De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1913 16 februari pagina 2

16 februari 1913 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 161 Febr. '13. - No. 1860 duizenden ten onder. De reden ? Mislukking der vredesonderhandelingen* De reden der mislukking? Men beweert, dat er vele zijn, en een eenvoudig rekensommetje (waarvoor zouden anders de rekensommetjes bestaan ?) bewijst, dat per -slot er rriaar eene reden is: onbe kwaamheid. Wij bewijzen dit zoo: Indien de Turken en Bulgaren hun wederzijdsche krachten kenden en de hun om ringende omstandigheden overzagen, zouden zij immers niet aarzelen vrede te sluiten of oorlog te voeren? Zij tasten echter in het duister. Zij raden naar de omstandigheden, zooals uithoudingsvermogen van hun crediet en van hun soldaten, zij raden naar de motieven, die de groote mogendheden tot handelen kunnen brengen, zij hebben gebrek aan kennis van de groote en de kleine fac toren, en, bang zich zelf te zwak te achten als ze Adrianopel opofferen, zenden de regee ringen hun troepen weer op elkander af om door massamoord te weten te komen wat ze niet weten. En .daar gaan die duizenden. Moeders, houdt uw tranen gereed! Kenden die staatslieden hun staten, zooals een ingenieur de draagkracht van zijn bruggebogen kent, zooals een koopman zijn balans overziet Hun wetenschap schijnt nog te zeer in primitieven staat, te zeer te lijken op astro logie, te weinig op astronomie, te veel op de weervoorspellingskunst der dagbladen ... en niet zij in de eerste plaats, maar hun volk, de patiënten, moeten hun dokterskunst met veel dooden betalen Is het te ontkennen, dat n Bismarckpasja wellicht den vrede had weten te doen teetenen? IS- hier dan iets anders dan quaestie van bekwaamheid ? Of weet iemand iets aan te merken op de rekensom ? De Kon. Vereeniging Het Nederlandsch Tooneel" Het tooneel in Nederland onderging in de laatste jaren een diepgaande hervorming. Moderne ischen braken zich ook daar een baan; slechts drongen zij niet of nauwelijks door tot het grootste tooneelgezelschap, dat wij in Nederland bezitten, de materieel zeer sterke Kon. Vereeniging te Amsterdam. Aan eenige weinige personen, op wier sympathie met de tooneel-hervormingsbeweging der laatste jaren wij meenden staat te kunnen maken, o.a.aan de modern-willende regisseurs, zonden wij het volgend rondschrijven: L. S. Amsterdam, 3 Febr. 1913. Gelijk bekend is, beschikt de Kon. Ver eeniging Het Ned. Tooneel" over 's lands voornaamste theatergebouw, den Stads schouwburg te Amsterdam. Zij bespeelt dien schouwburg onder bij zonder gunstige omstandigheden. Gunstige finantieele omstandigheden, want zij ontvangt jaarlijks, indirect en direct, groote onder steuningen, waaronder het subsidie van 25.000 gldn van de Koningin. Gunstige artistieke omstandigheden, want zij bezit een literair adviseur met eigen letterkundigen naam, een uitgebreid tooneelspelersgezelschap, mét uitstekende talenten, verscheidene goede krachten en vele vaklieden. Zooals iedereen weet staan de resultaten van een en ander in geen verhouding tot de zoo bijzonder gunstige condities, waar onder dit gezelschap verkeert. FEUILLETON IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMMIIIIIIimilllllMltMIIII DE ZWARE TAAK DOOR J. VAN DER PANT 't Was een heel ding geweest voor Jaap en hoe hij eigenlijk gedurfd had begreep ie op 't oogenblik zelf nog niet; maar 't was gebeurd en hij was er drommels blij om ook. Hij had wel geweten, dat Stijntje hem graag mocht zien, doch dat is nog heel iets anders dan ronduit ja" zeggen, zooals zij gedaan had toen hij'r vroeg. Eerst was Jaap bang geweest, dat de kermisroes 't hem gedaan had. Ze hadden veel gedanst samen, ze was opgewonden geweest van de voort durende muziek en met een hoog-roode kleur was zij met hem meegegaan de heete, rookerige zaal uit, 't krakend trapje op naar boven, waar in 't vage licht van een enkele laaggedraaide olielamp, de rusttafeltjes stonden. Daar hadden ze samen iets gedronken en in 't half donker van de zplderachtige ruimte, de andere meiden en jongens zien zitten, handen om eikaars middel of soms een jongenskop leunend aan een meisjesschouder. Het was in 't vertrouwelijke halfdonker, waar de muziek van beneden staag aan doorklonk als vanzelf gegaan en Stijn had, zonder zich te bedenken: Ja jaap" gezegd. Later had hij haar thuis gebracht door de zwarte schaduwen der donkere iepen, die stonden langs de onverlichte dorpsstraat. De cikkelmaan had zwak geschenen en hun net-zichtbare, silhouetten waren arm in arm, soms hoofd aan hoofd voor hun treuzelend loopen uitgegaan, telkens als ze uitderoerlooze schaduwen in den blauwen nacht stapten. Voor meesters huis, was 't Jaap even benauwd geworden: hij als Stijntjes vrijer bij die in huis ? Doch op haar gretig aan moedigen was hij in een roes van over moedigheid de stille woning ingestapt en hadden ze in de kamer bij het kleine'vlammetje dat wapperde onder de koffiekan, naar De Kon. Vereeniging is thiyis op een kruispunt aangeland, vanwaar zij ten góde en ten slechte zich wenden kan. De plaats van len regisseur zal openkomen. De Raad van Beheer moet op dit oogenblik gevoelen, dat hij voor een keuze zich bevindt, die wederom voor lange jaren beslissen gaat over de beteekenis en over den naam der Vereeniging, waarover hij gesteld is. Wij meenden, dat er, met het oog op de groote offers aan geld en krachtsinspanning, die jaarlijks voor ons grootste tooneel gezelschap worden gedaan, een zaak van algemeen Nederlandsch belang te behartigen viel door aan eenige personen, wier opinie in deze gezag moet hebben, de formuleering van hun oordeel te verzoeken op deze vraag: Welke zijn volgens u de middelen, die tot eene verheffing van het tooneelspel bij de Kon. Vereeniging zouden kunnen voeren? Is er naar uw oordeel een persoon, aan wien men met vertrouwen de door u gewenschte hervorming zou kunnen opdragen? Wij zijn zoo vrij ook u deze vraag te stellen. Hoogachtend, de Redactie van De Amsterdammer Weekblad voor Nederland, H. P. L. W. De antwoorden, die wij op dit schrijven ontvingen, drukken wij hier, naar de onderteekening in alphabetische volgorde, af. Het eerst dit van Mr. F. Coenen: * *" Hooggeachte Redactie Uw vraag is voor mij zulk een kiesche vraag, dat ik het antwoord slechts fluisterend kan laten drukken. Het beste middel dan tot ver-heffing van het Tooneelspel bij de Kon. Ver." is, meen ik, de op-heffing dier vereeniging zelve. Ik bedoel hier niets onaangenaams mee, maar, weet ge? ik geloof aan den geest, niet van Hamlets vader, maar van een vereeniging, van elke eenigszins langdurige vereeniging van menschen. Die geest" is dan nog een andere dan de afzonderlijke geesten der leden. In duur van tijd en gewoonte, in den gestagen omgang en samenwerking komt zoo iets als een algemeene houding van doen en denken te ontstaan en deze is het, die voortaan het karakter en het lot der collectiviteit bepalen zal. Het karakter, de geest der Kon. Ver. is nu van dien aard, dat men zonder bepaald kwaaddenkend te willen zijn toch niet meer verwachten kan haar nog eenigszins belangrijke tooneeldaden naar het huidig inzicht te zien bedrijven. Zoo'n vereenigingsgeest is conservatief en de tijd van dezen is lang voorbij. Het gaat hier niet om een beteren wil hier en daar in de vereeniging, het gaat om den totaal-wil en die blijft star en strak in de eenmaal verkregen richting, zoolang er nog maar iets van de Vereeniging over is. Zoo zou ik dan tot den grond willen afbreken, de puinhoopen goed dooreen roeren en het geschikte deel tot iets nieuws aan wenden, met vermijding zelfs van den ouden naam. Hiermede is intusschen ook het tweede deel uwer vraag beantwoord. De eenige persoon aan wie ik met vertrouwen mijn gewenschte hervorming zou kunnen opdra gen is een slooper... van vereenigingen. Het ware nog zoo kwaad niet het vak te scheppen, als 't niet bestaat. Hier in het vaderland kan zoo iemand voor jaren werk vinden. Het allerslechtste wat, volgens mij, in dit geval zou kunnen gebeuren, is nóg eens deze of gene talentvolle persoonlijkheid bij de Kon. Ver. zijn kracht en geduld doen verliezen in een onvruchtbare worsteling, misschien meer met ongunstige omstandig heden dan met personen. Ik verblijf met de diepste hoogachting, Uw dw., F. C. J'ai mal embarquéma vie", schreef mij, jaren geleden, een van mijn Fransche vrienden. Voor zulk een zelfverwijt zou er ook reden zijn bij de Kon. Ver. Het Nederlandsch Tooneel". Sedert zij in September 1876 van wal stak met als administrateur W. Stumpff, als regis seur Kettmann en, als opperbestuur, een veelhoofdigen Raad van Beheer, is het steeds dorpstraditie gevrijd, tot in den jongen morgen het witte licht langs de gordijnkieren de kamer binnenkroop. Toen was hij heengegaan door het bleeke dagen, huiverend van de kilte, 't hoofd vol roezig geluk, naar huis. Hij had 'r! Of ze leelijk was of niet, dat kon hem niet schelen; 't was een flinke meid, dat was 'm voldoende, 't mooie ging er gauw af. Toch wist Jaap de daarop volgende dagen, zelf niet hoe-d-ie he.t had, of Stijn 't wel echt meenen zou, of 't niet allén voor kermisavond was geweest ? Het bleek: zij had het heusch en waarachtig gemeend. Jaap zou er met vader over spreken. Die zou er eerst wel zwarigheid in hebben, omdat hij maar een kleine boer was; 't hinderde niet, ze zou wel helpen en moeder ook. Stijn had zelf wel gevoeld, dat de kans op een beter partij gering was. Ze wist, ze was leelijk, haar ne oog keek naar de punt van 'r neus; ze kon met 'r stugge haren niks beginnen en, omdat ze k niet altijd thuis wou blijven, was ze meer dan tevreden met Jaap. Hij was niet van de slimsten, maar ook niet van de leelijksten. Als hij z'n werk deed en zij bestuurde, zouden ze het samen best rooien. Je moet Woensdagmiddag komen," had ze gezegd op een van hun avondwandelingen langs een veldpad, waar ze tusschen kniehoog koren gingen, dan heeft vader vrij."Jaap, altijd nog in de betoovering der idee, dat een dochter van den bovenmeester hem hebben wou, had 't moedig beloofd. Ze waren toen, telkens elkanders arm drukkend en de handen gretig geklemd in elkaar, doorgetreuzeld,onbekommerd, dankbaar voor de schemer, die langzaam van uit het oosten over de landen was komen neerdalen. Overmorgen dus?" had zij nog eens ge vraagd op het kniersende wipbrugje bij het dorp, waar ze scheiden zouden. Secuur overmorrege," zei-d-ie beslist. Maar hoor es Jaap, denk er om dat je een beetje heerachtig praat, dan maakt 't beter indruk!" Dat zèl beure" beloofde Jaap met heel z'n hart en tevreden dat ze in 't vervolg duidelijker geworden dat de instelling van laatstgenoemd College een fout was. Wat wasdetaakvan zulk een opperbestuur? Toen H. J. Schimmel als voorzitter van den Raad van Beheer optrad, met naast zich den letterkundige Mr. J. E. Banck en een man van letterkundigen smaak als A. C. Wertheim, aangevuld met nog twee p dit gebied minder bekende personen, bleek het wel dat de man aan het roer de loffelijke bedoeling had, het vaartuig in het letter kundige vaarwater te brengen en te houden, en tevens de tooneelspeelkunst tot hooger peil op te voeren; maar het bleek eveneens al spoedig dat hij zijn krachten had over schat; dat de bekwame romanschrijver, die tot dan toe van de tooneelspeelkunst ver had gestaan, noch in zich zelf, noch in de hem ter zijde staanden het overzicht, het gezag, de stuwkracht vond, noodig om een groot tooneelgezelschap, als dat van de Ver eeniging door hem gesticht, met goeden uitslag te besturen. En dat is alzoo gebleven tot op dezen dag. Achtereenvolgende Raden van Beheer heb ben, ook onder gelukkiger omstandigheden dan die, waaronder Schimmel zijn taak aan vaardde, met hooger koninklijke subsidie (f25,000 in plaats van f18,000), met beter speelkrachten, het er niet beter afgebracht. Op dit oogenblik bestaat die Raad uit zeven hoogst achtenswaardige mannen, waarvan er zeker vijf gezegd kunnen worden, niet voor de artistieke leiding van een schouwburg in de wieg te zijn gelegd. Van de twee letterkundigen, die verder deel uitmaken van het opperbestuur, vertoeft er een meestal buitenslands, terwijl de ander, de secretaris, als letterkundig adviseur heet te fungeeren, maar, gelijk hij zelf verklaard heeft, op de artistieke leiding weinig invloed heeft, althans niet meer dan elk der zes andere leden van den Raad van Beheer. Blijven de regisseurs. Van den een ik hoor thans dat dit de Ie regisseur is zal ik niets kwaad zeggen, omdat hij vertrekt; van den ander weet ik, te oordeelen naar hetgeen onder zijn leiding vertoond werd, weinig goeds te zeggen. Hoe hierin verbetering te brengen? Vooreerst zou de Raad van Beheer zich moeten hervormen tot een louter administra tief College, dat dan ook zoo talrijk niet behoeft te zijn; een College, dat zich van het keuren van stukken en van wat verder tot de artistieke leiding behoort, zorgvuldig zou hebben te onthouden, en den naam Raad van Administratie" zou kunnen dragen. De artistieke leiding zou in handen moeten komen van een homme a poigne, die, als Directeur-Generaal, met vaste hand het bestuur zou weten te voeren en onder wien werkzaam zouden moeten zijn : twee regisseurs, mannen van ervaring, van gezag en beproefden smaak, en twee letterkundige adviseurs, die de stukken zouden moeten lezen en, voor zoover zij niet aangeboden werden, zouden moeten opzoeken. Dit vijftal zou dan den nieuwen Raad van Beheer vormen. Eén man is er, en zijn naam is op aller lippen, die, zoowel als Directeur-Generaal als in kwaliteit van Jen Regisseur de reeds lang gewenschte hervorming bij de Kon. Vereeniging tot stand zon kunnen brengen. Maar, is het reeds op zichzelf niet gewenscht al maken de omstandigheden het vaak onvermijdelijk dat n persoon de functiën van regisseur en tooneelspeler in zich vereenigt, de vereeniging van directeurgeneraal, regisseur en tooneelspeler, zooals die op dit oogenblik bij de N.V. Het Tooneel" bestaat, is volstrekt verwerpelijk. Zulk een driedubbele functie moet zich op den duur zoowel op de gezondheid van den functionnaris als op het gehalte der voorstellingen wreken. De verbetering, gelijk ik die wensch, is op dit oogenblik waarschijnlijk niet te ver wezenlijken. De Directeur-Generaal, zooals ik mij dien denk en die niet tevens regisseur en acteur mag zij n, is zeker niet te vinden. Daarom zal de man, die tot nu toe de meer bescheiden, meer administratieve betrekking van Direc teur-Gerant bekleedt, die moeten behouden, maar eenigszins uitgebreid, gelijk ik straks zal aangeven. De letterkundige adviseurs zullen met de regisseurs over de keus van stukken in overleg moeten treden. En die regisseurs? Wil men werkelijk hervormen, dan dient aan den overblijvenden regisseur een eervol ontslag te worden ver leend en behooren als regisseurs op te IHIIIIMIIIIIJMHMMHMII niet bij het brugje van elkander zouden hoeven te gaan, stapte zij links om, langs de rij rood-schemerende olielantaarns 't dorp in en Jaap met langzame passen den grintweg af, 't stille dorp uit naar de kleine hoeve, waar z'n moeder en hij sinds den dood van den ouden Kooiman, samen leefden. 't Was hem nog steeds niet helder in den kop geweest hoe hij 't aan zou leggen bij den bovenmeester. Hij had er ook niet over gedacht; wist alleen dat-ie Stijntje had; en een stugge tevredenheid had z'n dagen gevuld, terwijl Jaap tusschen zijn werken door aan geen anderte dingen dan haar roode wangen en haar frissche zoenen dacht. 't Was Woensdag geworden. ,,'k Zal efkens 't dorp in motte," had ie tegen z'n moeder gezegd toen hij in z'n beste pak en op z'n goeje schoenen uit het slaapkamertje komend, haar bezig zag voor het behorde raam, met naaien. Wat gènne je nou ?" Ze zag op. Haar kleine grijze oogen in 't doorrimpelde gezicht, vaal afstekend tegen de witte kap, zagen hem vragend aan. 't Zèl zoo'n vèrt niet loope; 'kmotjanse zien," loog-ie langzaam. As-je die zeug van 'm maar niet koop; 't beest deugt er vast niet, aars zou-d-ie 'm voor die prijs niet late." O neen-ik vast niet ook niet! 'k Het wat aars an me kop dan zeuge." 't Kos soms weuze," zei zij weer en zette toen, gerustgesteld, de trage handen weer aan 't naaien. Toen Jaap buiten kwam, ging hij vlug aan langs het bloemig voortuintje den vlonder over en den wit-zonnigen weg af naar het dorp, waarvan de toren juist twee sloeg over de rondende boomkoppen, de luttele huizen en de rustige landen, vér-uit liggend daaromheen. Pas toen besefte hij ineens, waar hij naar toe ging, wat hij te doen had. Plotseling stond de volle moeilijkheid van zijn bezoek aan den bovenmeester hem voor oogen. 't Was geen kleinigheid voor 'm, dat voelde-n-ie nou wel. Stijn had makkelijk praten, als het je eigen vader is. Meester had hém treden: Willem Royaards en de man die, behalve als voortreffelijk acteur, als vroegere Directeur en als leeraar aan de Tooneelschool zijn sporen verdiend heeft, Jan C. de Vos. Indien de Raad van Beheer van thans inkrimpt tot Raad van Administratie, zal.de tegenwoordige Directeur-Gerant, die ook vroeger in Rotterdam met Jan C. de Vos een schouwburg bestuurd heeft, meer op den voorgrond kunnen treden als Directeur en zitting kunnen nemen in den Raad van Beheer, die dan bestaan zou uit de heeren Van Korlaar als Directeur-Gerant, Willem Royaards, Jan C. de Vos en de beide letter kundige adviseurs Van Nouhuys en Van Loghem ... of een ander. Ik weet niet of zelfs deze bescheidene hervorming, waartoe veler medewerking noodig is, uitvoerbaar zal blijken, maar nu mij de vraag gesteld werd: Welke zijn volgens u de middelen, die tot eene ver heffing van het tooneelspel bij de Kon. Ver eeniging zouden kunnen voeren?" heb ik gemeend te moeten zeggen wat mij voor komt een der middelen te kunnen wezen om dat slecht geëmbarkeerde" vaartuig in beter vaarwater te brengen. 5 Februari 1913. J. N. VAN HALL. Geachte Redactie, In antwoord op uwe aanvrage van 3 Febr., deel ik u mee, dat ik als directeur" welvoegelijkheidshalve liever geen opinie wensch uit te spreken over de middelen, die tot de verheffing van het tooneelspel bij de Konink lijke Vereeniging" kunnen voeren. Nu ik zelf een stel ongemeen lastige teugels in handen houd, besef ik nóg leven diger dan vroeger hoe een tooneelgezelschap, onverschillig van welken aard, gesteund of niet gesteund, niet leidt en niet leiden kan, maar door maatschappelijke omstandigheden geleid wordt. Het eenige wat ik wensch op te merken is, dat er bij de Koninklijke Vereeniging" met haar uitstekende krachten en bijna kosteloozen schouwburg het persoonlijk initiatief ontbreekt en dat dit gebrek niet licht uit den weg geruimd zal worden, omdat er in Holland geen te groote" keus van zelfstandige, niet beïnvloede regisseurs met fantasie, begrip van spel-detailleering, gevoel voor kleur, harmonie enz. is. Hoogachtend, Uw dw., HERM. HEIJERMANS. * * * Zou de Raad van Beheer werkelijk naar ons willen luisteren, mijnheer de Redacteur? Ik stel de vraag voorzichtig en bedoel dit luisteren" in den letterlijken zin. Ik persoonlijk heb tot nu toe niet den indruk gekregen, dat de Bestuurderen van Het Nederlandsch Tooneel" zich sterk interesseeren voor de inzichten van anderen. Ook niet, nu de be langstelling van ons, het publiek, in de prestaties van de Vereeniging steeds geringer wordt of eigenlijk al niet meer bestaat. Wat dit laatste betreft het zou anders kunnen zijn. Ik ben het geheel met u eens, mijnheer de Redacteur. En met u zeg ik, bij het openkomen van de Ie regisseursplaats: nu of (allicht) nooit (meer). Wat Het Nederlandsch Tooneel" en elk tooneelgezelschap van beteekenis, allereerst noodig heeft, is de regisseur die kunstenaar is en ontwikkeld man. (Dat hij een manvan-het-tooneel behoort te zijn, spreekt van zelf.) Een regisseur die beseft, al dadelijk, dat een tooneelstuk van vreemden bodem de eigen ... nationaliteit meebrengt, welke niet mag worden miskend. Die weet, waar het om gaat" bij een stuk, en welke beteekenis de rol heeft in en voor het geheel. En die het vermogen heeft zijne inzichten op het tooneel te verwerkelijken. En dan, wij zijn er den laatsten tijd weer aan herinnerd, dat men vroeger sprak van schouwtooneel," en dat ook thans nog woorden als schouwburg" en vertooning" worden gebezigd. Dat men dus niet alleen komt om te hooren, doch ook om te zien. Wat dit zien" betreft, het is een zeer groot genot b.v. een Mevrouw Mann-Bouwmeester ook te zien tooneelspelen. Dan zijn er... die de toiletten der dames" een niet onbelangrijke factor vinden in een tooneelvoorstelling. Doch ik bedoel iets anders. Ik denk aan het totale tooneelbeeld. Het schoone en zinvolle tooneelbeeld. Eerst als men beschikken kan over de nooit erg mogen lijden vroeger, omdat ie dom was en dikwijls uit verveling begon te plagen en allerlei kwaad uit te halen. Hij was nog wel es een enkele keer bij hem aan huis geweest om de aardappels, die zfj over hadden te verkoopen, maar verder hadden meester en hij elkaar nooit anders dan op straat passeerend gezien. Z'n moed bij elkaar zoekend ging jaap verder, zonder de blijde dingen van den zomerschen dag rondom hem op te merken. De zon scheen hem stovend in het stoere, bronzen gezicht en streek wat extra glans op de gladde plekken van z'n beste, zwarte pak. Gen-dag!" riep de stem van een boer, die hem op z'n knarsende kar voorbij reed. Gen-dag!" antwoordde hij uit gewoonte, maar wist niet tot wien hij het zei. Hoe meer Jaap de eerste huizen van't dorp naderde, te heviger kroop in hem en knelde hem de angst voor wat hij ging ondernemen. Hij kon met geen mogelijkheid bedenken, hoe-d-ie beginnen moest als ie straks met meester samen was in de ouderwetsche kamer, die hij zich nog van vroeger herinnerde. Ja, dat ie Stijntje trouwen wou, maar daar kon ie toch zoo in eens niet mee aankomen. Heere gut Jaap, wer gènne jaij heen zoo op je 's Zondags?" Van den blinkenden zandweg zag hij plotseling in het grinnekend gezicht van z'n buurman. . 't Zei zoo'n vèrt niet toope!" zei hij gedachteloos en steeds doorstappend. 't Skijnt toch wél te weuze," riep de buur, die op een praatje gerekend had, hem na. Maar de kop van Jaap stond voor zwaarder werk. Als ie een begin wist te bedenken, zou de rest wel komen. Dat die man ook zoo lastig was en hem niet beter zetten kon! 't Was al om niet, hoe hij ook probeerde zijn denken productief te maken, hij kwam niet verder dan het zeker en stellig weten, dat ie voor de moeilijkste zaak van z'n leven stond, 't Leek of elke stap die hem nader bracht tot het gevreesde huis, drukte op het besef dat hij, Jaap Kooiman, het er nooit goed af zou brengen. En als van zelve werd zijn loop trager; hij veegde zich het gladde talenten van een goed tooneelleider, komt de kwestie van het repertoire naar voren. Het repertoire van Het Nederlandsch Tooneel" is reeds lang niet zeer aantrekkelijk. En ik kan niet aannemen, dat de heer Van Nouhuys dit niet met mij eens zou zijn. Schrikt hij dus wellicht te,qjg voor experimenten met beter werk, die '?gegeven de omstandigheden zoo ongelukkig kunnen uitvallen als het geval was bij de vertooning van o.a. As you like if," Man and Superman," Le Mariage de Figaro?" Schoone , en zinvolle voorstellingen bij Het Nederlandsch Tooneel" zou het nog mogelijk kunnen zijn? Voorstellingen die van het stuk brengen, wat ik aanduidde met waar het om gaat", in een nieuw levend ensemble? Ik geloof, dat de leiding, die werkelijk leiding geven kan, weer de belang stelling zou "wekken bij de talrijke bekwame spelers van de Kon. Vereeniging; en ik geloof, dat die belangstelling zou groeien door de belangstelling, welke ook bij het publiek weer zou ontstaan. Wisselwerking tusschen tooneel en zaal. En wie nu de man" in deze zou kunnen zijn? De lezer die zoo vriendelijk is van mijne tooneelbeschouwingen" kennis te nemen, weet al wiens naam ik noemen zal: Eduard Verkade. Maar zal de Raad van Beheer" den nieuwen len Regisseur de waarborgen geven, dat hij iets wezenlijks tot stand zal kunnen brengen ; zal hij heer" zijn op en over zijn tooneel?" Ik twijfel wederom. En indien niet, zou iemand die het wel meent met onze tooneelkunst en met Eduard Verkade, dan mogen wenschen, dat Verkade zijn post bij Herman Heijermans, bij wien hij reeds iets behoorlijks kon laten zien en allicht in de gelegenheid zal worden gesteld tot nog beter te komen, voor een plaats bij Het Nederlandsch Tooneel" gaat verlaten ? Deze vraag is niet moeilijk te beantwoorden. FRANS MIJNSSEN. * * De vraag lijkt mij toe te eng gesteld. Voor zoover ik weet zijn er maar twee aangewezen opvolgers voor den heer De Leur beschikbaar: Jan C. de Vos en Eduard Verkade. Het bezwaar tegen beiden is, dat zij zelf spelen, en ieder een echtgenoote hebben, die ook actrice is. Dat zijn twee bronnen van moeilijkheden. Intusschen zie ik niet in, dat met een goed regisseur alleen het Ned. Tooneel er bovenop te halen is. Men moet een regisseur de vrije hand laten. De zwakheid der Kon. Ver. ligt in haar organisatie met een Raad van Beheer, die beslist over stukkenkeus, rolverdeeling en algemeene gestie, zonder dat de heeren die hem samenstellen zich voor die gestie gekwalificeerd hebben of door eenig hoog kunst-ideaal blijken geleid te worden. Ik heb daar pas laatst in De Ploeg op gewezen. Hoe laag de eischen mogen zijn, welke in onze journalistiek soms gesteld worden aan hen, die tooneelvoorstellingen te beoordeelen krijgen, men zou toch zeker geen 4 van de 5 heeren, die den R. v. B. samenstellen, tot tooneelreferent benoemen. Is het dan niet dwaas, hen te belasten met de taak, die zij op zich hebben genomen? Ik zelf heb nu tien jaar, eerst als zijn directeur", later juister als gedelegeerd commissaris", een soortgelijk kunstinstituut mee helpen beheeren: de N. Vennootschap 't Binnenhuis. Door opleiding en ervaring weet ik van kunstindustrie en meubelkunst zeker niet minder af dan de meerderheid van den Raad van Beheer van tooneelkunst. Maar ik heb er toch heusch nooit aan gedacht, om ont werpen van onze medewerkers eerst aan mijn oordeel te doen onderwerpen, eer ze worden uitgevoerd, of een positie te willen innemen als de Raad van Beheer. Wat deze zou moeten doen is, den heer V. Nouhuys, met twee zorgvuldig uitgeko zen regisseurs, de vrije hand laten, na bij onderling overleg een algemeen financieel en artistiek program te hebben vastgesteld. En dan deze heeren op de vingers tikken als zij beneden dat program blijven. Een instelling als de Kon. Vereeniging, die haast 40 jaar bestaat, moet volgepropt raken met sleur-bezinksel. Zonder een reuzen"-schoonmaak (zooals men thans zegt) is dat bezinksel er niet uit te krijgen. Een nieuwen regisseur benoemen, helpt al even weinig als een nieuwen secretaris. Die worden al heel gauw vastgezogen in het kan niet anders." Zonder die d orluchtingvoorhoofd en zijn benauwenis zocht door tocht in een zucht. Onbewust dreef hem de begeerte naar Stijntje met stug aanhouden het dorp in, maar de pressende zorg voor het bezoek en de vraag aan haar vader begon het van z'n verlangen te winnen en verlangzaamde meer en meer zijn gang. De eerste huizen was ie voorbij, 't Leek hem of de menschen zijn doen stiekum van achter de begordijnde ruiten begluurden. Hij zou er wat voor geven als 't achter den rug was. Zie, als hij bij de ondermeester had moeten wezen, dim was 't niet zoo erg. En hij keek met jaloersche blikken diens kleine huis aan, dat aan de overzijde der smalle sloot, vertrouwelijk achter zijn bloemtuin stond en de vier proper geschoren linden. Dat was niet bar erg geweest, maar nou? In de verte zag Jaap al de groote ophaal brug, waarnaast, even verder, meester woonde. Hij draalde; z'n moed, 't beetje dat hem gebleven was, voelde hij glippen. Hij zocht naar hulpbrengende uitwegen. Zou 't niet beter wezen zijn vraag te schrijven ? Maar meester had het altijd al over zijn hanepooten gehad op school en die waren er jiu niet beter op geworden. Zou hij dan Stijn vragen of die het 't eerst aan vader vertellen zou ? Maar hij had beloofd het te zullen doen. Misschien, misschien was meester niet thuis, dan zou hij 't later anders aanpakken. De kinderen speelden in groepjes op de zonnige straat. Eén glunderde Jaap aan, vroeg plagend of-t-ie te kark most, dat 't altemet geen Zondag was!" Schuw keek hij de jongens aan, begreep dat ze het tegen hem hadden, maar hoorde niet wat zij zeiden. Misschien ook wist het heele dorp al van hun stille verkeering en zaten de menschen onzichtbaar hem na te kijken, uit te lachen nu ze 'm zagen gaan! Toen hij eindelijk de brug voorbij was en z'n zware stappen klopten door de stilte van het middendorp, werd 't Jaap te machtig. Hij moest even uitblazen; z'n roode zakdoek herveegde een keer de glans van z'n warm gezicht. Vier huizen verder zag ie meesters grijze woning. Moest hij er zóaanbellen en zoodra hij veilig binnen was pardoes

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl