Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
'16 Febr. '13. - No. 1860
Paleis van den Sjah te Teheran
Paleis van Kawan-del-Moelk te Sjiraz
Sjah Sultan Ahmed
Een boek over Perzië
Oude Rijken mogen in de wereld
geschiedenis hunne eeuwen van glorie,
hunne tijdperken van verval hebben ge
kend, is, in onzen tijd, hun toestand er
n van achteruitgang, dan moeten zij
wel wanhopen aan eene toekomst van
verheffing, vooral indien zij geplaatst
zijn tusschen de gebieden van twee
groote mogendheden, zooals een noot
in de stangen van den kraker.
Bij deze opmerking denken wij aan
het oude land van Iran, waarover onlangs,
bij de Erven F. Bohn te Haarlem, een
boek van bijna 600 bladzijden is ver
schenen van de hand des heeren H.
Dunlop.
In zijn voorbericht zegt deze, het oog
merk te hebben gehad, belangstelling op
te wekken voor het beproefde Perzische
volk.
Voorwaar, een schoon doel! Bij dat
volk immers is nog steeds veel goeds,
veel smaak, veel kunstzin aanwezig;
zijne verstandelijke gaven wachten slechts
pp ontwikkeling door middel van onder
wijs; onder de Aziaten staat het, als van
Arischen stam, het dichtst bij ons, Wes
terlingen; en dan vooral, het is een volk,
dat lijdt onder het voortdurend dreigend
gevaar van verlies zijner onafhankelijkheid.
De schrijver poogt den
tegenwoordigen toestand van Perzië toe te lichten
door een overzicht van de geschiedenis
van het land te compileeren van de tijden
van Cyrus tot heden". Dit uitvoerig,
historisch overzicht is de kern, de hoofd
schotel van het boek.
De Inleiding geeft bij wijze van voor
gerecht, interessante beschouwingen over
aardrijkskundige ligging, klimaat,
ethnografie, letterkunde; doch zij telt, de mooie
foto's buiten rekening gelaten, slechts 26
bladzijden druks.
Dezen opzet vind ik jammer.
Ware de schrijver voortgegaan gelijk
hij is begonnen en had hij ons op die
manier een beeld gegeven van Perzië
voorheen en thans, aangevuld voor zoo
veel noodig, met historische bijzonder
heden, dan zou het werk, naar het wil
voorkomen, een grooteren kring van
lezers hebben bereikt, dan
nu, vreezen wij, het geval _ .
zal zijn. Geleerden zullen i
het liefst raadplegen de ge- j
schiedkundige bronnen
zelven, waaruit geput is door
den samensteller. Deze erkent
overigens zich te hebben
moeten bekorten, o. a. door
over te slaan de eeuwen der
overheersching van
Seleuciden en Parthen. Tevens blijkt
die beperking uit de, op \
bladz. 544 voorkomende, lijst
van geraadpleegde bronnen,
waaronder worden gemist
voorname werken, zooals die
van de Morgan, Dieulafoy,
Josiah Conder, Louis Dubeux,
Delitsch, terwijl, ten aanzien
van het Behaïsme.eene religie,
die tegenwoordig opgang
maakt o. a. in de Vereenigde
Staten, geene melding wordt
gemaakt van het zeer lezens
waardig hoofdstuk daarover
De geboorte van een gods
dienst" in Van Madrid
naar Teheran" door Maurits
Wagenvoort.
Als de Historie van Perzië
sedert de Achaemeniden tot
Nassred Dinschahd.w.z.over
een tijdperk van vier en
twintig eeuwen, is afgehan
deld, vertelt de Heer Dunlop, in
oeienden trant, hoe de Iraniërs van den
tegenwoordigen tijd worstelen om het
noodlot af te wenden. Daar hebben
wij de actualiteit, welke dadelijk pakt
door haar praktisch belang voor de gebeur
tenissen van het Heden en van het Toe
komende, niet alleen wat het land zelf
betreft, maar ook ten aanzien der politiek
in het algemeen. Helaas! De conclusiën.
ook van dezen schrijver, leiden tot de
vrees dat ondanks de bloedige offers der
laatste jaren, er voor het land van den
Schah weinig kans op een Excelsior be
staat. Hoe zal het uit den tegenwoordigen
toestand kunnen geraken, op welke wijze
zal het zich naar de hoogte kunnen wer
ken, terwijl, in het Noorden, Rusland
steeds met gebalde vuist dreigt, deze zelfs
nu en dan met kracht doet neC'rkomen,
en Engeland, in het Zuiden, de fout beging
van samen te spannen met den wolf om
het lam te slachten. De oostersche
zorgePerzisch valkenier
IIIIIIIIIIIMIlllllllllllllllllllllllllllllllllltlllllllHntllllnlIIIIIIIIIIIIIIIIIIIKMIIIIllllllllllMIIIMIIIIIIIIIIII 'II
Dr. W. J. van Stockum f
Wijlen Dr. VAN STOCKUM
Het geneeskundig Nederland heeft een
gevoelig verlies geleden door den dood van
den chirurg dr. W. J. van Stockum, hoofd
der heelkundige afdeeting van het Gemeente
ziekenhuis aan den Coolsingel te Rotterdam.
In hem is heengegaan n der eminente
vertegenwoordigers van de Nederlandsch
geneeskundige Wetenschap, die, alhoewel
de professorale waardigheid hem niet be
schoren werd, toch ook over de grenzen,
en dan in het bijzonder in Frankrijk en
België eene zoodanige reputatie zich ver
wierf, als maar aan weinigen der Neder
landschéAesculapen ten deel mag vallen.
Van Stockum was niet slechts een talent
vol geneesheer, een vaardig en ervaren
chirurg, hij was, in den vollen zin, een
geleerde, een denker. Daardoor was hij, al
sinds de eerste jaren zijner klinische werk
zaamheid, een aparte verschijning te midden
zijner collega's.
Hem waren de eigenschappen van den
praktischen mensch, die met taktiek en
overleg, gevend en nemend, zich een weg
baant door het leven, en aldus benadert of
bereikt het complete succes van zijn loop
baan, niet toebedeeld.
Begaafd met een ongemeen scherpzinnig
verstand, in het bezit van een, soms genialen
klinischen blik, beheerschend de methoden
der moderne chirurgie met volslagen meester
schap, bereikte hij toch niet, wat bij zulk
eene uitrusting in den kamp des levens
verwacht kon worden, omdat hij, behalve
stoer werker, in zoodanige mate een peinzer,
een philosoof was, dat hij, in te vele
opzichten gesteld bleef boven en buiten de
eischen van het praktische leven, zich naar
die eischen vaak niet te plooien wist, en
aldus zoo menigmaal een vereenzamen be
werkte, dat al te dikwijls niet-begrijpen en
onjuist-waardeeren tot gevoelig gevolg had.
Toch zijn lauweren in zijn loopbaan hem
niet onthouden. '
Leerling, later assistent van den
befaamden Leidschen hoogleeraar van Iterson, had
hij, na eenige jaren van zelfstandige, chirur
gische werkzaamheid in Leiden en den Haag,
zich. te Batavia gevestigd. Van daar om
gezondheidsredenen teruggekeerd in het
vaderland, werd hij in 1898, als opvolger
van Guldenarm, geroepen tot de verant
woordelijke post van hoofd en leider der
omvangrijke heelkundige afdeeling aan het
groote Rotterdamsche Gemeente-Ziekenhuis.
Daar kon hij toen geraken tot de volle
ontplooiing zijner rijke talenten. Daar vond
zijn zoekende geest overmaat van belang
rijken arbeid, groeide zijne ervaring en werd
hij de rijpe chirurg, die waardeering wekte bij
al wie, tot oordeelen bevoegd, met oordeelen
wachtte... tot na een kennismaking en
waarneming van geruimeren tijd.
Immers van Stockum was als mensch en
geleerde moeilijk te doorgronden.
Dat hebben zij vooral ervaren, die ? gelijk
ook schrijver dezes het voorrecht hadden
tot zijn assistent te worden uitverkoren.
Wat duurde het lang, voordat men wist,
wat men aan den chef toch wel had! Totdat
op zekeren dag het ware contact ontstond,
het begrijpen begon, en het als eene open
baring beseft ging worden, dat deze heel
meester toch wel een zeer bijzonder, zeer
ongewoon begaafde was.
Hoe wonderbaarlijk scherp was in menig
geval zijn diagnostisch kunnen! Met wat
klare logica kon hij in duisteM ziekte
beelden doordringen! En dan ook, welk een
eenvoud in de uiteenzetting en verdediging
van nieuw bereikte inzichten!
Hij peinsde aldoor over al de groote pro
blemen van zijn wetenschap, en zag breed,
wars van détail-bespiegelingen, in de onder
werpen, die hem boeiden.
Een lange serie wetenschappelijke
publicatiën zal zijn naam tot eere strekken, zoo
lang ernstig, bezonken wetenschappelijk werk
de juiste waardeering vinden zal.
De tijd zal, naar wij hopen, ook aanbre
ken, dat de merkwaardige onderzoekingen
zijner laatste levensjaren, waardoor hij ver
trouwde een machtig middel ter genezing
loosheid heeft|reeds tot gevolg gehad dat
het land verdeeld is in eene Russische en
in eene Engelsche invloedsfeer. En, indien
op het oogenblik, alom in Europa, wordt
geroepen : de Turken moeten terug naar
Azië, alwaar zij thuis behooren", dan mag
wel worden bedacht dat de Aziaat, in zijn
eigen werelddeel, door den Westerling
evenmin met rust wordt gelaten. Perzië
is daarvan een sprekend voorbeeld.
Van heel wat fijner maaksel, naar ziel
en naar lichaam, dan de Turk, van
scherpzinnigen, wellevenden, gastvrijen
aard, verschillen de Perzen van ons,
Europeanen, slechts op n voornaam
punt: de godsdienst. Tevens is, voor hen,
de /.wakste zijde hunner religie, mis
schien, dat zij nóg scherper staan tegen
over de Turken, die Sunnieten zijn, dan
tegenover de Christenen en verdere
nietMohamedanen. Heette het bij ons voor
heen : Liever Turksch dan
Paapsch", in het schiïtisch
Perzië geldt nog steeds:
Liever een volgeling van
Jezus dan van Omar". Ware
het anders, ware het vooral
anóersgeweest, Turkije zou
nu, in zijnen benarden toe
stand, allicht een steun
hebben kunnen vinden in
Iran, terwijl de Sultan.den
Schah tot helper hadde
kunnen zijn.
De beide Rijken dragen
zelven de schuld van hunne
tegenwoordige ongeluk
kige omstandigheden, of
liever het isde Islam, waar
van elk hunner, op zijne
eigene manier, de huldiger
is; de Islam, die berusten
leert, tot verstarren dwingt
en de vrouw behandelt als
een nietswaardig cijfer in
het leven der menschheid.
Geschikt als een trap om
uit de diepten des
heidendoms te komen, biedt het
Mohamedanisme op eens
geene treden meer voor
hem, die met hoogere be
schaving aanraking krijgt;
het laat zijn volgeling staan
op een ddbd punt, alwaar
hij zich onmogelijk kan
handhaven; want het is
meestal meer de eigene
zwakte, die tot het iverderf voert, dan
de sterkte des tegenstanders.
Het boek des heeren Dunop verhaalt
nog eens hoe in Perzië de steden ver
brokkelen, de waterleidingen in puin
liggen, de karavanseaïs in den wind ver
stuiven, de bruggen verkruimelen in het
water, waarover zij een weg vormden.
Wij hopen voor Perzië dat dit alles,
tegen de verwachting in, nog nmaal
beter worde en voor hem, die belang
stelling poogt op te wekken voor het
klassieke land : dat zijn werk een ruim
debiet vinde.
In elk geval is Perzië Voorheen en
Thans", sierlijk, met groote letter gedrukt,
rijk verlucht, keurig uitgevoerd in n
woord, een decoratief boek, dat den uit
gevers alle eer aandoet.
F. M. KNOBEL
Perzische nomaden-vrouwen
van tuberculose op het spoor te zijn, er
kenning zullen vinden. Dit werk liet hem
geen rust. Er lag bijna iets tragisch in de
geweldige inspanning, waarmede hij, met
zijn reeds lijdend lichaam, zich gaf aan
dezen vorschersarbeid. Zijn hopen, zijn
twijfelen, zijn bijna bereiken, het was een
kamp des geestes, die boeide, al wie in de
vorderingen van dit werk werd ingewijd,
maar die ook soms deernis wekte met hem,
die dezen kamp met onuitgeputte wilskracht,
maar ook met de vaste verwachting het doel
te bereiken, streed.
Wat er van deze onderzoekingen ten slotte
k blijve, zeker is dat van Stockum in den
strijd tegen de tuberculose belangrijke wape
nen heeft bijgebracht.
Van Stockum viel na zwaar en pijnlijk
lijden, op een leeftijd, dat nog zeer veel
van hem voor de geneeskundige weten
schap verwacht kon worden.
Zij, die hem van nabij leerden kennen,
en die hem wisten te doorgronden, zullen
zich hem immer herinneren als een man
met een grooten, rijken geest, maar ook
met een goed, eerlijk en open hart. Dies
zal zijn nagedachtenis in de Nederlandsch
geneeskundige wereld, bij zijn vrienden en
medewerkers, vooral bij zijn oud-assistenten,
in hooge eere blijven.
Dr. A. H. M. J. VAN ROOY
Rotterdam, 10 Februari 1913
Theo van Rysselberghe in den
Larenschen Kunsthandel
Een kennismaking met dezen Belgischen
schilder moet, bij de uitbreiding der geestelijke
relaties tusschen de Noord- en Zuid-Neder
landen in de laatste jaren, ons zeer welkom
zijn. Als vermaardheid onder de schilders,
staat hij misschien in zijn land ongeveer
op den rang als bij ons Breitner. De tentoon
stelling schijnt me een goede vertegenwoor
diging van den schilder te geven, ook
de minder voordeelige kanten zijner belang
rijke kunst te doen kennen. Het werk imponeert
al aanstonds om de kennelijke teekenen van
meesterschap, het meesterschap dat wat
meer inhoudt dan een technisch-ervaren en
vaardig handbedrijf. Het is bijv. grondiger,
kernachtiger dan het werk van Claus, dat
in een andere soortelijkheid, aan kunst
gehalte zoo wat op gelijke lijn zou te
stellen zijn met dat van Gorter. In van
Hysselberghe's schilderijen voelt men, dat de
luministische strekking van het kleurwezen
verder reikt dan de aanwending van een
hedendaagsch gebruikelijk schilderpalet. Wel
is ook soms bij hem methode en kleurkeuze
pasklaar voor een schilderij op
neo-impressionnistischen leest geschoeid (een gezicht
op Florence bijv. is op andere wijze
van een methodische bewerking en een
receptmatige kleurhelderheid als een stads
gezicht van Klinkenberg), maar daarnaast
zijn zoovele landschappen, stillevens en ook
figuurstukken naakten en pqrtretten
waarin'de kleur werkelijk volume heeft
en van de materie is losgeraakt in een rijke
vermenigvuldiging van samenstemmende
zelfstandigheden. Dat ingewikkelde
samenweven van partiëele kleuren en kleurvakjes,
dat de divisionnistische techniek uitmaakt,
groeide hier vooral tot een zuivere en har
monische gebondenheid in werken als Aqua
rium de Naples (No. 48) in het gedistingeerde
bloemstuk: Roses jaunes,.Kakis etMimosas
(No. 49) terwijl daartegenover in b.v. Pivoines
blanches (No. 51) met den rooden
achter