De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1913 9 februari pagina 6

9 februari 1913 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VO OR NEDER L AN D 9 Febr. '13. - No. 1859 .. hem DC TAFEL BAY Gcieegen Aen CABO deBONA 5TEHAWCA. 'Gezicht op de Tafelvallei in 1655 De Loge van de Oostindiese Compagnie in Atjeh in de Zeventiende Eeuw De Stichter van Hollands Zuid Afrika, Jan van Riebeeck, door Dr. E. C. GODÉE MOLSBERGEN. Amsterdam, S. L. van Looy, 1912. Het schrijven van de geschiedenis van Zuid Afrika van de laatste honderd jaren is een ondankbaar werk, wanneer men ten minste streven wil naar het geven van een zo juist mogelik beeld van de gang der gebeurtenissen, zooals de schrij ver van bovengenoemd werk onlangs nog moest ondervinden, toen een door hem opgesteld werk voor schoolgebruik in de Transvaal op de zwarte lijst werd geplaatst en uit de school geweerd. Wij staan nog niet ver genoeg van de ge beurtenissen om ze alleen uit een ge schiedkundig oogpunt te kunnen beschou wen. De slotakte van het drama, dat eindigde met de ondergang van de twee Hollandse Republieken, ligt nog te vers in ons geheugen, dan dat een werk op de feiten gebaseerd algemene bijval zou kunnen oogsten. Misschien ware het terwille van de wording van een Afri kaans volk op het ogenblik beter, dat gedeelte van onze geschiedenis te laten rusten, totdat het Engels element zich in Zuid Afrika meer Afrikaans voelt dan Engels. Men wordt niet graag herinnerd aan hetgeen men misdaan heeft en het openrijten van oude wonden als middel tot het versterken van het nationaal ge?voel van het Hollands element is geluk kig met de krachtige herleving, van welke we nu getuigen mogen zijn, niet noodzakelik. Geheel anders is het echter gesteld met onze geschiedenis van voor die tijd. Er bestaat niet de geringste reden, waarom Naar de schilderij van Jan Vcth. Prof. Dr. S. CRAMER, f. Doctor Samuel Cramer Van den man, wien Maandag een breede vriendenschaar van ambtgenooten en oud leerlingen, van doopsgezinde predikanten die uit alle deelen des lands, zelfs van over de grenzen tot dit doel waren saamgekomen, naar zijn laatste, haast zeide ik eerste", rustplaats bracht, van Samuel Cramer kan ieder die hem gekend heeft, naar waarheid getuigen: ik zal n niet vergeten'. Van Cramers verdiensten voor de we tenschap, van zijn rustelooze werkzaam heid, van zijn goede nagedachtenis in de gemeenten die hij indertijd als leeraar diende, van zijn vormenden bezielenden invloed op leerlingen en oud-leerlingen, mogen anderen gewagen. Van zijn liefde voor onze Broederschap getuigt een trouwe medearbeider, dat Cramer, ook na zijn aftreden als hoogleeraar, met hart en ziel doopsgezinde belangen, gevraagd of ongevraagd bleef behartigen; dat hij toestanden en personen onder ons kende als geen ander, zoodat in vele gevallen zijn raad werd ingewonnen, en hij vaak (niet altijd. B.) door zijn bemoeiingen de zaken in het rechte spoor wist te leiden". De man, van wien ik deze woorden aan haal, voegt er bij: Door zijn verbazende energie en groot plichtgevoel heeft hij aan velen een voorbeeld gegeven, dat eerbied afdwingt en waarvan ik persoonlijk steeds de levendigste herinnering hoop te be waren". Ik, daartoe aangezocht, wil over Cramer, over zijn rijkbegaafden geest en over zijn veelzijdig bewogen innerlijk leven hier slechts n opmerking in het midden brengen, die als een hooge hulde aan zijn nagedachtenis is bedoeld: naar het mij voorkomt ligt in de hoofdgedachte van zijn professorale intreerede *), die ik Cramer dikwerf in minder geleerden vorm, in vertrouwelijker kring heb hooren uitspreken, in zijn geloof aan de hoogste openbaring van God in de enkele menschenziel" de verklaring van eenige zijner sprekendste karaktertrekken, van hetgeen zijn geestverwanten tot vereering wekken, en meer kerkelijk-leerstellig aangelegde geesten tot verzet prikkelen kon. Ik voor mij ben maar zelden, doch dan ook in zeer ernstige beproevings uren, (in Cramers binnenkamer" toege laten, en toch mij dunkt: op allen wien Cramer, overstelpend soms, uitdeelde uit zijn schat van geest en gemoed, op die allen moest Cramer den indruk maken van eerbiedige tuchteloosheid", van boven kerk en schrift eigen geloof te gelooven, tegen erkend gemeenschapsbelang in, den eigen weg te gaan. Maar gelukkig dat die tuchteloosheid eer biedig" was, het oor te luisteren legde naar wat anderen van hun godsdienstig denken, voelen, willen, van eigen gemoeds- en levenservaring hadden te getuigen. Een ambtgenoot, wien Cramer had aangemoedigd, zich aan de beant woording van zekere prijsvraag over plaatselijk godsdienstig leven te wagen, en die hernam: ik ben de man niet voor boeken- en bronnen-studie!" mocht van Cramer hooren: Ben je mal kerel? Ga je gemeente in; leer menschen kennen; bestudeer menschen, bovenal wat God aan hun zielen heeft gedaan!" Cramer prees graag en met een wel dadige warmte. Ook in zijn afbrekend oordeel klonk een grondtoon van waar deering. Strijdlustig was hij en van de leer, om een tegenstander te ontwapenen, moet men eerst aanvallend, niet verde *) Beschrijvende en toegepaste godgeleerd heid, in haar verschil en onderling verband. Amsterdam, P. N. van Kampen en Zoon, 1890. dat gedeelte van onze geschiedenis niet algemene belangstelling zou wekken, en waarom niet elke poging om ons daaromtrent de waarheid en niets anders dan de waarheid te doen kennen alge meen gewaardeerd zou worden, zowel door Hollandse als Engelse Afrikaners. Ik twijfel er dan ook niet aan of het werk van Dr. Godée Molsbergen zal door geheel het Afrikaanse volk met in genomenheid worden begroet. De Stich ter van Zuid Afrika heeft recht op de erkentelikheid van het gehele Afrikaanse volk. De titel is dan ook minder juist, en de Stichter van Zuid Afrika" zou een juister benaming zijn, want ook het Engels element in onze samenleving ge niet vandaag van de vruchten van zijn arbeid en is ook bereid hem te eren als een van onze grote mannen van het verleden. Maar van Riebeeck is niet het eigendom van het Afrikaans volk allén; als Hollander heeft hij ook recht op de waardeering van het Hollandse volk, en j dat als Stichter van Hollands Zuid Afrika, ' omdat hij de grondslagen heeft gelegd van de enige Hollandse nederzetting, j waar, niettegenstaande Engelse over- | heersing, het Hollands element zijn zelf- j standigheid heeft gehandhaafd als een j spruit van de Nederlandse stam en waar, : twee en een halve eeuw nadat hij het eerst de voet op Zuid Afrikaanse bodem -t had gezet, dat element zich krachtiger doet gevoelen dan ooit te voren. Dat hij stichter is geweest tegen wil en dank, dat hij nauweliks een jaar aan land, ons vaderland weer wilde verlaten, kunnen we hem gemakkelik vergeven, omdat zijn verlangen om weg te gaan geen invloed heeft gehad op de trouwe vervulling van de plichten tegenover de jonge stichting. Dr. Godée Molsbergen is de eerste schrijver, die ons iets meer geeft van het leven van van Riebeeck dan zijn verblijf aan de Kaap en al blijft dat gedeelte van zijn werkzaamheden altijd het voornaamste, al heeft hij het alleen te danken aan zijn stichtingswerk in Zuid Afrika, dat wij hem vandaag nog herdenken, toch kan het niet anders of de rest van zijn leven moet ons ook belangstelling inboezemen. De schrijver schetst ons de loopbaan van van Rietbeeck van de tijd, dat hij in dienst trad van de Oost-Indiese Compagnie en maakt tegelijkertijd gebruik van de gelegenheid om ons een aardig kijkje te geven in handel en wandel van die Compagnie in de Oost in die dagen. Onze held was al goed op weg om een mooie car rière te maken, vooral door zijn handig heid om met beleeftheijt en sachtmoedigheijt" de handel te caresseeren" in Tonkin, toen hij zich, door het drijven van private handel, het ongenoegen van de heren Bewindhebberen op de hals haalde en uit de dienst ontslagen werd. Het privaat handel drijven werd in die dagen, ofschoon door de Artiekelbrief verboden, als een gauwigheid" be schouwd door de dienaren van de Com pagnie, maar hun natuurlik door de heren Bewindhebberen als een zwaar misdrijf aangerekend.*) Zo bont had van Riebeeck het echter *) Het zal de schrijver misschien interesseren te vernemen dat de uitdrukking,,gauwigheid" vandaag nog in dezelfde betekenis wordt gebruikt en vooral met betrekking tot handelstransakties. Van een oneerlikheid gepleegd bij het verkopen van vee of iets dergeliks maakt men zich af met het gezegde: Dit is ieder man se gouigheid". digend optreden. Niet ten onrechte wees een ambtgenoot, bij Cramers groeve; op zijn trouwe hartelijkheid, zijn vriendelijk gemoed en op de slagvaardigheid van zijn door lichte ironie getemperden geest." Daarentegen was hij ook zeer gevoelig voor bijval, goedkeuring, uitgesproken instemming, ook al kwam die van mingezaghebbende zijde. Met soms naieve blijdschap kon hij zich daaraan te goed doen. Daarbij bezat Cramer de gave, den niet-onwelkomen bezoeker, ik geloof in oprechtheid, den indruk te geven, dat dit bezoek juist hem bijzonder genoegen deed. Een karakter vol tegenstrijdigheden en toch zoo zichzelf gelijkblijvend, dat men aan stijl en strekking, ook van een ongeteekend opstel, ja, aan het minste kattebelletje van zijn vlugge pen, den schrijver herkende, evengoed als onmid dellijk de aandacht viel op zijn stem, zijn houding en optreden in het meest bonte, boeiende gezelschap. Hoe zeer hij op zijn tijd rust en afzondering be minde, van bewegelijk met menschen verkeeren hield hij meer. Ook met een boekske" voelde hij zich in een hoekske" niet thuis. In zijn isolement vond hij niet zijn kracht. Van zijn liefde voor natuur en kunst kan ik niet gewagen. Cramer wilde wel weten, dat hij daarin leek bleef. Wat eindelijk zijn gaven als evangelieprediker buiten de collegekamer, voor de gemeente betreft, in zijn hoogleeraarsjaren en voor zijn studenten is Cramer, zoover ik weet, nooit opgetreden, heeft hij niet gepreekt, maar de gave der profetie zal daarom niemand hem ont zeggen. Hij spreekt, nog nadat hij ge storven is, als een waarlijk van-God geleerde. 's H a g e. I. H. BOEKE. * * * Kinderportretten in den Rotterdamschen Kunstkring I. Bezwaren. Deze tentoonstelling is on volledig. Op tweeërlei wijze is ze dat. Er zijn een aantal schilders niet vertegenwoor digd, en een aantal, dat vertegenwoordigd is, is zonder kantig verlichte individualiteit hier te zien gegeven. Want hoe is Haverman hier? Niettegenstaande de Haverman-renaissance in den Nieuwen Rotterdammer (ge zoudt haast renaissance willen vervangen door flik-flooiery) is het onkritisch om te niet gemaakt of toen men iemand nodig had om aan het hoofd te staan van de nieuwe vestiging aan de Kaap hij werd belast met het oppergezag er over. Door dat van Riebeeck getrouw een dagboek heeft gehouden, waarin hij alles van belang tot in de kleinste biezonderheden heeft opgetekend, kunnen wij vandaag nog ons een levendig beeld scheppen van het doen en laten van de eerste kolonisten en van de vele moeilikheden en gevaren, waar mee zij te kampen hadden. Het dagboek zelf, dat uit drie delen bestaat, is niet gemakkelik te verkrijgen en er behoort een zekere moed toe er aan te beginnen, een moed, die wij bij het tegenwoordig snel-levend geslacht maar zelden meer aantreffen. De grote verdienste van het werk von onze schrijver is dan ook dat hij ons verkort een schets geeft van het geen in het dagboek staat opgetekend, en op die wijze de inhoud onder het oog heeft gebracht van een groter aantal lezers, dan anders het geval zou zijn geweest. Tegenspoed en terugslag had men genoeg en wij kunnen ons niet anders dan ver bazen over de beleeftheijt en sachtmoedicheijt" waarmede van Riebeeck ook hier weer de handel wist te caresseeren" met de zwarten. Dat hij hierbij het belang van de blanke bewoners van het land onder geschikt maakte aan het belang van de Compagnie, kunnen wij ons goed begrij pen,want allerminst had hij het vermoeden, dat hij de grondvesten legde van een afzonderlik volk. Met de toelating van vrije kolonisten tot het uitoefenen van bedrijven werd echter een element in het leven geroepen, wiens belangen niet nalaten konden in strijd te geraken met die van de Compagnie en zo zien wij dan de grondslagen gelegd voor een belangen strijd, die jaren heeft geduurd en aan Kaapstad zelf een eigenaardig vijandig karakter heeft gegeven in onze volks geschiedenis, omdat zij het middelpunt was van een geestesstroming, die maar al te geneigd was de belangen van de perma nente bevolking op te offeren aan overzese belangen. Biezonder interessant is het te zien hoe dezelfde moeilikheden, waar wij vandaag nog mee te kampen hebben, zich toen reeds begonnen te doen gelden. Ofschoon van Riebeeck na zijn tien jarig verblijf aan de Kaap als een deel nemer aan de ontwikkelingsgeschiedenis van ons land verdwijnt, is ook dat deel van het boek, dat handelt over zijn loop baan na zijn vertrek uit Zuid Afrika belangrik, omdat het ons uitsluitsel geeft omtrent de verdere loopbaan van iemand, die wij hebben leren liefhebben en in wiens verdere lotgevallen wij belang zijn gaan stellen juist omdat hij in ons land zoveel blijvends heeft tot stand gebracht. En als bijdrage tot de geschiedenis van de eerste jaren van ons volksbestaan n als bijdrage tot de kennis van de man, die zo krachtig heeft medegewerkt tot de vestiging van ons volksbestaan, zal het werk van Dr. Godée Morbergen blijvende waarde behouden niet alleen voor onze landgenoten in Zuid Afrika, maar ook voor allen, die belang stellen in de geschiedenis van dat handjevol vestigers, dat zich tans heeft ontwikkeld tot een krachtig, zij het dan ook nog niet talrik volk, dat met blijde moed de toekomst ingaat, in de verwach ting, dat het ook als Hollands volk een roeping te vervullen heeft in de wereld geschiedenis en in de ontwikkeling van het menselik geslacht. H. D. J. BODENSTEIN. beweren, dat hij hier zich zuiverst of op zijn doordringendst vertoont. De Baby Jack is geprezen? Waarom? Omdat in dit schilderij de kleur van den schilder die onklare rooden" vertoont, die ondoorschijnende coloraties, die niet tot geest geworden trilling? Omdat de handen van wie het kind houdt, lijken... op dat, waar op ze niet moeten lijken? Is dit werkelijkheid of schoonheid voor de be woners van de Maasoevers geworden, dat hun nieuwsblad zoo te keer gaat over deze Baby, die geen schoon schilderij is geworden? Of is dit weer een daad van kunstpolitiek, en zijn de stuurlooze kritici (mannelijk en vrouwelijk, in een meervoud vereend) op zoek naar de gunsten van den schrijver Haverman? Willen ze opnieuw bij hun getal een voegen, die niet teekent" met zijn naam; willen ze opnieuw het getal der Achterbakschcn vergrooten, die ge dekt door anonymiteit hun kleine aanvallen wagen? Of is deze renaissance (niet een van den menschelijke geest ?) een erkenning van de onmach in hen ? Weet de leider (of lijder?) der kunstkritiek voor de vierde maal niet meer hoe laat het is in de schilderkunst?En baatallerlei hulp die hij vond hem niet meer? En is Veth ook daarom boven zijn waarde, die hij haar vertoont, geprezen ? Want wat is er voor wonderlijkere in het archaiseerend geschilderd portretje, dat dit werk boven die b.v. van Luns onderscheidt? Is dit geen uiterlijk spel met techniek? Ging hier iii Veth de kritikus niet te loor, (die toch beter weet) die toch weet dat nabootsing van buiten af niets is, en dat techniek slechts schoon gestolde ontroering mag zijn! Voelt ge, wanneer ge met de oogen uwer ont voering en van uw verlangen naar schoonheid dit portretje bekijkt, niet, dat het maar zoo diep is als de huid dik is; voelt ge niet dat het maar schijn is, wat dit werk laat zien, en niet bevend pulseerend wezen. En met welken grond prijzen zoekers naarde realiteit van den dag dit, dat werkelijkheid der eeuwigheid onvoldoende nabootst? Opnieuw kunstpolitiek; opnieuw stuurloosheid een redelooze raadloosheid. Ik vermoed het, met iets, dat op zekerheid gelijkt. Ik weet, dat weer een tijd ontstaat, die van leugens leeft. Wat der generatie voor '80 verweten is, het is weer op-weg: handhaving der bentgenooten, zelfs in het zwakste werk; en dit door een naamlooze kritiek; de triomph der Achterbakschheid. Ik hoor opnieuw het eigen aardig leger der geestelijk bij/.ienden zich organiseeren, en hun verdekte stellingen be trekken, van waar ze uit hun schamele aan vallen durven bestaan? Want dit is zekerheid tegenover hun waan: noch Veth, noch Haver man, verdienen hier de krans, die een grauw Schellinkje" hun reikt? Beiden zijn meer waard dan ze hier te zien geven, en beiden zijn gevarieerder dan wat ze hier als waarden, geprezen worden. Veth is scherper intellec tueel, en soms lukt hem een portret schriller dan hier het beste (de oude studies) en Haverman heeft wel eens trotscher een meisje geschilderd in kinderlijke hoog heid uitziend, dan wat hij hier laat zien als een keurig knaapje" en een oud-dametje van een kindje, om van de branderig-roode Baby niet te spreken! Wat Verster betreft, hem, die het symphonieën in zware kleur soms gelukte, ook hij is hier niet naar zijn macht en vermogen te zien gegeven. Ik weet, dat hij niet het belangrijkste is als psycholoog, maar maakte hij nooit beter kleur-ensemble en deftiger benaderende vorm dan wat hier te kijk is ? En wat vond de kunstkring om iets van Allebète laten zien? Meent 't bestuur, dat dit Allebèis vond het dit werkje voldoende om iets te geven van dezen fijnen aarzelenden geest, die niet groot is, maar toch de bej koorlijkheid van het aarzelen bezit, een beI koring te veel onderschat, te weinig ingezien j (wie leest in Holland AndrèGide voldoende ?) kon de kunstkring, zoo hij zich beter op zijn taak had voorbereid, en niet op stel en sprong wou doen wat lang kiezen eischt, geen beter van Konijnenburg vinden, dat dit natuurlijk niet onverdienstelijke werk, maar dat enkele zwakheden vertoont, die de schilder somtijds ontgaat? Weet het bestuur niet dat Monnichendam schildert, dat Blommers pas nog kinderportretten in Pulchri liet zien, dat Witsen wel eens een portret maakte, dat te velen die ik nu niet noem, evenveel recht hadden om hier te zijn, als te velen die hier genood zijn? Waar-om zijn er zulke eigenaardige verwarringen? Waar-om is Verweij er, en b.v. niet Meissner; beide zeker geen grootheid (integendeel soms) maar waarom wel Verwey en niet Meissner? Was er geen een Tholen toch te verkrijgen? Bongers maakte ook wel eens een portretje van een kind, immers? Mension, wiens werk eens Tijs Maris bij grove vergissing ge noemd, vind ik hier hem ? Vergat men Morel, die in zijn jeugd, zijn zuster goed schilderde ? Deed van Mastenbroek ook niet eens aan kindren-schilderen, een Rotterdammer,anders zoo door den Rotterdammer verdedigd ? Waarom is Cossaar hier met iets, dat geen naam heeft als werk? Van der Poll, zijn daar geen beetre van te vinden ? Heeft de Kunst kring wel zuiver gezonnen, toen ze dit alles dorst tentoon te stellen: was het niet beter geweest veel minder te bezitten, maar ieder werk dan van rijker diepte ? Is dit, wat wij kunnen, wanneer wij de schoonheid van een kind willen vinden, in de schilderkunst her vonden en ge-uit ? Zijn dit alle werken, die den on-aangeroerden glans der oogen van een jong wezen weer-geven; en incarnatie, het kleuren blank als bleeke bloembladen, of allerlieflijkst bruin, als goede koffie met

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl