Historisch Archief 1877-1940
VOOR NEDERLAND
llf FebrTW'?Na
VicTor Hugo niet kwalijk te nemen, dat
hij Napoleon een God noemt. Want dit
is slechts de uiting van den geest, die
den Franschen Keizer ziet met het
dichterlijk oog van den kunstenaar. Wij,
nuchtere menseden, weten echter wel
dat Bonaparte vele menschelijke fouten
en onaangename karaktereigenschappen
had, maar dat des ondanks zijn naam
lle eeuwen heen zal
blijven*weerals die van den wereldhervormer,
de bekwaamheden van een groot
veldheer verbond de bekwaamheden van
een geniaal staatsman.
Rotterdam. ANNIE P.
Over Schoolvoeding in Engeland
De Board of Educatipn" te Londen had
de plaatselijke Commissies van toezicht op
het Lager Onderwijs verzocht hem, over
het boekjaar 31 Maart 1909?31 Maart
1910, er over in te lichten, of, en zoo ja,
op welke wijze, zij gebruik gemaakt hadden
van de bevoegdheden, haar door de
Education (Provision of Meals) Act van 1906
toegestaan.
Aanzet belangrijke verslag, door den
Board!'of Education daarop over de werking
van die Wet aan het Parlement over dat
jaar uitgebracht (een later verslag is nog
niet verschenen), ontleenen wij het volgende :
Van de 327 Commissies hadden 128
Schoolvoedings-comités opgericht, van welke 107
voortdurend, 21 tijdelijk werkten. 199 Com
missies hadden van de bevoegdheden, welke
de Wet haar gaf, geen gebruik gemaakt, f,
omdat er geen behoefte was aan
schoolvoeding, of omdat er van particuliere zijde
voldoende voor werd gezorgd.
In Londen werden 733,549 maaltijden ver
strekt, in het overige Engeland 8,766,635,
wat, in vergelijking met het vorig jaar, een
groote vermeerdering voor Londen, doch
een vermindering voor het overige Engeland
geeft.
De schatkist droeg 134,105 tegen 72,333
in 1908/1909 bij, waarvan aan salaris 8,733
tegen 4,809 . uitgegeven werd; aan vrij
willige bijdragen werd 9,81 3 tegen 17,831
ontvangen, en door de ouders 906 tegen
935 bijgedragen.
Gewoonlijk wordt van Va tot 3 sh. per
maaltijd en per kind van de ouders als
bijdrage in de schoolvoeding gevraagd.
Gemiddeld ontving elk kind 1909/1910 64
maaltijden.
Behalve in Londen, waarvan geen opgaaf
werd verstrekt, ontvingen in de volgende
plaatsen het grootst aantal kinderen
schoolveeding1 Birmingham (9678), Manchester
(7421 )»;? New-Castle on Tyne (6888), Leeds
(6867) Sheffield (5331) Bristol (5240) en
Bradford (4406).
In het rapport ? wordt er met eenige be
zorgdheid op gewezen, dat de Schoolvoeding,
die moet zijn een complement van het werk
der Schoolartsen, soms beschouwd wordt als
gewone liefdadigheid, en daardoor haar op
voedende .waarde te loor gaat. Door goed
toe te zien op de inrichting der lokalen,
waar de schoolvoeding verstrekt wordt, op
de keuze der voedingsmiddelen, en door
iiiiiiHiliiiiliiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiHiiiiiiiimiiHiiiit
FEUILLETON
EEN NEDERLAAG
DOOR
DOROTHEE A. VAN WALREE
Daar had ze het alweer gedroomd! Ze
ging rechtop zitten in de bedstee en wreef
zich de oogen uit om dan rond te zien
door de schemerdonkerte van haar kamertje.
Toen zuchtte ze diep, liet moe haar hoofd
weer op het kussen zakken, 't Was nou
eenmaal zoo, droomen waren bedrog, en de
werkelijkheid was niet om te lachen. En ze
"zuchte weer, maar 't was niet om de naakte
somberheid van haar armoedskamertje en
de kou van den donkeren najaarsdag, ze
zuchtte om de stramheid van haar oude
leden, om de machteloosheid van haar afge
werkt lichaam. God nog toe, de kracht was
er uit, d'er spieren waren slap, de gewrichten
niet gesmeerd; de machine werkte nog wel,
maar te loom en te langzaam.
Het kon haar ook niet schelen, ieder z'n
tijd. Zij zou de laatste zijn om te morren
over wat onveranderlijk is. Je kon toch niet
altijd jong blijven, zij net zoo min als een
ander. Ze wilde niet ontevreden zijn, ze had
het best: haar kamertje was niet vochtig,
ze had eiken dag te eten, en als de huis
baas kwam, lag de huur klaar op tafel,
zonder mankeeren. Daar had mevrouw voor
gezorgd, gebrek behoefde ze niet te lijden
op haar ouwen dag. 't Was een bestmensch,
mevrouw, net als de ouwe mevrouw zaliger.
En zij kon toch ook al aan ouwe Betsy
haar jonkheid niet teruggeven. Mevrouw zelf
werd ook al knapjes grijs, die was den tijd
van haar jeugd ook zeker al aan 't vergeten.
leder z'n tijd, mevrouw, net zoo goed als
zijzelf, 't Was ook niks, als ze maar niet
zoo beroerd kon droomen. Dan was 't toch
net, als je wakker werd, of al 't vroegere
er weer was. Jongens, wat had ze geboend
vannacht. De zaal moet een beurt hebben,"
had mevrouw haar gezegd in den droom.
Jawel, mevrouw, best, hoor, laat het maar
aan mij over, dat zal wel in orde komen.
Wat had ze gewerkt, haar armen waren er
moe van geworden, twaalf stoelen, de tafel,
de kasten en wat er meer was, en je
rug voelt het ook, als je 't kleed van de
zaal uit te borstelen hebt, en die
reuzenspiegel is ook geen kleinigheid; die is wel
de grootste van heel Amsterdam. De zaal
schoonmaken is geen grapje, nee, hoor!
lieve help! Van half negen tot half zeven
heb-je er volop werk mee, maar 't is niks,
't is juist lekker. Zij alleen voor dat alles;
en 't zal blinken, dat verzeker ik je, je
krijgt een ronden gulden voor elk stofje,
dat je nog vindt, als 't klaar is. Zij alleen
ervoor, best, best; zulke jonge meiden
hinderen je meer dan dat ze je helpen.
Best, hoor, mevrouw,,ik zal d'r wel door
komen. Hu, je boent je handen kapot,
lekker, nou glimt de kast ook, je gezicht is
vuurrood, je hemd kleeft op je lijf, zoo nat
ben-je. Juist goed, 't schiet op, zoo wordt
het fijn. En zij alleen voor die geweldige
zaal. Bah, een kleinigheid; ze is niet jong,
zijn de spieren niet als bonken hout op haar
armen, stroomt er niet frisch, krachtig, bloed
door haar lijf! Als je 's avonds moe bent,
streng er op te letten, of de kinderen bij de
schoolvoBdmg baat vinden, zou tfWevetrwel
verholpen kunnen worden.
Als illustratie mogen eenige uittreksels uit
de rapporten van schoolartsen.,dienen. -,..
Te Brighton wórden alle kinderen, voor
wie schoolvoeding werd aangevraagd, ge
wogen en gemeten, en in bijzondere gevallen
eenigen tijd nauwkeurig door den School
arts nagegaan. Gedurende het jaar 1910
werd over 1633 kinderen rapport uitgebracht
aan het Schoolvoedings-comitë, met advies
hen al of niet van de voeding te doen ge
nieten. De kinderen, die er voor in aan
merking gebracht werden, waren zwak,
teringachtig, hadden bloedarmoede of een te gering
gewicht met het oog op hun lengte. Van
de aanvragen werden 45 pCt. van de meisjes
aanbevolen voor de schoolvoeding, welke
op wetenschappelijken basis gegrond is.
Kinderen met sluimerende tering ontvangen
te 11 uur 's morgens op school een glas
melk. De ouders moeten alle onkosten, of een
gedeelte daarvan, betalen. Op geregelde
tijden worden de kinderen, die van de
schoolvoeding genieten, door den schoolarts
onderzocht.
In ee'n rapport wordt medegedeeld, dat
de kinderen, die aan de schoolvoeding deel
namen, bij het plaatsnemen aan tafel en
toen zij de zaal verlieten, zeer rumoerig
waren. Van ordelijk eten was geen sprake;
de kinderen wierpen elkaar met aardappels
en wat maar voor 't grijpen lag. Bij vele
kinderen ontbrak de eerbied, toen zij hun
dankgebed deden. Toezicht ontbrak geheel.
De twee volontair-onderwijzers konden geen
orde bewaren.
Een ander rapport vermeldt: De-kinderen
eten te gulzig, en er wordt niets van gezegd.
Zij maken veel leven, en hebben geen idee
van goede manieren. De tafellakens zagen
er vuil uit, waren vol scheuren.
Eén schoolarts deelt mede, dat het maal
in een klein gebouwtje, op de speelplaats
van de school, genuttigd werd. Er was n
kleine tafel, met een krant als tafellaken.
Slechts zes kinderen konden er aan plaats
nemen. De anderen zaten zoo goed als het
ging op lage bankjes, met de kom met eten
op hun knietjes. Ongeveer vijftig kinderen
waren aanwezig, waar slechts plaats was
voor twaalf. Het voedsel (lersche stew met
brood) was goed, maar de rest ellendig.
In een ander rapport lezen we: 400 kin
deren maken dagelijks gebruik van de school
voeding. Het toezicht moest door negen
personen worden uitgeoefend, doch vier van
dezen hadden reeds genoeg te doen met het
eten op te dragen. Discipline ontbreekt. De
kinderen hollen naar hun plaatsen, kauwen
het voedsel eventjes, slikken het in, en ver
dwijnen onder groot misbaar.
Als tegenstelling wordt gewezen op een
plaats, waar slechts dertig kinderen van de
schoolvoeding genieten. Het is er keurig
netjes. Een jonge vrouw, treedt er krachtig
op, en houdt alles goed in orde. Geen enkele
aanmerking was te maken.
Op een andere plaats maakte een lid van
den Graafschapsraad, die veel voorde school
voeding gevoelt, alles in orde en hield er
toezicht op, dat het voedsel voldoend, doch
niet overdadig was, en met het oog op de
kinderen die het moesten gebruiken, de juiste
voedingswaarde had. Ook zorgde hij voor
iiiiiiHiiiiiiiMiiiiHiiiiiniiiiiiiiiiimimmiiiiiHiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiMii
dan kun-je slapen. Wat zou dat nou! Als je
maar werken kunt, werken, werken ...
Daar had-je 't weer. Daar lag ze klaar
wakker verder te droomen, net als in den
nacht. Was 't niet om te huilen, daar lag ze
maar niksnut op haar rug te suffen; ze werd
er maar ellendig van, omdat het alles toch
voorbij was. 't Moest nou uit zijn met dien
onzin. Ze richtte zich met een driftigen ruk
op en stak de magere beenen buiten de
bedstee, 't Was flink koud voor den tijd van
't jaar, al scheen het zonnetje buiten. Ze
maakte de kachel aan; met de burgerturven
die ze van mevrouw had, was het dadelijk
een aardig vuurtje. En dan straks de briquetten
erop. Als 't water nou maar gauw koken
wilde, want als je lang op je koffie moest
wachten na zoo'n nacht, dan zou-je een
flauwte kunnen krijgen van de narigheid.
Toen Betsy haar koffie had gedronken en 'n
brokje brood erbij gegeten had, veegde ze
den vloer wat aan en ging toen uit om de
boodschappen.
En ze liep soezend de straten door, het
mandje bengelend aan haar arm, voortsloffend
op haar fluweelen pantoffels door het
geroes van de straten, tot ze op den Dam
stond voor ze 't zelf wist. Toen dook ze
even op uit haar gesuf door 't felle geraas
van altijd aanrollende rijtuigen en ratelende
trambellen,
Nou, ze was daar aardig aan het dwalen
geraakt met haar dom gedroom. Maar het
scheen toch of ze 't zoo wilde, want ze
keerde niet terug en schoof zonder aar
zelen de Raadhuisstraat in, alsof ze wel
haar doel kende. Op de Heerengracht liep
ze sneller, ze hield zichzelf nu niet meer
voor den gek, ze wist best, waar ze heen
wilde.
't Was ook geen schande. Ze was er in
geen drie maanden geweest, en mevrouw
was altijd vriendelijk als ze kwam.
Bij het opklimmen van de stoep, schenen
haar beenen verjongd, zoo vlot ging het.
Mevrouw was in de eetkamer en liet haar
binnenkomen.
Zoo, Betsy, kom je me weer eens opzoe
ken, dat is goed."
Ik was toch onderweg, mevrouw, en toen
most ik toch eens hooren, hoe het mevrouw
en de familje ging.
Alles goed, Betsy, en hoe gaat het jou?"
Zoo goed als het een oud mensch gaan
kan, mevrouw. De beenen zijn wat stram,
de rimmetiek zit erin. Och ja, mevrouw is
ook niet meer van de jongsten, mevrouw
weet het wel. Oud, mevrouw, oud, och je!"
En ineens, zooals dat zoo gaan kan, al
wil-je niet, kwamen er tranen druppelen uit
haar oude oogen over de dorre
rimpelgeelheid van haar wangen.
Betsy, wat is dat nou, is er wat?" vroeg
mevrouw medelijdend.
Toen vertelde oude Betsy van haar droom.
Mevrouw had dien avond vór het insla
pen een vreemde gedachte. Ze zag nog maar
steeds voor zich de betraande oogen van
oude Betsy, en haar droefheid om het oud
zijn. Niemand ontkwam er aan, Betsy had
wel gelijk. Maar als de krachten versmelten,
onmerkbaar elk jaar wat, als het eens jonge
durven gaat aarzelen, als de overmoed
inslaapt, als onoverwinlijke starheid<le leden
gaat besluipen, wat dan, wat dan! De tijd
de zoo noodige afwisseling. Een vrouw, die
.uitstekend' *ötfcaa*- tüft berekend bleek,
hield goed oKle onder" de zestig kinderen.
Hier err dadr gaan <fekinderen op kosten
van het schoalvoedingseomitéhun maal in
restaurants gebruiken, maar dit schijnt geen
aanbeveling te veraïnèriv'Er wordt geklaagd
over hun vuil, slordig uiterlijk, en over het
leven, dat zij maken, daar alle toezicht ont
breekt. "" ; ''?>'???
Niet te verwonderen is het, dat, aan het
slot van dit rapport de opsteller, Robert L.
Marant, er met ernst op wijst, dat wat de
schoolvoeding betreft, in Engeland nog veel
valt te verbeteren.
Voor ons is uit dit rapport onder meer te
leeren, dat wij, bij het uitkiezen der leerlingen,
die van de schoolvoeding gebruik mogen
maken, de leiding niet aan den onderwijzer,
doch aan den schoolarts zullen moeten geven,
en waar die er niet is, van het advies van
een geneesheer partij zullen moeten trekken.
Mr. M. C. NIJLAND
iliiilillltlllllllillllllllllllllllllllllimimmllHHllllllliiiiiii iiinimiiiiiiii
l
Voor de Poort, door TOP NAEFF. Van
Holkema & Warendorf, Amsterdam (1912)
Voor de Poort", dat is voor de poort
van het paradijs, van het aardseh paradijs
der liefde, 'dat evenals het hemelsche ook
een verloren of een onbetreden paradijs kan
zijn. Dit arme, misdeelde kind, met haar
deftigen naam, Elisabeth van Landschot,
heeft nooit het ingaan ter zaligheid gekend,
noch de volheid van het bezit, ook niet de
ontgoocheling, den radeloozen terugval in de
nuchterheid van het dagelijksch-gewone,
weliswaar, die van alle euvelen dezer soort
wel de ergste schijnt. Als het gevoel onhoud
baar vervluchtigt en hetzelfde glorievol
levensaspect zoo verbijsterend dor en vlak
aandoet
Maar Liesbeth is zoover niet gereisd en
heeft toch de kelk van 's levens bitterheid
tot den laatsten druppel gedronken.
Zij was de tweede dochter uiteen Geldersen
of verijselsch adellijk gezin, Hollandsche
rustige, eenvoudige landadel, gelijk er in
de oostelijke provinciën allicht nog veel
voorkomt, menschen zonder krachtige vita
liteit en zonder toekomst. In hun terugge
trokken leven staan zij reeds lang bijzijden
den grooten heirweg van de moderne maat
schappij, welks geest en drijfveer zij niet
meer vatten.
Zoo verarmen zij zienderoogen en mis
lukken meestentijds hun krachtloozepogingen
toch nog weer met den stroom mee te komen.
Als er niet toevallig een andersgeaarde per
soonlijkheid onder hen opstaat, een, die
grover georganiseerd, vol energie, zelfgevoel
en reclamezucht, dit vegeteerend
sluimerbestaan haat en met zijn practisch verstand
het resteerend vermogen aanwendt voor een
zelf gevonden systeem van gloeikousjes of
eierenkokers, dan is het., op den duur gedaan
'IIIIIIIIHIIIIIIItlHIIMItf<imiHIH^HHtlHlltl1tflllll1Mlttmi<IIIMIIIIMIIII1ll
van de jeugd keert niet terug. Berusten, dat
is het, wat er te doen blijft, en anders niet.
Arme, oude Betsy, ze droomde ervan, dat
ze de zaal schoon mocht maken, dacht
mevrouw. Ieder mensch heeft nu eenmaal
zijn eigen droomen en zijn eigen illusies.
En ze worden niet werkelijkheid. Er is nie
mand die aan een oude droomster haar
krachtige jeugd kan teruggeven.
Ze leek toch nog flink, die oude Betsy,
ze liep nog goed en vrij vlug, maar ze was
toch te oud om te werken; sinds vier jaar
rustte ze al. Thuis werkte zij nog wel, na
tuurlijk, dat moest ook.
Stel-je voor, dacht mevrouw ineens, stel-je
voor, dat ik Betsy's droom in vervulling
bracht en haar de zaal nog eens liet schoon
maken. Alsof voor ons, oude menschen, poit
een dwaze droom werkelijkheid kon worden!
Mevrouw lachte zichzelf uit en sliep in
en dacht niet meer aan oude Betsy, en dacht
een week lang niet meer aan haar.
Toen vond ze op een morgen de zaal rijp
voor een beurt, en ze sprak met de meid
af om de volgende week Dinsdag de
werkvrouw te laten komen.
En 's avonds dacht mevrouw aan de zaal
en toen aan Betsy, en er kwam plotseling
iets over haar van jongen overmoed, een
vroolijke opwelling om iets buitengewoons
te doen. Ze had de gedachte al eens gehad
en voelde er zich vertrouwd mee. En met
vertrouwden kan men grappige dingen be
denken, wonderlijke plannen smeden.
Waarom zou Betsy de zaal nog niet eens
schoonmaken; er was niets mee gewaagd.
Als 't niet ging, dan kon de werkvrouw het
een anderen dag nog eens overdoen, 't Ging
ook niemand als haarzelf aan, en de goede,
oude Betsy zou er zoo gelukkig door zijn.
Mevrouw vertelde niemand van haar plan,
bang voor bezwaren.
En zelf ging ze den volgenden middag
naar Betsy om haar voorstel te doen. Ze
sprak niet geheel de waarheid, dat was ter
wille der oude vrouw.
Ik kom je vragen," zei ze kalm, alsof ze
iets heel gewoons vroeg, of je nog eens
de zaal wilt komen schoonmaken, mijn werk
vrouw is verhinderd, en de zaal moet een
beurt hebben. Zou je het aandurven, Betsy?"
Betsy was er dadelijk in! Of ze het aan
durfde! Wie durft niet de jeugd aanvaarden,
als die plotseling teruggebracht wordt!
Of ze niet te moe zou worden? Wie wordt
moe, als de lust tot werken nog zoo wak
ker is!
Oud? Was zij oud! De menschen hadden
gezegd, dat ze niet meer werken kon, dat
ze moest gaan rusten. Zij niet, zij niet, zij
had het nooit gezegd en nooit gevoeld. Rust
is geen zegen, alleen als de dood die brengt.
Mevrouw moest niet boos zijn, mevrouw en
de andere dames hadden het goed bedoeld.
Ze had het zelf toen ook gedacht, dat ze rusten
wilde. Maar 't valt niet mee; een week is
't aardig, maar na een maand knies-je je
dood van verveling, en na een jaar wordt-je
er ziek van. En waarom moet een mensch
ophouden met werken! Als je het den eenen
dag nog doen kunt, waarom dan den vol
genden niet meer! Als je niet ziek bent, is
er geen reden voor.
Mevrouw, terwijl ze luisterde, verwonderde
zich, waarom ze ooit haar plan als iets
gewaagds had beschouwd. Betsy had wel gelijk.
met de ouderwetsche beschaving van hun
ingetogen leven eji gaan ze reddeloos onder.
De ouderen sterven, gebroken en gelaten, de
jongeren rtjokken in ondergeschikte baantjes
of eten het genadebrood van familie. En het
landgoed is verkocht en verdeeld voor
fabrieken of een park met villa'tjes in
revolutiebóuw".
De familie uit dit boek ziet men het niet
anders vergaan. De oudste zoon is naar
Californië getrokken om te boeren, de jongste
volgt hem later, na eenige vergeefsche en
kostbare pogingen in het eigen land tot een
positie te komen. De oudste dochter trouwde,
te jong, met een adellijken huzarenofficier,
die ook al gedeeltelijk op schoonvaders zak
leeft. Het huwelijk is niet gelukkig en gaat
uiteen in den loop van het verhaal, niet
zonder pijnlijke schokken. De jongste dochter
eindelijk, de diepste eu gevoeligste natuur
van hen allen, verteert vruchtloos haar
meisjesleven in een al heviger vlammende
liefde tot een zeer naar zijn zin ge
trouwden man, die haar niet aanziet...
zelfs als zijn vrouw gestorven is. Het is
eigenlijk het wreed verhaal van dezen harts
tocht, die de kern vtn het boek uitmaakt.
Het meisje leert den nog jongen man kennen
op het familiegoed, als hij, met zijn kinderen,
er geïntroduceerd wordt door haar zwager
en zuster, wier buurman hij is. Later past
zij die zusterskinderen in de stad op, bij
afwezigheid der ouders en leeft reeds enkel
op het zien en de schaarsche ontmoetingen
met den buurman, wiens zwakke vrouw nog
altijd niet thuis is. Wat zij dan begeert, be
kent zij zichzelve nog nauwlijks en komt
eerst tot besef, als zij ook de jonge vrouw
leert kennen, en de pijn van dezer zinnelijke
bekoring en des mans verliefdheid haar de
eigen waarheid in de ziel branden. Maar
haar neiging is sterker dan alle overwegingen
der conventie en alleen de meisjestrots
lijdt onder de listen en leugens en vernede
ringen der begeerende vrouw. Want vernederd
wordt zij door de andere, de wettige echtge
noot, die zich zeker gevoelt en het blijkbaar
graag dienende meisje uitbuit. Zij is een heel
curieus figuurtje deze vrouw, sterk door haar
lichamelijke zwakheid en kinderlijke hulpe
loosheid, die op het ridderlijke in den echtge
noot een onophoudelijk beroep doet, maar
intusschen ook de zinlijkheid des mans prikkelt.
Om als derde" een deemoedig dienend
leven te mogen leiden in zijn nabijheid,
verdraagt de anders zoo hautaine freule van
Landschot op den duur zoowat alles, ver
nederingen van dienstboden, praatjes van
kennissen, en de niet aflatende eischen en
speldeprikken van het mooie, egoïste schep
seltje, dat zijn vrouw is.
Later, in het kraambed, komt het vrouwtje
te sterven en is Liesbeth opnieuw maanden
lang in zijn huis, om voor hem en de kin
deren te zorgen, in een onbezweken toe
wijding van schier dag en nacht het arme,
kleine wurm op te passea, wiens kwijnend
bestaantje de moeder het leven kostte.
En dan eerst, heel laat, begint de man
iets te begrijpen van hetgeen er omgaat in
dit slanke, teerblonde meisje, er uitziend als
een onaantastbaar heiligje, dat zoolang naast
hem leefde. Men kan zeggen, dat deze man
niet helderziende was, maar niet dat dit on
natuurlijk zou zijn. Hij lijkt ten slotte een
gemakkelijk levend, beminlijk oppervlakkig,
Mevrouw zal 't zien," zei het oudje, schoon
zal de zaal worden als in den ouden tijd ;
tegenwoordig kunnen ze het niet meer, de
werkvrouwen; ze houden niet meer van 't
werk, ze verlangen maar naar de centen en
't eten, de rechte lust ontbreekt."
En als de oude tijd zoo spreekt, lijkt het,
of het alles waar is, want de nieuwe tijd
lijkt glansloos en besmet in 't felle licht
van het verleden.
Betsy en mevrouw geloofden het beiden,
en er was een verteedering in haar om wat
niet meer was.
Tot Dinsdag dan, Betsy!" Mevrouw
stond op.
Tot Dinsdag, mevrouw."
Ze liet mevrouw uit zooals in vroegere
dagen ; zelfbewust en waardig stond de oude
vrouw op den drempel van haar kamertje,
trotsch als in den ouden tijd, toen zij het
werk van haar forsche handen gegeven had
als een gunst.
En de Dinsdag kwam, een zonnige
Novemberdag.
Betsy stond vroeg op; ze had niet al te
veel geslapen dien nacht, ze was wat on
rustig geweest. Een mensch kon toch zoo
raar wezen. Toen mevrouw het gezegd had,
had ze een jonge, vernieuwde kracht door
haar lijf voelen tintelen. Maar als je alleen
bent, heel alleen met je oude lijf en je moede
gedachten, en als je dan naar je knokige
handen ziet, en de rheumatiek-scheuten je
beenen doorflitsen, dan lijkt het soms, of je
den berg niet op zult kunnen, dan is het,
of je maar stil moet blijven zitten in je
warme kamertje met je breikous en je
kommetje koffie.
Raar, raar kan een mensch zijn. Ze was
een paar maal wakker geschrikt, midden in
den nacht, met een benauwende drukking
op haar borst, alsof de wereld erop lag.
En ze droomde, toen ze even weer insliep,
dat de burgemeester van Amsterdam haar
kwam vragen al de straten van de stad
schoon te maken.
Onzin, onzin, hoe kon een mensch zoo
dwaas droomen! Maar ze kon toch den
slaap niet meer pakken daarna; een beetje
onrustig bleef ze wakker liggen, wat bang
in de donkerte, die te langzaam week.
En nu was de Dinsdag gekomen. Om acht
uur ging ze op weg. En onder 't loopen
dacht ze aan de vele malen, dat ze zoo
gegaan was naar de Heerengracht. Eerst
was ze tien jaar werkster geweest bij de
ouwe mevrouw, en later bij de dochter, die
toen in 't huis kwam wonen na mevrouw's
dood. Twintig volle jaren had ze ook voor
de dochter gewerkt.
Ze had graag gewerkt, en 't moest ook.
Twee jonge kinderen had haar dooie man
haar nagelaten. Nu waren de kinderen groot
en getrouwd, ze was al opoe. Maar ze waren
naar buiten getrouwd, ze zag ze zelden.
Graag had ze gewerkt. Vlug en eerlijk
en zindelijk was ze; daarom hadden de
mevrouws om haar gevochten !
Ze was er, 't ring nog gauw, als je
zoo liep te soezen langs den weg. Beneden
in de keuken deed ze haar goed af. De
jonge meiden waren wel vriendelijk, ze gaven
haar alles, wat ze noodig had, stofdoeken,
wrijfdoeken, was, stoffers, blik, trap en alles
wat ze nog meer wilde.
tamelijk egoïst mensch, van wien haar
dweeperi'de verbeelding een hetcFheëff gemaakt.
Maar nu hij eenmaal -begrijpt, gevoelt hij
wel de gansene zwaarte van meelij om het
ongeluk, dat niet te yerhelpen is.
Wie weet: misschien zou hij haar toch
getrouwd hebben, uit zuiver mededoogen,
als hij vrij ware gétfeest. Maar zijn hart
en hand" waren al weer vergeven en er rest
hem niets dan haar dit te zeggen, als een
toevertrouwd geheim. En haar rest niets dan
heengaan. Heengaan, na zooveel love's labours
lost. Een leven van jaren, op n doel ge
spitst, met n zoet en sterk verlangen
vervuld, dat nu vruchteloos bleek en zinloos
van den beginne.
Bij haar ouders terug, werd zij toen ziek en is
na die zware en langdurige ongesteldheid
wat vreemd gebleven , een zonderlinge, wel
haast in het ouder worden, als de_ freule",
een karakteristieke, bijbehoorende -figuur in
het dorp en de streek, tot aan haar dood
toe. De dood, die, eindelijk, in den schoot
van zijn onbewustheid opneemt al wat hier
in hét leven mislukte en zijn bestemming
niet vond. '.'.",.". .".-.
Dit is het pijnlijke verhaal, het echte conte
cruel. Het is een goed" verhaal, het schrijnt
en benauwt ons onder den indruk van
hooploosheid uit dit saamgedachte eri
saamgevatte menschbestaan. En zoo willen wij het
immers? Dat wij ons geslagen en ellendig
voelen onder de benauwing van een adem
loos toegesnoerd leven ? Ons medelijden met
een ander,vreetnd bestaan gaat hier te gast.Het
is een droevig geval en er kan geen twi|fel
bestaan aan zijn echtheid en waarheid.
Taaischoon, in woord of zin, moge men bij deze
schrijfster maar schaars vinden, haar
flgurenbeelding moge dan .niet zeer treffend of
persoonlijk zijn, dat het Liesbeth-verhaal
waarachtig gevoeld en doorleden is, zal
niemand, dunkt mij, met normale ontvanke
lijkheid voor deze dingen, willen ontkennen.
Realisme, werkelijkheidsschrijving, is hier,
niet schitterend of verdiept, maar precies
raak, van een haast onpersoonlijke echtheid,"
alsof het leven zich zonder tusschenkomst,
aan ons zelf openbaarde. Meer heeft de
schrijfster gewis bedoeld noch gewenscht.
Het is de hoogste lof in deze sfeer, dat de
auteur achter het werk verdwijnt en wij
enkel gevoelen met de personen, alsof zij
naast ons leefden. Maar in de gewone
werkelijkheid zou ons het juiste inzicht in
de opvolging en het nauwkeurig navoelen van
zooveel wreede smart allicht niet.;. te beurt
gevallen zijn.
En zoo schijnen wij, die in dezen tijd
leven, dit dan toch te willen, dit en zulke
tragische gevallen, die in hun alleenigheid
het gansche leven schijnen te versomberen.
Eiken tijd kent men aan de eindstrekking
van zijn litteraire of dramatische productie. De
Grieken gaven als conclusie van het leven den
willekeur en naijver der goden en de onzeker
heid van het bestaan. De middeleeuwen ge
waagden van 's levens ijdelheid en de troost
van het hiernamaals. Maar in het realisme,
sedert de renaissance, leefden de menschen en
dingen dezer aarde meer voor zichzelf. Er was
minder behoefte aan. een conclusie en het
enkele feit des levens scheen doel genoeg.
Maar zonder "de zedelijkheid ging het toch
niet en zoo in de kunst het, leven zichzelf
IIIIIIIIIIIIHIIIIIIMIIIIIItlllIHUIIIIIIllllinillllllllllllflIIIIII'IHIinillllllllll
Toen ze het alles met Lena, het tweede
meisje, naar boven sjouwde, stond mevrouw
in de gang. Die lachte, Den weg ken je
nog, Betsy." Of ze den weg nog kende!
In 't pikkeduister zou ze de zaal weten te
vinden.
Mevrouw deed zelf de deur voor haar
open, en Betsy ging den drempel over en
keek rond.
God nog toe, wat 'n dine; toch, die zaal.
Die was wel nooit klein geweest, maar zoo
groot... Nee, ze was 't zeker vergeten. En
naast de engheid van haar eigen kamertje,
waar ze vier jaren lang geleerd had haar
bewegingen in te toornen, leek de zaal enorm,
een wijde vlakte.
Zoo groot als de Dam," dacht Betsy. Ze
hoorde niet meer, wat mevrouw zei, ze
knikte maar. Toen werd de deur achter
haar dicht getrokken, en Betsy stond alleen.
Ze stond er, de handen in de zij, het
hoofd iets gebogen, terwijl haar ronde oogjes
felle blikken uitschoten naar al de dingen
in de zaal.
Ze mompelde onverstaanbare klanken voor
zich heen, en bleef er maar stil staan, soezend
en beteuterd
Tot ze in eens bedacht, dat ze stond voor
haar werk, haar reuzenwerk, dat om de
kracht en vlugheid van haar handen riep.
Ze zou wel.... Ze bond een doek om haar
hoofd, greep een stoelenmat beet. Eerst de
stoelen maar uitkloppen voor 't open raam.
't Was fijn weer buiten, 't zonnetje scheen
naar binnen. Met dankbare oogen keek ze
de blauwe lucht in. Buiten sloeg het negen
uur. Lieve hemeltje, al negen, en zij was
maar aan het teuten.
Toen begon ze.
Twaalf stoelen.... Misschien ;had ze vroe
ger niet zoo nauwkeurig gewerkt, niet elk
pluisje eraf geveegd, niet zoo zorgvuldig
de stofjes geborsteld uit de plooien.
Twaalf stoelen en twee zulke groote erbij.
Ze boog zich in aandacht neer over eiken
stoel, zocht angstvallig met haar verdofte
oogen de vlekjes op de mahoniehouten
leuningen.
Zij werkte, ingespannen, zooals ze altijd
gewerkt had, met haar gedachten alleen voor
het werk.
Zij hield de lippen vast op elkaar geklemd
de plooien zonken diep terug in de holte
van haar tandeloozen mond; haar magere
armen, die tanig en bruin uit de half-opge
stroopte mouwen staken, roerden zich met
langzame, moeilijke bewegingen.
Zoodra een stoel klaar was, sleepte ze
dien de gang in.
Ze werkte, dacht aan geen tijd. Ze hoorde
niets om zich heen.
Om elf uur bracht Lena haar koffie. Dat
smaakte wel; zij merkte, dat ze moe was
na twee uur werken. Maar ze rustte niet
lang, dronk staande, met langzame teugen,
haar koffie.
Toen begon ze weer opnieuw met de
stoelen, waarvan er zes klaar stonden buiten
de kamer.
Ze kreeg er nog drie andere bij klaar,
vór ze geroepen werd voor het koffiemaal.
Ze sprak niet veel, terwijl ze at; ze knikte
maar zwijgend op de vragen, vroeg zelf niets.
Om n uur wilde ze dadelijk weer be
ginnen, en toen ze bij het langsgaan in de
gang de stoelen zag staan, dacht ze, ik heb