De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1913 2 februari pagina 10

2 februari 1913 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

10 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 2 Febr. '13. No. 1858 De Britsche Verzekering tegen ziekte, invaliditeit en werkloosheid De invoering der ouderdoms-pensioenen in Engeland is, uit een financieel oogpunt beschouwd, niet meegevallen. Dit pensioen van 5 shilling per week is geen verzekeringsaangelegenheid en evenmin een resultaat van door den belanghebbende betaalde pre mie's, doch wordt door den Staat uit 's Rijks middelen verstrekt. Volgens de oorspronkelijke raming zou de schatkist door dezen maatregel jaarlijks in een meerdere uitgave van 6 millioen pd. st. hebben te voorzien, maar al spoedig bleek het, dat minstens 8 millioen pd. st. daarvoor was benoodigd en in het loopend dienstjaar is deze uitgave tot 12 millioen pd. st. gestegen, terwijl het meer dan waar schijnlijk is, dat na eenigen tijd hiervoor jaarlijks van 18 tot 20 millioen pd. st. moet worden beschikbaar gesteld. Niettemin heeft de Britsche regeering zich hierdoor niet laten weerhouden om een anderen maatregel te nemen, die van even loffelijke strekking als het ouderdoms pensioen met groote geldelijke offers voor de schatkist gepaard gaat, doch niet langer mocht achterwege blijven in een land als Engeland, waar de industrie een der voornaamste bronnen van bestaan vormt. Op 15 dezer dan is de z.g. nationale ver zekering in werking getreden krachtens de wet, die verzekering tegen ziekte, invalidi teit en werkloosheid verplichtend stelt. Door verkoop van z.g. verzekeringszegels was hiervoor een fonds van 8 millioen pd. st. bijeengebracht, zoodat met de staats bijdrage van ongeveer 2 millioen pd. st. voor deze verzekering thans een kapitaal van nagenoeg 10 millioen pd. st. beschik baar is. Maar het aantal verzekerden bedraagt ongeveer 13 millioen mannen en vrouwen. De kosten ten laste van den Staat, n.l. de rijks-bijdrage en het beheer werden op 4^ millioen pd. st. per jaar geschat, doch blijken" nu reeds op minstens 6 millioen pd. st. te moeten worden gesteld, daar men aan de geneesheeren een hoogere tegemoetkoming heeft moeten toekennen, dan waarop men aanvankelijk had gerekend. Dezen ontvangen nu voor iederen verzekerde 8 a 9 shilling, hetgeen hun, naar gelang van het aantal verzekerden in hun district, een jaarlijksch inkomen kan opleveren van 400 tot 700 pd. st. Maar een afdoende regeling met de medici schijnt in deze aangelegenheid groote moei lijkheden op te leveren en, hoewel de wet nu in werking is getreden, is men omtrent deze kwestie nog niet geheel tot overeen stemming gekomen. Vandaar de vrees dat de rijksbijdrage wel zal moeten worden verhoogd. ' De vader van deze wet, de minister van financiën, Lloyd Qeorge, had zich te dezer zake indertijd in verbinding gesteld met de friendly societies", vakbonden of vereenigingen, gevormd om de deelneming aan deze verzekering te bevorderen. Haar werk kring in die richting is niet tot een aan gewezen stad of district beperkt, doch strekt zich wat het aanwerven van leden be treft over het geheele vereenigd konink rijk uit. Een centrale raad van bestuur zetelt te Londen, plaatselijke inspectie's met een aantal vaste ambtenaren zijn in ieder graafschap gevestigd, zoowel in Engeland, als in Schot land, Ierland en Wales, waardoor aan deze instelling een nationaal karakter is gegeven. De ontwerper, de zoo even genoemde minister, had echter in den beginne verzuimd, met de artsen voeling te houden. Tegen standers van het ministerie wisten hiervoor een verklaring te geven en wel deze, dat de friendly societies" millioenen kiezers om vatten, terwijl de geneesheeren slechts on geveer 40000 kiezers vertegenwoordigen. De kwestie met de artsen had op zeker oogenblik een zoodanige wending genomen, dat de nieuwe verzekering, de nationale verzekering genaamd, in duigen dreigde te vallen door hunne tegenwerking. Maar de minister deed concessie's, door voor hen 1.600.000 pd. st. beschikbaar te stel len; regeering en liberale pers bleven op het aambeeld hameren en de poging der medici, om de zaak op politiek terrein over te brengen, stuitte af op de publieke meening, die in de invoering der verzekering een volks belang zag. Thans is de zaak voorloopig geregeld, maar geenszins tot volkomene tevredenheid van beide partijen, waarvan misschien een nadeelige terugwerking voor de aangelegen heid zelve en voor de verzekerden is te duchten. In de meeste districten is men ten slotte erin geslaagd de lijsten op te maken van de geneesheeren, die zich hebben bereid verklaard, de verzekerden te behandelen. Ongeveer 12000 artsen zijn thans toegetreden, een aantal echter te klein, om gevolg te kunnen geven aan de oorspronkelijke toe zegging van vrije keuze van geneesheer, het geen al weer door de tegenstanders als een grief op den voorgrond wordt gebracht. Wél kan de verzekerde een geneesheer kiezen, doch slechts uit een beperkt aantal en naar de tegenstanders beweren zijn het niet de bekwaamste artsen, die zich hebben beschikbaar gesteld. De verzekering is gedwongen : zij, die in de termen vallen, zijn verplicht zich erbij aan te sluiten. Voor de mannen bedraagt de wekelijksche premie 7 pence (f 0.35), waarvan de werkgever 3 pence moet be talen ; voor de vrouwen 6 pence, waarvan de helft ten laste van den werkgever komt. Allen, die loon genieten, zijn verplicht zich aldus te doen verzekeren. Behalve werk lieden in den waren zin des woords, dus ook huisbedienden, inclusief gouvernantes, onderwijzers en onderwijzeressen, landbouwarbeiders enz. Onderscheid tusschen werk lieden en beambten wordt niet gemaakt. De uitkeering bedraagt 10 shilling per week voor mannen, 1% shilling voor vrou wen gedurende 26 weken, van den 4den dag der ongesteldheid af, alsmede vrije genees kundige behandeling, medicijnen en instru menten ; 30 shilling bij een bevalling, be nevens 7Vs shilling per dag, indien de kraam vrouw zelve is verzekerd, onverschillig of de moeder al dan niet is gehuwd, en einde lijk behandeling in sanatoria voorteringlijders. Later, nl. na 1^& jaar, dus van 15 Juli 1914 af, na 102 weken te hebben gecontribueerd, wordt, na 26 weken ziekte, de invaliditeits verzekering van kracht, zijnde 5 shilling per week voor mannen en vrouwen tot aan het 70ste levensjaar, wanneer het ouderdoms-pensioen in werking treedt. Een afzonderlijke klasse vormen de ver zekerden, werkzaam bij de posterijen. Die behooren tot geen friendly society", zijn eigenlijk niet verzekerd, doch ontvangen terug, wat zij hebben betaald, vermeerderd met een toeslag uit 's Rijks middelen. Hun aantal bedraagt ongeveer 500,000, doch de tegenwoordige regeling wordt als een overgangs maatregel beschouwd. Buitenlanders ontvangen geen toeslag, doch kunnen, wanneer zij naar hun vaderland terugkeeren, hunne bijdragen terug ontvan gen, echter niet dat gedeelte, dat door den werkgever voor hen is betaald geworden. De verzekering tegen werkloosheid is voor loopig tot een bepaald aantal bedrijven be perkt, o. a. tot de volgende met 't daarachter genoemd aantal werklieden: bouwvakken 779.328 grondwerkers en dergelijken 151.000 scheepsbouw 240.562 machinebouwen mecaniciens 787.967 wagenmakers 193.000 zaagmolens 18.661 diversen 78.622 totaal 2.249.140 pers. waarvan de wekelijksche bijdragen te zamen ongeveer 33.000 pd. st. bedragen. De verplichte bijdrage is 5 pence per week, te voldoen door werkgever en arbei der, ieder voor de helft. De Staat geeft een bijdrage van 33'/a pCt. van het in elk jaar ontvangen totaal der contributie's. De uitkeering bedraagt 7 shilling per week, doch gedurende niet meer dan 15 weken in een zelfde jaar. Vakvereenigingen, die uit eigen fondsen bij werkloosheid uit keeringen geven, kunnen van den Staat een bijdrage tot 7 shilling reclameeren. Het beheer berust bij de arbeidsinspectie's van den Staat. Eerst na eenigen tijd van practische toe passing zal het nut van deze nieuwe in stelling kunnen blijken. Algemeen echter vertrouwt men, dat hiermede een belangrijke schrede voorwaarts is gedaan in het belang van werklieden en andere loontrekkenden 31 ,'1 'l3. v. D. S. De Politie Die Mitarbeit der Frau bei der Polizei, von dr. jur. CORNELIA M. BEAUJON, Haag, Martinus Nijhoff, 1912. Kenmerkte zich onze Politie een tien- of twintigtal jaren geleden veelal in haar op treden naar buiten door een zekere ruwe driestheid, waarachter onkunde verborgen moest worden, door gemis aan den noodigen tact en beschaving en door een klein-bur gerlijke vrees voor, door maatschappelijke positie of bezit hooger geplaatsten, door wie zij werd beschouwd en door wie zij zich trouwens liet behandelen als een instelling juist goed genoeg om lijf en goed tegen mogelijke aanranding te beschermen, zoo is het verblijdend te kunnen opmerken, dat zij sedert heeft begrepen zich te moeten her zien en gezorgd heeft door het stellen van hoogere eischen aan de intellectueele ont wikkeling en beschaving harer ambtenaren, op dat standpunt te komen, waarop zij be hoort te staan, vooral doordat vele nieuwere sociale wetten haar in voortdurende aan raking brengen met alle mogelijke maat schappelijke klassen. Nog strijdende tegen een niet geheel ver dreven vooroordeel en zich niet storende aan de afbrekende kritiek, waaraan zij in zoo bijzondere mate blootstaat, heeft de Politie, ondanks hare hopeloos verouderde wettelijke inrichting, aan deze verbetering in haar innerlijk wezen een nieuwere op vatting van hare verhouding tot de maat schappij en derhalve van hare taak gepaard. Vele maatschappelijke nooden en misstan den, waaraan vroeger door de Politie eerst dan aandacht werd geschonken, wanneer de wetten haar somwijlen dwongen plotse ling op wreede wijze in te grijpen, worden thans flink onder de oogen gezien en zoo veel mogelijk beheerscht. Zij is meer dan zooals nog al te vaak gedacht wordt de sterke arm, die slechts met bruut geweld hare repressieve kracht doet gelden. Hare werkkring heeft zij over een onafgebakend gebied uitgebreid en overal, waar zij de kiem van misdaad als vrucht van maat schappelijk kwaad meent te bespeuren, vindt zij werk voor haar hand, stelt zij hare preventieve zorg in werking. In n woord: de politie is zich hare ethisch-sociale roe ping mér bewust geworden. Dat, om aan deze roeping te voldoen, in de eerste plaats aandacht moet worden ge schonken aan jeugdige, nog niet geheel ge vormde menschen, spreekt van zelf. En dit dient men te bedenken om het boek, welks titel hierboven vermeld staat, naar waarde te kunnen schatten. Nadat de schrijfster in April 1911 in op dracht van den Nationalen Vrouwenraad voor Nederland in een aantal Duitsche ste den, Weenen en Zürich een onderzoek had ingesteld naar den werkkring aldaar van vrouwelijke politieambtenaren, verscheen van haar hand bovengenoemd boekwerk, voor loopig in den vorm van academisch proef schrift. Voor een groot deel bevat dit beschou wingen over moderniseering der politie, het geen door de schrijfster als het eerst noodige wordt geacht om te geraken tot een insti tuut van vrouwelijke politie van beteekenis. Die beschouwingen nu, hoe verdienstelijk wellicht als studie van administratief recht, toonen duidelijk, dat de schrijfster niet in de gelegenheid is geweest een grondige kennis te verwerven van den practischen arbeid der grootsteedsche politie, die door gebrek aan een wettelijk voorgeschreven eenvormige samenstelling, gepaard aan het gemis van een politiewet en politierecht, geheel afhankelijk is van de al dan niet ruime inzichten en het organiseerend talent van den hoofd-commissaris, (feitelijk direc teur) van politie. Ook heeft de schrijfster haar betoog niet geheel vrij weten te hou den van een zekere tendens in feministische richting. Meermalen dringt zich onwillekeurig de vraag bij ons op of de schrijfster niet meer op de belangen van de vrouw, dan op die van het algemeen het oog heeft. Te veel is de schrijfster naar het mij voorkomt afgegaan op hetgeen zij in Duitschland kan hebben waargenomen. De politiebempeiingen aldaar immers, reiken over menig ander gebied dan elders men denke slechts aan de bij de politie ressprteerende Gewerbe-, Wohlfahrts-, Gesindepolizei en Meldeamt. Het Polizeilich gemassregelte" onzer Oostelijke buren is geheel strijdig met onzen volksaard! De verdeeling in justitieele (gerichtliche), administratieve (Verwaltungs-) en sociale politie acht ik practisch onuitvoerbaar daar geen politiebemoeiing, zonder voorbehoud, in n dezer afdeelingen blijvend kan wor den ondergebracht. De door de schrijfster behandelde moder niseering, die door de politie in eenige groote steden van ons land reeds meer is verwezenlijkt dan de schrijfster wellicht vermoedt, hier verder onbesproken latende, zal ik terugkeeren naar het eigenlijk onder werp. Dit is door de schrijfster zoodanig uit een gezet, dat allen, wier oordeel gevraagd zal worden, of die te beslissen zullen hebben, wanneer in deze of gene gemeente het op richten van een instituut van vrouwelijke politie ter sprake zal komen, overtuigd kunnen worden van het groote nut daarvan. In een tweetal zeer uitvoerige tabellen, die zooals de schrijfster zelf terecht opmerkt, waarlijk niet het minst belangrijke deel van haar werk uitmaken, kan men een goed overzicht verkrijgen van het wetenswaardige betreffende den werkring van de vrouwelijke politieambtenaren in een zeventiental steden in Duitschland en elders o.a. te Rotterdam. Daaruit blijkt, dat deze werkkring zich tot heden nagenoeg overal tot Fürsorgc voor welk begrip m.i. nog een Nederlandsch woord zal moeten worden gevonden heeft bepaald. .In het eerste hoofdstuk zal men de zeer leerrijke beschouwingen vinden over dat begrip. De Fürsorgc, haar oorsprong vindende in de individueele liefdadigheid waarin de vrouw steeds op den voorgrond trad en voortvloeiende uit een collectieve charitas", zal dan ook volgens de schrijfster in het bijzonder aan de vrouwelijke politie moeten worden opgedragen. De zes onderafdeelingen, waarin de schrijf ster een door haar gedachte algemeene Fürsorgeabteilung" wil verdeelen, kunnen volgens mijne meening gevoeglijk worden teruggebracht tot een drietal en wel: 1. Fürsorgc in het belang van zedelijk gevaar loopende meisjes en van vrouwen, die moreel of daadwerkelijk gesteund be hooren te worden; 2. Fürsorgc in het belang van het kind (o. a. toezicht op de verpleging van het uit bestede kind, speciaal van de ongehuwde moeder; ingrijpen bij verwaarloozing, zoowel zedelijk als lichamelijk, of bij onmacht der ouders of verzorgers het kind in het rechte spoor te houden); 3. de door de schrijfster gewenschte ver dere Fürsorge. Mijne bedoeling is geenszins, dat de Für sorgc in het belang van in de gevangenis gedetineerden en van de prostituée's mag worden verwaarloosd, wanneer ik de beide door de schrijfster speciaal daaraan toege dachte onderafdeelingen geschrapt zou willen zien! Voldoende echter zal het zijn er op te wijzen, dat behalve de gevangenissen er nog een menigte andere instellingen zijn, die vrij wat meer kans bieden, dat zich daar iemand bevindt, aan wie(n) Fürsorge wélbesteed zou zijn, bijv. ziekenhuizen, kraamzalen, toevluchten, enz., terwijl, wat betreft de Für sorge voor prostituée's, ik meen te mogen volstaan door, als op mijn ervaring gegronde overtuiging mede te deelen, dat deze het beste zal worden behartigd door de grootst moge lijke aandacht te schenken aan het zedelijk gevaar loopende meisje. Hier, meer dan op eenig ander gebied, gelden de woorden: prevention is better than cure." Slechts door zér diep in haar leven in grijpende omstandigheden zal eene prostituee ten goede veranderen, terwijl ik door waar nemingen in de practijk mag aannemen, dat eene vrouw, die zich niet op jeugdigen leef tijd aan ontucht overgaf, daartoe in latere jaren hoogst zelden zal vervallen. De overige werkzaamheden, aan de vrouw in dit boek toegedacht, worden daarin slechts kort aangeduid en ik wil mij hier bepalen met den wensch uit te spreken, dat deze nimmer aan de vrouwelijke Politie zullen worden opgedragen. Voor het opsporen en aanhouden van misdadigers, zij het dan ook waar het betreft vrouwen en kinderen, worden zoodanige geheel bijzondere eigenschappen vereischt, dat ik de normale vrouw daarvoor ten eenen male ongeschikt zou moeten achten, terwijl door het verrichten van die taak het insti tuut van vrouwelijke politie onvermijdelijk zou ontaarden. Terecht stelt de schrijfster ook zeer hooge eischen op veelzijdig gebied aan de vrouw, die bij de Politie op haar plaats kan zijn! Waar ik het voorrecht heb, den arbeid van de eerste vrouwelijke politieambtenaar hier te lande, sedert Mei 1911 bij de Zeden politie te Rotterdam werkzaam, te hebben mogen gadeslaan en leiden, zij het mij nog vergund deze gelegenheid te benutten om door eenige cijfers aan te toonen hoe deze ambtelijke vrouwenarbeid blijkbaar reeds in een behoefte voorziet en toeneemt door meerdere bekendheid daarvan bij het publiek. Gedurende het jaar 1912 werden door die ambtenaar (assistente) in het geheel 291 gevallen behandeld betreffende vrouwen, meisjes, kinderen en enkele gezinnen. Hier van waren 78 gevallen betreffende minder jarige meisjes, die op sexueel gebied reeds van een bepaald slechten levenswandel waren en 99 gevallen betreffende minderjarige meis jes, die redenen hadden gegeven voor de vrees, dat zij van den goeden weg zouden geraken. Voorts behandelde de assistente 36 ge vallen betreffende meerderjarige meisjes of vrouwen, 66 gevallen betreffende kinderen en 13 gevallen betreffende mannen (gezinnen). In 1912 Werden door ouders of verzorgers aange bracht 69 minderjarige meisjes. Werd door belangstellenden de aandacht gevestigd op 26 minderjarige meisjes. Kwamen op een of andere wijze met de Zedenpolitie in aanraking 55 minder jarige meisjes. Kwamen zelf om hulp of raad vragen 2 minderjarige meisjes. In 1911 (sedert l Mei) Werden door ouders of verzorgers aange bracht: 32 minderjarige meisjes. Werd door belangstellenden de aandacht gevestigd op 8 minderjarige meisjes. Kwamen op een of andere wijze met de Zedenpolitie in aanraking 42 minder jarige meisjes. Kwamen zelf om hulp of raad vragen 6 minderjarige meisjes. Ten slotte verwijs ik nog naar het Rechts geleerd Magazijn," 31e jaargang 1912 (uitgave de erven F. Bohn te Haarlem), waarin door mij vele der hier slechts oppervlakkig gedane opmerkingen en beschouwingen meer uit voerig werden behandeld. Den heer Th. M. Roest van Limburg, Hoofdcommissaris van Politie te Rotterdam, hierbij dankend voor de mij bereidwillig verleende toestemming bovenstaande cijfers te publiceeren, eindig ik met de hoop uit te spreken, dat schrijfsters wensch vervuld worde en haar boek in zér ruimen kring de aandacht zal vestigen op een instituut, waarvan ook ik zeer veel maatschappelijk nut verwacht. Rotterdam, Jan. 1913. E. DOZY. De zieke man Nu Turkije innerlijk en uiterlijk verworden is en het nog maar een kwestie van tijd schijnt, hoeveel grondgebied de vertegen woordigers van den Balkanbond den Turken zullen onttroggelen, zal de uitdrukking De zieke man" voor de ruïne van het eens machtige Ottomaansche rijk nog wel eens gebruikt worden. Men moet echter niet denken, dat onze eeuw, zelfs niet de vor ige, zich de eer mag aanmatigen deze uit drukking voor het eerst te hebben zien of hooren bezigen. Daar de kwaal van het Turksche rijk, langzame inzinking en eindelijke ontbinding, al van zeer langen duur is, mag het ons niet verwonderen, dat zeventiende-eeuwers misschien wel collega's ons voor waren in het gebruik van de uitdrukking de zieke man". Er bestaat zelfs een satiriek schilderij uit de 17e eeuw, ten tijde van de eerste Turksche nederlaag tegen de Slaven onder Johan Sobieski ontstaan, waarop de zieke man" plastisch is in beeld gebracht. De Turksche sultan ligt op zijn lijdenssponde, temidden van dilebereerende en over het ge neesmiddel heftig van meening verschillende dokters, in het gewaad van de verschillende nationaliteiten, die toen bij de verdrijving van de Turken uit Europa belang hadden. De schilderij is vooral duidelijk wat aangaat de baatzucht van al deze schijnbaar belangloos meewerkende geneesheeren en zou dus, met verandering van de namen der staten Europa heeft sedert de 17e eeuw zooveel staatkundige veranderingen ondergaan op den tegenwoordigen stand van zaken van toepassing zijn. En zeker zou het woord van den daar afgebeelden Sakser: Er is geen geneesmid del. Ik hoop dat hij ons dra verlossen zal van de verveling hem te moeten verzorgen" door vele staatslieden vaiv den tegenwoordigen tijd niet gretigheid overgenomen worden. M. C. Tentoonstellingen en Veilingen IN DE KUNSTZAAL SCHÜLLER, DEN HAAÜ, Plein 22a, worden, van 27 Jan. tot 8 Febr., tentoongesteld schilderijen van W i He m N o o r d ij k. Damspel 10e Jaargang. 2 Februari 1913. Redacteur: J. DE HAAS. Graaf Florisstraat 152, Amsterdam. Verzoeke alle mededeelingen, deze rubriek betreffende, aan bovenstaand adres te richten. Competitie wedstrijd van den Neder 1. Da m bond Morgen zal deze groote competitie, waaraan niet minder dan 26 tientallen deelnemen, in den Haag en Amsterdam aanvangen. De hoogste afdeeling bestaat uit 6 tientallen, de 2de .uit 13 en de 3de uit 7 tientallen. Het belooft dus een prachtige strijd te worden. Een belangrijke ontmoeting is die op morgen tusschen Constant I van Rotterdam en Van Emden I" van Amsterdam, die alhier in caf de Nieuwe Karseboom des morgens 11 uur zal aanvangen. ONZE CURSUS Kaatsingzet (Coup de Ricochet) Thans vangt een serie slagen aan van een, voor onze lezers althans, nieuw type. De kennis van dezen zet zal U meer dan van ieder anderen ten stade komen. Er is namelijk geen typeslag, die zoo veelvuldig in partijen wordt toegepast als juist deze kaatsingzet. Men kan veilig zeggen, dat er haast geen wedstrijd wordt verspeeld of de kaatsingzet komt voor. In den grooten wed strijd vorig jaar te Rotterdam gehouden zagen wij zelfs dezen zet toegepast. , Dit vindt zijn oorzaak in het feit, dat het spel van beide kleuren heel gewoon en logisch is. Er behoeft niets onnatuurlijks in den stand voor te komen. Maakt dus allen in 't bijzonder van dezen slag veel studie. De blanken en zwarten nu uit hun kamp gehaald en in slagorde opgesteld, waarna wij spelen als volgt: Wit. Zwart. 1. 33-28 18-23 2. 39-33 12-18 3. 44-39 17-21 4. 31-27 Niet 33-29, want dan volgt de valzet door zwart 21-27, 18:27 enz. 4. 20-25? en nu kan wit den kaatsingzet doen. ZWART. WIT. 5. 27-22 6. 34-30 7. 40:18 8. 28:26 18:27 25:34 13:22 Wit wint een schijf en behoudt de kans op winst van schijf 27 bovendien. Een eenvoudige stand zooals U ziet, doch natuurlijk wordt deze zet ook in inge wikkelder vormen behandeld. Onderstaand vraagstukje is zoodanig door mij samengesteld dat gij na de volgende uiteenzetting gezien te hebben, het leerzame zult begrijpen. ZWART. WIT. Stand: Zwart 7 schijven op 2/4, 11, 22, 23, 27. Wit 7 schijven op 13, 24, 31, 38/41. Wil men goed begrijpen waarom het gaat in dit vraagstuk, dan plaatse men de zwarte schijf 27 op 21. Zwart staat nu beter dan wit daar de vooruitgedrongen schijf op 13 niet goed is te verdedigen. Zwart ziet dat op 3-9 wit 31-26 spelen zou en winstkans krijgt. Evenmin moet zwart 21-26 spelen want dan vervolgt wit met 24-19 en heeft groote remise-kansen. Na rijp beraad speelt zwart dus 21-27 want indien wit nu 24-19 antwoordt, dan zwart 27 : 47 wit 19:6, zwart 47 : 8 en wint. Op wit 31-26 zwart 2-8 wit 13:2 zwart 22-28 wit 2:32, zwart 28:46. Dus, zoo denkt zwart, blijft wit niets anders over dan 41-36, waarna zwart heel kalmpjes door 3-9 een schijf in de wacht sleept. Een uitweg echter is zwart ontgaan en dezen moet <;ij voor wit zoeken. De vraag luidt dus: Wat zoudt gij in bovenstaanden stand spelen om aan al deze gevaren te ontkomen. Oplossing van het vraagstukje Stand: Zwart 5 schijven op 8, 16, 18, 19, 29. Wit 5 schijven op 21, 28, 38, 48, 49. Wit. Zwart 1. 28-23 19:28 Op 16:27 wit 23:3 en wint. 2. 38-33 28 : 39 of 29 : 38 wederom mag 16:27 niet. 3. 49 of 48-43 !6:27 4. 43 :3 gewonnen. Goede oplossingen ingezonden door U. en Th. Struik, Frits Spoon, D. v. Nieuwkerk te Rotterdam; C. Wit Czn. Schagen; Lucas Smid te Amsterdam. VAN ALLES WAT. Onderstaand leuk eindspelletje is uit Lc Damier, auteur Jules Bourquin. ZWART. WIT. Stand: Zwart een schijf op 40 en een dam op 45. Wit twee schijven op 8, 23 en een dam op l. Hoewel de winstgang er niet bij staat vermeld kan o.i. de volgende dienen. Wit. Zwart. 1. 8-2 45-50 40-44 gaat natuurlijk niet, wegens wit 2-16, zwart 45: 18 wit l : 49. 2. 2-35 Een aardige zet. 2. 50-44 Op W. 35:49 49-44 1-6 wint. Z. 40-44 50-3" 3:50 Op W. J5-44 1-6 wit. Z. "50-6 6:5CT~ " Op 40-45 wit 1-6 gewonnen. 3. 23-18! De mooiste zet in dit eindspel. 3. 44-50 Op W. 35 : 44 l : 23 gewonnen. Z. 44-49 49:12 Op W. 35:49 1-6 gewonnen. Z. 40-45 45-50 ~~ Op W^_?_?^35-44 1-6 gewonnen. ~ZT 44-6" 6: 50 4. 35: 49 50-28 Het maakt geen verschil waar de dam gaat. 5. 49-44 28: 50 6. 1-6 50-45 7. 6-1 gewonnen. Eenvoudig, doch leerzaam eindspelletje. Uit het zelfde tijdschrift de volgende aardige zet van Raphaël te Marseille. ZWART. WIT. Stand: Zwart 11 schijven op 3, 6, 9, 14/16, 18, 20, 21, 25, 26. Wit 11 schijven op 24, 27, 29, 30, 32, 34, 37, 38, 40, 48, 49. De afwikkeling is vermoedelijk als volgt W1_24-19_29-24 37-31 30-24! 24:4 Z. 14:23 20i29~26-28 21:43

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl