De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1913 2 februari pagina 7

2 februari 1913 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

2:Ferb. '13. No. 1858 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Bij DE OPENING VAN HET EERSTVOLGEND MODE-PALEIS Burgemeester Roëll en wethouders Delprat en Serrurier als mannequins. een straffer vormbeheersching in de karakteristiek. Ik teekende hierbij aan de NOS. 12, 18, 36, 41, 46,49, 50, 56, terwijl onder de portret-charges als de beste te rekenen zijn die van de Savornin Lohman, Ie beau Talma, en vooral de fauneske kop van Troelstra, getint met een venijnig of, venijn-houdend, groen. Een illustrator moet vertellen, niet schil deren. Hij moet zoeken den kortsten weg tot communicatie met den toeschouwer, of liever aanhoorder, en heeft tot taak, alle dag opnieuw onderhoudend te zijn. Een spotprent op politieke of sociale toestanden, of wel op bekende persoon lijkheden, is in zekeren zin prikkelkunst. Ze kan bitter of satyrisch zijn, maar doelt meest toch de actualiteiten uit het open bare leven, uit de geschiedenis van den dag, die de gemoederen in beweging brengen of tijdelijk de algemeene aan dacht op zich vestigen, van hun officiëele gewichtigheid en zwaren ernst te ontdoen en er het tegenbeeld van een potsierlijke verschijning voor in de plaats te stellen. Dit... is nu wel een uiting van een algemeen menschelijke neiging, om bij alles, ook het meest ernstige op zijn tijd «ens te willen lachen," maar kan ook zijn het kenmerk van een wijs levensinzicht, «mtmmHMUiiiimmiiiiiHimiiiiiiiiiMiiiiiiMitmimitiiHii In Arti Schilderijen van Schaap en Westerman, beeldhouwwerk van mej. G. Schwartze De schilders toonen zich gelijkgezinden; althans zij beiden zetten zich, als afbeelders der werkelijkheid, gaarne in postuur tot wat men noemt een dichterlijke vlucht. Westerman wel het meest is de man der verdichting; de romantische strekking in zijn schilderijen is nadrukkelijker of liever, veel meer gewild. Hij is niet zonder sentiment maar hij doet dit wel wat geweld aan in de geliefkoosde richting. Zoo hebben zijrieenvoudigestudietjes dikwijls een bekoring om hun fijne, zilverachtige kleurtjes, maar als hij dan in zijn romantische bevliegingen koloristische kracht te ontwikkelen tracht, wordt de kleur valsch of wezenloos. Hij overtilt zich daarbij. Ook zijn teekening is niet van die macht om de romantische scheppingen voldoende te schragen, al heeft hij zich een zeker prototype eigen gemaakt voor de heroïsche uitbeelding van het strijdros. Schaap, de schrijver van een niet diepgaand maar om zijn warmen betoogtrant toch beminnelijk boek over Romantiek, heeft voor zijn kunstideaal beter deel verkozen. Hij houdt zich, wijselijker, aan de natuur, 't Verschil met Westerman bestaat hierin, dat hij uit de werkelijkheid tracht te vinden wat de ander meer uit de boeken zoekt. Schaap is bovenal landschapschilder en in 't bijzonder zou hij te noemen zijn de lierzanger van bloeiende boomgaarden (al kon zijn geluid zeker voller). Vroeger schilderde hij in een donkerder, bruin, gamma, misschien wat onder begees tering van Dupré, al meen ik ook duidelijk uit zijn vroegere landschappen een voor liefde tot den nog onvolprezen Roelofs te bespeuren. Hij maakte toen donkere boschgezichten met zware boomerv in den herfst en zag in romantische neiging de woud reuzen gaarne in den somberen luister van hun weelderig .roestig gebladerte. Een bergachtig landschap met een burcht in de verte op een verhevenheid is voor mij altijd van de beste uit dien tijd. Later verwisselde hij van palet, met echter dezelfde idealistische bedoelingen. De verbanning van bituum en donker-oker-tinten in het schilderbedrijf der jongeren bracht ook hem tot andere inzichten. Het motief van bloeiende boomgaarden met lentezon, werd hem het meest verkieselijk tot de aanwending van het heldere kleurgamma, waarin nu, in plaats van omber, blauw den grondtoon uitmaakt. Oit onderwerp, om den jubel van klaarheid en lichte kleur, paste ook wel naar den geest van dezen werkelijk zielsijverigen strever, die naar mij toelijkt, bij voorkeur de blij moedige stemming zoekt. Het rethorische aan zijn vroeger werk is er minder op ge worden, maar, heeft hij toch nog niet geheel afgelegd. De naaktfiguren, die zijn bloeiende boomgaarden soms ornamenteeren, (niet als lyrische onderstreepingen in de landschappen van Corot) zijn als het vijfde rad aan den wagen. Die bloeiende boomgaarden zijn overigens dat den ijdelen schijn van zooveel hoog spel op het wereldtooneel doorziet en bovenal uit een drift tot waarheid, in goedmoedigen lach of feilen schimp, het opzienbarende aan zijn bedriegelijken kant te doen aanschouwen. En daar dit bedriegelijke veelal diep verscholen is achter de aanmatigende houding van ernst, is het noodig sterk te overdrijven. Dit is dan het wezen der caricatuurkunst. Dat Raemaekers nu zoo'n filosoof-kunstenaar is geloof ik wel niet; zelfs, of het hem werkelijk meenens" is alle sujetten die hij onder handen neemt, te ridiculariseeren zij het dan met vergoelijkenden scherts dan wel, of hij zijn kunst van de spotprent opvat als een advocaat, die, ongeacht welke zaak hij voor heeft, het zijn taak weet er voor te pleiten, zou ik ook nog niet kunnen beslissen. Maar zijn pleitredenen (al is deze vergelijking hier niet zakelijk juist) zijn althans in den vorm. Hoe Raemaekers na zijn nog be trekkelijk korttijdige werkzaamheid als caricatuur-teekehaar verder zal uitgroeien, hebben we af te wachten en, mógen we afwachten; nu alvast is hij in Holland een dagblad-illustrator in het caricatuurgenre van niet te geringschatten waarde. W. STEENHOFF lang niet geheelen van bloeiende kleur. Ze hinken zelfs te veel op twee gedachten: de waarneming van den schilder tracht zich bijna wanhopig te associeeren met de ver geestelijkende tendenzen van dezen ver eerder der Romantiek, en verzuchter van het Idieele. Die groote, opgemaakte, stukken zijn dan ook niet de beste; te los van bouw, te flauw van accentueering en van een hel heid die eerder melkachtig dan lichtend is. Ze doen soms denken aan vlas, waaruit het koord moet vervaardigd worden. Teekenend zijn de boomen, waarin het complex van bladeren of bloesems veelal flauw en zon der de rijke speling van die warrelende kleurnuancen werd uitgedrukt. Er is geen spran keling in. In andere kleinere en minder tendentieuse werken, als een ruim veld met hoog opgroeiend gras en veel bloe men, dat vast en wolkachtig tegelijk is , in een boschgezicht met de grillige speling van zonnestralen over den bodem en langs de stammen, in meer andere nog komt Schaap als schilder voordeeliger uit, en, blijft er toch zich zelf in. Hij kan zich zelf ook daarin vinden, en zijn geestelijke ademtocht zuiverder houden. Ook in kunst moet de eene hand niet weten wat de andere doet. Misschien is een meer decoratieve opvatting zijner bloeiende boomgaarden gewenscht; maar, dat moet hij zelf uitmaken. Van Mej. Schwartze's beeldhouwwerken, lijken me de basreliefs het beste, en het meest in de lijn van haar aanleg. Zij blijkt bovenal gevoel te hebben voor de exquise, tengere lijn. Een basrelief echter, mag nooit zijn als een beeld, dat gedeeltelijk uit een nis te voorschijn komt. W. STEENHOFF * * * Aïno Acktéals Salome Wie de Salome van Gemma Bellincioni in haar waarde heeft vermogen te zien, zal niet zoo spoedig bevredigd worden door een andere Salome. Wij meenen dat dit juist blijft, ook al ontkent men niet, dat er een opvatting van de rol mogelijk is, die dichter staat bij de Salome van Oscar Wilde en ook superbe is. Doch de Salome van Bellincioni behoort tot de groote uitbeeldings kunst en deze vindt men in het algemeen maar zelden en zeker het minst in laten wij het oude woord maar gebruiken Operavoorstellingen. Toch zal ook een minder hoogstaande uitbeeldingallicht gaarne worden aanvaard, indien deze in haar soort maar ... fatsoenlijk is.Niet alleen om den schoonen zang waardeerde men dan. ook den Hans Sachs van Fritz Feinhals, al vergat men daarbij geens zins dien anderen, vroeger herhaaldelijk door ons genoemden, maar dan ook onvergetelijken Sachs: van Eugen Gura. Zelfs gelooven wij te mogen zeggen, dat men, bij gebrek aan beter, spel zal aanvaarden, dat niet tot de (uitbeeldings-) kunst groot of klein behoort, maar van begrip en goede-smaak getuigt. Het bovenstaande geldt "voor een deel van het publiek, toeschouwers-hoorders. Bij een ander deel vreest men te moeten veronder stellen, dat het soms althans Dij een eerste kennismaking geen onderscheid ziettusschen werkelijke grootheid en: groot- en hevigdoenerij. Ja, dat het ook wel eens in getogen grootheid bij iets dat meer spektakel maakt achter stelt. Zoo hebben wij eens niet gunstig hooren oordeelen over de heroïsche, door de groote persoonlijkheid der kunstenares bezielde Brünnhilde vanMilka Ternina. De soberheid dezer creatie toch, scheen het voor dien beoordeelaar niet te kunnen uithouden tegen over het opscheppen en de geweldenarijen van andere zangeressen-tooneelspeelsters in de zelfde rol. '" Holle opzichtigheid, er schijnt dus nog steeds veel bekoring van te kunnen uit gaan. En zoo komen wij tot Aïno Ackté. Want hoe is haar Salome, in de voorstelling der Wagnervereeniging, ontvangen? Wij denken speciaal aan de uitingen in de Pers. Met name door den Muziekrecensent van het Handelsblad is mevrouw Acktéals groote kunstenares gehuldigd en als ware hettoomeloos verheerlijkt, en ook de andere heeren, met uitzondering van den bezonnen heer L. v. G. Jr. in de Telegraaf, die kalmer bleek gestemd, waren vol bewondering. Groote kunst inderdaad", schrijft het Han delsblad van Zondag 19 Januari na zijne ontboezeming. En: hoe zou een andere artiste haar in deze prestatie kunnen over treffen"; treffende kunst-prestatie"; vol ledige synthese," die zij uitbeelden kon: levenswaar." Welnu, f schrijver dezer regelen mist zelf elk vermogen te onderscheiden tusschen kunst en: het andere, tusschen echt en onecht, f de bewonderaars van mevrouw Acktéals Salome hebben zich vergist. En zou dit laatste het geval zijn, de lezer zal het menschelijk en dus tot zekere hoogte ver geeflijk vinden, dat wij het eerste niet zoo dadelijk aannemen, dan is weer eens ge bleken, hoe verkeerd 't toch is, dat muziek recensenten wier inzicht zich tot de muziek bepaalt, toestemming wordt gegeven te oor deelen ook over datgene, wat tot het gebied der tooneelcritiek behoort. Sinds Richard Wagner weten wij toch wel, dat ook het drama een rol speelt inde voorstellingen die wij hier bedoelen. De Handelsblad-recensent sprak dus van een volledige synthese" en van een levens ware uitbeelding." Wij vonden integendeel de Salome van mevrouw Acktéonsamen hangend. Wij zagen door haar spel heen geen persoonlijkheid, hoe samengesteld dan ook. Dus zouden wij dan ook niet van uitbeelding" en van leven" willen spreken. Doch niet alleen nebben wij tijdens het spel geen creatie zien opgroeien. Reeds bij de verschijning deed deze Salome als opge schroefd aan. Het is curieus, hoe men bij de opkomst van een tooneelspeler of, wil men liever: bij zijn inzet van een rol, reeds door een bepaalde persoonlijkheid kan wor den geboeid of bemerken kan : dat wordt mis. Wij herinneren aan den Tartufe van den, in ander werk zoo uitnemenden acteur Le Bargy. Tartufe was verschenen, hij had de eerste verzen van zijn tekst gezegd, en men wist: het is onecht, de acteur wil een grootere persoonlijkheid uitbeelden dan die hij uit zichzelf innerlijk opbouwen kan. Le Bargy het bleek had de rol zeer overwogen; hij forceerde zich echter, om haar te spelen op het hoogere plan. Opgeschroefd deed Salome-Acktéaan reeds bij de verschijning, zeiden we. Zoo bleef het. En wij zouden niet willen be weren, dat de actrice de rol niet ook zorg vuldig' had overwogen. Doch men kreeg anders dan bij Tartufe-Le Bargy niet den indruk, dat de creatie goed had kunnen zijn, indien niet alleen wil en bedoeling, maar in de eerste plaats innerlijk leven haar had beheerscht. Het was hevig en geweldig, doch men werd niet geboeid, maar eerder afgestooten. Met een uitsluitend-sensueele Salome zou men ongaarne vrede hebben, maar onplezierig wordt de Salome, die U hare sensualiteit opdringt. Wij kennen van groote tooneelspeelsters de uitbeelding van: Het Zinne lijke. Lager staat: een zinnelijke uitbeel ding. Bepaald verwerpelijk zal men opge schroefde zinnelijkheid vinden. Hevig en geweldig deed deze Salome. Doch men was haar telkens vergeten, wanneer zij, hoewel op het tooneel zijnde, niet meer actief aan de handeling deelnam. Zoo tijdens de scène met de joden" en wat daaraan vooraf gaat en er op volgt. Onbelangrijk werd deze Salome, liggende op de rustbank. En hoe zeer aanwezig bleef een Bellincioni, en een kracht, die reeds het naderende onheil voorbereidt! Na het bovenstaande lijkt het niet noodig, verder over de opvatting der rol door mevrouw Acktéte spreken. Hoe kwam de actrice echter tot zulke vergissingen in détails: Zij liet, toen zij zich voorbereidde tot den dans, alle sluiers zich op het tooneel om den nek hangen. En toen zij ten slotte van eiken sluier ontbloot voor Herodes stond, nam zij er een weer op van den grond en wond dien opnieuw om haar lichaam. * * * Het lijkt ons geen aantasten van de glorie der Wagnervereeniging of het in twijfel trekken van de werkelijk uitnemende bedoe lingen bij haar Bestuur, indien men niet a priori aanneemt, dat alles wat deze Vereeniging brengt boven critiek verheven is. En wij benutten deze gelegenheid om te zeggen, dat het geen slecht vriend van de Vereeniging zal zijn, die haar opmerkzaam maakt op: de kunst van het tooneel," welke men in Duitschland en te onzent ziet opkomen en die iets beters brengt o.a. op het gebied van decor en costuum. Wij zijn verwend geworden en weten thans te zeer, dat er kunstenaars zijn, die van het uiterlijk van Salome, de voorstelling, iets wezenlijkers en schooners hadden tot stand gebracht, dan thans het geval kon zijn. Vooral waar, zooals ook nu weer bleek, geen kosten worden gespaard. FRANS MIJNSSEN * % Ijl Lili Green?Vallya Lodowska. Het was een genoegen Lili Green terug te zien. Wij zeggen Lilli Green, want al heet' zij voor een grooter publiek dan Holland haar geven kon thans Vallya Lodowska, zij blijft voor ons toch Lili Green, ter wille van de schoone herinneringen, welke reeds aan dien naam waren verbonden. Doch het terugzien was niet alleen "een genoegen omdat oude indrukken werden bevestigd, en omdat bleek, dat de herinnering de werkelijkheid geenszins ging overtreffen. De kunst van Mej. Green is rijper geworden. Wij zeggen met opzet: rijper, want in dieper wezen is die kunst natuurlijk niet veranderd. Mej. Green immers, is een persoonlijkheid, al zal zij uitteraard van voorgangsters en groote danseressen die zij later zag hebben geleerd. En dat was bij haar vroegere optreden reeds zeer duidelijk geworden. Maar de kunstenares heeft thans ruimschoots ge legenheid gehad, zich in de praktijk te oefenen: zij heeft hare techniek ten volle ontwikkeld; hetgeen dus zeggen wil, dat zij meer dan vroeger macht gekregen heeft over de middelen door welke haar kunst zich uiten moet. En zooals bij elke levende kunstenaarspersoonlijkheid is deze techniek nu niet ten slotte onbewust tot doel ge worden. Evenmin heeft de kunstenares con cessies gedaan tot het verkrijgen, door gro vere effecten, van een gemakkelijker doch allicht minder blijvend succes. Oprecht en eerlijk was de kunst van Lili Green en even oprecht en eerlijk is die kunst gebleven. Door grooter macht over de techniek kan Mej. Green zich volkomener nog dan vroeger uiten. Reeds daardoor is de mogelijkheid tot rijker schakeering geopend, en vermogen leven en schoonheid door te dringen op plaatsen die eerst zwakker: wat vaag en dof, waren gebleven. Doch Mej. Green heeft niet alleen in dit opzicht voortgewerkt aan hare dansen; zij heeft nuances, fijne details die de bekoring van het geheel van een bepaalden dans verhoogen daarbij nieuw gevonden. En wat nog hier en daar na-verwant leek aan de kunst van b.v. een Duncan, werd eigener, onmiddellijker. Want niet alleen de techniek van Mej. Green heeft zich vervolmaakt. Zij is zelf tot een bestem ming gekomen, en, haar ziende, wordt men niet meer, hoe weinig dan ook, afgeleid door andere herinneringen. Het was gevaarlijk beschouwingen als de bovenstaande te houden. Zij zijn wel wat zwaar tegenover deze kunst. Zij leiden de gedachte naar den arbeid, die is vooraf gegaan. En dat wil deze kunst eigenlijk niet. Zij heeft dien arbeid gewonnen ; zij is schijnbaar boven de inspanning uit. n dat is nu wel met elke gave kunstuiting het geval maar déze kunst raakt het dichtst het op-zich-zelf-volmaakte waar zij niet iets dieper-tragisch heeft uit te beelden, doch, integendeel, voornamelijk heeft te zijn: vergeestelijkt-licht en fijn. Zulk een Mazurka" of Romance", dien Papilion" om alleen enkele solo-dansen te noemen kan het zuiverder? En laat het ook maar even iets onbevredigds? Zeker, een Duncan is grooter, kan soms dieper ontroeren, doch niet dadelijk zal men zich een harer dansen herinneren, welke zoovoortdur e n d kunst is, en aldoor aandoet: dat het zoo en niet anders kan, als een der beste dansen van de door heur fijnheid allicht reeds be perkter Lili Green. En hoe zuiver is het rhythmisch gevoel, en tot welk een harmonisch geheel zijn muziek en dans thans geworden! Goede verzen be hoeven niet te worden op muziek gezet;" zij zijn in zichzelf compleet het is tegen componisten dikwerf gezegd en, ook naar onze meening, terecht. Doch het is niet minder waar, dat woord" en toon" te zamen een nieuwe eenheid kunnen schep pen, die anders, doch zeer schoon is. In dien geest is er ook een eenheid ontstaan tusschen den dans van Lili Green en de muziek, het geen ook wel door Duncan wordt bereikt, doch en wij gelooven, dat wij hier niet te kort schieten in onze bewondering voor de merkwaardige Isadora slechts bij uit zondering en althans niet altijd in die mate. Het was dan een fijn en onverdeeld ge noegen naar Lili Green te kijken. Onver deeld: gij gaaft u als vanzelf over aan de bekoring, die u niet verliet vór dans-enmuziek een einde had genomen. En het was niet een wegdwalen in het vage. Onze geest volgde de verschijning-en-muziek in hare stage ontwikkeling. En zal men niet het gekuischte meisjes figuurtje in herinnering houden!? * * * ? Andreas Pavley zullen wij ditmaal buiten bespreking laten. Wij willen ons niet met een paar zinnen van hem afmaken en... Lili Green vooral had onze belangstelling. FRANS MIJNSSEN * * * Koning Lodewijk en het Hollandsen In de Groene" van 18 Januari jl. komt een reproductie voor van een in het hollandsch geschreven brief van Koning Lode wijk Napoleon. Over het aangeleerde hollandsch van den koning nu wensch ik een enkel woord mede te deelen. In de eerste tijden zijner regeering legde de Koning zich met ijver toe om de taal zijner onderdanen aan te leeren. Hoewel hij den taalkundige en dichter Bilderdijk, den hoogleeraar van Lennep en eindelijk nog den Amsterdamschen Waalschen predikant Chevallier tot zijn leermeesters koos, mocht het hem niet gelukken zich met het hollandsch vertrouwd te maken. Mogelijk had hij verstandig gedaan zich door een gewoon onderwijzer te laten onderrichten dan door drie geleerde heeren. Steeds viel het hem moeilijk zich op eenigszins behoorlijke wijze in onze taal verstaanbaar te maken. Zelfs zijn eigen titel, dien van Koning klonk eerst uit zijn mond konijn", totdat hem opmerk zaam werd gemaakt wat dit woord in het Fransch beteekende. Niet onverdienstelijk is de methode, die de beroemde Bilderdijk aanwendde om zijn koninklijken leerling in het hollandsch spre ken te oefenen. Hij raadde hem aan, na zich eerst wat vertrouwd gemaakt te hebben met onze verbuiging en vervoeging, zich in het gesprek te behelpen met het Fransche woord, doch op zijn Hollandsch verbogen of ver voegd, en drbng er daarbij op aan dat zijn hollandsche omgeving hem dan telkens de uitdrukking in onze taal zou opgeven of in herinnering brengen. Zoo mocht de Koning bv. zeggen : ik heb gechasseerd" zoolang hij voor jagen nog het hollandsche woord niet wist. Echter gelukte het hem de zin spreuk der door hem ingestelde orde van de Unie Doe wel en zie niet om" vrij verstaanbaar te leeren uitspreken. *) Jhr. mr. j. A. FEITH f Rijksarchivaris voor de provincie Gro ningen, lid van de Provinciale Staten van dat gewest. Een eigenaardig overzicht van 's Konlngs verkregen kennis van onze taal geeft ons een dictaat, dat zich onder de nagelaten papieren van den predikant Chevallier be vond. Om zijn vorderingen aan dien predikant te toonen, dicteerde Lodewijk eens aan dezen de volgende zinnen welke deze dominee op een vel folio papier schreef, waarna de vorst er zijn handteekening onder plaatste en de predikant het jaartal 1809. Ziehier het dictaat: Ik ben tevrede u zoo welvarende te zien. Ik hoopte noch niet u te zien, want als een goede Hollander koomt gij niet anders dan door magt, maar het is geen wonder. Gij zijt verre van mij, en uwe zaken of bezig heden zijn zo menigvuldig. Waar loopt deze vaart naar toe ? Een vaart is een groot canaal. Wanneer ik wilde een zeer groote lange vaart bij Amsterdam zien, welke vol zoet water was en genoeg verheven om vandaar veel zoet water in alle de straten van de stad te verspreiden en nog ter zelve tijde overstroomd alle de kade in de maand van Juli en Augustus wanneer het weder op het warmste is, of indien ik kan uit de stad zenden alle de vleeschhallen, zal men zien twee van de vier hoofdstoffen in goeden staat. Maar ik heb op dit ontwerp een ander zaak verge ten even nodig dat is uit de muuren de slachtoffers van de Doctooren te verwijderen. Ik geloof dat indien gij mij dat voorleest ik het niet zal verstaan." (Signé:) Louis In 1889 verscheen dit document met de genealogie der familie Chevallier in het Bulletin de l'histoire des Eglises Wallonnes. Uit dat dictaat nu blijkt dat Lodewijk met het kiezen zijner woorden op geen te besten voet stond en de zinbouw onsamenhangend was; hij haspelde eigenlijk maar wat door elkaar. Algemeen bekend is het dat de koning een zeer tegenstrijdig karakter had, hetgeen moet worden toegeschreven aan zijn onge zond lichaamsgestel. Naar het oordeel van den Oostenrijkschen dr. Cappellini sproot dit uit klierachtigheid voort. Daarbij kwam een ongemak aan zijn linkerbeen, gekregen eenigen tijd na de belegering van Toulorj bij het afrijden van den berg Saint-Andr in Savoye, waar de paarden op hol sloegen, de koets kantelde, tengevolge waarvan 's konings linker knieschijf werd ontwricht. Door slechte genezing bleef zijn gang slepend en bezorgde hem onder het volk den bijnaam van den lammen koning". Maar de ver dienste van dien koning is geweest dat hij vór alles Hollander wilde zijn en er naar streefde zijn aangenomen land recht te laten wedervaren. G. H. *) Hij leerde daartoe uit het hoofd : doux L ainsi nid d' homme. >ï> De heer Matthijs Vermeulen over Bach ? Dat de heer Matthijs Vermeulen van tijd tot tijd kunstvertolkers, beroemdheden-vanden-dag, van hun hoog voetstuk afhaalt, en ze op hun juiste plaats van vaardigheidsvertooners terugzet, is iets wat niet anders dan verdienstelijk kan genoemd worden. In het laatste nummer van De Amster dammer" vermeet zich echter deze kritikus Bach aan te tasten, naar aanleiding van het optreden van den door mij niet gehoorden, en misschien wel muzikaal ganschelijk niet volmaakten tenor Walter. Het kan natuurlijk zijn nut hebben een overdreven Bachvereering te hekelen. Zulks mag echter m. i. alleen in dien vorm geschieden, dat daarbij de vereerders de lijdende personen zijn, terwijl de persoon van Bach, die verheven is zelfs boven de hekelzucht van den heer Vermeulen, onaangetast dient te blijven. De muziek van Bach staat nog steeds zooveel dichter bij onze hedendaagsche dan bij die der Boschjesmannen, dat het niet aangaat te doen, als of, nu ja, Bach in zijn beste momenten nog wel historisch belangrijk is," zooals bijvoorbeeld ook de z.g. symphonieën van Hucbald, en het vaardiger" werk van Palaestrina, in zijn minder groote werken echter voor ons verlichte menschen het aanhooren niet meer waard. Beethoven is zelfs in zijn slechtste werken nu nog genietelijk; voor menschen, met een beschouwingswijze als de heer Vermeulen, houdt echter ook Beethoven geen eeuw meer stand. Dan begint" de muziek wellicht eerst bij Wagner, misschien, wanneer die dan nog niet voldoende als reclame-kunstenaar zal gequalificeerd zijn, bij Richard Straus of bij Mahler en Debussy; eigenlijk is zelfs alleen Schönberg modern genoeg. Het is zeker opmerkelijk hoe het begin van de muziek steeds naar later eeuwen verschoven blijkt te zijn (wie zich hiervoor interesseert leze eens het zoo vermakelijk polemisch ge schreven werk van Wanda Landowska: Musique Ancienne.") Waarlijk, wanneer de heer Vermeulen zijn blaam had doen neer dalen op de hoofden van hetapplaudisseerende en niet begrijpende publiek, zoo ware hem daarvan geen verwijt te maken. Doch nu hij er niet voor terugdeinst, het zooveel beter te weten dan Bach, dat hij zich niet eens begrijpen kan, dat het temperament van den minder eenzijdig blijkenden Mengelberg

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl