting n/:; maal zoo sterk
is geworden, telt hij niet, evenmin dat
met het vervallen der viermaanders de
compagnieën verdwenen zijn, die 8 maan
den van het jaar geen mansshappen
onder de wapens hadden. Dat de nieuwe
organisatie tot gevolg heeft, dat bij de
sterkere vredescompagnie gedurende het
grootste deel van het jaar slechts n
(actief dienend) luitenant aanwezig js en
dat diens taak dus zeer verzwaard is,
daarvan spreekt de heer V. in 't geheel
niet, over dat alles zwijgt hij wijselijk
stil. Hij beroept zich liever op een toe
stand, die weldra verdwenen zal zijn
om daarmee te bewijzen, dat de onder
geheel andere omstandigheden ingevoerde
nieuwe organisatie verkeerd zal werken.
Waarlijk een fraaie wijze van betoogen!
Ook schijnen de laatste wijzigingen
door den minister in zijn ontwerp aan
gebracht, niet tot den heer V. te zijn
doorgedrongen, daar hij nog spreekt van
regimenten onderverdeeld in twee
afdeelingen, inpiaats van brigade's, welke be
staan uit 2 geheel zelfstandige regimenten,
zoodat dus de halfslachtige
tusschenschakel der afdeelingscommandanten ver
dwenen is.
Verder klaagt de heer V., dat de
aangenomen oplossing conservatief zou
zijn. Behoudend is zij in zooverre, dat
ze bijdraagt tot het behoud van... den
vrede, daar ze onze weerkracht verhoogt
en dus de kans op een schending onzer
neutraliteit verkleint. Maar overigens!
Het geheele stelsel berust op een ver
dubbeling van het aantal verlofsofficieren.
Van de 3 luitenants per compagnie zullen
er in 't vervolg twee verlofsofficieren en
n actief dienend zijn, inpiaats van om
gekeerd, zooals tot nu toe het geval
was. Is dat soms conservatief?
De heer V. wijst op den grooten
toe