Historisch Archief 1877-1940
2 Ferb. '13. No. 1858
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
VL/XELS^TR
AAT6O
HEEREMGR 406 .&![ IDO ONHUXS )|-ROGGESTRAAF14
INRICHTING TOT-MET M EUBILEEREN EN VER.SIEPLEN DER WONING
wel in ieders handen. Of in zijn boeken
kast ... wat niet hetzelfde is.
Indien echter al deze genoemde vooronder
stellingen van geestesbeschaving niets meer
beteekenen dan vage noties van wat men
eenmaal geleerd heeft en sedert lang verge
ten, indien men, met andere woorden, het
groote publiek" bedoelt, het groote publiek
van kleine, of pok wel gezeten", burgers,
dat tegenwoordig beweerd wordt Vondel en
masse te genieten, dan ben ik zielsovertuigd,
dat de auteur de peerlen zijner wetenschap
voor ... enfin, voor niets heeft gestrooid.
Immers, ik vermeen, dat het groote publiek,
het publiek onzer schouwburgen, niet
begeerig, integendeel zeer on-begeerig, is om
meer vertrouwd te worden met Vondels
kunst en hartelijk wenscht hem niet al te
vaak te moeten bewonderen.
Hoe zou het anders kunnen?
Er was een tijd, vijftig, zestig jaar geleden,
dat het uitgaand publiek een eigen
nawijsbaren smaak bezat: den romantischen. Allen
wilden toen hetzelfde en acteurs en
tooneelschrijvers wilden niet anders. Maar sedert
hebben wij het individualisme gekregen, met
realiteit van vergaanden aard, en ook nog het
symbolisme met moreele vragen, zielevragen,
sociale vragen, ja, allerlei vragen en... is
datzelfde publiek finaal het spoor bijster
geworden. Van al die donderbuien, losbar
stend ver boven hun veege hoofden, heeft
de uitgaande middelmaat" toch wel genoeg
droppelen opgevangen, om het eenvoudig
pleizier aan zielroerende melodramatiek te
doen bederven, zonder dat zij rijp genoeg
bleek voor wat anders. En nu zijn zij (die
gemiddelde uitgaanders) dan ook volkomen
radeloos, met enkel een heftigen weerzin
tegen vragen" en een zwakken tegen al te
werkelijk realisme. Zoo kwamen zij dan,
bij oogenblikkelijk gebrek aan beters, ook
aan Vondel, toen die toevallig door een
kleinen kring van enthousiasten naar voren
werd gebracht. Voor zoover zij niet katho
liek waren en plotseling in Vondel een
onverwachten partijgenoot ontdekten, op wien
men roemen kon, werkte hier misschien
nog een gelijksoortige, maar
zwakkere^tendenz in het chauvinisme, dat aan deze tijden,
ook in de omringende landen, geenszins
vreemd is.
Aldus, met een vaag heimwee naar het
vette land der Romantiek, dat in Vondel,
zij het ook maar zwakjes, voldaan werd,
kon men het bij zijn spelen ongeveer uit
houden, wijl hij dan toch klassiek en Hol
landsen en wijl hij tenminste niet
Ibseniaansch grübelend" of realistisch aanstootelijk
was. En wijl de mensch nu eenmaal de
traditionneele uitspanning van het
comedievertoon niet ontberen kon.
Deze soort van menschen echter en
god weet dat zij talrijk zijn kijken, vrees
ik, niet naar het verklarend Tractaat des
heeren Simons om, noch naar de nieuwe
uitgaaf van Vondels spelen, noch naar eenige
andere nieuwe uitgaaf dan die van het adres
boek ... ook al, omdat zij soliede geabon
neerd zijn op een portefeuille" (die dikwijls
ongezien de deur uitgaat vanwege de drukte)
en drie romans in de veertien dagen, spe
ciaal voor de dames.
Het is de soort van menschen, die men
de gegoede" of de betere stand" noemt,
of ook wel, bij wijze van ironie, de meer
ontwikkelden."
iiiiiiiiiiiliiiiiiiilliillflliiiiiiiniiiiiiiimiiiiiMiim
Zij had troost willen verwachten van haar
kindje maat dat was gestorven, enkele
uren na de geboorte.
Dan, beestachtig, een jaar van losbandig
heid met ten slotte de walging, en heimwee,
heimwee naar een geregeld leven.
Maar zij was volstrekt niet meer bij machte,
zich uit eigen beweging van haar omgeving
vrij te maken.
Het gebeurde onder deze omstandigheden,
dat de man, met wien zij thans leefde, en
die in haar ellende-jaar haar soms bezocht
had, haar voorstelde, om met hem naar
Den Haag te trekken, waar hij een volks
logement wilde beginnen. Zijn egoïsme en
zijn goede hart beide hadden hem tot die
stap bewogen. Haar afkeer van het leven
dat zij leidde was hem niet ontgaan en hij
achtte zich gelukkig, haar een weg tot ont
koming te kunnen openen, temeer daar hij
voor zijn onderneming krachtige vrouwe
lijke hulp behoefde en zij zeker de daarvoor
noodige eigenschappen bezat.
Zonder te aarzelen had zij toegestemd.
Gedreven door innige dankbaarheid had ze
hem hartstochtelijk omhelsd, toen hij haar
het voorstel deed en zij drong zichzelve op,
dat zij wel van hem zou kunnen houden,
in de toekomst.
Hooger dan tot genegenheid hadden haar
gevoelens voor hem zich' echter nooit ont
wikkeld. Hun samenleven onderscheidde
zich niet door groote hartelijkheid, maar
toch ook niet door hevige scènes. Zij was
vriendelijk voor hem, onderwierp zich aan
zijn wenschen en behartigde de zaak naar
haar beste kunnen; hij, hoewel licht geneigd
tot ruwheid, sloeg haar tenminste niet en
hij vermeed elke toespeling op haar verleden.
De ondervinding overtuigde hem van haar
bestendigheid.
En nu peinsde ze. Zij dacht over zichzelf,
terwijl het levendige verlangen naar Jaap
haar doorgloeide en doorbeefde. Snel, vluch
tig warrelden haar gedachten om de in een
oogenblik weer doorleefde rampzaligheden
van 'n korte paar jaren; de herinnering aan
haar redding was hinderlijk nu; het onaan
gename gevoel van de verplichting, die ze
nu had voor de kalme dagen, haar wel won
der nog gegund, bleef haar echter geen
oogenblik bij; de gedachte aan Jaap, aan
den eersten tijd van zijn verschijnen in het
logement was reeds levendig in haar.
Zij dacht er aan, hoe ze het hem behaag
lijk gemaakt had, waarbij de aanbeveling
van den Griek haar zorgzaamheid heel na
tuurlijk deed zijn.
Het was voor haar een behagen te denken
aan de vertrouwelijkheid, die tusschen hen
ontstaan was.
Zij dacht aan zijn spreken, aan zijn manier
van doen en laten en zij vond alles goed in hem.
Hotel Bristol.
(ITALIAANSCHE MEREN") Schoonste
Winter- en Voorjaarsverblijfplaata. 1ste kl.
Hotel, prachtig gelegen, met gr. Panorama.
Kamers vanaf f r. 4.?. Pension vanaf fr. 9.?.
Eig.: C. CAMENZIND. Prosp er. en fr.
Intern. Verkeersbur. Raadhuisstr 16, Amst.
N. y. EERSTE NEÜERL. FABRIEK TAH ASBETKIHTPLITH
M art i n H".
MAETINITPLATEN zfln:
brand-, trek- en
krimp vr|j.
Vraagrt: prjjzen en monsters.
ADFtES:
Crnqiusweg 113, Amsterdam.
BOUWT TE NUNSPEET.
Inlichtingen bjj het bonwbarean D*
VELUWE". aldaar.
PrimaAnthraciet,6ascokes,
Brechcokes enz.
Firma E F. T.
Ljjnbaansgr. 296. - Telef. N. 4276.
Indien ik nu aan mag nemen, dat voor
dezen het boekje van den heer Simons niet
geschreven is, terwijl de, oneindig minder
talrijke, poëzie-begeerigen er waarschijnlijk
niet op gewacht hebben om Vondel te leeren
kennen, dan zou daaruit kunnen volgen, dat
het tegenwoordig eenigszins gevaarlijk, om
niet te zeggen overbodig, is zich bij het
schrijven een publiek voor te stellen, dat
men inwijdend moet voorgaan, om een uit
drukking van den auteur te gebruiken. Er
is al zoo vreeselijk veel geschreven. Er is
eigenlijk nooit meer een publiek, dat naar
eenig geschrift reikhalzend", of ook maar
gewoon, uitziet, behalve dan, 's avonds, naar
de courant. En daarom schijnt het veiliger,
meer overeenkomstig de waarheid, en ook
eenvoudiger, te zeggen, dat men schrijft
omdat men het graag doet, omdat men het
niet laten kan. Zózegt de heer Simons
dan ook ten slotte, meen ik: voor mij die
in Vondel gelezen heb nu welhaast
vijf-endertig jaren van mijn leven is het bou
wen van deze inwijdende toegang voor
anderen een warm-aandoende vreugde.
Want wat kan ons liever zijn dan veel
anderen te mogen brengen tot den kunste
naar en zijn werk, die ons zelf tot een
levensvereering geworden zijn."
Natuurlijk, wij schrijven allen voor an
deren" .... maar het is, vooral tegenwoordig,
zaak zich die anderen" voornamelijk te
denken in de gedaante van ... zichzelven.
En verder maar af te wachten of misschien
nog iemand luisteren wil.
FRANS COENEN
Alles in hem behaagde haar en het- was
geen medelijden dat zij met hem had; zijn
gebrekkigheid, zijn zwakkelijkheid zag zij
nauwelijks; de aanblik hinderde haar niet.
Alleen bij tijd en wijle, als hij zijn hevige
benauwdheden had, haast stikte in het
hoesten, voelde zij met ontzetting zijn pijn...
maar zij was niet teergevoelig genoeg, om
daar voor zichzelve over te gaan zitten
weeklagen, het verontrustte haar niet op
den duur.
Jaap had het voorrecht, het was hem toe
gelaten, bij slecht weer, bij najaarsbuien en
koude mist, als het voor hem doodelijk
guur was op het zwerverspad, vroegtijdig
naar huis te mogen komen, om zijn
weerstandslooze lichaam te beschutten tegen de
ongunstige vlagen van het getij. Dikwijls
zat hij zich dan in den middag reeds te
koesteren in de warme gelagkamer. Gewoon
lijk was er dan weinig volk en dan deden
zich de gelegenheden voor, dat Truus met
hem alleen was en dat hij praatte, zonder
zijn gewone terughoudendheid in acht te
nemen. Zij, met bezigheid voor haar handen,
luisterde naar hem en onwillekeurig sprak
hij dan ook wel over zijn opvattingen van
het leven, van de maatschappij. Hij had zijn
idealen. En al was het geen gewoonte van
Truus, te denken over de dingen waarvoor
hij in warmte geraakte, zij had belangstel
ling voor hetgeen hij zeide, ook zonder goed
te begrijpen dat wat haar volkomen vreemd
was. De overtuiging, waarmee hij zich uitte,
maakte indruk op haar; er was voor haar
nog iets groots in hem, waarvoor zij bewon
dering had. Voor haar, die enkel maar een
bijna verongelukte vrouw was, had hij iets
moois, dat haar, de alledaagsche aantrok.
En al sterker en sterker trok het haar aan.
Al spoedig bleek, zij kon niet laten
hem te doen blijken, hoe zij een groote,
sterke neiging tot hem kreeg. En zij had
het hem eindelijk onomwonden laten weten:
dat zij hem lief had.
De gedachte aan dat oogenblik, aan dien
namiddag, deed haar nu weer gloeien. Zij
zat daar strak stil, met snelle ademhaling;
zij herinnerde zich, hoe zij toen had zitten
snikken, het stokte haar nu weer in de keel
en tranen kwamen haar in de oogen. Dien
middag had ze hartstochtelijk zitten huilen,
als een kind, dat zijn verlangen niet bevre
digd kon krijgen. Zij hoorde nog de woorden
van Jaap: het mag niet Truus. Ik zou
de baas ... hij behandelt mij zoo edel...
ik zou hem ploertig bedriegen, door met
jou, achter z'n rug, te gaan scharrelen ...
ik zou hem zoo gemeen vergelden, dat hij
goed voor me is, door heimelijk spel te
gaan drijven met z'n vrouw... het kan niet
Truus. Wat was ze geschokt geweest, wat
had het haar radeloos gemaakt, dat hij het
L'Amc de Napoléon door LÉON BLOY;
uitg. Mercure de France
(Slot)
Het Continentale Stelsel beschouwt Bloy
in zijn mystieke visie, als een maatregel
uitgevaardigd, den vooravond van het Laatste
Oordcel. Napoleon huwt twee malen, en
Bloy meent in die gebeurtenis, het schrik
wekkend hoofdstuk van Ezechiël te herlezen,
over de verworpenheid der twee bruiden
van den Heer. En dan het zeer diepzinnige
stuk over de twee troonsafstanden.
Hoe eenzaam en onbegrepen moet een
mensch als Napoleon geweest zijn, wiens
droom naar het hoogste drong! Hij was
eenzaam, volkomen, verschrikkelijk eenzaam,
en zijn eenzaamheid had den aanblik van
eeuwigheid. De bekende anachoreten van
de Christelijke oudheid genoten, in hun
woestijnen, den omgang met de Engelen.
Die heilige mannen leefden in afzondering,
doch waren niet eenig; zij bezochten elkan
der af en toe, en hun opsomming is moeilijk.
Napoleon, gelijk aan een monster dat de ver
nietiging van zijn soort overleefd zou heb
ben, was waarachtig eenzaam, zonder metge
zellen om hem te begrijpen of te helpen,
zonder zichtbare engelen en, misschien, zon
der God; maar wie kan dit weten ?
Zijns gelijke niet hebbend noch iemand
die hem evenaarde, was hij eenzaam te
midden der koningen of der andere keizers
die, zoodra zij hem naderden, dienstvolk
leken ; hij was eenzaam te midden van zijn
grooten die hij gemaakt had uit modder en
zoo voorstelde. Zij was hevig gaan huilen ;
zij gaf er zich ook nu nog geen rekenschap
van, waarom.
Zij voelde hem weerover zich heenbuigen,
om haar tot bedaren te brengen, verlegen,
Jioe haar te troosten en zelf ook hevig be
wogen.
Toe Truus, kom Truus, wat gaf
dat geluk, dat zachte woord; wat luisterde
zij nog gelukkig naar den naklank van die
paar zachte, sussende woorden, in haar ge
dachten ! Maar onverbiddelijk klonk het nog:
je weet toch wel, dat het niet kan!
Denk toch aan je verplichting, Truus,
had hij gezegd, het mag toch niet, doe
nou zoo verdrietig niet, wees nou kalm ... en
laten wij er niet meer over spreken.
Toe Truus ... kom Truus ...
Zij had toen, bij dat liefkozende woord,
tot hem opgezien, met betraande, bedroefde
oogen. En Jaap had, in verwarring, zeker
medelijdend, met zijn lippen even haar voor
hoofd aangeraakt. En dan had hij plotseling
zelf niet meer geweten, wat hij deed, en
daar zij haar hoofd achterover liet rusten
tegen zijn arm, had hij haar in 't gelaat
gestaard en haar op eenmaal een kus op de
lippen gedrukt, lang hartstochtelijk ...
De gedachte deed haar bloed jagen.
Maar toen was hij ontroerd
teruggestrompeld: vervloekt!
Hij moest wel goed tot bezinning gekomen
zijn. Hij had het na dien middag strikt
vermeden met haar samen te zijn.
Zij wist het wel, hij bleef er voor op
straat, in kou en regen., om het samenzijn
met haar onder vier oogen te vermijden ...
Truus peinsde. En al het peinzen van de
vrouw van den Griek was verlangen.
Toen zij enkele oogenblikken later opstond,
was het, om gedreven door haar verlangen,
naar boven te gaan, omzichtig, in gloed en
spanning, om Jaap op te zoeken ...
Het was nog donker buiten, den volgenden
morgen, toen Truus, die juist koffie gezet
had, een ongewoon gestommel boven hoorde.
Een minuut later kwam Willem de trap
afhollen...
Juf, juf... kom's gauw, Jaap is niet
goed geworden ...!
Hè? ze voelde het bloed in haar aderen
stollen, werd ijskoud van schrik.
jSoven, op zijn kamertje, dat ze een paar
uur geleden zoo gelukkig verlaten had, vond
ze hem, zacht steunend, naar lucht snakkend;
het beddelaken was lichtrood gekleurd door
een golf bloed.
De emotie was te machtig geweest; zijn
uitgeteerd lichaam bleek niet meer bestand
te zijn tegen de hevige opwinding van dien
nacht.
Ach Jezus, stumper, wat zie je d'r uit,
DELAUNAY BELLEVILLE
AUTOMOBIELEN.
Hoofd-Agent voor Nederland:
J. LEONAFD LANG,
114 Stadhouderskade,
AMSTERDAM:.
VORMEN.
Een Handboek voor Damea.
BEWEERT DOOB
JOHANNA VAN WOUDE.
let aiwwiti M niMlgitt iu4kek ter KUfMttfc
In pracht band ?2.50. In satijn ?2.90.
Uitgave van Van Holkema & Warendorf, Amst.
GRANDS VINS DE CHAMPAGNE
Perrier-Jouet
Epernay.
Concessionnaires,
Sauter & Polis,Maastricht.
vuil en die, op den dag zelven dat de
neergang van zijn macht aanbrak, terug
keerden tot hun oorsprong; hij
waseenzaam te midden van zijn arme soldaten, die
hem slechts hun bloed konden geven en die
daar niet karig mee waren. Hij was een
zaam op Sint-Helena te midden der ratten
van Longwood en de knagende toewijding
welke hem tot troost wilde strekken. Hij was,
ten slotte, en bovenal, eenzaam in zijn bin
nenste, waar hij doolde lijk een ongenaak
bare leproos door een weidsch en verlaten
paleis! Voor altijd eenzaam, zooals de Ber
gen of de Oceaan !" .. . (pag. 62?64).
Is dit niet schoon en diep? Begrijpt ge
niet beter nu de ziel van den grooten Kei
zer ? Leest het eerste hoofdstuk, getiteld
L'ame de Napoléon; waar Bloy spreekt over
de menschelijke ziel, haar grootheid en haar
waardigheid, en van welke heiligen gezegd
hebben, dat de aanblik van hetgeen zij in
werkelijkheid is, doodend zou zijn. De ziel
van Napoleon is niet kostbaarder dan die
der andere menschen, maar zeer zeker is zij
grooter, 'onvergelijkelijk grooter. Zijn genie
was verblindend, doch zijn zie), door nie
mand gekend, kon alleen hem zelf belichten
op een wijze die wij niet weten. Zich bui
gend over die onbekende wereld, vindt Bloy
daar de belangeloosheid. De belangeloosheid
van Napoleon ! Het lijkt een dwaasheid dit
te beweren, en toch hoe juist is het gezien,
hoe in haar diepst wezen begrepen, wordt
die ziel u ontdekt!
Les autrcs dmcs." Dat zijn de zielen, niet
alleen van zijn tijdgenooten, maar van de
huilde ze, en, de anderen ziende die bij de
deur stonden, niet wetend wat te beginnen,
schreeuwde ze: Vooruit, steke jullie je poote
dan toch uit... hier Willem, hij mot overend
met z'n hoofd ... douw jij het kussen in
z'n lende... en jullie, ijs hale, en de dokter
van de stad!
Ze ijlden weg, blij iets te kunnen doen;
Willem ging een glas water halen beneden.
Toen ze alleen met Jaap was, barste zij uit:
O god, o god, dat is allemaal mijn schuld...
dat heb ik je angedaan, Jaap... tranen
verstikten haar stem.
Jaap wendde met moeite zijn gelaat naar
haar toe en vatte haar hand, die hij zacht
drukte. Zijn oogen straalden zooveel liefde
uit, dat zij wel voelde, van hem geen ver
wijt te moeten duchten.
Truus fluisterde hij, zich geweld
aandoend, om zich verstaanbaar te maken
in de binnenzak ... van mijn jas ... zit een...
notitieboekje ..., daar staat het... adres in
van... mijn vader... ze hadden me... in
een fonds ..., dat zalle ze wel angehouwe
hebbe ... laat ze wete als het gedaan is ...
maar eerder ... niet... Zijn hoofd viel terug
op 't kussen, hij kon niet verder spreken,
sloot de oogen. Truus was radeloos, over
stelpte zichzelve met verwijten. Zij wasvoor
het ledikant op haar knieën gevallen en
verborg haar gelaat in de dekens, die ze
met haar tranen drenkte ...
Na eenigen tijd schrikte ze op, doordat
iemand de hand op haar schouder legde.
Het was de dokter."
Juffrouw, dat doet de patiënt geen goed,
hoor... u moet u kalm houden. Ze stond
op... smeekte: mag ik dan hier blijven,
dokter?
Een vluchtige beschouwing van den zieke,
overtuigde den geneesheer onmiddellijk van
het hopelooze van het geval. Nog slechts
een pijnstillend middel had hier nut. De
dokter bepaalde zich tot een
morphineinspuiting en het bevel, dat men Jaap her
haaldelijk kleine stukjes ijs in den mond
moest geven.
Toen de Griek 's middags uit Rotterdam
thuiskwam, was Jaap dood.
Hij schrok hevig bij het hooren van 't on
verwacht sterven van dien ongelukkige, dien
hij wel had mogen lijden; hij verwonderde er
zich ook niet over, dat Truus als gebroken
was van smart, waar zij de laatste uren
veel treurigs moest hebben meegemaakt.
Hij troostte, liefkoosde haar, niet vermoe
dend, dat hij haar daardoor nog radeloozer
maakte. Zelf ging hij naar Rotterdam, de
vader van Jaap op de hoogte brengen en
een regeling voor de begrafenis overeen
komen. Met Truus was afgesproken, dat zij
geen van beiden mee in 't rijtuig zouden gaan.
Zij had gezegd:
Ruzie maken bij een dooie, wil ik
WORDT TERUGGENOMEN
FABRIKANTEN VALTOn-ZOnEn flM5TERDAM
Verkrijgbaar c« Amsterdam Dij:
ATJ BON MARCHE»^alverstraat.
" Begnliersbreeatiaa
J. G. HEBBEBMAN, Damrak.
JACOBSON & MANO8, Kalverstraat
H. MEYER, hofl., Koningsplein.
ADR. SCHAKEL, hofl., Heiligen weg.
SCHADE & OLDENKOTT, Nienwendflk.
MED. INDIE:
Hearen Kleeding Mag. M. DE
KX)NIN<Batavia.
Winkel-Mfl EIÖEN HULP", Batavia.
W. SAVELKOUL, Soerabaja.
Verdere adressen verstrekken wij gaard
vorsten die over Frankrijk geheerscht heb
ben, en na hem zullen regeeren, en voor wier
fouten Napoleon moest boeten. De begrip
pen van tijd en ruimte vallen weg; de ge
beurtenissen der wereldgeschiedenis worden
gelijktijdig en Napoleon is het middenpunt
van dezen maalstroom.
In l'Angoisse" spreekt Bloy over den
Napoleontischen droom. Que penser du
songe napoléonien qui dura vingt ans, de
Vendémiaire a Waterloo? Le songe d'un
tel homme, ses effets dans une telle ame et
l'angoisse toujours renouvelée dans un tel
songe!" (pag. 95). Welk een schoone diep
zinnige zang is dit hoofdstuk over het leven
van Napoléon, ce dormant sublime, ce
vainqueur somnambule. Al de veldslagen zouden
dus plaats hebben gehad, in zijn ziel, en
hij zou ze aanschouwd of gehoord hebben
uit de verte, in een mateloozen angst, als
een wonderbaarlijk gedicht dat n die
grooter en geduchter was dan hij, ontworpen
had. En er waren nog de droomen van zijn
Kroning en zijn Zalving door den Paus, van
zijn heerschappij over Europa dat bevende
aan zijn voeten lag, de nachtmerrie der
onheilen, der rampen en van zijn val.
En dat al op den drempel van zijn ziel!...
Hij was, op den drempel van zijn ziel, de
Bedelaar van het Oneindige, de Bedelaar
immer bezorgd om zijn eigen uiterste dat
hij niet kende, dat hij niet vatten kon; de
buitengewone en grootsche Bedelaar die
vroeg aan wie voorbijging, om het centje
van de wereldheerschappij, om de ongemeene
gunst in zichzelven het aardsch Paradijs
niet en me smoel houwe tege dat
uitvaagsel, dat die stumper zoo an z'n lot heit
overgelate, kan 'k niet... ze motte me dus
maar niet zien, da's 't beste...
Den dag vór de begrafenis was Jaap's
vader aangekomen, anders niemand.
De baas werd uitgenoodigd, mee te gaan,
maar hij antwoordde kortweg : Dank je wel,
wij nebbe onze plicht an 'm gedaan, toen-ie
leefde, zorrege jullie nou maar, dat z'n lijk
onder de grond komt, dan doe je ook wat.
Toen waren Willem en meneer" gevraagd,
die beiden toestemden: meneer had er zelfs,
na eenig aarzelen, een schoon papieren boord
voor gekocht.
Truus hield zich goed, deed haar best,
om niet te laten blijken wat er in haar om
ging ; zij weigerde, Jaap nog te zien, voor
de kist gesloten werd, wijl ze voelde, dat ze
zich zou verraden bij die aanblik.
Toen ze echter de kleine stoet om den
hoek van 't straatje zag verdwijnen, kon ze
zich niet langer bedwingen en holde weg,
de deur uit, zóals ze was, blootshoofds,
met haar schort over haar katoenen jakje
en onderrok. Ze kocht wat bloemen en
snelde naar 't kerkhof, waar ze eerder
wilde zijn, om niet gezien te worden.
Door den doodgraver ingelicht, wachtte
zij op eenigen afstand van het graf, half
verscholen achter een grasheuvel, waarop
zwarthouten bordjes met namen, half
uitgewischt vele namen van dooden.
Het was heel even plechtigheid.
Bevend en nauwelijks bij machte zich
staande te houden, zag zij hoe de kist in
den kuil werd gelaten ; zij hoorde het zand
ploffen, dat er opgegooid werd... een
schepje door zijn vader, daarna door Willem
en mijnheer".
Toen gingen allen langzaam terug naar
't rijtuig.
't Was afgeloopen.
Truus sleepte zich voort tot aan den rand
van den kuil, legde voorzichtig haar bloemen
neer... daarna verliet zij het kerkhof.
Zij liep, als versuft, al door, al door, tot
ze op een bank neerviel... geheel op, ver
slagen.
Wat nu ? Liefst zou ze ook sterven, nu
op dit oogenblik... hem volgen, maar zij
had niet de geestkracht om eraan te denken,
zelf een eind aan alles te maken.
Lang zat ze zoo, heel lang.
Eindelijk liep ze langzaam naar huis terug;
dat was nog maar het beste, eene andere
oplossing vond ze toch niet...
En zoo hernam zij haar plaats. Zij berustte
in het leven, dat haar wachtte en dat zij te
voleinden had; een leven in dofheid van
geheim leed... met slechts een lichtpunt:
de herinnering aan haar liefde voor Jaap.