Historisch Archief 1877-1940
N°. Ï859
Zondag 9 Februari
A°. 1913
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
ONDER REDACTIE VAN Mr. H. P. L. W1ESSING
/l.50, f r. p.
Abonnement per 3 maanden
Voor IndiS per jaar, bij vooruitbetaling .
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar
post/ 1.65
mail 10.
. . 0.125
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF
KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM
Advertentiën van l?5 regels ?1.25, elke regel meer . .
Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina, per regel
Reclames, per regel
?0.25
0.30
0.40
INHOUD
iitHiiiiiiHiiiimiimmiiiiimiii
Blz. l: Red.: Sneevliet-Troelstra.
Oud-Gouverneur-Generaal W. Rooseboom
over wijlen jhr. J. C. C. den Beer
Poortugael. 2: Feuilleton door Brunink.
Frans Coenen over Vondels Dramatiek
van L. Simons, II. Karel van de
Woestijne over Alexander Gutteling.
3: Tolstoi. 4: Mevr. W. Drucker
contra Anna Polak. 5: Allegra.
E. Heimans: Februari. 6 : Prof. mr.
H. Bodenstein over De Stichter van
Hollands Zuid-Afrika, Jan van Riebeeck"
door dr. E. C. Godée Molsbergen.
Ds. I. H. Boeke over wijlen prof. dr. S.
Cramer. Plasschaert: Kinderportretten
inPulchri. 7: T. Landré: De geheven
hand van Willem den Zwijger op het
Plein te 's Gravenhage. Dr. P. van
Olst: Het lanceeren van vliegmachines.
8: Spotprent Heijermans' De Meid" te
Bergen-op-Zoom. Charivari. 9:
Fin. Kroniek door v. d. M. Rumenié'
door v. d. S. 10: Brief III van Pieter
Lutius Jr. Damspel. 11: Schaak
spel. Plaat van Joh. Braakensiek over
Duitschlands en Engelands toelaten van
den Balka oorlog.
Bijvoegsel van Johan Braakensiek:
Restes van wetsontwerpen in de 2e Kamer.
De verdrukte onschuld
In twee leaders in Het Volk wordt ons
optreden in de zaak Sneevliet, en met
name ons kort entrefilet over het
SneevlietTroelstra-debat, gecritiseerd door een, die
zichzelf een ster op het voorhoofd zette.
Daar in die leaders sprake is van onze
Januari-artikels," en deze artikels door
mr. P. J. Troelstra voluit waren geteekend,
veronderstellen wij, dat de man, die tegen j
ons optreedt, er een eer in stelt voor
mr. Troelstra te worden aangezien. Daar
hij opvallend eender schrijft als de voor
treffelijke polemist van dezen naam, achten
wij zijn eerzucht niet overdreven.
Wij kunnen ons echter niet vereenigen
met den strekking van zijn betoog.
Ziehier toch de the o r i e, die hij
voorstaat:
Bij alle eerbiediging van de persoon
lijkheid in de organisatie en bij alle
ruimte, die ook o. i. dient ge
geven voor de zeer
uiteeni o o pende uitingen der ver
schillende persoonlijkheden,
zien ook wij het recht der persoonlijkheid
bij haar werken in de organisatie begrensd
door het belang der strijdende klasse
zelve.
(Uitspraak van den heer F. M. Wibaut,
door den gesterrelden schrijver in Het
Volk met instemming" overgenomen.)
Ziehier de p r a c t ij k, waaraan hij
mee debet is:
(Aan ons Weekblad zijn dezer dagen
door een spoorwegman de twee volgende
berichten gezonden, welke, gelijk wij na
informatie bevestigd kregen, op waarheid
berusten:)
DE CRISIS IN DE NEDERL. VER. VAN
SPOOR- EN TRAMWEGPERSONEEL.
Door de afgescheiden afdeelingen :
Tilburg en Roermond van bovenge- i
noemde Vereeniging is besloten tot uit
gifte van een eigen blaadje, dat in de
eerste plaats zal dienen ter rechtvaar
diging van de actie der zoogenaamde
minderheid." In de Vereeniging zelf is
geen gelegenheid de
minderheid"-meening tot uiting te brengen,
terwijl het dagblad Het Volk" wel
berichten van het Hoofdbestuur der
Ver. op- en overneemt, doch arti- |
kelen en ingezonden stukken,
k van partijgenoote n-m i
nderheids-leden, weigert en
bovendien zelf u i t e r s t-p a r t
ijdig over de kwestieschrijft.
Tot grief der minderheid" treedt
hierdoor alleen naar buiten de
voorstelling van zaken gege
ven door het Hoofdbestuur der Vereen.
(Een S.D.A.P.-eesch Hoofdbestuur. Red. ,
Amstr.) en door Het Volk." j
In de afdeeling den Haag, behoorende
tot de z.g. meerderheid" is in haar
huish. vergadering van 22 Januari j.l.
de volgende motie aangenomen: j
De vergadering, enz.
gehoord de besprekingen over het
geschil in de organisatie;
keurt het af, dat het Hoofdbestuur
de leden niet volledig inlicht
over den huidigen toestand der orga
nisatie en over de door haar genomen
besluiten" ; enz.
De bovenafgedrukte leer, oorspronkelijk
van den heer Wibaut afkomstig, thans
overgenomen door onzen bestrijder, is
natuurlijk een leer, die... ook wij
deelen! en die iedere strijdende gemeen
schap in praktijk moet brengen op straffe
van een schade, die ondergang ten ge
volge kon hebben.
In Het Volk (de nrs. van 30 en 31 Jan.)
lazen wij nu een zeer schoone parafrase
op deze zeer uitstekende stelling. Voor
zoover zij geschiedkundigs bevat, nemen
wij haar niet voor onze rekening, maar
dit doet niets af aan haar geest:
Wat Mr. Troelstra en de zijnen, zoo
staat dan in die parafrase te lezen, bij
strijd in eigen boezem voor de S. D. A. P.
hebben gedaan, was nooit iets anders,
dan aan de overwoekering van indivi
dualistische persoonlijkheden over de
organisatie een einde te maken. De een
heid toch en de strijdlfiarheid van de
partij moesten vór alles verdedigd; intel
lect, dat roekeloos die eenheid in gevaar
bracht, moest (hoe jammer ook, dat men
intellect verloor) verdwijnen; het sectarisch
individualisme, een echt Nederlandsche
woekerplant, moest worden afgesneden;
zóalleen, als organen zich voelend,
konden de leden eener organisatie zich
voorbereiden tot een socialistische samen
leving, waarin de persoonlijkheid onder
geschikt zal zijn aan, solidair zal zijn met,
de verschillende gemeenschapsvormen.
Wat in De Amsterdammer bewondering
vindt, zoo eindigt de schrijver in Het
Volk, dat zijn de kleinburgerlijke
eenzelvigheden, restes van grootburgerlijk
idealisme, waarvan het partijleven juist
moet worden verlost.
Waarlijk, zonder ongepaste ironie, wij
vinden dit alles buitenmate mooi, en
het is juist ook om zulken
gedachtengang, dat wij met zooveel belangstelling
het gebeuren gadeslaan in de partij, die wij
tot heden steeds bleven beschouwen als
de partij der toekomst, de sociaal-demo
cratische... democratische.... Wij kunnen
nl., hoe doemwaarde individualisten" wij
dan ook zijn, nog wel meevoelen, dat
de beteekenis van een gemeenschap de
beteekenis van individuen te boven gaat,
en wij kunnen ons werkelijk wel indenken!,
dat, bij ernstig gevaar voor zulk een
gemeenschap, het leed, een persoon aan
te doen, wordt gewogen maar te licht
bevonden.
Het is echter een oude, een beetje
armzalige polemische handigheid, om, als
men critiek verneemt op zijn gestie, met
een verontwaardigde stem in schoone
termen een zeer algemeene theorie te ver
kondigen, die -in haar algemeenheid vol
komen juist is, maar het geval verre
te boven gaat, waarover men 't had!
Ziedaar dan een veldheer, die zonder
dwingende noodzaak heele reeksen van
officieren, waaronder uitstekende, heeft
neergesabeld, telkens opnieuw bewerend
dat ze hem voor de voeten liepen, maar
k ze verraderlijk heeft laten neersabelen
of... op wachtgeld gesteld; een veldheer
aan wien wordt verweten, dat hij, anders
dan een hoofdman Bebel en een hoofd
man Janrès, zijn troepen niet intacter
heeft kunnen bewaren, integendeel, ze
heeft gedecimeerd, ieder jaar andere, nu
en dan onder mededeeling aan het domme
publiek dat er telkens zelfmoord plaats
had in zijn leger: harakiri uit individua
listisch pessimisme; een veldheer, die nu
zegt: Verloor ik te veel manschappen? ',
Bekrompen individualist die gij zijt! Moet j
men op 't verlies van wat manschappen |
letten, als de oorlogstoestand heerschende ,
is? Jammerlijke vergodcr van de per
soonlijkheid" !!, gij kunt niet reiken tot
het gezichtspunt, dat men desnoods een
gansch bataillon Inoet offeren (met pijn '?
in 't hart) indien de naderende veldslag ,
het eischen zou!
Waarom /ou het zoo moeilijk zijn tot
dat gezichtspunt te geraken? Integen
deel wij gaan er mede aceoord: De
verdediger van een belegerde vesting
offert desnoods (natuurlijk!) zijn beste
mannen op om het hoofd te blijven bieden
aan den aanvaller. Hij rekent niet met
menschenlevens, huivert niet voor de
Moedigste middelen. ... Maar zijn er geen
middelen, materieel gezien van geringer
beteekenis, die diezelfde commandant niet
gebruikt? Waarom zullen voorwaarden
kunnen gesteld worden, slechts n enkel
klein menschenleven betreffende, en die
door denzelfden belegerden veldoverste
niet worden aanvaard?
Dat komt, omdat wél een gezamenlijk
belang overweegt op zelfs vele
individueele, maar tevens eigen beginselen en
zelfrespect boven ieder gemeenschappelijk
belang gaan en boven de
levenszekerheid zelfs van eene gezamenlijkheid.
Ziedaar de zaak.
Hebben wij ooit beweerd, dat het
de Vereeniging van Spoorwegpersoneel
niet zou vrijstaan een Sneevliet te
ontslaan, als die Vereeniging zulk een
ontslag van noode meende te hebben?
Per slot was de heer Sneevliet bij de
Vakvereeniging een loondienaar als een
ander, en, welke eischen ook de dank
baarheid mocht hebben gesteld, met een
financieele regeling had een democratisch
ingelichte Vereeniging aan een
ongewenschten toestand (als die er geweest
was) het einde kunnen maken, dat zij
verlangde. De meerderheid werd echter
niet enkel democratisch maar
sociaaldemocratisch ingelicht (het is onze schuld
niet dat hier een tegenstelling geboren
is), en de heer Sneevliet «//gelicht, als
door verdekten aanval bij donkeren nacht..
Wij hebben immers bewezen, dat Troel
stra c.s. eerst beroering hebben gewekt
in Sneevliets vakvereeniging, daarna hem
hebben ondergraven bij zijn eigen mannen,
die hunnen leider, ook toen hij S.D.P.-er
werd, behouden wilden, toen op slinksche
wijze hebben geholpen aan het uitstellen
van het Bredasche congres om den
geteekende", die nog te veel steun had,
in een tweede congres, te Amsterdam,
recht goed te kunnen vellen, en na die
heele machinatie (die wij desgewenscht
ruimer willen toelichten!) hem, Sneevliet,
als den boozcn bewerker zijn gaan voor
stellen van zijn eigen uitdrijving! Zie
daar wat wij het comble achtten. Wij
zijn beknopt! en wij willen het blijven.
Wie gelezen heeft, hoe een algemeen
geacht lid der S. D. A. P. als de heer
van der Goes (thans redacteur van Het
Volk) over de strijdwijze van Het Volk
in deze affaire met volmaakte gering
schatting geschreven heeft, behoeft trou
wens geen commentaren daarover (die
wij gereed hebben als men ze verlangt!)
Waar wij den vinger op leggen is op
de iinfaire manier om den
S.D.P.er-gewordèn-vakvereenigingsleider eruit te
werken, eerst uit zijn invloed en dan uit
zijn brood te hetzen, *) waarna, met een
droef gebaar van verongelijkte, de heer
Troelstra uitriep: En nu alles in de
spoorwegvereeniging in beroering is,
jawel! uii gaat deze Sneevliet naar de
tropen .' en laat ons met de gebakken
peren zitten!" Hij riep het uit, zooals
men uitroept hij gaat een pleizierreisje
maken!" En van de gebakken peren"
wist deze wanhopige redenaar, dat hij
zelf, om ze te bakken, het vuurtje had
aangelegd!
Wij willen maar zeggen, dat afkeuring
uitspreken overeen gemeenschapsleven"
als hierboven gescnetst, nog geen indi
vidualisme beteekent.
Ziedaar intusschen, in dat woord indi
vidualisme," de domper die op ons be
scheiden kaarslicht gesteld moet! Wij
worden niet bestreden (dat is, in dit ge
val, te moeilijk), wij worden pontificaal
gewraakt.
Want dit is de sleutel tot zijn
instinktmatige sympathie voor allen die breken
met de organisatie, waarin hun per
soonlijk wilien met dat van in hoofdzaak
gelijk gezinden zich tot machtig gemeen
schapswillen had behooren te verbinden,
dat hij wol en uitsluitend, een onbegrensd
recht der persoonlijkheid erkent, doch
alle gemeenschapsrecht en organisatie
plicht ontkent.
Dit is nu wel heel beslist gezegd. Maar
gelooft nu iemand, dat wij, die ook in
sociaal opzicht doorgaans op den arbeid
der socialisten rekenen, alleen en uit
sluitend" een onbegrensd recht der
persoonlijkheid" erkennen en daarentegen
alle gemeenschapsrecht en organisatie
plicht" ontkennen ? Moet er eerst, op
zoo onhandige wijs, een
individualisti
*) Nadat Het Volk hieraan flink was bezig
geweest, heeft de heer Sneevliet, die zich
toen als een vervolgd wild moet hebben
gevoeld, een eigen minderheidsactie op touw
gezet in zijn organisatie. Dit geschiedde
eerst op 't allcrlaatst. In normale omstan
digheden (om te beoordeelen of die hier
aanwezig waren, zie men het hierboven
opgenomen bericht van den spoorwegman)
is zulk een actie organisatorisch misschien
te veroordeelen, maar dan ook volkomen
overbodig. De heer Troelstra en de zijnen
doen net of deze achternakomende fout,
die hun erg te pas komt, op Sneevliet ineens
een schuld legt, die zij zelf dragen.
schen boeman gefabriceerd worden, om
er daarna alle soc. dein. kindertjes mee
naar bed te jagen ?
Men heeft ons gezegd : Gij begrijpt de
socialistische beweging verkeerd. Gij
moet niet zooveel hechten aan persoon
lijke fairheden, aan fouten van leiders
en dergelijke kleinigheden. Men is niet
een sociaal-democraat, omdat de propa
gandisten zoo aantrekkelijke heeren zijn,
zoomin als men katholiek is om de
braafheid van den pastoor. Natuurlijk
niet, is ons antwoord. Wij zien de be
teekenis wel der wereld-beweging, die
,de soc.-democratische heet, en hebben
dat getoond. Maar als unfairheid het
persoonlijke van een enkelen leider be
gint te boven te gaan en een strijdmiddel
wordt in de partij, maandenlang toege
past door aanvoerders n volgelingen
beiden; als een beweging domper-jour
nalistiek voert gelijk Het Volk (zie 't be
richt hierboven) en daarin den weggaat
van Standaard of Tijd, als zoo een be
weging om al die redenen de beste
representanten van hart en geest niet
meer aantrekt, hun geestdrift tempert en
hen dikwijls afstoot, ja soms zóafstoot
dat zij wel eenzelvigheden moéten worden,
dan komt er toch zooiets als pijnlijke
gelijkenis met al die perioden, waarin
een kerkgenootschap in verval is ...
waarin men zijn edelste menschen, eerst
fijntjes in natte doeken wikkelt en dan
verbrandt, en... eene Hervorming, met
al hare schaden, voor de deur staat.. ..
De uitgestootencn scheldt men in derge
lijke tijden van ketterij" vervuld, mo
dernisten" en afvalligen", ook als ze
het niet zijn, en hun beteekenis wordt
zoo klein mogelijk voorgesteld aan de
volgzame schare door wraking van hunne
rechtzinnigheid of hun karakter (een
Sneevliet heet dan bij Troelstra een
individualist", en bij Duijs zoo'n kerel!")
maar men mist ze niet zonder schade!
Als men vór de groote debacle van
de Kath. Kerk, in de 15e eeuw, op
monmiken en priesters en op de verstarring
van het godsdienstig leven afgaf, stond
men, ten volle of ten halve Roomsch,
dat deed er niet toe, met een zwarte
l kool geteekend. Dal was, werd dan
j gezegd, een aanval op de groote Katli.
: Kerk zelf, die gedaan was. Ook
tegen! woordig spreekt men trouwens nog net
i zoo. Die Kerk is van dergelijke doove-,
; mans-politiek niet beter geworden.
En als men nu de Sneevliet-comedie
ontmaskert.. ..
| De heer Troelstra kan ons gelukkig
j nog niet in een donkeren kerker . . .
> werpen", zooals dat heet. Nu wij zijn
! onschuld zoo verdrukken, heeft hij er
i misschien wel lust toe !
j Jhr. J. C. C. den Beer Poortugael
i gep. Luit.-Generaal, lid van den Raad
\ van Sttite, Oud-Minister van Oorlog
!
! In het begin dezer week stonden wij aan
! het geopend graf van den man, wiens naam
l hierboven wordt genoemd. Tal van
belang' stellenden, vertegenwoordigers van H. M. de
Koningin en van Z. K. H. den Prins der
Nederlanden, familie-leden, autoriteiten, oud
collega's, oud-kameraden, vrienden en
bej kenden waren aanwezig. Kr werd niet
gej sproken. Waarschijnlijk was dit het gevolg
l van een misverstand ; bij dit graf zon anders
veel en veel goeds te zeggen zijn geweest
en van de omstanders waren er vermoedelijk
niet velen, die niet overtuigd waren, dat de
man, wien zoo algemeen de laatste eer werd
bewezen, was een warm vaderlander, een
uitstekend militair, een ernstig staatsman en
een wetenschappelijk menseh van een nobel
karakter.
Van zijne eerste jeugd is mij weinig be
kend ; hij ontving zijne opleiding aan de Kon.
Mil. Academie en werd 8 Juli l "52 tot tweeden
luitenant der infanterie benoemd. Naar mij
indertijd is medegedeeld, muntte hij op de
Academie, hoewel volkomen zijn plicht be
trachtende, niet boven anderen uit. Maar
waar zoo velen, vooral in die jaren, de studie,
bij het begin der officiersloopbaan, over
boord wierpen, niet alzoo d. B. P. Hij bleef
werken en al vrij spoedig gaf hij daarvan
ook blijk door zijn studie over de Krijgs
geschiedenis der Ouden" (1859) en door zijne
'brochures Hoe moeien de schutterijen in
Nederland worden samengesteld en ingericht?"
(1862) en Ncfrlands legervorming bij ver
meerdering van militie" (1867).
Nadat hij in 185(5 tot eersten luitenant en
in 18(55 tot'kapitein bevorderd was en daarna
hij den eneralen Staf overgeplaatst, werd
hij in 1869 leeraar aan de op initiatief van
den bekenden Oeneraal Booms in 18(58 op
gerichte Stafsehool, dienende tot opleiding
van officieren voor den eneralen Staf. Daar
was hij belast met het geven van onderwijs
in de stratigie en krijgsgeschiedenis.
Toen de Fransch-Duitsche oorlog in Juli
1870 uitbrak en ons leger werd gemobili
seerd, werd d. B. P. aangewezen om aan
het hoofdkwartier van het leger op te treden
als chef der Afdeeling Kanselarij. Toen
zoo erkent hij zelf sloeg hij voor het
eerst een werk op over het internationaal
recht en gevoelde hij diep, hoezeer gemis
aan kennis van het oorlogsrecht een leemte
is in de vorming van den officier. Dat werd
ook aan het Min. v. Oorlog ingezien en aan
d. B. P. werd opgedragen met de officieren
der Stafsehool voortaan ook de Oorlogs
politiek, omvattende het publiek internatio
naal recht, meer bepaald het krijgsrecht en
de krijgsgebruiken te behandelen. Wat d. B. P.
deed, deed hij degelijk; hij wijdde zich met
hart en ziel aan de nieuwe taak en reeds in
1872 verscheen van hem zijn groot werk over
het oorlogsrecht, dat later in omgewerkten,
vermeerderden druk verscheen.
Ken boek over het recht, geschreven door
iemand, die in het geheel geen juridische
opleiding had gehad ! Zeker was het werk
niet volmaakt, maar het vervulde eene groote
leemte, die geen jurist tot dien tijd getracht
had aan te vullen en zonder eenige reserve
kan worden gezegd, dat door d. B. P. de
grondslag is gelegd voor de studie van het
oorlogsrecht en de oorlogsgebruiken bij het
Nederlandsche leger.
Ik, die het voorrecht had destijds den
cursus aan de Stafsehool te volgen, meen
te mogen zeggen dat d. B. P. daar als leeraar
was de rechte man op de rechte plaats.
Zonder anderen tekort te doen, aarzel ik niet
te verklaren, dat ik van hem hét meest ge
leerd heb. En waarom ? Omdat d. B. P. vol
strekt niet was een man van sleur, maar
altijd met zijn helder verstand zelfstandig
oordeelde en daardoor ook zijn leerlingen
noopte zelfstandig te denken.
Bekend is hoe omstreeks het laatst van
de achttiende eeuw de strategie beschouwd
werd als een wiskunstig vak; tal van defi
nities werden daarbij gegeven; er waren'
lijnen, die in geen geval verlaten mochten
worden; er waren driehoeken, buiten welke
geen heil te halen was. Hoewel in de alge
meene denkwijze door de oorlogen van de
Fransche Republiek en het Keizerrijk reeds
veel veranderd was, zoo was de oude
zuurdeesem nog niet geheel verdwenen. In 1859
sprak het Comitévan Defensie in een rapport
aan den Min. v. O. nog van .het pivoteeren
om Coevorden" (destijds een onbeduidend
vestinkje). d. B. P. brak met dit alles. Hij
zeide: houd u aan de grondregels van
Clausewitz : lo. wend alle krachten aan om
het doel te bereiken, ook al worden ze niet
dadelijk noodig geacht; 2o. concentreer uw
macht daar, waar de beslissende slagen
worden geleverd ; 3o. verlies geen tijd, handel
zoo snel mogelijk; en 4o. trek van de ver
kregen voordcelcn met de grootste energie
partij; vervolg den geslagen vijand met
alkkracht. Zie daar in hoofdzaak de gehcele
strategie. Eenvoudig niet waar? Maar de
toepassing, daarop komt het aan. En daarin
kan men zich in vredestijd alleen oefenen
door nauwkeurige studie, studie in détails,
van de krijgsgeschiedenis. En bij de leiding
"van die studie was d. B. P. een meester.
Hoeveel kritiek wordt niet uitgeoefend op
de handelingen van legerbevelhebbers, nadat
alle omstandigheden bekend zijn, die hun
echter niet bekend waren. Om de veldtochten
goed te bestudeeren, stelle men zich in
gedachte in de plaats van den legerbevel
hebber met de wetenschap die hij omtrent
den vijajid en de omstandigheden had ei?
men v rage zich af: hoe zou (Ar nu handelen V
Zóheeft de studie der krijgsgeschiedenis
het meeste nut en zówordt strategie
geleerd.
Om nog een staaltje te geven van het
/elfstandig denken en optreden van d. B. P.,
zij op het volgende gewezen. Het was geen
geringe zaak voor iemand, die vroeger
nooit eenige rechtsstudie had gemaakt,
een werk over het oorlogsrecht te schrij
ven, d. B. P. gevoelde dit zeer goed en hij
wendde zich tot den bij allen, die, zooais
ik, het voorrecht hadden, zijn colleges te
volgen, zoo hooggewaardeerde!! professor j.
T. Buijs te Leiden, om zijn werk aan diens
oordeel te onderwerpen. Mij was dit bekend
en het verwonderde mij daarom in het voor
woord niets daarvan vermeld te vinden.
Kerst bij het verschijnen van den tweedeis
druk, negen jaar later, werd dit opgehelderd.
In het voorwoord van dien druk spreekt de
Schrijver zijn dank uit aan dien hoogleeraar
en zegt, dat hij reeds dadelijk van ver
scheiden van diens wenken partij had ge
trokken, maar dat hij dit bij den eersten
druk niet in het openbaar mocht vermelden,
omdat hij zich met eenige gezichtspunten
van ,den hoogleeraar niet kon vereenigen.
Hoc gevierden naam de heer Buys moge
hebben," zegt hij, mijn eigen standpunt
mocht ik prijsgeven noch verlaten, de
volgens diens ' oordeel te humanitaire
strekking van mijn werk niet veranderen.
De verdachte lading mocht echter onder
geen andere vlag, dan die der herkomst,
onder zeil gaan. Wilde ik niet ter zijde
stellen wat ik vermeende dat recht was,
aan den anderen kant moest wat door mij
werd voorgestaan en betoogd, geheel voor
eigen rekening worden genomen en mochten
wellicht verkeerde beginselen niet onder
bescherming van een naam met goeden
klank als 't ware worden binnengesmokkeld."
Volkomen juist, maar hoezeer blijkt daaruit.
welke waarde d. B. P. hechtte aan zelfstandig
oordeel. Zelfs tegenover eene autoriteit op