Historisch Archief 1877-1940
2:Ferb. '13. No. 1858
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Bij DE OPENING VAN HET EERSTVOLGEND MODE-PALEIS
Burgemeester Roëll en wethouders Delprat en Serrurier als mannequins.
een straffer vormbeheersching in de
karakteristiek. Ik teekende hierbij aan de
NOS. 12, 18, 36, 41, 46,49, 50, 56, terwijl
onder de portret-charges als de beste
te rekenen zijn die van de Savornin
Lohman, Ie beau Talma, en vooral de
fauneske kop van Troelstra, getint met
een venijnig of, venijn-houdend, groen.
Een illustrator moet vertellen, niet schil
deren. Hij moet zoeken den kortsten weg
tot communicatie met den toeschouwer,
of liever aanhoorder, en heeft tot taak,
alle dag opnieuw onderhoudend te zijn.
Een spotprent op politieke of sociale
toestanden, of wel op bekende persoon
lijkheden, is in zekeren zin prikkelkunst.
Ze kan bitter of satyrisch zijn, maar doelt
meest toch de actualiteiten uit het open
bare leven, uit de geschiedenis van den
dag, die de gemoederen in beweging
brengen of tijdelijk de algemeene aan
dacht op zich vestigen, van hun officiëele
gewichtigheid en zwaren ernst te ontdoen
en er het tegenbeeld van een potsierlijke
verschijning voor in de plaats te stellen.
Dit... is nu wel een uiting van een
algemeen menschelijke neiging, om bij
alles, ook het meest ernstige op zijn tijd
«ens te willen lachen," maar kan ook zijn
het kenmerk van een wijs levensinzicht,
«mtmmHMUiiiimmiiiiiHimiiiiiiiiiMiiiiiiMitmimitiiHii
In Arti
Schilderijen van Schaap en Westerman,
beeldhouwwerk van mej. G. Schwartze De
schilders toonen zich gelijkgezinden; althans
zij beiden zetten zich, als afbeelders der
werkelijkheid, gaarne in postuur tot wat men
noemt een dichterlijke vlucht. Westerman
wel het meest is de man der verdichting;
de romantische strekking in zijn schilderijen
is nadrukkelijker of liever, veel meer gewild.
Hij is niet zonder sentiment maar hij doet
dit wel wat geweld aan in de geliefkoosde
richting. Zoo hebben
zijrieenvoudigestudietjes dikwijls een bekoring om hun fijne,
zilverachtige kleurtjes, maar als hij dan in
zijn romantische bevliegingen koloristische
kracht te ontwikkelen tracht, wordt de kleur
valsch of wezenloos. Hij overtilt zich daarbij.
Ook zijn teekening is niet van die macht
om de romantische scheppingen voldoende
te schragen, al heeft hij zich een zeker
prototype eigen gemaakt voor de heroïsche
uitbeelding van het strijdros.
Schaap, de schrijver van een niet diepgaand
maar om zijn warmen betoogtrant toch
beminnelijk boek over Romantiek, heeft voor
zijn kunstideaal beter deel verkozen. Hij houdt
zich, wijselijker, aan de natuur, 't Verschil
met Westerman bestaat hierin, dat hij uit de
werkelijkheid tracht te vinden wat de ander
meer uit de boeken zoekt. Schaap is bovenal
landschapschilder en in 't bijzonder zou hij
te noemen zijn de lierzanger van bloeiende
boomgaarden (al kon zijn geluid zeker voller).
Vroeger schilderde hij in een donkerder,
bruin, gamma, misschien wat onder begees
tering van Dupré, al meen ik ook duidelijk
uit zijn vroegere landschappen een voor
liefde tot den nog onvolprezen Roelofs te
bespeuren. Hij maakte toen donkere
boschgezichten met zware boomerv in den herfst
en zag in romantische neiging de woud
reuzen gaarne in den somberen luister van
hun weelderig .roestig gebladerte.
Een bergachtig landschap met een burcht
in de verte op een verhevenheid is voor
mij altijd van de beste uit dien tijd. Later
verwisselde hij van palet, met echter dezelfde
idealistische bedoelingen. De verbanning
van bituum en donker-oker-tinten in het
schilderbedrijf der jongeren bracht ook hem
tot andere inzichten. Het motief van bloeiende
boomgaarden met lentezon, werd hem het
meest verkieselijk tot de aanwending van
het heldere kleurgamma, waarin nu, in plaats
van omber, blauw den grondtoon uitmaakt.
Oit onderwerp, om den jubel van klaarheid
en lichte kleur, paste ook wel naar den geest
van dezen werkelijk zielsijverigen strever,
die naar mij toelijkt, bij voorkeur de blij
moedige stemming zoekt. Het rethorische
aan zijn vroeger werk is er minder op ge
worden, maar, heeft hij toch nog niet geheel
afgelegd. De naaktfiguren, die zijn bloeiende
boomgaarden soms ornamenteeren, (niet als
lyrische onderstreepingen in de landschappen
van Corot) zijn als het vijfde rad aan den wagen.
Die bloeiende boomgaarden zijn overigens
dat den ijdelen schijn van zooveel hoog
spel op het wereldtooneel doorziet en
bovenal uit een drift tot waarheid, in
goedmoedigen lach of feilen schimp, het
opzienbarende aan zijn bedriegelijken
kant te doen aanschouwen. En daar dit
bedriegelijke veelal diep verscholen is
achter de aanmatigende houding van ernst,
is het noodig sterk te overdrijven. Dit is
dan het wezen der caricatuurkunst. Dat
Raemaekers nu zoo'n filosoof-kunstenaar
is geloof ik wel niet; zelfs, of het hem
werkelijk meenens" is alle sujetten die
hij onder handen neemt, te
ridiculariseeren zij het dan met vergoelijkenden
scherts dan wel, of hij zijn kunst van
de spotprent opvat als een advocaat, die,
ongeacht welke zaak hij voor heeft, het
zijn taak weet er voor te pleiten, zou ik
ook nog niet kunnen beslissen. Maar zijn
pleitredenen (al is deze vergelijking hier
niet zakelijk juist) zijn althans in den
vorm. Hoe Raemaekers na zijn nog be
trekkelijk korttijdige werkzaamheid als
caricatuur-teekehaar verder zal uitgroeien,
hebben we af te wachten en, mógen we
afwachten; nu alvast is hij in Holland
een dagblad-illustrator in het
caricatuurgenre van niet te geringschatten waarde.
W. STEENHOFF
lang niet geheelen van bloeiende kleur. Ze
hinken zelfs te veel op twee gedachten: de
waarneming van den schilder tracht zich
bijna wanhopig te associeeren met de ver
geestelijkende tendenzen van dezen ver
eerder der Romantiek, en verzuchter van het
Idieele.
Die groote, opgemaakte, stukken zijn dan
ook niet de beste; te los van bouw, te
flauw van accentueering en van een hel
heid die eerder melkachtig dan lichtend is.
Ze doen soms denken aan vlas, waaruit het
koord moet vervaardigd worden. Teekenend
zijn de boomen, waarin het complex van
bladeren of bloesems veelal flauw en zon
der de rijke speling van die warrelende
kleurnuancen werd uitgedrukt. Er is geen spran
keling in. In andere kleinere en minder
tendentieuse werken, als een ruim veld
met hoog opgroeiend gras en veel bloe
men, dat vast en wolkachtig tegelijk
is , in een boschgezicht met de grillige
speling van zonnestralen over den bodem
en langs de stammen, in meer andere nog
komt Schaap als schilder voordeeliger uit,
en, blijft er toch zich zelf in. Hij kan zich
zelf ook daarin vinden, en zijn geestelijke
ademtocht zuiverder houden.
Ook in kunst moet de eene hand niet
weten wat de andere doet. Misschien is een
meer decoratieve opvatting zijner bloeiende
boomgaarden gewenscht; maar, dat moet hij
zelf uitmaken.
Van Mej. Schwartze's beeldhouwwerken,
lijken me de basreliefs het beste, en het
meest in de lijn van haar aanleg. Zij blijkt
bovenal gevoel te hebben voor de exquise,
tengere lijn. Een basrelief echter, mag nooit
zijn als een beeld, dat gedeeltelijk uit een
nis te voorschijn komt.
W. STEENHOFF
* * *
Aïno Acktéals Salome
Wie de Salome van Gemma Bellincioni
in haar waarde heeft vermogen te zien, zal
niet zoo spoedig bevredigd worden door
een andere Salome. Wij meenen dat dit
juist blijft, ook al ontkent men niet, dat er
een opvatting van de rol mogelijk is, die
dichter staat bij de Salome van Oscar Wilde
en ook superbe is. Doch de Salome van
Bellincioni behoort tot de groote uitbeeldings
kunst en deze vindt men in het algemeen
maar zelden en zeker het minst in laten
wij het oude woord maar gebruiken
Operavoorstellingen. Toch zal ook een minder
hoogstaande uitbeeldingallicht gaarne worden
aanvaard, indien deze in haar soort maar ...
fatsoenlijk is.Niet alleen om den schoonen zang
waardeerde men dan. ook den Hans Sachs van
Fritz Feinhals, al vergat men daarbij geens
zins dien anderen, vroeger herhaaldelijk door
ons genoemden, maar dan ook
onvergetelijken Sachs: van Eugen Gura. Zelfs gelooven
wij te mogen zeggen, dat men, bij gebrek
aan beter, spel zal aanvaarden, dat niet tot
de (uitbeeldings-) kunst groot of klein
behoort, maar van begrip en goede-smaak
getuigt.
Het bovenstaande geldt "voor een deel van
het publiek, toeschouwers-hoorders. Bij een
ander deel vreest men te moeten veronder
stellen, dat het soms althans Dij een eerste
kennismaking geen onderscheid
ziettusschen werkelijke grootheid en: groot- en
hevigdoenerij. Ja, dat het ook wel eens in
getogen grootheid bij iets dat meer spektakel
maakt achter stelt.
Zoo hebben wij eens niet gunstig hooren
oordeelen over de heroïsche, door de groote
persoonlijkheid der kunstenares bezielde
Brünnhilde vanMilka Ternina. De soberheid
dezer creatie toch, scheen het voor dien
beoordeelaar niet te kunnen uithouden tegen
over het opscheppen en de geweldenarijen
van andere zangeressen-tooneelspeelsters in
de zelfde rol. '"
Holle opzichtigheid, er schijnt dus nog
steeds veel bekoring van te kunnen uit
gaan. En zoo komen wij tot Aïno Ackté.
Want hoe is haar Salome, in de voorstelling
der Wagnervereeniging, ontvangen? Wij
denken speciaal aan de uitingen in de Pers.
Met name door den Muziekrecensent van
het Handelsblad is mevrouw Acktéals groote
kunstenares gehuldigd en als ware
hettoomeloos verheerlijkt, en ook de andere
heeren, met uitzondering van den bezonnen
heer L. v. G. Jr. in de Telegraaf, die kalmer
bleek gestemd, waren vol bewondering.
Groote kunst inderdaad", schrijft het Han
delsblad van Zondag 19 Januari na zijne
ontboezeming. En: hoe zou een andere
artiste haar in deze prestatie kunnen over
treffen"; treffende kunst-prestatie"; vol
ledige synthese," die zij uitbeelden kon:
levenswaar."
Welnu, f schrijver dezer regelen mist zelf
elk vermogen te onderscheiden tusschen
kunst en: het andere, tusschen echt en onecht,
f de bewonderaars van mevrouw Acktéals
Salome hebben zich vergist. En zou dit
laatste het geval zijn, de lezer zal het
menschelijk en dus tot zekere hoogte ver
geeflijk vinden, dat wij het eerste niet zoo
dadelijk aannemen, dan is weer eens ge
bleken, hoe verkeerd 't toch is, dat muziek
recensenten wier inzicht zich tot de muziek
bepaalt, toestemming wordt gegeven te oor
deelen ook over datgene, wat tot het gebied
der tooneelcritiek behoort. Sinds Richard
Wagner weten wij toch wel, dat ook het
drama een rol speelt inde voorstellingen die
wij hier bedoelen.
De Handelsblad-recensent sprak dus van
een volledige synthese" en van een levens
ware uitbeelding." Wij vonden integendeel
de Salome van mevrouw Acktéonsamen
hangend. Wij zagen door haar spel heen
geen persoonlijkheid, hoe samengesteld dan
ook. Dus zouden wij dan ook niet van
uitbeelding" en van leven" willen spreken.
Doch niet alleen nebben wij tijdens het
spel geen creatie zien opgroeien. Reeds bij
de verschijning deed deze Salome als opge
schroefd aan. Het is curieus, hoe men bij
de opkomst van een tooneelspeler of, wil
men liever: bij zijn inzet van een rol, reeds
door een bepaalde persoonlijkheid kan wor
den geboeid of bemerken kan : dat wordt
mis. Wij herinneren aan den Tartufe van
den, in ander werk zoo uitnemenden acteur
Le Bargy. Tartufe was verschenen, hij had
de eerste verzen van zijn tekst gezegd, en
men wist: het is onecht, de acteur wil een
grootere persoonlijkheid uitbeelden dan die
hij uit zichzelf innerlijk opbouwen kan.
Le Bargy het bleek had de rol zeer
overwogen; hij forceerde zich echter, om
haar te spelen op het hoogere plan.
Opgeschroefd deed Salome-Acktéaan
reeds bij de verschijning, zeiden we. Zoo
bleef het. En wij zouden niet willen be
weren, dat de actrice de rol niet ook zorg
vuldig' had overwogen. Doch men kreeg
anders dan bij Tartufe-Le Bargy niet den
indruk, dat de creatie goed had kunnen zijn,
indien niet alleen wil en bedoeling, maar
in de eerste plaats innerlijk leven haar had
beheerscht.
Het was hevig en geweldig, doch men
werd niet geboeid, maar eerder afgestooten.
Met een uitsluitend-sensueele Salome zou
men ongaarne vrede hebben, maar onplezierig
wordt de Salome, die U hare sensualiteit
opdringt. Wij kennen van groote
tooneelspeelsters de uitbeelding van: Het Zinne
lijke. Lager staat: een zinnelijke uitbeel
ding. Bepaald verwerpelijk zal men opge
schroefde zinnelijkheid vinden. Hevig en
geweldig deed deze Salome. Doch men was
haar telkens vergeten, wanneer zij, hoewel
op het tooneel zijnde, niet meer actief aan
de handeling deelnam. Zoo tijdens de scène
met de joden" en wat daaraan vooraf gaat
en er op volgt. Onbelangrijk werd deze
Salome, liggende op de rustbank. En hoe
zeer aanwezig bleef een Bellincioni, en
een kracht, die reeds het naderende
onheil voorbereidt!
Na het bovenstaande lijkt het niet noodig,
verder over de opvatting der rol door
mevrouw Acktéte spreken. Hoe kwam de
actrice echter tot zulke vergissingen in
détails: Zij liet, toen zij zich voorbereidde
tot den dans, alle sluiers zich op het
tooneel om den nek hangen. En toen zij
ten slotte van eiken sluier ontbloot voor
Herodes stond, nam zij er een weer op van
den grond en wond dien opnieuw om haar
lichaam.
* * *
Het lijkt ons geen aantasten van de glorie
der Wagnervereeniging of het in twijfel
trekken van de werkelijk uitnemende bedoe
lingen bij haar Bestuur, indien men niet a
priori aanneemt, dat alles wat deze
Vereeniging brengt boven critiek verheven is. En wij
benutten deze gelegenheid om te zeggen,
dat het geen slecht vriend van de Vereeniging
zal zijn, die haar opmerkzaam maakt op:
de kunst van het tooneel," welke men in
Duitschland en te onzent ziet opkomen en
die iets beters brengt o.a. op het gebied van
decor en costuum. Wij zijn verwend geworden
en weten thans te zeer, dat er kunstenaars
zijn, die van het uiterlijk van Salome, de
voorstelling, iets wezenlijkers en schooners
hadden tot stand gebracht, dan thans het
geval kon zijn. Vooral waar, zooals ook nu
weer bleek, geen kosten worden gespaard.
FRANS MIJNSSEN
* % Ijl
Lili Green?Vallya Lodowska.
Het was een genoegen Lili Green terug
te zien. Wij zeggen Lilli Green, want al
heet' zij voor een grooter publiek dan Holland
haar geven kon thans Vallya Lodowska, zij
blijft voor ons toch Lili Green, ter wille van
de schoone herinneringen, welke reeds aan
dien naam waren verbonden.
Doch het terugzien was niet alleen "een
genoegen omdat oude indrukken werden
bevestigd, en omdat bleek, dat de herinnering
de werkelijkheid geenszins ging overtreffen.
De kunst van Mej. Green is rijper geworden.
Wij zeggen met opzet: rijper, want in dieper
wezen is die kunst natuurlijk niet veranderd.
Mej. Green immers, is een persoonlijkheid,
al zal zij uitteraard van voorgangsters en
groote danseressen die zij later zag hebben
geleerd. En dat was bij haar vroegere
optreden reeds zeer duidelijk geworden. Maar
de kunstenares heeft thans ruimschoots ge
legenheid gehad, zich in de praktijk te
oefenen: zij heeft hare techniek ten volle
ontwikkeld; hetgeen dus zeggen wil, dat zij
meer dan vroeger macht gekregen heeft
over de middelen door welke haar kunst
zich uiten moet. En zooals bij elke levende
kunstenaarspersoonlijkheid is deze techniek
nu niet ten slotte onbewust tot doel ge
worden. Evenmin heeft de kunstenares con
cessies gedaan tot het verkrijgen, door gro
vere effecten, van een gemakkelijker doch
allicht minder blijvend succes. Oprecht
en eerlijk was de kunst van Lili Green en
even oprecht en eerlijk is die kunst gebleven.
Door grooter macht over de techniek kan
Mej. Green zich volkomener nog dan vroeger
uiten. Reeds daardoor is de mogelijkheid
tot rijker schakeering geopend, en vermogen
leven en schoonheid door te dringen op
plaatsen die eerst zwakker: wat vaag en
dof, waren gebleven. Doch Mej. Green heeft
niet alleen in dit opzicht voortgewerkt aan
hare dansen; zij heeft nuances, fijne details
die de bekoring van het geheel van een
bepaalden dans verhoogen daarbij nieuw
gevonden. En wat nog hier en daar
na-verwant leek aan de kunst van b.v. een
Duncan, werd eigener, onmiddellijker. Want
niet alleen de techniek van Mej. Green heeft
zich vervolmaakt. Zij is zelf tot een bestem
ming gekomen, en, haar ziende, wordt men
niet meer, hoe weinig dan ook, afgeleid
door andere herinneringen.
Het was gevaarlijk beschouwingen als de
bovenstaande te houden. Zij zijn wel wat
zwaar tegenover deze kunst. Zij leiden de
gedachte naar den arbeid, die is vooraf
gegaan. En dat wil deze kunst eigenlijk
niet. Zij heeft dien arbeid gewonnen ; zij is
schijnbaar boven de inspanning uit. n dat
is nu wel met elke gave kunstuiting het
geval maar déze kunst raakt het dichtst
het op-zich-zelf-volmaakte waar zij niet
iets dieper-tragisch heeft uit te beelden,
doch, integendeel, voornamelijk heeft te zijn:
vergeestelijkt-licht en fijn. Zulk een
Mazurka" of Romance", dien Papilion"
om alleen enkele solo-dansen te noemen
kan het zuiverder? En laat het ook maar
even iets onbevredigds? Zeker, een Duncan
is grooter, kan soms dieper ontroeren,
doch niet dadelijk zal men zich een harer
dansen herinneren, welke
zoovoortdur e n d kunst is, en aldoor aandoet: dat het zoo
en niet anders kan, als een der beste dansen
van de door heur fijnheid allicht reeds be
perkter Lili Green.
En hoe zuiver is het rhythmisch gevoel, en
tot welk een harmonisch geheel zijn muziek
en dans thans geworden! Goede verzen be
hoeven niet te worden op muziek gezet;"
zij zijn in zichzelf compleet het is tegen
componisten dikwerf gezegd en, ook naar
onze meening, terecht. Doch het is niet
minder waar, dat woord" en toon" te
zamen een nieuwe eenheid kunnen schep
pen, die anders, doch zeer schoon is. In dien
geest is er ook een eenheid ontstaan tusschen
den dans van Lili Green en de muziek, het
geen ook wel door Duncan wordt bereikt,
doch en wij gelooven, dat wij hier niet
te kort schieten in onze bewondering voor
de merkwaardige Isadora slechts bij uit
zondering en althans niet altijd in die mate.
Het was dan een fijn en onverdeeld ge
noegen naar Lili Green te kijken. Onver
deeld: gij gaaft u als vanzelf over aan de
bekoring, die u niet verliet vór
dans-enmuziek een einde had genomen. En het was
niet een wegdwalen in het vage. Onze geest
volgde de verschijning-en-muziek in hare
stage ontwikkeling.
En zal men niet het gekuischte meisjes
figuurtje in herinnering houden!?
* * *
? Andreas Pavley zullen wij ditmaal buiten
bespreking laten. Wij willen ons niet met een
paar zinnen van hem afmaken en... Lili
Green vooral had onze belangstelling.
FRANS MIJNSSEN
* * *
Koning Lodewijk en het Hollandsen
In de Groene" van 18 Januari jl. komt
een reproductie voor van een in het
hollandsch geschreven brief van Koning Lode
wijk Napoleon. Over het aangeleerde
hollandsch van den koning nu wensch ik een
enkel woord mede te deelen.
In de eerste tijden zijner regeering legde
de Koning zich met ijver toe om de taal
zijner onderdanen aan te leeren. Hoewel hij
den taalkundige en dichter Bilderdijk, den
hoogleeraar van Lennep en eindelijk nog
den Amsterdamschen Waalschen predikant
Chevallier tot zijn leermeesters koos, mocht
het hem niet gelukken zich met het
hollandsch vertrouwd te maken. Mogelijk had
hij verstandig gedaan zich door een gewoon
onderwijzer te laten onderrichten dan door
drie geleerde heeren. Steeds viel het hem
moeilijk zich op eenigszins behoorlijke wijze
in onze taal verstaanbaar te maken. Zelfs
zijn eigen titel, dien van Koning klonk eerst
uit zijn mond konijn", totdat hem opmerk
zaam werd gemaakt wat dit woord in het
Fransch beteekende.
Niet onverdienstelijk is de methode, die
de beroemde Bilderdijk aanwendde om zijn
koninklijken leerling in het hollandsch spre
ken te oefenen. Hij raadde hem aan, na zich
eerst wat vertrouwd gemaakt te hebben met
onze verbuiging en vervoeging, zich in het
gesprek te behelpen met het Fransche woord,
doch op zijn Hollandsch verbogen of ver
voegd, en drbng er daarbij op aan dat zijn
hollandsche omgeving hem dan telkens de
uitdrukking in onze taal zou opgeven of in
herinnering brengen. Zoo mocht de Koning
bv. zeggen : ik heb gechasseerd" zoolang
hij voor jagen nog het hollandsche woord
niet wist. Echter gelukte het hem de zin
spreuk der door hem ingestelde orde van
de Unie Doe wel en zie niet om" vrij
verstaanbaar te leeren uitspreken. *)
Jhr. mr. j. A. FEITH f
Rijksarchivaris voor de provincie Gro
ningen, lid van de Provinciale Staten
van dat gewest.
Een eigenaardig overzicht van 's Konlngs
verkregen kennis van onze taal geeft ons
een dictaat, dat zich onder de nagelaten
papieren van den predikant Chevallier be
vond. Om zijn vorderingen aan dien predikant
te toonen, dicteerde Lodewijk eens aan
dezen de volgende zinnen welke deze dominee
op een vel folio papier schreef, waarna de
vorst er zijn handteekening onder plaatste
en de predikant het jaartal 1809. Ziehier
het dictaat:
Ik ben tevrede u zoo welvarende te zien.
Ik hoopte noch niet u te zien, want als een
goede Hollander koomt gij niet anders dan
door magt, maar het is geen wonder. Gij
zijt verre van mij, en uwe zaken of bezig
heden zijn zo menigvuldig. Waar loopt deze
vaart naar toe ? Een vaart is een groot
canaal. Wanneer ik wilde een zeer groote
lange vaart bij Amsterdam zien, welke vol
zoet water was en genoeg verheven om
vandaar veel zoet water in alle de straten
van de stad te verspreiden en nog ter
zelve tijde overstroomd alle de kade in
de maand van Juli en Augustus wanneer
het weder op het warmste is, of indien
ik kan uit de stad zenden alle de
vleeschhallen, zal men zien twee van de vier
hoofdstoffen in goeden staat. Maar ik heb
op dit ontwerp een ander zaak verge
ten even nodig dat is uit de muuren de
slachtoffers van de Doctooren te verwijderen.
Ik geloof dat indien gij mij dat voorleest
ik het niet zal verstaan."
(Signé:) Louis
In 1889 verscheen dit document met de
genealogie der familie Chevallier in het
Bulletin de l'histoire des Eglises Wallonnes.
Uit dat dictaat nu blijkt dat Lodewijk met
het kiezen zijner woorden op geen te besten
voet stond en de zinbouw onsamenhangend
was; hij haspelde eigenlijk maar wat door
elkaar.
Algemeen bekend is het dat de koning
een zeer tegenstrijdig karakter had, hetgeen
moet worden toegeschreven aan zijn onge
zond lichaamsgestel. Naar het oordeel van
den Oostenrijkschen dr. Cappellini sproot
dit uit klierachtigheid voort. Daarbij kwam
een ongemak aan zijn linkerbeen, gekregen
eenigen tijd na de belegering van Toulorj
bij het afrijden van den berg Saint-Andr
in Savoye, waar de paarden op hol sloegen,
de koets kantelde, tengevolge waarvan
's konings linker knieschijf werd ontwricht.
Door slechte genezing bleef zijn gang slepend
en bezorgde hem onder het volk den bijnaam
van den lammen koning". Maar de ver
dienste van dien koning is geweest dat hij
vór alles Hollander wilde zijn en er naar
streefde zijn aangenomen land recht te laten
wedervaren.
G. H.
*) Hij leerde daartoe uit het hoofd : doux L
ainsi nid d' homme.
>ï>
De heer Matthijs Vermeulen
over Bach
? Dat de heer Matthijs Vermeulen van tijd
tot tijd kunstvertolkers,
beroemdheden-vanden-dag, van hun hoog voetstuk afhaalt, en
ze op hun juiste plaats van
vaardigheidsvertooners terugzet, is iets wat niet anders
dan verdienstelijk kan genoemd worden.
In het laatste nummer van De Amster
dammer" vermeet zich echter deze kritikus
Bach aan te tasten, naar aanleiding van het
optreden van den door mij niet gehoorden,
en misschien wel muzikaal ganschelijk niet
volmaakten tenor Walter. Het kan natuurlijk
zijn nut hebben een overdreven
Bachvereering te hekelen. Zulks mag echter m. i.
alleen in dien vorm geschieden, dat daarbij
de vereerders de lijdende personen zijn,
terwijl de persoon van Bach, die verheven
is zelfs boven de hekelzucht van den heer
Vermeulen, onaangetast dient te blijven. De
muziek van Bach staat nog steeds zooveel
dichter bij onze hedendaagsche dan bij die
der Boschjesmannen, dat het niet aangaat
te doen, als of, nu ja, Bach in zijn beste
momenten nog wel historisch belangrijk is,"
zooals bijvoorbeeld ook de z.g.
symphonieën van Hucbald, en het vaardiger" werk
van Palaestrina, in zijn minder groote
werken echter voor ons verlichte menschen
het aanhooren niet meer waard.
Beethoven is zelfs in zijn slechtste werken
nu nog genietelijk; voor menschen, met een
beschouwingswijze als de heer Vermeulen,
houdt echter ook Beethoven geen eeuw meer
stand. Dan begint" de muziek wellicht eerst
bij Wagner, misschien, wanneer die dan nog
niet voldoende als reclame-kunstenaar zal
gequalificeerd zijn, bij Richard Straus of bij
Mahler en Debussy; eigenlijk is zelfs alleen
Schönberg modern genoeg. Het is zeker
opmerkelijk hoe het begin van de muziek
steeds naar later eeuwen verschoven blijkt
te zijn (wie zich hiervoor interesseert leze
eens het zoo vermakelijk polemisch ge
schreven werk van Wanda Landowska:
Musique Ancienne.") Waarlijk, wanneer de
heer Vermeulen zijn blaam had doen neer
dalen op de hoofden van hetapplaudisseerende
en niet begrijpende publiek, zoo ware hem
daarvan geen verwijt te maken. Doch nu hij
er niet voor terugdeinst, het zooveel beter
te weten dan Bach, dat hij zich niet eens
begrijpen kan, dat het temperament van den
minder eenzijdig blijkenden Mengelberg