De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1913 2 februari pagina 2

2 februari 1913 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WE.EKBL-A^.'MOjQJB^NEaERL A N D Febr. '13. No. 1858 loop van het verlofskader. Ook ik con stateer die met vreugde, maar vraag mij af of die verhoogde liefhebberij misschien ook te danken is aan de aanmoediging van de zijde van het legerbestuur. De heer V. stelt het voor alsof de minister een mooie kans verzuimd heeft om de opleiding en ontwfkkeling van het verlofs kader te regelen. De grootere toeloop zou dus een groeien tegen de verdrukking in beteekenen, maar hoe rijmt zich dat met de invoering der kaderplicht en met de oprichting van 3 scholen voor verlofs officieren der Infanterie en l voor die der Artillerie inplaats van de vroeger vaak zeer gebrekkige opleiding? Aan het eind van zijn betoog wijst de heer V. op hetgeen zich op marinegebied in het parlement heeft afgespeeld. Dit had een les moeten zijn voor de kamer leden, welke vór de organisatie stem den. Het logisch verband ontgaat mij, dat kan aan mij liggen. Wat toch was het geval: de kamer verwierp ge lukkig een schip, dat volgens de meening van nagenoeg alle deskundigen onbruikbaar was en nu... nam de kamer een reorganisatie aan, die volgens de groote meerderheid der deskundigen uit militair (niet eng politiek!) oogpunt de beste was. In plaats van een les zie ik in het gebeurde met de marine een aan sporing voor den minister en voor hen, die voor zijn ontwerp stemden, om op den ingeslagen weg voort te gaan door vrij van politieke overwegingen, alleen datgene aan te vragen en toe te staan, dat door werkelijk deskundigen tot ver hooging onzer weerbaarheid wordt noodig geacht. Dat nu de klachten zullen ophouden geloof ik evenmin als de heer V., want de toestand, hoewel reeds veel verbeterd, js nog lang niet volmaakt, doch ook al was dit wél het geval, dan zouden er toch nog altijd menschen gevonden wor den, die klagen en pruttelen over kleinig heden en blind zijn voor het vele goede. Of dezulken echter het "leger zullen vooruit brengen, waag ik te betwijfelen! Wil men een volksleger in den goeden zin van het woord, dan behoort naast en achter dat leger een weerbaar en zelfbewust volk te staan (Zie Zwitser land!) Het Nederlandsche volk in die richting op te voeden zij dus ons streven. Daartoe kan een gezonde critiek mede werken, maar het doel zal zeker niet worden bereikt door eindelooze jeremiade's! W. L. K. * * * 1913 en Napoleon Nu bijna de tijd daar is, dat het Neder landsche volk zijn onafhankelijkheidsfeest gaat vieren, waarbij naar gebleken is, tot uiting zal komen de vreugd over den onder gang van Napoleon, een kleine honderd jaar geleden, zal er wel eens een enkel woord gesproken mogen worden over een onder deel van deze viering, die vele historischvoelende menschen zal hinderen. De dagbladen hebben nl. vermeld, dat in den optocht, die ter gelegenheid van dit feest gehouden wordt, ook Napoleon mee gevoerd zal worden en wel als geweldenaar, zooals wij hem van ons nationaal standpunt uit moeten" beschouwen. lltlimilMIHmHIIIIIMmlIIIIIIIItlmlmllmmtlimillmmmlIUmlIlmm FEUILLETON lllllinilllllllllllllllllllllllllllllllHIIIIIIIIMMIIIIIIIIHIMIIIU<llllllll III EEN LIEFDE-DROOM DOOR BERNARD REKET Het doordringend koude regenweer had de meeste vaste slaapklanten van de Griek" vroeger dan gewoonlijk naar binnen gejaagd en ze zaten nu, alvorens te gaan slapen, nog een half uurtje bijeen om de oude kachel, die in 't midden van het vertrek stond. Het vuur was wel zoo goed als uit gedoofd, maar wie van buiten kwam, was meer dan voldaan over de weldadige warmte, die het nog aan de kleine ruimte meedeelde. Ik zeg je, dat het niks meer gedaan is an de deure ... tien, twintig jare geleje, toen was het nog wat... toen kè-je tenminste 'n warme hap ete en je slaapgeld ophale; maar nou! Een minachtend gebaar zette aan deze uitweiding kracht bij; degeen die zoo sprak, was een oud man met grijze haren en een volle baard; zijn woorden waren bedoeld als protest tegen de bewering, door hem opgevangen, als werd er vroeger minder aan de armen gegeven dan thans. 't Eenigste, waar je nog 's wat an heb, vervolgde hij, toen hij bemerkte, dat de anderen eenige belangstelling toonden, is, as de kerke uitgaan ... dan wi-je nog wel 's wat oploope... dan zijne-ze onder de indruk, zie-je, dan zijne-ze kristelijk op hun manier. Goedkeurend geknik moedigde hem aan om zijn gal eens uit te storten. Kom tegenwoordig 's in de rijke buurte... borretjes met armezorg en an de deur wordt niet gekoch ... en anders zie je niet... de koors zalle-ze krijge. Ja, ja, '.t is krimeneel, vond z'n buur man; een lange, rossige kerel met een gezicht vol met sproeten, koopman in prentbriefkaarten, die vroeger bij de politie" was geweest, maar zich zooals de anderen be weerden er uit gezope had", en nou hebbe-we nog wel een kristelijk ministerie. Da's larie (de oude weer) as-of de ministers daar wat an doen kenne ... nee, wil ik je 's wat zegge ... waarom ze vroeger veel meer gave... om datte-d'r geen sociale ware ... wat zegge de rijke nou ... al doenewe nog zooveel goed, 't geeft toch niks ... de menschen worre hoe langer hoe ontevreëner ... zie-je, daar zit 't em in. Aan een tafeltje bij 't raam, waarde vrouw van den logementhouder overdag gewoonlijk met een of ander handwerkje bezig was, zat een jonge man in een klein-formaat boekje te lezen, zonder zich blijkbaar iets aan te Is het geen schande, aan de nagedachtenis van een man, die zeker n der grootste genieën uit de wereldgeschiedenis geweest is, te gaan tornen, en hem als béte noire in een optocht aan spot en verachting prijs te geven? Want bespotten zullen velen hem, de haat van de menigte voor Napeleon heeft door verkeerd onderwijs op de lagere scholen op dit punt groote afmetingen aangenomen. Velen menschen uit de kleine burgerij heb ik reeds gevraagd: Wat denkt ge van Napoleon?" Het antwoord is: hij is een moordenaar of een wreedaard. Wanneer men dan verder vraagt: Wat heeft hij gedaan ?" weten ze alleen te zeggen: oorlog gevoerd, millioenen menschen doodgeschoten, ons land aan Frankrijk onderworpen en huis vaders 's nachts van hun bed gelicht. Dit is het idee, dat het Nederlandsche volk van den grooten veldheer en staatsman heeft, en onze feestviering dit jaar zal hen in die opvatting versterken. Zijn Hollanders zoo bekrompen, dat ze, alleen om de tijdelijke ellende, die Napoleon over ons land heeft gebracht, zich er in willen verlustigen hem eens flink als tyran den volke te vertoonen? Zijn zij vergeten den grooten en uitnemenden invloed, dien Napoleon ook op ons land heeft gehad, vooral op onze wetgeving? Hij toch was de eerste, die in zijn wetsinstellingen het gelijk recht voor allen als grondslag nam en ook hij heeft den burger lijken stand ingevoerd. Na het herstel der onafhankelijkheid maakten wij gebruik van het Code Civil, ook wel Code Napoléon genoemd, en zelfs het strafwetboek van 1886 is nog voor een goed deel doortrokken van de denkbeelden van het Code Penal. Men kan haast zeggen, dat bijna alle beschaafde Europeesche landen met het Code Civil in aanraking geweest zijn. Napoleon zelf heeft dit voorzien; hij schijnt tijdens zijn verblijf op St. Helena gezegd te hebben: Waterloo doet al mijn overwin ningen te niet, maar wat eeuwig zal blijven, is de herinnering aan mijn burgerlijk wet boek." Doch de keizer der Franschen deed meer: hij verloor ook het openbaar verkeer niet uit het oog: de meeste menschen zullen er niet bij denken of het niet weten, als ze van den straatweg Amsterdam?Parijs ge bruik maken, dat het Napolepn was, die dezen weg heeft laten aanleggen. Voor de geestelijke ontwikkeling, waarvan Holland onbewust zijn deel heeft gehad, heeft Napoleon veel gedaan, o. a. reorgani seerde hij het onderwijs. Door zijn toedoen zijn de kunst en de literatuur van Egypte aan Europa bekend geworden. Was het niet Goethe, die gezegd heeft, dat Napoleon's wereldhistorische beteekenis is geweest, de Europeesche volkeren op een hoogere trap van beschaving te hebben ge bracht? En was het vooral voor Holland van dien tijd niet noodig, dat er een flinke stroom van frissche gedachten over heen ging, al zijn daar ook eenige duizenden menschen aan opgeofferd? ledere nieuwe beschavingsstroom vraagt immers zijn offers. Denkt niet, dat ik Holland liever had ge zien: Réunie a l'empire," dat ik niet instem met Bilderdijk's jubel: Holland groeit weer! Holland bloeit weer! Hollands naam is weer hersteld! Holland uit zijn stof verrezen, Zal opnieuw ons Holland wezen," maar de persoonlijkheid van Napoleon moet hier buiten blijven. Goed, zeg tot het volk, door zijn schuld zijn we gedurende een aantal jaren een afhankelijke staat geweest en hebben we veel ellende gekend, maar voeg er bij, later is gebleken, dat die tijd voor ons zeer veel vruchten heeft gedragen, en dat Napoleon trekken, van wat er om hem heen gebeurde. Hij was niet ouder dan een vijfentwintig jaar en een van degenen, op wie je opmerk zaam wordt, je voelt dat er in heel hun wezen iets meelijwekkends is, en je gaat vermoeden, dat er leed in hun leven is, veel te veel leed, klein misschien, maar lang en hopeloos, onoverkomelijk. De nauwgezetheid, waarmee zijn armzalige kleeding onder houden" was, de moeite, welke hij deed, om zonder iemand te beleedigen of af te stooten, steeds het gezelschap van zijn lotgenooten te vermijden, zijn beschaafde spraak ook, en zoo mér, alles getuigde, dat hij niet behoorde tot de bedelaars-van-huis-uit; maar tot de velen, die ondanks zich zelven hun laatste bestaansmogelijkheid moeten ver wachten van de kant van de filantropie. Bij de laatste woorden van den ouden man, keek hij dezen even aan, om dan weer onmiddellijk, met een droevig-medelijdend glimlachje, zijn lectuur te vervolgen. Een carbolblokken-venter nam liet voor de.socialisten op. Nou maar... je kan nou zegge, wat je wil... maar d'r is toch maar 'n heele boel verbeterd, sedert datte-de rooie in de kamer d'r mondje roere... wat jij Jaap?... Hij wendde zich tot den lezende bij 't raam; hij had namelijk uit de titels van brochures en krantjes, die deze wel las, de gevolgtrekking gemaakt, dat hij socialist was; en verwachtte dus volle instemming. Jaap keek op, met een vragende blik om zich heen. Ik zeg daar, dat er toch heel wat ver beterd is, sedert datte-de rooie mee-regeere... en jij? Weer hetzelfde droeve glimlachje en Jaap, even schouder-ophalende: Och, wat zal ik je zeggen, ik heb over die dingen zoo mijn eigen ideetje .. . weet jullie wel . .. Een hoestbui, die hem het bloed naar 't hoofd deed stijgen, en op zijn gezicht pijn en benauwdheid afteekende, belette hem meer te zeggen. De carbol-koopman was verbaasd. Wel, g'dome, hè-je daar van terug ... da 's nou 'n sociaal, en datte-de sociale in de kamer zitte kan 'm niks schele . . . Het opengaan van de deur en het binnenkomen van een nieuwen bezoeker leidde de aandacht af en ontsloeg Jaap van de moeite, de discussie voort te zetten. Die daar binnen kwam was een eigen aardig type, door de anderen meneer" ge noemd; minder omdat ze hem als zoodanig beschouwden, dan omdat toch niemand hem bij een anderen naam kende. Waarschijnlijk dankte hij zijne onderscheiding aan het feit, dat hij zich nooit vertoonde zonder staand boord, al was dit ook lang geleden wit ge weest; bovendien droeg hij altijd een groene, versleten fantaisie-hoed en liep hij met een dikke wandelstok, hoewel het gebruik daarons vele groote en buitengewone dingen geleerd heeft. Bonaparte was niet alleen een groot veld heer maar ook een staatsman bij uitne mendheid. Nogmaals Nederlanders, laat de grootheid van dit genie- onaangetast blijven, wanneer ge uw honderdjarig vrijheidsfeest viert. ANNIE P. u. ? Muziek in de hoofdstad Varia Sinds honderd jaar ongeveer is de muziek wetenschap aan 't delven gegaan naar com ponisten en composities, die zich uit eigen kracht niet aan de vergetelheid konden ont trekken. Het is een infernale bezigheid, herinnerend aan den koker, dien Flammarion door de aarde wil graven, wat gedurende de eerste eeuw niets dan gruis, keien en modder zou opleveren, een belachelijke bezigheid in den tijd, welke de grootste meesters voort bracht, Berlioz, Wagner, Liszt, Bruckner, Mahler, een diaboliek doodgraverswerk, waar mee zich 't publiek amuseert, de geleerden en de dirigenten, om een mausoleum van. nietswaardig, onbeholpen en slordig werk op te richten boven de vergeten schoonheid der diviene kunstenaars. Zie tot welke domheden deze manie voert! Ongeveer anderhalf jaar geleden is hier geschreven over den Cours de composition musicale" van Vincent d'Indy en den vriend van Goethe, Wilhelm Friedrich Rust, die ook in dat zeer voortreffelijke boek geproclameerd werd tot den verbazingwekkenden geestver want en voorlooper van Beethoven. Nu ontdekte een Duitscher, dat de reeks der beroemde noodlottigheden met een Fall Rust" vermeerderd mag worden. Want de achterkleinzoon van den Dessauer, die de invallen publiceerde van den voorvader en het geestlooze passage-werk, de onexpres sieve fiorituur, arpeggieën, harmonie en basso continuo, den grotesken rommelpot der achttiende eeuw, heeft gemetamorphoseerd door zijne kennis van Beethoven en Wagner tot aangrijpende intonaties, (men zegt dat 't geheel te goeder trouw geschiedde) is met de handschriften geconfronteerd en gevonnisd. Voor Goethe's muzikale repu tatie, welke door de zelden geciteerde paedagogische provincie" uit Wilhelm Meisters Wanderjahre" voor immer vast moest staan, behoeft men niet bang te zijn, het schijnt echter jammer, dat d'Indy zich in zijn historischen ijver liet verlokken tot uitgebreide analyses eener fictie. Het feit bewijst hoe antiquarisch wij leven in onze moderne eeuw. Als het onvervalschte, gave antiquiteiten gold en oprechte liefde voor een Bach of een Handel, zou men er vrede mee nemen, doch de pieteit reikte nog niet ver genoeg om hunne composities in eene eenigszins origineele gedaante te reproduceeren: haast alles is arrangement en surrogaat. Bij eene enkele suite van Bach laat Mengelberg zes fluiten spelen, toevalli gerwijze in een paar stukjes, waar twee evenveel effect zouden maken, doch nooit ziet men het koor van hobos, het koor van fagotten verschijnen, dat niet minder behoort tot dien mat-gouden tijd. Ik zal er hier niet op wijzen,datal zulkantiquarisme meeen schande lijkt, een soort van somnabulisme en wensch vurig, dat geen enkel dirigent genoeg buiten zich zelf raakt om dien ouden, schemerigen van niet strikt noodzakelijk voor hem was. Brieven schrijven was zijn specialiteit. Men kon hem nagenoeg dagelijks aan een der hulppostkantoren bezig vinden, zijn zaken te behartigen, wat hierin bestond, dat hij aan een of ander als goedgeefsch bekend staand stadgenoot een schrijven richtte, dat de noodige leugens behelsde, als ongeschikt heid tot werken wegens zenuwzwakte of een zieke vrouw en hongerlijdende kinderen en dergelijke voorwendsels; zoo speculeerde hij op medelijden en liefdadigheidszin. Kreeg hij op deze manier eenig geld in handen, dan betaalde hij zijn slaapgeld, waar hij geregeld mee ten achter was, kocht een hap eten en besteede de rest in de kroeg, waarna hetzelfde spelletje zich herhaalde. Meneer liep van de deur regelrecht naar het buffet, waar de juffrouw een sok zat te stoppen. Juf . . . hoor's ... hij boog zich over de toonbank, aarzelend. Zij, vermoedend reeds, met weinig succes voorspellende stern-uit drukking : nou, wat is-er ?" 'k Heb nog niks opgehaald vandaag . . . morrege. . . Nee, 'k verlam jou, je ben al een week ten achterc . .. langer laat 'k het niet oploope... Nou, 'k betaal toch altijd ... 't is toch mijn schuld niet dat 't op is... Jou schuld niet, jou schuld niet de juffrouw werd kwaad had je je gistere maar niet wezeloos motte zuipe . . . had je maar eerst motte betale ... denk je soms, dat 'k voor me lol 'n ander z'n ongedierte in me beddegoed haal ... 'k doe 't niet, nou weet je 't ineens. Wil 'k je een nacht voorschiete, meneer? Overal verblufte gezichten ; 't was Willem, een lupus-lijder, die dit verleidelijk aanbod deed. Hij had zooeven uit den inhoud van zijn oude portemonnaie opgemaakt, hoeveel menschlievendheid zijn ellendig uiterlijk dien dag had vermogen op te wekken en daar het nog al meeviel voelde hij zich gedrongen, op zijn beurt ecu lotgenoot te helpen] nu dit zoo viel. Meneer blij natuurlijk. Nou, as je wil, graag; zoo gauw ik het heb, krijg je't terug. De juffrouw was eerst onvoldaan ; ze had hem nu zoo graag eens een lesje gegeven. Nou mopperde ze ik zou 'm an zien komme ... as je 't niet heb ka-je d'r niks an doen . . . maar lui, die 't verzuipe, moste niet geholpe worde . .. afijn(tot meneer) blijf maar ... maar morrege mot 'k me cente hebbe hoor... anders ka-je ophoepele. Meneer, al volkomen vrij van zorg, in een onverstoorbaar luchtige stemming, hoorde de scherpe strafrede nauwelijks meer; want na een paar woorden van dank tot Willem gericht te hebben, was hij meteen naar boven gegaan, gelukkig, dat hij althans dezen nacht weer een dak boven 't hoofd had. Het ove rige gezelschap volgde weldra zijn voorbeeld; ? luister te herstellen. Wij bezitten meester werken genoeg van tijdgenooten en gén van onze orchesten schijnt me trouwens in staat om de verschillende Bourrhées en Gavottes te vertolken met gracie en vernuft, in den echten Pompadour-trant, die tegen woordig, met volkomen miskenning van de tournure dezer periode, in een kwijnenden koraalstaai wordt gedompeld, dik en log geaccentueerd. De eenige, die op gelukkige wijze afweek van dit misbruik was Gerard Hekking, roen hij een paar maanden geleden Bachs violoncel-suite gaf. Dat was ijl en poëtisch opgevat, ragfijn, bijna onstoffelijk van toon en bezield. De eminente kunste naar vefloor evenwel uit het oog, dat er voor eene muzikale impressie behalve een waarneembaar geluid ook een fluidum van klank noodig is waarin de hoorder vibrecrt met den toon. Dit is zeer juist opgemerkt door Berlioz in een zijner critieken, waar hij de nadeelen bespreekt van groote zalen, het kan echter alleen aangenomen worden door hen, die van de muziek andere emoties verlangen dan de koele waarneming of begrip van het gespeelde en tot dezen mag Hekking wegens zijn gepassioneerd en geestig temperament zekergeteld worden. Maar geen enkele finesse, geen enkele onuitsprekelijk zachte en god delijke streek kon vibreerend doordringen, hoewel de uiterste klank doordrong. Hoe jammer! want in eene intieme omgeving zou de hoorder misschien geweend hebben over zooveel elyseesche, wuivende vreugde. Evert Cornelis heeft een ongekend succes behaald met eene herhaling van Nuages", Fêtes" (Debussy) en Le Chasseur maudit" (César Franck), dat zoo schokkende sensaties veroorzaakt, zulke phantomen bezweert, schoonheid en gruwel oproept, als slechts in de wenschen doch niet in de ontoerei kende kracht ligt van Richard Strauss' puurtechnische maestria. Hier zien we Franck niet als de bedachtzame constructeur van fuges, doch als de romantieke organist, die in zijn demonisch ambacht, met handen en voeten te keer gaand achter kreunende en blazende pijpen en balgen wel eer aan dui velen zal gelooven dan een ander en ge makkelijker de hallucinaties kan aanvoelen van den Rijngraaf, die op Zondag den horen steekt om te jagen. Dat de reproductie een weinig slordig was behoeft niet vermomd te worden, daar zij bovenmate geanimeerd klonk en phantastisch, wat de geniaalste dirigent met alle precisiteit niet zou verkregen heb ben. Over Debussy schrijf ik liever bij eene noviteit, welke Cornelis spoedig moge bren gen. Hij is wat schaarsch in zijn programma's, gelijk het geheele Concertgebouw-répertoire wat schaarsch voor den dag komt. Hoe lang verwacht men van Cornelis al eene nieuwe symphonie van Bruckner! Toen Rossini in zijn Beleg van Corinthe" (1827) de groote trom emancipeerde om het Parijsche publiek op te wekken uit zijne slaperigheid, hield dit instrument een even voorspoedigen intocht als eenmaal Godin Rede, toen er dempers waren uitgevonden voor trompetten, bazuinen en tuba, (wijl er tegenwoordig zulke verfoeilijke instrumen ten gebouwd worden??) meende elk auteur voor gedempt koper-ensemble te moeten schrijven, toen Brahms zijne harde en drooge muziek maakte, ging het janhagel der con servatoria nog hardere en droogere maken, toen de eerste onmuzikale pianist succes had (Harold Bauer mag 't geweest zijn) zag men het genus vermenigvuldigen als harin gen. Percy Grainger heeft gezegd, dat hij muziek beschouwt als een soort van sport en speelt er ook naar, nog veel slechter sinds hij zich heeft laten teekenen als een droomerige Shelley. Technisch even solide en even soporifiek als dit Australische geeltje schijnt ons Doctor (in de muziek wetenschappen :) Paul Weingarten, die op trad met het tweede concert van Brahms. de een na den ander verdween achter de smalle deur, die toegang gaf tot de zoldertrap. Jaap had de beide krukjes genomen, waar van hij zich bij het voetje voor voetje voort gaan bediende en strompelde, na een goeienavond samen" naar boven, waar hij een hokje apart had, geheel afgeschoten van den zolder, waar de bedden der anderen stonden. De logementhouder, een Griek van ge boorte, een ruwe, opvliegende kerel, maar toch goedig genoeg, had, toen Jaap een paar weken bij hem logeerde en reeds onder de vaste klanten gerekend werd, op een avond gevraagd, wat hem eigenlijk mankeerde. Jaap had toen, met horten en stooten, door hoestbuien onderbroken, wat van zijn ge schiedenis verteld, die eenvoudig ... en droevig was. Hij was huisschilder en bij een collega in de kost geweest, daar hij met zijn kristelijke familie in onmin leefde, om dat hij vrijdenker was. Zijn vader placht hem aan zijn jongere broers en zusjes voor te stellen als een werktuig des duivels en de brave man sprak dikwijls de hoop uit, dat Gods toorn hem eenmaal treffen mocht. Iets dergelijks is toen jammerlijk gebeurd. Op een dag stortte een steiger in, waarop Jaap aan 't werk was en werd hij bewuste loos, niet gebroken beenen en uit vele won den bloedende, naar 't ziekenhuis gebracht. Hij genas maar langzaam, of liever hij genas niet, bleef slepend ziek, kon niet anders meer dan kwijnend leven. Niet alleen 't herstel vertragende complicaties deden zich voor, maar in het wcerstandloozc lichaam kwam tuberculooze tot ontwikke ling. Met de kiem daarvan moest hij al wel hebben rondgeloopen . . . Hij wist wel, dat zijn moeder aan tering was heengegaan . . . Toen het eventjes kon vertelde hij moest ik mijn fortuin maar zoeken . . . ze hielden geen kostgangers, zeiden ze in 't ziekenhuis . . . nou, wat moest ik begin nen ? M'n beenen hebben nooit meer gewild ei; mijn borst werd hoe langer hoe benauw der . . . werken was geen sprake meer van en nou hadden ze me wel geholpen . . . . als ik godsdienst had willen huichelen . . . maar dat deed ik niet. Toen ben ik hierheen gekomen . . . niemand weet van m'n familie in Rotterdam, hoe ik hier besta ... en ze hebben er ook nooit naar gevraagd . . . De Griek, oprecht meevoelend de misère van den zwakken man, was ruw uitgevaren, had scheldwoorden verspild aan de afwezige bloedverwanten. En hij had besloten met een weldaad aan den beklagenswaardige!! klant: Nou maar, hoor's vrind, jij hoort daar niet op zolder bij 't schorem ... 'k heb bove plankc genoeg legge ... 'k zal bij 't dakraampie an de voorkant een hokkie voor je timmere . . . dan ka-je dag en nacht luchte . . . da's goed voor je longe . . . Over zijft aanslag kan ik niet spreken, om dat hij er geen heeft, over zijn sentiment moet ik stilhouden wijl ik anders de auto matische piano (Üie reeds liefdadigheidsconcerten geeft, o Charitas !) zou grieven over zijn phantasie zwijg ik, omdat niemand tegenwoordig naar dit soort van geest vraagt, over de muziek, wijl ik er evenmin vind in Dr. Paul Weingarten als in Brahms' tweede concert. Van welke overbodigheid het gerekte en gemoedelijke stuk is, getuigt 't klaarst eene uitlating van den chirurg Billroth, een van Brahms' bewonderensvaardigste en toegewijdste vrienden, die meende dat 't heele tweede deel (een lang stuk !) gerust gemist kon worden. 29 Jan. MATTHijs VERMEULEN Vondels Dramatiek, ingeleid en toege licht door L. SIMONS, Mpij voor goede en goedkoope lectuur, Amsterdam Z. J. De heeren C. R. de Klerk en L. Simons hebben het ondernomen in wat men thans gewoon is kortelijk de Wereldbibliotheek te noemen een nieuwe uitgaaf te bezorgen van Vondels dramatische werken. Deze uit gaaf zal bestaan uit drie deelen, die elk uit drie stukken" bestaan, die elk weer drie spelen bevatten. Een regel van drieën dus. In deel I en II echter is het eerste spel ver vangen, respectievelijk door een Kultuurbeschouwende Inleiding van den heer C. R. de Klerk en een studie over Vondels Drama tiek door den heer L. Simons, over welke laatste studie ik nu gaarne iets in het midden zou brengen. Zij is bedoeld, zegt de schrijver in zijn Ingang, voor dat deel der Nederlandschlezenden, die gevoelig voor de schoonheid van het woord en ontvankelijk voor de echtheid van de stem eens dichters, evenwel tegenover onzen grooten dichter, zijn wezen, leven en kunst staan als de groote menigte voor Rembrandts werken". De auteur neemt vérder aan, dat die Nederlandsch-lezenden spelen van Vondel op het tooneel gezien en tenminste eeniger mate genoten hebben, dat zij ook na de kennismaking met de moraliteit Elcerlyc, zoowel als door de meerdere vertrouwdheid met de kunst der primitieven, lichter dan een vorig geslacht zullen kunnen aanvoelen de kunstsoort die Vondel tot haar hoogste ontwikkeling bracht. En dat die lezers ____ een algemeene en dus ietwat vage bekendheid hebben met onze letterkunde tot aan Vondel, als met de klas sieken, die zijn leermeesters werden .... alles gelijk het een beschaafd en geenszins onont wikkeld Nederlander past, die ten aanzien van heel die vór negentiend' eeuwsche letter kunde zich pleegt te gedragen als Lessing's landgenooten door hem verondersteld werden jegens Klopstock te doen : prijzen, maar' niet lezen." Weet men nu met eenige bepaaldheid wat soort van lezers hier bedoeld worden ? Ik zou het haast betwijfelen. De heer Simons vraagt en vooronderstelt te veel, naar twee zijden, dunkt mij. Beteekent die meerdere vertrouwdheid met de kunst der primitieven," dit- vage bekendheid met onze letterkunde tot (aan) Vondel, als met de klassieken, die zijn leermeesters werden" iets positiefs en hebben zij daarbij waarlijk iets meegevoeld van de dichterlijke ziening, de weidsche statigheid" enz. toen b.v. Vondels Lucifcr werd opgevoerd, dan, vermoed ik, zullen deze liên niet gewacht hebben op, noch be hoefte hebben aan een uitleggend geschriftje als dit, om Vondel te lezen en te genieten. Er is er reeds zoo menig geschreven van grooteren of kleineren omvang en een editie in et noten" en een Inleiding", of een desgelijks versierde Bloemlezing is haast Daarna, tot zijn vrouw zeg, Truus, hoor 's, as die man eris geen cente heb, dan hou je je groote moei op mekaar, ver sta-je ... die zal ons niet neme voor 'n kwartje. Truus had de luiken voor de ramen en de knip op de deur gedaan; andere avon den het werk van haar man, die nu echter naar Rotterdam, op andere zaken uit was. Het gedreun van de voetstappen en het gestommel, verbonden aan het uitkleeden en ter ruste gaan van de menschen boven, was reeds lang in stilte overgegaan, toen zij nog aan het tafeltje bij 't raam voor zich uit zat te staren, het hoofd in de handen. Zij zat te verlangen. In het gelagkamer-gewoel van alle dagen was zij niet gewoon, teeken van verstrooid heid te geven. Zij leefde erin, beheerschte het, als de knappe, nog niet dertigjarige vrouw met mooi donkerbruin haar en hel dere, vriendelijke oogen, maar grof en ruw, juist zooals de ongedwongen omgang met de begunstigers van de zaak het vorderde. Nu zat ze te peinzen. Sinds eenigen tijd was er een verlangen in haar gegroeid, dat haar gedachtelooze onbezorgdheid verstoorde. Ze wist niet van tegen dat verlangen te strijden, dat drong om bevrediging en al heftiger en heftiger dringen moest. Zij verlangde naar den tengeren schilder, met zijn zachten, lijdzamen aard, die daar boven ook zijn logies had. Had zij sedert eenigen tijd haar eigen gedachten, die wa ren vervuld van Jaap, Jaap, voor wien haar man haar tot toegeeflijkheid had aange spoord . . . erger dan overbodig! Jaap had met haar kunnen praten. Tegen hem had ze niet grof behoeven te zijn. En ze was vriendelijk geweest, en hupsen ge worden. Hij had haar, bij gelegenheden, iets van zichzelf laten weten, minder terughoudend dan hij gewoon was. En aangename ver trouwelijkheid ontwikkelde zich tusschen hen. Hij was bij haar thuis. Zij vooral had zich in beminnelijkheid en vertrouwelijkheid tegenover hem gegeven en ze had hem haar geheele verleden verteld. Zij had een verleden ____ In Rotterdam, 'n eerste, waarachtige liefde voor een boot werker, met wicn'ze was gaan samenwonen, en die haar op de smadelijkste manier de gevolgen verweten had. Zij had zich moeten laten schelden en vervloeken, zich altijd weer vernederd tot verzoening en eens, in den laten avond had hij weer een uitbarsting van woede gehad, al zijn gemeenheid aan haar botgevierd. Hij had haar geslagen, gru welijk mishandeld, en haar toegekrijscht dat ze zich met anderen afgaf en in die razernij was hij de deur uitgeloopen, om niet meer terug te keeren. . . .

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl