De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1913 23 februari pagina 2

23 februari 1913 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

VOOR NEDERLAND llf FebrTW'?Na VicTor Hugo niet kwalijk te nemen, dat hij Napoleon een God noemt. Want dit is slechts de uiting van den geest, die den Franschen Keizer ziet met het dichterlijk oog van den kunstenaar. Wij, nuchtere menseden, weten echter wel dat Bonaparte vele menschelijke fouten en onaangename karaktereigenschappen had, maar dat des ondanks zijn naam lle eeuwen heen zal blijven*weerals die van den wereldhervormer, de bekwaamheden van een groot veldheer verbond de bekwaamheden van een geniaal staatsman. Rotterdam. ANNIE P. Over Schoolvoeding in Engeland De Board of Educatipn" te Londen had de plaatselijke Commissies van toezicht op het Lager Onderwijs verzocht hem, over het boekjaar 31 Maart 1909?31 Maart 1910, er over in te lichten, of, en zoo ja, op welke wijze, zij gebruik gemaakt hadden van de bevoegdheden, haar door de Education (Provision of Meals) Act van 1906 toegestaan. Aanzet belangrijke verslag, door den Board!'of Education daarop over de werking van die Wet aan het Parlement over dat jaar uitgebracht (een later verslag is nog niet verschenen), ontleenen wij het volgende : Van de 327 Commissies hadden 128 Schoolvoedings-comités opgericht, van welke 107 voortdurend, 21 tijdelijk werkten. 199 Com missies hadden van de bevoegdheden, welke de Wet haar gaf, geen gebruik gemaakt, f, omdat er geen behoefte was aan schoolvoeding, of omdat er van particuliere zijde voldoende voor werd gezorgd. In Londen werden 733,549 maaltijden ver strekt, in het overige Engeland 8,766,635, wat, in vergelijking met het vorig jaar, een groote vermeerdering voor Londen, doch een vermindering voor het overige Engeland geeft. De schatkist droeg 134,105 tegen 72,333 in 1908/1909 bij, waarvan aan salaris 8,733 tegen 4,809 . uitgegeven werd; aan vrij willige bijdragen werd 9,81 3 tegen 17,831 ontvangen, en door de ouders 906 tegen 935 bijgedragen. Gewoonlijk wordt van Va tot 3 sh. per maaltijd en per kind van de ouders als bijdrage in de schoolvoeding gevraagd. Gemiddeld ontving elk kind 1909/1910 64 maaltijden. Behalve in Londen, waarvan geen opgaaf werd verstrekt, ontvingen in de volgende plaatsen het grootst aantal kinderen schoolveeding1 Birmingham (9678), Manchester (7421 )»;? New-Castle on Tyne (6888), Leeds (6867) Sheffield (5331) Bristol (5240) en Bradford (4406). In het rapport ? wordt er met eenige be zorgdheid op gewezen, dat de Schoolvoeding, die moet zijn een complement van het werk der Schoolartsen, soms beschouwd wordt als gewone liefdadigheid, en daardoor haar op voedende .waarde te loor gaat. Door goed toe te zien op de inrichting der lokalen, waar de schoolvoeding verstrekt wordt, op de keuze der voedingsmiddelen, en door iiiiiiHiliiiiliiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiHiiiiiiiimiiHiiiit FEUILLETON EEN NEDERLAAG DOOR DOROTHEE A. VAN WALREE Daar had ze het alweer gedroomd! Ze ging rechtop zitten in de bedstee en wreef zich de oogen uit om dan rond te zien door de schemerdonkerte van haar kamertje. Toen zuchtte ze diep, liet moe haar hoofd weer op het kussen zakken, 't Was nou eenmaal zoo, droomen waren bedrog, en de werkelijkheid was niet om te lachen. En ze "zuchte weer, maar 't was niet om de naakte somberheid van haar armoedskamertje en de kou van den donkeren najaarsdag, ze zuchtte om de stramheid van haar oude leden, om de machteloosheid van haar afge werkt lichaam. God nog toe, de kracht was er uit, d'er spieren waren slap, de gewrichten niet gesmeerd; de machine werkte nog wel, maar te loom en te langzaam. Het kon haar ook niet schelen, ieder z'n tijd. Zij zou de laatste zijn om te morren over wat onveranderlijk is. Je kon toch niet altijd jong blijven, zij net zoo min als een ander. Ze wilde niet ontevreden zijn, ze had het best: haar kamertje was niet vochtig, ze had eiken dag te eten, en als de huis baas kwam, lag de huur klaar op tafel, zonder mankeeren. Daar had mevrouw voor gezorgd, gebrek behoefde ze niet te lijden op haar ouwen dag. 't Was een bestmensch, mevrouw, net als de ouwe mevrouw zaliger. En zij kon toch ook al aan ouwe Betsy haar jonkheid niet teruggeven. Mevrouw zelf werd ook al knapjes grijs, die was den tijd van haar jeugd ook zeker al aan 't vergeten. leder z'n tijd, mevrouw, net zoo goed als zijzelf, 't Was ook niks, als ze maar niet zoo beroerd kon droomen. Dan was 't toch net, als je wakker werd, of al 't vroegere er weer was. Jongens, wat had ze geboend vannacht. De zaal moet een beurt hebben," had mevrouw haar gezegd in den droom. Jawel, mevrouw, best, hoor, laat het maar aan mij over, dat zal wel in orde komen. Wat had ze gewerkt, haar armen waren er moe van geworden, twaalf stoelen, de tafel, de kasten en wat er meer was, en je rug voelt het ook, als je 't kleed van de zaal uit te borstelen hebt, en die reuzenspiegel is ook geen kleinigheid; die is wel de grootste van heel Amsterdam. De zaal schoonmaken is geen grapje, nee, hoor! lieve help! Van half negen tot half zeven heb-je er volop werk mee, maar 't is niks, 't is juist lekker. Zij alleen voor dat alles; en 't zal blinken, dat verzeker ik je, je krijgt een ronden gulden voor elk stofje, dat je nog vindt, als 't klaar is. Zij alleen ervoor, best, best; zulke jonge meiden hinderen je meer dan dat ze je helpen. Best, hoor, mevrouw,,ik zal d'r wel door komen. Hu, je boent je handen kapot, lekker, nou glimt de kast ook, je gezicht is vuurrood, je hemd kleeft op je lijf, zoo nat ben-je. Juist goed, 't schiet op, zoo wordt het fijn. En zij alleen voor die geweldige zaal. Bah, een kleinigheid; ze is niet jong, zijn de spieren niet als bonken hout op haar armen, stroomt er niet frisch, krachtig, bloed door haar lijf! Als je 's avonds moe bent, streng er op te letten, of de kinderen bij de schoolvoBdmg baat vinden, zou tfWevetrwel verholpen kunnen worden. Als illustratie mogen eenige uittreksels uit de rapporten van schoolartsen.,dienen. -,.. Te Brighton wórden alle kinderen, voor wie schoolvoeding werd aangevraagd, ge wogen en gemeten, en in bijzondere gevallen eenigen tijd nauwkeurig door den School arts nagegaan. Gedurende het jaar 1910 werd over 1633 kinderen rapport uitgebracht aan het Schoolvoedings-comitë, met advies hen al of niet van de voeding te doen ge nieten. De kinderen, die er voor in aan merking gebracht werden, waren zwak, teringachtig, hadden bloedarmoede of een te gering gewicht met het oog op hun lengte. Van de aanvragen werden 45 pCt. van de meisjes aanbevolen voor de schoolvoeding, welke op wetenschappelijken basis gegrond is. Kinderen met sluimerende tering ontvangen te 11 uur 's morgens op school een glas melk. De ouders moeten alle onkosten, of een gedeelte daarvan, betalen. Op geregelde tijden worden de kinderen, die van de schoolvoeding genieten, door den schoolarts onderzocht. In ee'n rapport wordt medegedeeld, dat de kinderen, die aan de schoolvoeding deel namen, bij het plaatsnemen aan tafel en toen zij de zaal verlieten, zeer rumoerig waren. Van ordelijk eten was geen sprake; de kinderen wierpen elkaar met aardappels en wat maar voor 't grijpen lag. Bij vele kinderen ontbrak de eerbied, toen zij hun dankgebed deden. Toezicht ontbrak geheel. De twee volontair-onderwijzers konden geen orde bewaren. Een ander rapport vermeldt: De-kinderen eten te gulzig, en er wordt niets van gezegd. Zij maken veel leven, en hebben geen idee van goede manieren. De tafellakens zagen er vuil uit, waren vol scheuren. Eén schoolarts deelt mede, dat het maal in een klein gebouwtje, op de speelplaats van de school, genuttigd werd. Er was n kleine tafel, met een krant als tafellaken. Slechts zes kinderen konden er aan plaats nemen. De anderen zaten zoo goed als het ging op lage bankjes, met de kom met eten op hun knietjes. Ongeveer vijftig kinderen waren aanwezig, waar slechts plaats was voor twaalf. Het voedsel (lersche stew met brood) was goed, maar de rest ellendig. In een ander rapport lezen we: 400 kin deren maken dagelijks gebruik van de school voeding. Het toezicht moest door negen personen worden uitgeoefend, doch vier van dezen hadden reeds genoeg te doen met het eten op te dragen. Discipline ontbreekt. De kinderen hollen naar hun plaatsen, kauwen het voedsel eventjes, slikken het in, en ver dwijnen onder groot misbaar. Als tegenstelling wordt gewezen op een plaats, waar slechts dertig kinderen van de schoolvoeding genieten. Het is er keurig netjes. Een jonge vrouw, treedt er krachtig op, en houdt alles goed in orde. Geen enkele aanmerking was te maken. Op een andere plaats maakte een lid van den Graafschapsraad, die veel voorde school voeding gevoelt, alles in orde en hield er toezicht op, dat het voedsel voldoend, doch niet overdadig was, en met het oog op de kinderen die het moesten gebruiken, de juiste voedingswaarde had. Ook zorgde hij voor iiiiiiHiiiiiiiMiiiiHiiiiiniiiiiiiiiiimimmiiiiiHiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiMii dan kun-je slapen. Wat zou dat nou! Als je maar werken kunt, werken, werken ... Daar had-je 't weer. Daar lag ze klaar wakker verder te droomen, net als in den nacht. Was 't niet om te huilen, daar lag ze maar niksnut op haar rug te suffen; ze werd er maar ellendig van, omdat het alles toch voorbij was. 't Moest nou uit zijn met dien onzin. Ze richtte zich met een driftigen ruk op en stak de magere beenen buiten de bedstee, 't Was flink koud voor den tijd van 't jaar, al scheen het zonnetje buiten. Ze maakte de kachel aan; met de burgerturven die ze van mevrouw had, was het dadelijk een aardig vuurtje. En dan straks de briquetten erop. Als 't water nou maar gauw koken wilde, want als je lang op je koffie moest wachten na zoo'n nacht, dan zou-je een flauwte kunnen krijgen van de narigheid. Toen Betsy haar koffie had gedronken en 'n brokje brood erbij gegeten had, veegde ze den vloer wat aan en ging toen uit om de boodschappen. En ze liep soezend de straten door, het mandje bengelend aan haar arm, voortsloffend op haar fluweelen pantoffels door het geroes van de straten, tot ze op den Dam stond voor ze 't zelf wist. Toen dook ze even op uit haar gesuf door 't felle geraas van altijd aanrollende rijtuigen en ratelende trambellen, Nou, ze was daar aardig aan het dwalen geraakt met haar dom gedroom. Maar het scheen toch of ze 't zoo wilde, want ze keerde niet terug en schoof zonder aar zelen de Raadhuisstraat in, alsof ze wel haar doel kende. Op de Heerengracht liep ze sneller, ze hield zichzelf nu niet meer voor den gek, ze wist best, waar ze heen wilde. 't Was ook geen schande. Ze was er in geen drie maanden geweest, en mevrouw was altijd vriendelijk als ze kwam. Bij het opklimmen van de stoep, schenen haar beenen verjongd, zoo vlot ging het. Mevrouw was in de eetkamer en liet haar binnenkomen. Zoo, Betsy, kom je me weer eens opzoe ken, dat is goed." Ik was toch onderweg, mevrouw, en toen most ik toch eens hooren, hoe het mevrouw en de familje ging. Alles goed, Betsy, en hoe gaat het jou?" Zoo goed als het een oud mensch gaan kan, mevrouw. De beenen zijn wat stram, de rimmetiek zit erin. Och ja, mevrouw is ook niet meer van de jongsten, mevrouw weet het wel. Oud, mevrouw, oud, och je!" En ineens, zooals dat zoo gaan kan, al wil-je niet, kwamen er tranen druppelen uit haar oude oogen over de dorre rimpelgeelheid van haar wangen. Betsy, wat is dat nou, is er wat?" vroeg mevrouw medelijdend. Toen vertelde oude Betsy van haar droom. Mevrouw had dien avond vór het insla pen een vreemde gedachte. Ze zag nog maar steeds voor zich de betraande oogen van oude Betsy, en haar droefheid om het oud zijn. Niemand ontkwam er aan, Betsy had wel gelijk. Maar als de krachten versmelten, onmerkbaar elk jaar wat, als het eens jonge durven gaat aarzelen, als de overmoed inslaapt, als onoverwinlijke starheid<le leden gaat besluipen, wat dan, wat dan! De tijd de zoo noodige afwisseling. Een vrouw, die .uitstekend' *ötfcaa*- tüft berekend bleek, hield goed oKle onder" de zestig kinderen. Hier err dadr gaan <fekinderen op kosten van het schoalvoedingseomitéhun maal in restaurants gebruiken, maar dit schijnt geen aanbeveling te veraïnèriv'Er wordt geklaagd over hun vuil, slordig uiterlijk, en over het leven, dat zij maken, daar alle toezicht ont breekt. "" ; ''?>'??? Niet te verwonderen is het, dat, aan het slot van dit rapport de opsteller, Robert L. Marant, er met ernst op wijst, dat wat de schoolvoeding betreft, in Engeland nog veel valt te verbeteren. Voor ons is uit dit rapport onder meer te leeren, dat wij, bij het uitkiezen der leerlingen, die van de schoolvoeding gebruik mogen maken, de leiding niet aan den onderwijzer, doch aan den schoolarts zullen moeten geven, en waar die er niet is, van het advies van een geneesheer partij zullen moeten trekken. Mr. M. C. NIJLAND iliiilillltlllllllillllllllllllllllllllllimimmllHHllllllliiiiiii iiinimiiiiiiii l Voor de Poort, door TOP NAEFF. Van Holkema & Warendorf, Amsterdam (1912) Voor de Poort", dat is voor de poort van het paradijs, van het aardseh paradijs der liefde, 'dat evenals het hemelsche ook een verloren of een onbetreden paradijs kan zijn. Dit arme, misdeelde kind, met haar deftigen naam, Elisabeth van Landschot, heeft nooit het ingaan ter zaligheid gekend, noch de volheid van het bezit, ook niet de ontgoocheling, den radeloozen terugval in de nuchterheid van het dagelijksch-gewone, weliswaar, die van alle euvelen dezer soort wel de ergste schijnt. Als het gevoel onhoud baar vervluchtigt en hetzelfde glorievol levensaspect zoo verbijsterend dor en vlak aandoet Maar Liesbeth is zoover niet gereisd en heeft toch de kelk van 's levens bitterheid tot den laatsten druppel gedronken. Zij was de tweede dochter uiteen Geldersen of verijselsch adellijk gezin, Hollandsche rustige, eenvoudige landadel, gelijk er in de oostelijke provinciën allicht nog veel voorkomt, menschen zonder krachtige vita liteit en zonder toekomst. In hun terugge trokken leven staan zij reeds lang bijzijden den grooten heirweg van de moderne maat schappij, welks geest en drijfveer zij niet meer vatten. Zoo verarmen zij zienderoogen en mis lukken meestentijds hun krachtloozepogingen toch nog weer met den stroom mee te komen. Als er niet toevallig een andersgeaarde per soonlijkheid onder hen opstaat, een, die grover georganiseerd, vol energie, zelfgevoel en reclamezucht, dit vegeteerend sluimerbestaan haat en met zijn practisch verstand het resteerend vermogen aanwendt voor een zelf gevonden systeem van gloeikousjes of eierenkokers, dan is het., op den duur gedaan 'IIIIIIIIHIIIIIIItlHIIMItf<imiHIH^HHtlHlltl1tflllll1Mlttmi<IIIMIIIIMIIII1ll van de jeugd keert niet terug. Berusten, dat is het, wat er te doen blijft, en anders niet. Arme, oude Betsy, ze droomde ervan, dat ze de zaal schoon mocht maken, dacht mevrouw. Ieder mensch heeft nu eenmaal zijn eigen droomen en zijn eigen illusies. En ze worden niet werkelijkheid. Er is nie mand die aan een oude droomster haar krachtige jeugd kan teruggeven. Ze leek toch nog flink, die oude Betsy, ze liep nog goed en vrij vlug, maar ze was toch te oud om te werken; sinds vier jaar rustte ze al. Thuis werkte zij nog wel, na tuurlijk, dat moest ook. Stel-je voor, dacht mevrouw ineens, stel-je voor, dat ik Betsy's droom in vervulling bracht en haar de zaal nog eens liet schoon maken. Alsof voor ons, oude menschen, poit een dwaze droom werkelijkheid kon worden! Mevrouw lachte zichzelf uit en sliep in en dacht niet meer aan oude Betsy, en dacht een week lang niet meer aan haar. Toen vond ze op een morgen de zaal rijp voor een beurt, en ze sprak met de meid af om de volgende week Dinsdag de werkvrouw te laten komen. En 's avonds dacht mevrouw aan de zaal en toen aan Betsy, en er kwam plotseling iets over haar van jongen overmoed, een vroolijke opwelling om iets buitengewoons te doen. Ze had de gedachte al eens gehad en voelde er zich vertrouwd mee. En met vertrouwden kan men grappige dingen be denken, wonderlijke plannen smeden. Waarom zou Betsy de zaal nog niet eens schoonmaken; er was niets mee gewaagd. Als 't niet ging, dan kon de werkvrouw het een anderen dag nog eens overdoen, 't Ging ook niemand als haarzelf aan, en de goede, oude Betsy zou er zoo gelukkig door zijn. Mevrouw vertelde niemand van haar plan, bang voor bezwaren. En zelf ging ze den volgenden middag naar Betsy om haar voorstel te doen. Ze sprak niet geheel de waarheid, dat was ter wille der oude vrouw. Ik kom je vragen," zei ze kalm, alsof ze iets heel gewoons vroeg, of je nog eens de zaal wilt komen schoonmaken, mijn werk vrouw is verhinderd, en de zaal moet een beurt hebben. Zou je het aandurven, Betsy?" Betsy was er dadelijk in! Of ze het aan durfde! Wie durft niet de jeugd aanvaarden, als die plotseling teruggebracht wordt! Of ze niet te moe zou worden? Wie wordt moe, als de lust tot werken nog zoo wak ker is! Oud? Was zij oud! De menschen hadden gezegd, dat ze niet meer werken kon, dat ze moest gaan rusten. Zij niet, zij niet, zij had het nooit gezegd en nooit gevoeld. Rust is geen zegen, alleen als de dood die brengt. Mevrouw moest niet boos zijn, mevrouw en de andere dames hadden het goed bedoeld. Ze had het zelf toen ook gedacht, dat ze rusten wilde. Maar 't valt niet mee; een week is 't aardig, maar na een maand knies-je je dood van verveling, en na een jaar wordt-je er ziek van. En waarom moet een mensch ophouden met werken! Als je het den eenen dag nog doen kunt, waarom dan den vol genden niet meer! Als je niet ziek bent, is er geen reden voor. Mevrouw, terwijl ze luisterde, verwonderde zich, waarom ze ooit haar plan als iets gewaagds had beschouwd. Betsy had wel gelijk. met de ouderwetsche beschaving van hun ingetogen leven eji gaan ze reddeloos onder. De ouderen sterven, gebroken en gelaten, de jongeren rtjokken in ondergeschikte baantjes of eten het genadebrood van familie. En het landgoed is verkocht en verdeeld voor fabrieken of een park met villa'tjes in revolutiebóuw". De familie uit dit boek ziet men het niet anders vergaan. De oudste zoon is naar Californië getrokken om te boeren, de jongste volgt hem later, na eenige vergeefsche en kostbare pogingen in het eigen land tot een positie te komen. De oudste dochter trouwde, te jong, met een adellijken huzarenofficier, die ook al gedeeltelijk op schoonvaders zak leeft. Het huwelijk is niet gelukkig en gaat uiteen in den loop van het verhaal, niet zonder pijnlijke schokken. De jongste dochter eindelijk, de diepste eu gevoeligste natuur van hen allen, verteert vruchtloos haar meisjesleven in een al heviger vlammende liefde tot een zeer naar zijn zin ge trouwden man, die haar niet aanziet... zelfs als zijn vrouw gestorven is. Het is eigenlijk het wreed verhaal van dezen harts tocht, die de kern vtn het boek uitmaakt. Het meisje leert den nog jongen man kennen op het familiegoed, als hij, met zijn kinderen, er geïntroduceerd wordt door haar zwager en zuster, wier buurman hij is. Later past zij die zusterskinderen in de stad op, bij afwezigheid der ouders en leeft reeds enkel op het zien en de schaarsche ontmoetingen met den buurman, wiens zwakke vrouw nog altijd niet thuis is. Wat zij dan begeert, be kent zij zichzelve nog nauwlijks en komt eerst tot besef, als zij ook de jonge vrouw leert kennen, en de pijn van dezer zinnelijke bekoring en des mans verliefdheid haar de eigen waarheid in de ziel branden. Maar haar neiging is sterker dan alle overwegingen der conventie en alleen de meisjestrots lijdt onder de listen en leugens en vernede ringen der begeerende vrouw. Want vernederd wordt zij door de andere, de wettige echtge noot, die zich zeker gevoelt en het blijkbaar graag dienende meisje uitbuit. Zij is een heel curieus figuurtje deze vrouw, sterk door haar lichamelijke zwakheid en kinderlijke hulpe loosheid, die op het ridderlijke in den echtge noot een onophoudelijk beroep doet, maar intusschen ook de zinlijkheid des mans prikkelt. Om als derde" een deemoedig dienend leven te mogen leiden in zijn nabijheid, verdraagt de anders zoo hautaine freule van Landschot op den duur zoowat alles, ver nederingen van dienstboden, praatjes van kennissen, en de niet aflatende eischen en speldeprikken van het mooie, egoïste schep seltje, dat zijn vrouw is. Later, in het kraambed, komt het vrouwtje te sterven en is Liesbeth opnieuw maanden lang in zijn huis, om voor hem en de kin deren te zorgen, in een onbezweken toe wijding van schier dag en nacht het arme, kleine wurm op te passea, wiens kwijnend bestaantje de moeder het leven kostte. En dan eerst, heel laat, begint de man iets te begrijpen van hetgeen er omgaat in dit slanke, teerblonde meisje, er uitziend als een onaantastbaar heiligje, dat zoolang naast hem leefde. Men kan zeggen, dat deze man niet helderziende was, maar niet dat dit on natuurlijk zou zijn. Hij lijkt ten slotte een gemakkelijk levend, beminlijk oppervlakkig, Mevrouw zal 't zien," zei het oudje, schoon zal de zaal worden als in den ouden tijd ; tegenwoordig kunnen ze het niet meer, de werkvrouwen; ze houden niet meer van 't werk, ze verlangen maar naar de centen en 't eten, de rechte lust ontbreekt." En als de oude tijd zoo spreekt, lijkt het, of het alles waar is, want de nieuwe tijd lijkt glansloos en besmet in 't felle licht van het verleden. Betsy en mevrouw geloofden het beiden, en er was een verteedering in haar om wat niet meer was. Tot Dinsdag dan, Betsy!" Mevrouw stond op. Tot Dinsdag, mevrouw." Ze liet mevrouw uit zooals in vroegere dagen ; zelfbewust en waardig stond de oude vrouw op den drempel van haar kamertje, trotsch als in den ouden tijd, toen zij het werk van haar forsche handen gegeven had als een gunst. En de Dinsdag kwam, een zonnige Novemberdag. Betsy stond vroeg op; ze had niet al te veel geslapen dien nacht, ze was wat on rustig geweest. Een mensch kon toch zoo raar wezen. Toen mevrouw het gezegd had, had ze een jonge, vernieuwde kracht door haar lijf voelen tintelen. Maar als je alleen bent, heel alleen met je oude lijf en je moede gedachten, en als je dan naar je knokige handen ziet, en de rheumatiek-scheuten je beenen doorflitsen, dan lijkt het soms, of je den berg niet op zult kunnen, dan is het, of je maar stil moet blijven zitten in je warme kamertje met je breikous en je kommetje koffie. Raar, raar kan een mensch zijn. Ze was een paar maal wakker geschrikt, midden in den nacht, met een benauwende drukking op haar borst, alsof de wereld erop lag. En ze droomde, toen ze even weer insliep, dat de burgemeester van Amsterdam haar kwam vragen al de straten van de stad schoon te maken. Onzin, onzin, hoe kon een mensch zoo dwaas droomen! Maar ze kon toch den slaap niet meer pakken daarna; een beetje onrustig bleef ze wakker liggen, wat bang in de donkerte, die te langzaam week. En nu was de Dinsdag gekomen. Om acht uur ging ze op weg. En onder 't loopen dacht ze aan de vele malen, dat ze zoo gegaan was naar de Heerengracht. Eerst was ze tien jaar werkster geweest bij de ouwe mevrouw, en later bij de dochter, die toen in 't huis kwam wonen na mevrouw's dood. Twintig volle jaren had ze ook voor de dochter gewerkt. Ze had graag gewerkt, en 't moest ook. Twee jonge kinderen had haar dooie man haar nagelaten. Nu waren de kinderen groot en getrouwd, ze was al opoe. Maar ze waren naar buiten getrouwd, ze zag ze zelden. Graag had ze gewerkt. Vlug en eerlijk en zindelijk was ze; daarom hadden de mevrouws om haar gevochten ! Ze was er, 't ring nog gauw, als je zoo liep te soezen langs den weg. Beneden in de keuken deed ze haar goed af. De jonge meiden waren wel vriendelijk, ze gaven haar alles, wat ze noodig had, stofdoeken, wrijfdoeken, was, stoffers, blik, trap en alles wat ze nog meer wilde. tamelijk egoïst mensch, van wien haar dweeperi'de verbeelding een hetcFheëff gemaakt. Maar nu hij eenmaal -begrijpt, gevoelt hij wel de gansene zwaarte van meelij om het ongeluk, dat niet te yerhelpen is. Wie weet: misschien zou hij haar toch getrouwd hebben, uit zuiver mededoogen, als hij vrij ware gétfeest. Maar zijn hart en hand" waren al weer vergeven en er rest hem niets dan haar dit te zeggen, als een toevertrouwd geheim. En haar rest niets dan heengaan. Heengaan, na zooveel love's labours lost. Een leven van jaren, op n doel ge spitst, met n zoet en sterk verlangen vervuld, dat nu vruchteloos bleek en zinloos van den beginne. Bij haar ouders terug, werd zij toen ziek en is na die zware en langdurige ongesteldheid wat vreemd gebleven , een zonderlinge, wel haast in het ouder worden, als de_ freule", een karakteristieke, bijbehoorende -figuur in het dorp en de streek, tot aan haar dood toe. De dood, die, eindelijk, in den schoot van zijn onbewustheid opneemt al wat hier in hét leven mislukte en zijn bestemming niet vond. '.'.",.". .".-. Dit is het pijnlijke verhaal, het echte conte cruel. Het is een goed" verhaal, het schrijnt en benauwt ons onder den indruk van hooploosheid uit dit saamgedachte eri saamgevatte menschbestaan. En zoo willen wij het immers? Dat wij ons geslagen en ellendig voelen onder de benauwing van een adem loos toegesnoerd leven ? Ons medelijden met een ander,vreetnd bestaan gaat hier te gast.Het is een droevig geval en er kan geen twi|fel bestaan aan zijn echtheid en waarheid. Taaischoon, in woord of zin, moge men bij deze schrijfster maar schaars vinden, haar flgurenbeelding moge dan .niet zeer treffend of persoonlijk zijn, dat het Liesbeth-verhaal waarachtig gevoeld en doorleden is, zal niemand, dunkt mij, met normale ontvanke lijkheid voor deze dingen, willen ontkennen. Realisme, werkelijkheidsschrijving, is hier, niet schitterend of verdiept, maar precies raak, van een haast onpersoonlijke echtheid," alsof het leven zich zonder tusschenkomst, aan ons zelf openbaarde. Meer heeft de schrijfster gewis bedoeld noch gewenscht. Het is de hoogste lof in deze sfeer, dat de auteur achter het werk verdwijnt en wij enkel gevoelen met de personen, alsof zij naast ons leefden. Maar in de gewone werkelijkheid zou ons het juiste inzicht in de opvolging en het nauwkeurig navoelen van zooveel wreede smart allicht niet.;. te beurt gevallen zijn. En zoo schijnen wij, die in dezen tijd leven, dit dan toch te willen, dit en zulke tragische gevallen, die in hun alleenigheid het gansche leven schijnen te versomberen. Eiken tijd kent men aan de eindstrekking van zijn litteraire of dramatische productie. De Grieken gaven als conclusie van het leven den willekeur en naijver der goden en de onzeker heid van het bestaan. De middeleeuwen ge waagden van 's levens ijdelheid en de troost van het hiernamaals. Maar in het realisme, sedert de renaissance, leefden de menschen en dingen dezer aarde meer voor zichzelf. Er was minder behoefte aan. een conclusie en het enkele feit des levens scheen doel genoeg. Maar zonder "de zedelijkheid ging het toch niet en zoo in de kunst het, leven zichzelf IIIIIIIIIIIIHIIIIIIMIIIIIItlllIHUIIIIIIllllinillllllllllllflIIIIII'IHIinillllllllll Toen ze het alles met Lena, het tweede meisje, naar boven sjouwde, stond mevrouw in de gang. Die lachte, Den weg ken je nog, Betsy." Of ze den weg nog kende! In 't pikkeduister zou ze de zaal weten te vinden. Mevrouw deed zelf de deur voor haar open, en Betsy ging den drempel over en keek rond. God nog toe, wat 'n dine; toch, die zaal. Die was wel nooit klein geweest, maar zoo groot... Nee, ze was 't zeker vergeten. En naast de engheid van haar eigen kamertje, waar ze vier jaren lang geleerd had haar bewegingen in te toornen, leek de zaal enorm, een wijde vlakte. Zoo groot als de Dam," dacht Betsy. Ze hoorde niet meer, wat mevrouw zei, ze knikte maar. Toen werd de deur achter haar dicht getrokken, en Betsy stond alleen. Ze stond er, de handen in de zij, het hoofd iets gebogen, terwijl haar ronde oogjes felle blikken uitschoten naar al de dingen in de zaal. Ze mompelde onverstaanbare klanken voor zich heen, en bleef er maar stil staan, soezend en beteuterd Tot ze in eens bedacht, dat ze stond voor haar werk, haar reuzenwerk, dat om de kracht en vlugheid van haar handen riep. Ze zou wel.... Ze bond een doek om haar hoofd, greep een stoelenmat beet. Eerst de stoelen maar uitkloppen voor 't open raam. 't Was fijn weer buiten, 't zonnetje scheen naar binnen. Met dankbare oogen keek ze de blauwe lucht in. Buiten sloeg het negen uur. Lieve hemeltje, al negen, en zij was maar aan het teuten. Toen begon ze. Twaalf stoelen.... Misschien ;had ze vroe ger niet zoo nauwkeurig gewerkt, niet elk pluisje eraf geveegd, niet zoo zorgvuldig de stofjes geborsteld uit de plooien. Twaalf stoelen en twee zulke groote erbij. Ze boog zich in aandacht neer over eiken stoel, zocht angstvallig met haar verdofte oogen de vlekjes op de mahoniehouten leuningen. Zij werkte, ingespannen, zooals ze altijd gewerkt had, met haar gedachten alleen voor het werk. Zij hield de lippen vast op elkaar geklemd de plooien zonken diep terug in de holte van haar tandeloozen mond; haar magere armen, die tanig en bruin uit de half-opge stroopte mouwen staken, roerden zich met langzame, moeilijke bewegingen. Zoodra een stoel klaar was, sleepte ze dien de gang in. Ze werkte, dacht aan geen tijd. Ze hoorde niets om zich heen. Om elf uur bracht Lena haar koffie. Dat smaakte wel; zij merkte, dat ze moe was na twee uur werken. Maar ze rustte niet lang, dronk staande, met langzame teugen, haar koffie. Toen begon ze weer opnieuw met de stoelen, waarvan er zes klaar stonden buiten de kamer. Ze kreeg er nog drie andere bij klaar, vór ze geroepen werd voor het koffiemaal. Ze sprak niet veel, terwijl ze at; ze knikte maar zwijgend op de vragen, vroeg zelf niets. Om n uur wilde ze dadelijk weer be ginnen, en toen ze bij het langsgaan in de gang de stoelen zag staan, dacht ze, ik heb

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl