De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1913 9 februari pagina 1

9 februari 1913 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N°. Ï859 Zondag 9 Februari A°. 1913 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND ONDER REDACTIE VAN Mr. H. P. L. W1ESSING /l.50, f r. p. Abonnement per 3 maanden Voor IndiS per jaar, bij vooruitbetaling . Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar post/ 1.65 mail 10. . . 0.125 UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM Advertentiën van l?5 regels ?1.25, elke regel meer . . Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina, per regel Reclames, per regel ?0.25 0.30 0.40 INHOUD iitHiiiiiiHiiiimiimmiiiiimiii Blz. l: Red.: Sneevliet-Troelstra. Oud-Gouverneur-Generaal W. Rooseboom over wijlen jhr. J. C. C. den Beer Poortugael. 2: Feuilleton door Brunink. Frans Coenen over Vondels Dramatiek van L. Simons, II. Karel van de Woestijne over Alexander Gutteling. 3: Tolstoi. 4: Mevr. W. Drucker contra Anna Polak. 5: Allegra. E. Heimans: Februari. 6 : Prof. mr. H. Bodenstein over De Stichter van Hollands Zuid-Afrika, Jan van Riebeeck" door dr. E. C. Godée Molsbergen. Ds. I. H. Boeke over wijlen prof. dr. S. Cramer. Plasschaert: Kinderportretten inPulchri. 7: T. Landré: De geheven hand van Willem den Zwijger op het Plein te 's Gravenhage. Dr. P. van Olst: Het lanceeren van vliegmachines. 8: Spotprent Heijermans' De Meid" te Bergen-op-Zoom. Charivari. 9: Fin. Kroniek door v. d. M. Rumenié' door v. d. S. 10: Brief III van Pieter Lutius Jr. Damspel. 11: Schaak spel. Plaat van Joh. Braakensiek over Duitschlands en Engelands toelaten van den Balka oorlog. Bijvoegsel van Johan Braakensiek: Restes van wetsontwerpen in de 2e Kamer. De verdrukte onschuld In twee leaders in Het Volk wordt ons optreden in de zaak Sneevliet, en met name ons kort entrefilet over het SneevlietTroelstra-debat, gecritiseerd door een, die zichzelf een ster op het voorhoofd zette. Daar in die leaders sprake is van onze Januari-artikels," en deze artikels door mr. P. J. Troelstra voluit waren geteekend, veronderstellen wij, dat de man, die tegen j ons optreedt, er een eer in stelt voor mr. Troelstra te worden aangezien. Daar hij opvallend eender schrijft als de voor treffelijke polemist van dezen naam, achten wij zijn eerzucht niet overdreven. Wij kunnen ons echter niet vereenigen met den strekking van zijn betoog. Ziehier toch de the o r i e, die hij voorstaat: Bij alle eerbiediging van de persoon lijkheid in de organisatie en bij alle ruimte, die ook o. i. dient ge geven voor de zeer uiteeni o o pende uitingen der ver schillende persoonlijkheden, zien ook wij het recht der persoonlijkheid bij haar werken in de organisatie begrensd door het belang der strijdende klasse zelve. (Uitspraak van den heer F. M. Wibaut, door den gesterrelden schrijver in Het Volk met instemming" overgenomen.) Ziehier de p r a c t ij k, waaraan hij mee debet is: (Aan ons Weekblad zijn dezer dagen door een spoorwegman de twee volgende berichten gezonden, welke, gelijk wij na informatie bevestigd kregen, op waarheid berusten:) DE CRISIS IN DE NEDERL. VER. VAN SPOOR- EN TRAMWEGPERSONEEL. Door de afgescheiden afdeelingen : Tilburg en Roermond van bovenge- i noemde Vereeniging is besloten tot uit gifte van een eigen blaadje, dat in de eerste plaats zal dienen ter rechtvaar diging van de actie der zoogenaamde minderheid." In de Vereeniging zelf is geen gelegenheid de minderheid"-meening tot uiting te brengen, terwijl het dagblad Het Volk" wel berichten van het Hoofdbestuur der Ver. op- en overneemt, doch arti- | kelen en ingezonden stukken, k van partijgenoote n-m i nderheids-leden, weigert en bovendien zelf u i t e r s t-p a r t ijdig over de kwestieschrijft. Tot grief der minderheid" treedt hierdoor alleen naar buiten de voorstelling van zaken gege ven door het Hoofdbestuur der Vereen. (Een S.D.A.P.-eesch Hoofdbestuur. Red. , Amstr.) en door Het Volk." j In de afdeeling den Haag, behoorende tot de z.g. meerderheid" is in haar huish. vergadering van 22 Januari j.l. de volgende motie aangenomen: j De vergadering, enz. gehoord de besprekingen over het geschil in de organisatie; keurt het af, dat het Hoofdbestuur de leden niet volledig inlicht over den huidigen toestand der orga nisatie en over de door haar genomen besluiten" ; enz. De bovenafgedrukte leer, oorspronkelijk van den heer Wibaut afkomstig, thans overgenomen door onzen bestrijder, is natuurlijk een leer, die... ook wij deelen! en die iedere strijdende gemeen schap in praktijk moet brengen op straffe van een schade, die ondergang ten ge volge kon hebben. In Het Volk (de nrs. van 30 en 31 Jan.) lazen wij nu een zeer schoone parafrase op deze zeer uitstekende stelling. Voor zoover zij geschiedkundigs bevat, nemen wij haar niet voor onze rekening, maar dit doet niets af aan haar geest: Wat Mr. Troelstra en de zijnen, zoo staat dan in die parafrase te lezen, bij strijd in eigen boezem voor de S. D. A. P. hebben gedaan, was nooit iets anders, dan aan de overwoekering van indivi dualistische persoonlijkheden over de organisatie een einde te maken. De een heid toch en de strijdlfiarheid van de partij moesten vór alles verdedigd; intel lect, dat roekeloos die eenheid in gevaar bracht, moest (hoe jammer ook, dat men intellect verloor) verdwijnen; het sectarisch individualisme, een echt Nederlandsche woekerplant, moest worden afgesneden; zóalleen, als organen zich voelend, konden de leden eener organisatie zich voorbereiden tot een socialistische samen leving, waarin de persoonlijkheid onder geschikt zal zijn aan, solidair zal zijn met, de verschillende gemeenschapsvormen. Wat in De Amsterdammer bewondering vindt, zoo eindigt de schrijver in Het Volk, dat zijn de kleinburgerlijke eenzelvigheden, restes van grootburgerlijk idealisme, waarvan het partijleven juist moet worden verlost. Waarlijk, zonder ongepaste ironie, wij vinden dit alles buitenmate mooi, en het is juist ook om zulken gedachtengang, dat wij met zooveel belangstelling het gebeuren gadeslaan in de partij, die wij tot heden steeds bleven beschouwen als de partij der toekomst, de sociaal-demo cratische... democratische.... Wij kunnen nl., hoe doemwaarde individualisten" wij dan ook zijn, nog wel meevoelen, dat de beteekenis van een gemeenschap de beteekenis van individuen te boven gaat, en wij kunnen ons werkelijk wel indenken!, dat, bij ernstig gevaar voor zulk een gemeenschap, het leed, een persoon aan te doen, wordt gewogen maar te licht bevonden. Het is echter een oude, een beetje armzalige polemische handigheid, om, als men critiek verneemt op zijn gestie, met een verontwaardigde stem in schoone termen een zeer algemeene theorie te ver kondigen, die -in haar algemeenheid vol komen juist is, maar het geval verre te boven gaat, waarover men 't had! Ziedaar dan een veldheer, die zonder dwingende noodzaak heele reeksen van officieren, waaronder uitstekende, heeft neergesabeld, telkens opnieuw bewerend dat ze hem voor de voeten liepen, maar k ze verraderlijk heeft laten neersabelen of... op wachtgeld gesteld; een veldheer aan wien wordt verweten, dat hij, anders dan een hoofdman Bebel en een hoofd man Janrès, zijn troepen niet intacter heeft kunnen bewaren, integendeel, ze heeft gedecimeerd, ieder jaar andere, nu en dan onder mededeeling aan het domme publiek dat er telkens zelfmoord plaats had in zijn leger: harakiri uit individua listisch pessimisme; een veldheer, die nu zegt: Verloor ik te veel manschappen? ', Bekrompen individualist die gij zijt! Moet j men op 't verlies van wat manschappen | letten, als de oorlogstoestand heerschende , is? Jammerlijke vergodcr van de per soonlijkheid" !!, gij kunt niet reiken tot het gezichtspunt, dat men desnoods een gansch bataillon Inoet offeren (met pijn '? in 't hart) indien de naderende veldslag , het eischen zou! Waarom /ou het zoo moeilijk zijn tot dat gezichtspunt te geraken? Integen deel wij gaan er mede aceoord: De verdediger van een belegerde vesting offert desnoods (natuurlijk!) zijn beste mannen op om het hoofd te blijven bieden aan den aanvaller. Hij rekent niet met menschenlevens, huivert niet voor de Moedigste middelen. ... Maar zijn er geen middelen, materieel gezien van geringer beteekenis, die diezelfde commandant niet gebruikt? Waarom zullen voorwaarden kunnen gesteld worden, slechts n enkel klein menschenleven betreffende, en die door denzelfden belegerden veldoverste niet worden aanvaard? Dat komt, omdat wél een gezamenlijk belang overweegt op zelfs vele individueele, maar tevens eigen beginselen en zelfrespect boven ieder gemeenschappelijk belang gaan en boven de levenszekerheid zelfs van eene gezamenlijkheid. Ziedaar de zaak. Hebben wij ooit beweerd, dat het de Vereeniging van Spoorwegpersoneel niet zou vrijstaan een Sneevliet te ontslaan, als die Vereeniging zulk een ontslag van noode meende te hebben? Per slot was de heer Sneevliet bij de Vakvereeniging een loondienaar als een ander, en, welke eischen ook de dank baarheid mocht hebben gesteld, met een financieele regeling had een democratisch ingelichte Vereeniging aan een ongewenschten toestand (als die er geweest was) het einde kunnen maken, dat zij verlangde. De meerderheid werd echter niet enkel democratisch maar sociaaldemocratisch ingelicht (het is onze schuld niet dat hier een tegenstelling geboren is), en de heer Sneevliet «//gelicht, als door verdekten aanval bij donkeren nacht.. Wij hebben immers bewezen, dat Troel stra c.s. eerst beroering hebben gewekt in Sneevliets vakvereeniging, daarna hem hebben ondergraven bij zijn eigen mannen, die hunnen leider, ook toen hij S.D.P.-er werd, behouden wilden, toen op slinksche wijze hebben geholpen aan het uitstellen van het Bredasche congres om den geteekende", die nog te veel steun had, in een tweede congres, te Amsterdam, recht goed te kunnen vellen, en na die heele machinatie (die wij desgewenscht ruimer willen toelichten!) hem, Sneevliet, als den boozcn bewerker zijn gaan voor stellen van zijn eigen uitdrijving! Zie daar wat wij het comble achtten. Wij zijn beknopt! en wij willen het blijven. Wie gelezen heeft, hoe een algemeen geacht lid der S. D. A. P. als de heer van der Goes (thans redacteur van Het Volk) over de strijdwijze van Het Volk in deze affaire met volmaakte gering schatting geschreven heeft, behoeft trou wens geen commentaren daarover (die wij gereed hebben als men ze verlangt!) Waar wij den vinger op leggen is op de iinfaire manier om den S.D.P.er-gewordèn-vakvereenigingsleider eruit te werken, eerst uit zijn invloed en dan uit zijn brood te hetzen, *) waarna, met een droef gebaar van verongelijkte, de heer Troelstra uitriep: En nu alles in de spoorwegvereeniging in beroering is, jawel! uii gaat deze Sneevliet naar de tropen .' en laat ons met de gebakken peren zitten!" Hij riep het uit, zooals men uitroept hij gaat een pleizierreisje maken!" En van de gebakken peren" wist deze wanhopige redenaar, dat hij zelf, om ze te bakken, het vuurtje had aangelegd! Wij willen maar zeggen, dat afkeuring uitspreken overeen gemeenschapsleven" als hierboven gescnetst, nog geen indi vidualisme beteekent. Ziedaar intusschen, in dat woord indi vidualisme," de domper die op ons be scheiden kaarslicht gesteld moet! Wij worden niet bestreden (dat is, in dit ge val, te moeilijk), wij worden pontificaal gewraakt. Want dit is de sleutel tot zijn instinktmatige sympathie voor allen die breken met de organisatie, waarin hun per soonlijk wilien met dat van in hoofdzaak gelijk gezinden zich tot machtig gemeen schapswillen had behooren te verbinden, dat hij wol en uitsluitend, een onbegrensd recht der persoonlijkheid erkent, doch alle gemeenschapsrecht en organisatie plicht ontkent. Dit is nu wel heel beslist gezegd. Maar gelooft nu iemand, dat wij, die ook in sociaal opzicht doorgaans op den arbeid der socialisten rekenen, alleen en uit sluitend" een onbegrensd recht der persoonlijkheid" erkennen en daarentegen alle gemeenschapsrecht en organisatie plicht" ontkennen ? Moet er eerst, op zoo onhandige wijs, een individualisti *) Nadat Het Volk hieraan flink was bezig geweest, heeft de heer Sneevliet, die zich toen als een vervolgd wild moet hebben gevoeld, een eigen minderheidsactie op touw gezet in zijn organisatie. Dit geschiedde eerst op 't allcrlaatst. In normale omstan digheden (om te beoordeelen of die hier aanwezig waren, zie men het hierboven opgenomen bericht van den spoorwegman) is zulk een actie organisatorisch misschien te veroordeelen, maar dan ook volkomen overbodig. De heer Troelstra en de zijnen doen net of deze achternakomende fout, die hun erg te pas komt, op Sneevliet ineens een schuld legt, die zij zelf dragen. schen boeman gefabriceerd worden, om er daarna alle soc. dein. kindertjes mee naar bed te jagen ? Men heeft ons gezegd : Gij begrijpt de socialistische beweging verkeerd. Gij moet niet zooveel hechten aan persoon lijke fairheden, aan fouten van leiders en dergelijke kleinigheden. Men is niet een sociaal-democraat, omdat de propa gandisten zoo aantrekkelijke heeren zijn, zoomin als men katholiek is om de braafheid van den pastoor. Natuurlijk niet, is ons antwoord. Wij zien de be teekenis wel der wereld-beweging, die ,de soc.-democratische heet, en hebben dat getoond. Maar als unfairheid het persoonlijke van een enkelen leider be gint te boven te gaan en een strijdmiddel wordt in de partij, maandenlang toege past door aanvoerders n volgelingen beiden; als een beweging domper-jour nalistiek voert gelijk Het Volk (zie 't be richt hierboven) en daarin den weggaat van Standaard of Tijd, als zoo een be weging om al die redenen de beste representanten van hart en geest niet meer aantrekt, hun geestdrift tempert en hen dikwijls afstoot, ja soms zóafstoot dat zij wel eenzelvigheden moéten worden, dan komt er toch zooiets als pijnlijke gelijkenis met al die perioden, waarin een kerkgenootschap in verval is ... waarin men zijn edelste menschen, eerst fijntjes in natte doeken wikkelt en dan verbrandt, en... eene Hervorming, met al hare schaden, voor de deur staat.. .. De uitgestootencn scheldt men in derge lijke tijden van ketterij" vervuld, mo dernisten" en afvalligen", ook als ze het niet zijn, en hun beteekenis wordt zoo klein mogelijk voorgesteld aan de volgzame schare door wraking van hunne rechtzinnigheid of hun karakter (een Sneevliet heet dan bij Troelstra een individualist", en bij Duijs zoo'n kerel!") maar men mist ze niet zonder schade! Als men vór de groote debacle van de Kath. Kerk, in de 15e eeuw, op monmiken en priesters en op de verstarring van het godsdienstig leven afgaf, stond men, ten volle of ten halve Roomsch, dat deed er niet toe, met een zwarte l kool geteekend. Dal was, werd dan j gezegd, een aanval op de groote Katli. : Kerk zelf, die gedaan was. Ook tegen! woordig spreekt men trouwens nog net i zoo. Die Kerk is van dergelijke doove-, ; mans-politiek niet beter geworden. En als men nu de Sneevliet-comedie ontmaskert.. .. | De heer Troelstra kan ons gelukkig j nog niet in een donkeren kerker . . . > werpen", zooals dat heet. Nu wij zijn ! onschuld zoo verdrukken, heeft hij er i misschien wel lust toe ! j Jhr. J. C. C. den Beer Poortugael i gep. Luit.-Generaal, lid van den Raad \ van Sttite, Oud-Minister van Oorlog ! ! In het begin dezer week stonden wij aan ! het geopend graf van den man, wiens naam l hierboven wordt genoemd. Tal van belang' stellenden, vertegenwoordigers van H. M. de Koningin en van Z. K. H. den Prins der Nederlanden, familie-leden, autoriteiten, oud collega's, oud-kameraden, vrienden en bej kenden waren aanwezig. Kr werd niet gej sproken. Waarschijnlijk was dit het gevolg l van een misverstand ; bij dit graf zon anders veel en veel goeds te zeggen zijn geweest en van de omstanders waren er vermoedelijk niet velen, die niet overtuigd waren, dat de man, wien zoo algemeen de laatste eer werd bewezen, was een warm vaderlander, een uitstekend militair, een ernstig staatsman en een wetenschappelijk menseh van een nobel karakter. Van zijne eerste jeugd is mij weinig be kend ; hij ontving zijne opleiding aan de Kon. Mil. Academie en werd 8 Juli l "52 tot tweeden luitenant der infanterie benoemd. Naar mij indertijd is medegedeeld, muntte hij op de Academie, hoewel volkomen zijn plicht be trachtende, niet boven anderen uit. Maar waar zoo velen, vooral in die jaren, de studie, bij het begin der officiersloopbaan, over boord wierpen, niet alzoo d. B. P. Hij bleef werken en al vrij spoedig gaf hij daarvan ook blijk door zijn studie over de Krijgs geschiedenis der Ouden" (1859) en door zijne 'brochures Hoe moeien de schutterijen in Nederland worden samengesteld en ingericht?" (1862) en Ncfrlands legervorming bij ver meerdering van militie" (1867). Nadat hij in 185(5 tot eersten luitenant en in 18(55 tot'kapitein bevorderd was en daarna hij den eneralen Staf overgeplaatst, werd hij in 1869 leeraar aan de op initiatief van den bekenden Oeneraal Booms in 18(58 op gerichte Stafsehool, dienende tot opleiding van officieren voor den eneralen Staf. Daar was hij belast met het geven van onderwijs in de stratigie en krijgsgeschiedenis. Toen de Fransch-Duitsche oorlog in Juli 1870 uitbrak en ons leger werd gemobili seerd, werd d. B. P. aangewezen om aan het hoofdkwartier van het leger op te treden als chef der Afdeeling Kanselarij. Toen zoo erkent hij zelf sloeg hij voor het eerst een werk op over het internationaal recht en gevoelde hij diep, hoezeer gemis aan kennis van het oorlogsrecht een leemte is in de vorming van den officier. Dat werd ook aan het Min. v. Oorlog ingezien en aan d. B. P. werd opgedragen met de officieren der Stafsehool voortaan ook de Oorlogs politiek, omvattende het publiek internatio naal recht, meer bepaald het krijgsrecht en de krijgsgebruiken te behandelen. Wat d. B. P. deed, deed hij degelijk; hij wijdde zich met hart en ziel aan de nieuwe taak en reeds in 1872 verscheen van hem zijn groot werk over het oorlogsrecht, dat later in omgewerkten, vermeerderden druk verscheen. Ken boek over het recht, geschreven door iemand, die in het geheel geen juridische opleiding had gehad ! Zeker was het werk niet volmaakt, maar het vervulde eene groote leemte, die geen jurist tot dien tijd getracht had aan te vullen en zonder eenige reserve kan worden gezegd, dat door d. B. P. de grondslag is gelegd voor de studie van het oorlogsrecht en de oorlogsgebruiken bij het Nederlandsche leger. Ik, die het voorrecht had destijds den cursus aan de Stafsehool te volgen, meen te mogen zeggen dat d. B. P. daar als leeraar was de rechte man op de rechte plaats. Zonder anderen tekort te doen, aarzel ik niet te verklaren, dat ik van hem hét meest ge leerd heb. En waarom ? Omdat d. B. P. vol strekt niet was een man van sleur, maar altijd met zijn helder verstand zelfstandig oordeelde en daardoor ook zijn leerlingen noopte zelfstandig te denken. Bekend is hoe omstreeks het laatst van de achttiende eeuw de strategie beschouwd werd als een wiskunstig vak; tal van defi nities werden daarbij gegeven; er waren' lijnen, die in geen geval verlaten mochten worden; er waren driehoeken, buiten welke geen heil te halen was. Hoewel in de alge meene denkwijze door de oorlogen van de Fransche Republiek en het Keizerrijk reeds veel veranderd was, zoo was de oude zuurdeesem nog niet geheel verdwenen. In 1859 sprak het Comitévan Defensie in een rapport aan den Min. v. O. nog van .het pivoteeren om Coevorden" (destijds een onbeduidend vestinkje). d. B. P. brak met dit alles. Hij zeide: houd u aan de grondregels van Clausewitz : lo. wend alle krachten aan om het doel te bereiken, ook al worden ze niet dadelijk noodig geacht; 2o. concentreer uw macht daar, waar de beslissende slagen worden geleverd ; 3o. verlies geen tijd, handel zoo snel mogelijk; en 4o. trek van de ver kregen voordcelcn met de grootste energie partij; vervolg den geslagen vijand met alkkracht. Zie daar in hoofdzaak de gehcele strategie. Eenvoudig niet waar? Maar de toepassing, daarop komt het aan. En daarin kan men zich in vredestijd alleen oefenen door nauwkeurige studie, studie in détails, van de krijgsgeschiedenis. En bij de leiding "van die studie was d. B. P. een meester. Hoeveel kritiek wordt niet uitgeoefend op de handelingen van legerbevelhebbers, nadat alle omstandigheden bekend zijn, die hun echter niet bekend waren. Om de veldtochten goed te bestudeeren, stelle men zich in gedachte in de plaats van den legerbevel hebber met de wetenschap die hij omtrent den vijajid en de omstandigheden had ei? men v rage zich af: hoe zou (Ar nu handelen V Zóheeft de studie der krijgsgeschiedenis het meeste nut en zówordt strategie geleerd. Om nog een staaltje te geven van het /elfstandig denken en optreden van d. B. P., zij op het volgende gewezen. Het was geen geringe zaak voor iemand, die vroeger nooit eenige rechtsstudie had gemaakt, een werk over het oorlogsrecht te schrij ven, d. B. P. gevoelde dit zeer goed en hij wendde zich tot den bij allen, die, zooais ik, het voorrecht hadden, zijn colleges te volgen, zoo hooggewaardeerde!! professor j. T. Buijs te Leiden, om zijn werk aan diens oordeel te onderwerpen. Mij was dit bekend en het verwonderde mij daarom in het voor woord niets daarvan vermeld te vinden. Kerst bij het verschijnen van den tweedeis druk, negen jaar later, werd dit opgehelderd. In het voorwoord van dien druk spreekt de Schrijver zijn dank uit aan dien hoogleeraar en zegt, dat hij reeds dadelijk van ver scheiden van diens wenken partij had ge trokken, maar dat hij dit bij den eersten druk niet in het openbaar mocht vermelden, omdat hij zich met eenige gezichtspunten van ,den hoogleeraar niet kon vereenigen. Hoc gevierden naam de heer Buys moge hebben," zegt hij, mijn eigen standpunt mocht ik prijsgeven noch verlaten, de volgens diens ' oordeel te humanitaire strekking van mijn werk niet veranderen. De verdachte lading mocht echter onder geen andere vlag, dan die der herkomst, onder zeil gaan. Wilde ik niet ter zijde stellen wat ik vermeende dat recht was, aan den anderen kant moest wat door mij werd voorgestaan en betoogd, geheel voor eigen rekening worden genomen en mochten wellicht verkeerde beginselen niet onder bescherming van een naam met goeden klank als 't ware worden binnengesmokkeld." Volkomen juist, maar hoezeer blijkt daaruit. welke waarde d. B. P. hechtte aan zelfstandig oordeel. Zelfs tegenover eene autoriteit op

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl