De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1913 16 maart pagina 2

16 maart 1913 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 16 Maart '13. ?No. 1864 zelf zien, Nederlanders, hoe deze konings kinderen" worden uitgebuit en hoe ze ge voed, gekleed en geherbergd zijn. Gij geeft dan geen cent meer aan- de instelling! DE RECLASSEERING Het L. d. H. heet reclasseeringsarbeid te verrichten in de Landkolonie, welke gecom bineerd is met een tehuis voor ontslagen gevangenen. Op blz. 20 van haar boekje Afdrukken van Indrukken" verkeert mevr. Van Kol in de meening, dat de Heilsoffi cieren de gevangenen opwachten aan de gevangenispport, als hun straftijd verstreken is. Dat is niet waar: het L. d. H. reclasseert enkel gevangenen, die het in den schoot geworpen zijn; zelf doet het geen moeite om hen te bereiken. Het Leger des Heils met zijn wijd-vertakte organisatie, met zijn naar eigen voorgeven warm-kloppend hart voor de ontredderden onzer samenleving, zou voor de reclasseering als geknipt zijn, wanneer zijn honderden betaalde beambten (officieren) iets meer ontwikkeld waren en in staat een gereclasseerde eenigen tijd in het rechte spoor te houden. Doch het Nederlandsen Genoot schap tot Zedelijke Verbetering der Ge vangenen", dat slechts twee gesalarieerde beambten heeft en werkt in alle stilte, doet honderdmaal meer voor de reclasseering. Het L. d. H. zegt wel dat het reclasseert, doch naar de bewijzen daarvan ziet men nog steeds uit, terwijl het toch werkelijk wel eenige verantwoording mocht geven, waar het zonder ophouden collecteert en bedelt, ook voor landkolonie en tehuis voor ontslagen gevangenen. Doch het Ned. Genootschap, dat niet aan zijn verpleegden hoeft te verdienen en het daarom wel meent met de ont slagen gevangenen, die het tracht te reclasseeren, geeft een uitvoerige en gedetail leerde verantwoording van zijn werk. Wij kunnen o. a. vernemen, dat er van de in 1911 behandelde gevallen geplaatst werden: 44 personen in verschillende betrekkingen hier te lande (de verschillende betrekkingen zijn nog weer gespecifieerd); 26 personen op de buiten-en binnenvaart; 32 personen in Duitschland; 7 personen vonden werk met medewerking van het plaatsingbureau; 7 personen vonden zelf werk; 14 personen werden door afdeelingen van het genootschap geholpen; 18 personen werden namens afdeelingen afgeschreven; 10 personen kwamen niet op; 7 personen bedankten voor arbeid; l persoon vertrok naar Australië. Zulk een overzicht geeft een duidelijken kijk op het werken der vereeniging en geeft verantwoording van het geld, dat aan die vereeniging werd geschonken. Wanneer mogen we van het L. d. H. eens een dergelijke statistiek tegemoet zien, ten bewijze dat het tenminste nog iets verricht, dat eenige waarde voor de samenleving heeft ? Dat de ambitie voor de reclasseering bij het L. d. H. zeer gering is, blijkt nog uit een geval, waarbij het tevens zijn inhaligen geest moest verloochenen. Van de uitgaven, door reclasseerende vereenigingen gedaan ten behoeve der ontslagen gevangenen, neemt het Rijk een belangrijk deel voor zijn rekening, + 60 pCt. Het Leger zou dus, wanneer het inderdaad reclasseerde, een belangrijke tegemoetkoming van den Staat kunnen ontvangen, doch daarvoor moet het Leger des Heils zich onder controle stellen. Het departement van Justitie ver langt buitendien geregeld nauwkeurige op gaven van den verderen levensloop der gereclasseerden, wanneer ze weer een betrek king hebben in de maatschappij. Wie mijn vorige artikelen gelezen heeft zal zich levendig kunnen indenken, dat het Leger niet zeer begeerig is naar controle. Tracht zooveel mogelijk subsidie te krijgen met zoo weinig mogelijk controle" waren de eigen woorden van generaal Booth op het laatste, niet-openbare, Leger-congres in Londen. En bang voor een onderzoek, dat weinig goeds voor het Leger zou opleveren, heeft het geldhongerige Leger des Heils zich het genot van deze belangrijke geldelijke tegemoetkoming vanwege de Nederlandsche Regeering ontzegd! Het is ook eenvoudiger en minder gevaarlijk (tenminste tot nog toe) armen en behoeftigen uit te buiten. Trouwens de Landkolonie floreert, werpt winst af en zoolang het L. d. H. nog industrieele inrichtingen heeft, waar men bij voor keur Heden opneemt, die kennis hebben van het landbouwvak, zal de kolonie steeds te beschikken hebben over bizonder goedkoope werkkrachten; de zaak marcheert, ter wille of ten koste van wie komt er minder op aan * * * Behalve dat het Leger des Heils een in humane werkgever is (op kosten der ge meenschap n. b.) heeft het zich een naam verworven door de slechte voeding, die zijn verpleegden genieten. Bij mijn bezoeken bleek mij reeds, dat bij het verstrekken" der ver schillende maaltijden geen rekening kon worden gehouden met meer of minder eet lust. Het L. d. H. is principieel (!) voor een geregelde en niet overdadige voeding! Behalve echter dat het voedsel in afge paste en schrale hoeveelheid wordt ver strekt, is het dikwijls van bedenkelijke kwaliteit en bereiding. Ik zelf zag in den kelder van het Jongenshuis te Amersfoort een partij aardappelen, misschien goed ge noeg voor varkensvoer, doch tot voeding van de daar opgenomen kinderen geheel ongeschikt, terwijl zwervers, die alreeds met de gevangenis kennis maakten, gevangeniskost (van welke juist dezer dagen de onvol doendheid door een onderzoek werd aange toond) prefereerden boven de voeding van het Leger. Ik mag niet nalaten er op te wijzen, dat na de artikelen van den heer Bianchi in De Tel. in het Toevlucht" op Rapenburg Zondags een plak worst wordt verstrekt bij de boterham en dat de belegde boterham men onmiddellijk hun dienst moesten doen om aan te toonen, dat de verpleegden het toch zoo goed hadden in de Industrieele Tehuizen! Wie werkelijk mededoogen heeft met armen en behoeftigen, met zwervers en dakloozen, met ouden van dagen, die overal verstooten worden omdat ze niet meer werken kunnen, wie werkelijk mededoogen heeft en in staat is zijn sympathie voor de verplegers en verpleegsters onzer zieke samenleving in stoffelijke hulp om te zetten, drage zijn geld niet aan het Leger des Heils af. Men kieze een instelling, of vereeniging, die van filantro pie geen bloeiende affaire maakt ten bate van een ongenoemd doel. Want zij, die het meest hulp noodig hebben, omdat ze niet in staat zijn tot eenige voordeel opleverende prestatie, worden door het Heilsleger niet geholpen: geen bete broods geeft het in al zijn tehuizen om niet. Waarom zouden wij, Nederlanders, zoo wij hart hebben voor de nooden der samenleving, dan nog langer het filiaal dezer geldverslindende Engelsche instelling onder houden? (Slot volgt) HESSEL JONGSMA Kroniek der Gedichten Henriè'tte Roland Holst Hoe komt het dat Mevrouw Henriette Roland Holst?van der Schalk, telkens als zij een nieuw boek verzen uitgeeft, hetwelk sedert het verschijnen van De Nieuwe Geboort" nochtans iedermaal hetzelfde boek blijkt te zijn nder andere gedaante het heete nu ook Nieuwe Geboort", Opwaartsche Wegen" of De Vrouw in het Woud", hoe komt het dat het jongste boek ons steeds meer bekoort, neen meesleept als een waarlijk nieuwe, als een ongehoorde, blijverrassende klank, en dat de opwerpingen, die het bij nader lezen en overpeinzen wekt, en die steeds dezelfde opwerpingen van bij vroegere boeken zijn, minder krachtig, eerder verduldig schijnen, en zich gaarne tot zwijgen laten brengen door steeds hooger en, lijkt het wel, steeds frisscher genieten van poë tische schoonheid? Ik zeg het maar rechtuit want eene dichteres als Henriette Roland Holst?van der Schalk kan wel buiten galanterie, het ligt niet aan Mevrouw Roland Holst alleen. Het ligt misschien evenzeer aan ons, lezer. En het ligt misschien zelfs hoofdzakelijk aan ons. Ik bezit het voorrecht, mij op zeer scherpe wijze de tijds- en plaatsüinstandigheden te herinneren, waarin ik met boeken, die mij in mijn verder leven als hoogere geestelijke momenten bij zullen blijven, kennis mocht maken. Dat herinneren is zósterk, z levendig, en voor sommige geschriften z pijnlijk, dat het mij een criterium is ge worden. Een criterium van natuurlijk loutersubjectieve waarde, en dat alleen op eene soort intellectuëele of psychische verwant schap kan wijzen,verwantschap dat nog geens zins zou pleiten voordeexcellentie van het ge lezen werk, indien ik hier niet aan toevoegen mocht, dat minderwaardige schrifturen, dat gebundeld drukwerk zonder eenige beteekenis nimmer in mij aldus zijn blijven doorleven. Ik zou zelfs met eene zekere volledigheid het lijstje vermogen op te maken van de dichters die mij bijbleven, in het decor waarin ik ze voor het eerst door gronden en doorvoelen ging; en daaruit zou blijken dat de indruk op de persoonlijke aisthesis lang is uitgewischt van boeken, die een tijd lang befaamd waren, terwijl een teruggevonden brochuretje, dat bij minnaars der echte poëzie nimmer vergeten werd, in mij oord, atmospheer en gevoelens van bij het eerste genieten oproept, zó, dat ik er haast physisch van ben aangedaan. Een criterium dus dat, wél subjectief, zich dan toch (men houde mij deze kleine ijdelheid ten goede) zelden vergist in de hoedanigheid, en aldus voor mij eene objectieve waarde ver krijgt Nu zoude ik u kunnen vertellen hoe, wanneer,onder welke gelijktijdige aandoening, ik De Nieuwe Geboort", Opwaartsche Wegen" en De Vrouw in het Woud" in mij opnam. En het verhaal ervan, dat mij te ver zou brengen indien ik het u mededeelen ging, zou u aantoonen hoe telkens vollere, breedere bevrediging van den dorst naar schoonheid, die mij bij eiken nieuwen bundel echte verzen bevangt en die de slechte zoo dikwijls ongelescht laten, mij-zelf ruimer maakt in mijne schoonheids-bevattelijkheid, mij met de weldaden dezer poëzie verrijkt, mij van de dichterlijke weelde dezer vrouw steeds maar gelukkiger maakt. Ik herhaal het: het ligt voor een goed deel aan mij. Het is omdat ik aan de poëzie van Mevrouw Roland Holst meer gewend ben geraakt. Ik weet dat in het nieuwe boek, dat ik in hande ga krijgen, gebreken uit vroegere boeken mij weer ergeren gaan, vermits Mevr. Roland Holst, gelijk alle dichtende vrouwen, steeds hetzelfde boek schrijft, haast zonder verplaatsing der fantasie, van uit hetzelfde gezichtspunt, van op hetzelfde gemoedsvlak. Ik weet dat ik van haar niet te verwachten heb de vernieuwing, die van Gorter's Klein Heldendicht" tot Gorter's Pan" gaat. En 't gevolg daarvan is: ik aanvaard de gebreken, die niet te vermijden zijn, en daarin hunne eerste ver goelijking vinden. En eenmaal zoover, ben ik dan ook van lieverlede geneigd voorbij te gaan, en met graagte, wat mij hindert om alleen nog te genieten van het zuiverschoone. Het groote gebrek, waar bij Mevrouw Roland Holst als bij Gorter op te wijzen valt, is de, bewuste of onbewuste, ver warring bij deze dichters, van intellectuëele opgewondenheid met echte, al-menschelijke passie. Zij beiden, die dichters zijn, willen geestelijke staten, welke, naast zeer schoone en waarlijk groot-menschelijke gevoelens louter cerebraal-stelselmatige begrippen om vatten, vereenzelvigen met hoofdzakelijkpassieve, soms maar half-bewuste gemoeds-, zelfs zintuigs-momentcn, en eischen van ons dat wij, waar zij de heerlijkheid der Organisatie hunner partij wenschen mede te deelen, evenzeer ontroerd zouden zijn als wanneer zij zich laten gaan op den stroom hunner aandoeningen of onmiddellijk reageeren op 't aanketsen hunner impressies. Reeds bij het verschijnen van De Nieuwe Geboort" wees ik er op, hoe de vordering der dichteres, als zouden wij hare practische wenken aangaande politieke actie evenzeer genieten als haar natuur-aanvoeling, aan matigend moest heeten, en, poëtisch, uit den booze was. En nog onlangs zou ik er hier op doelen, dat, in dien bij deelen heerlijken Pan", gelukkig de impressionist Gorter den sociaaldemokraat Gorter nu en dan doet vergeten, al staat de laatste den eerste soms al te zeer in den weg. Nu heb ik, in Pan" als in De Vrouw in het Woud" (het laatste boek van Mevrouw Roland Holst, waar ik het hier hoofdzakelijk over hebben moet), meer en gedweeër dan vroeger, bij het Kleine Heldendicht" en de Opwaartsche Wegen", vergeten dat voor beide dichters hoofdzaak was: de verheer lijking der sociaal-democratie. En dit ligt natuurlijk aan mij, en niet alleen omdat ik meer of minder hunne sociale inzichten zou bijgetreden zijn het zou met mijne aesthetische beschouwing weinig te maken hebben , maar omdat ik dat ergerende van vroeger thans verwaarloozen kan, wijl er aan gewoon geworden, en mij dan ook met minder verdeeld genot kan laten gaan op wat, zonder bijkomstigheid, louter schoon is. Zou dit nu de eenige reden zijn, dat ik mij thans, haast zonder verdere stoornis, en onbetwistbaar met meer overgave, kan wijden aan deze Vrouw in het Woud" (Rotterdam MCMXIII, W. L. & J. Brusse), veel beter, veel vrijer dan nog met de Opwaartsche Wegen" het geval was? Neen, zeker niet, en het ligt ook, in eersten aanleg, aan de dichteres. Welk nu is hierin haar deel? Mevrouw Roland Holst heeft, in dezen bundel, aan weidschheid van bouw, aan pracht der beeldspraak, aan rijkdom van het formeele niets bijgewonnen. En uit haar werk heeft zij het intellectuëele element, heeft zij hare socialistische bedoelingen, alles behalve geweerd. Weidschheid van bouw: het is dezelfde, bij eene vrouw verrassende, sterk-geestelijke, bewonderenswaardig-geconstrueerde opzet gebleven der twee vorige boeken, en die wij nimmer hebben opgehouden voor n harer machtigste eigenschappen te houden. Deze vrouw, die, van toen zij hare sociale roeping heeft begrepen, nimmer heeft nagelaten zich zelf als den eersten plicht in te prenten: Dapper hart, laat niet af van te strijden tegen de zwakheden die in u loeren", deze vrouw heeft al het overbodige als schadelijks uit het veld harer betrachting weten te wieden. Tot taak heeft zij zich opgelegd: Stijg dan tot hooger staat: leer u verwijden tot meer, aldoor meer-omvattend ontroeren; laat dit uw doel zijn en leer het volvoeren: beelden de hooge vreugd en 't groote lijden;" en dit niet met Dionysischen drift: met Apollonische wijsheid ; want hoort: En niet aan 't onverwrikbare te wikken, en niet naar 't onbereikbare te grijpen leer, vrij te worden waar ge grenzen vondt. Dan zult g' eens nog veel dorstigen verkwikken met milde liederen, die langzaam rijpen in der ervaring smart-doorploegden grond." Dit, hier verminkte, sonnet is uit De Vrouw in het Woud". Het hadde kunnen gebeiteld staan boven den drempel van het huis, waar de, eindelijk-begrijpende, dichteres de Nieuwe Geboort ontving. Van zulke vaste, strenge en milde standregelen is zij alles behalve afgeweken. Zij heeft ze echter ditmaal niet vaster, strenger of milder toegepast. Zij is zichzelf gelijk gebleven in deze prachtige hoedanigheid, hetgeen al heel veel mag heeten. Won zij dan bij in den rijkdom van het Beeld ? Ik schrijf maar onmiddellijk den aanvang over van het eerste gedicht in dit boek: 't Is nu de kentertijd dat de vrouw naar nieuw levenswater glijdt; diep water, waarin bare' als bergen klimmen; wijd water, en ver aan de verre kimmen verwast vredes zacht-bloeiende kust. o Maatschappij, gij zee, die kent geen rust, uit de luwe kreeken van het verleden zwemt de vrouw naar uw ruwe machtigheden." Dit is alles behalve nieuw. En nu weet ik wel, dat het niet de nieuwheid is van het beeld, die er de schoonheid van uit maakt, maar veel meer de glans-van-binnennaar-buiten ervan, dat men de bezieling door den dichter kan noemen. Is deze hier, is deze, behalve bij enkele kleine uitzonde ringen, in De Vrouw in het Woud" meer dan in vorig werk van Mevrouw Roland Holst aanwezig ? Me dunkt: neen. Mevrouw Roland Holst is, van aanvang af, en naar den aard, steeds meer meditatief dan visionnair geweest. Zij behoort niet onder de epigonen der impressionisten van '80: zij is eerder het geestelijke kind van de hartstochtelijkezelf-beschouwers van Den Nieuwen Gids, met, daarenboven, eene neiging tot bespiegeling, tot schifting,tot moreele keuring, die bij een Kloos, b.v. in het eerste en beste werk, niet aanwezig was. Men kan niet zeggen dat zij nieuwe beelden heeft ge schapen, noch zelfs dat zij oude beelden nieuwen adem ingeblazen heeft. In dat opzicht houdt zij het met eene, reeds verouderende rhethoriek, die zij zelden tot verrassende plastiek weet te verlevendigen, en waar zij alleen schoonheid en trouwens eene rijke, volle, bloed-warme schoonheid door de weelderige slag en tegenslag van haar verzen- en strofengang aan mededeelt. Heeft ze dan misschien in dit laatste, in de weelderige preciesheid van liet golvende, ebbende en vervliedende, zacht-deinende of stroef-hortende formeele, dat met zulke voor beeldige oprechtheid en zulke ongedwongen kunde al de facetten, al de schitterende of matte schakeeringen der innerlijke aan doeningsstructuur weergeeft, heeft ze, bij dezen jongsten bundel, hierin nieuwe helderheden geopenbaard? Ik zou het niet durven verzekeren, want ik weet wel dat ge vroeger bij haar deelen hebt kunnen genieten, even gaaf en glanzend als dit volgende: Zij kan zich den dag niet bezinnen, dat niet in haar heeft geleefd het vreugde-klare beminnen van het rytme dat danst en zweeft, van den zoeten toover der maten en den stroomenden woordendans: zij zag op hun blije gelaten het licht van een anderen trans, en het was als riepen zij vrijheid". Zij weet den dag niet meer dat in haar de glanzende blijheid van die andere, glanzende sfeer niet opstond, als de stroomende woorden langs trokken, een feestlijke stoet, en zij hun echo's niet hoorde deinen door haar gemoed." Wat dan, zoo het niet zijn : vernieuwde weidschheid van bouw, verhoogde pracht in de beeldspraak, gelouterde rijkdom van het formeele (die ik bewees heel machtig gehouden, maar daarom niet hun-zelf te boven gerezen, waar ze trouwens vroeger reeds een aard perfectie hadden bereikt), wat dan is het, behalve mijn gewoon-ge worden-zijn, dat mij de hooger-omschreven gebreken van mevrouw Roland Holst dragelijk heeft gemaakt, en heeft omschapen hier en daar ik beken het graag?tot een element van voorbeeldige schoonheid ? Het is dat de socialistische idee in mevrouw Roland Holst een nieuw stadium der volmaking, het laatste op n na, heeft bereikt: dat der vleeschwording. Wat vroeger intellectueel ideaal was, en als dusdanig er dikwijls bij de haren werd bijgesleurd (men duide mij de platte uitdrukking niet ten kwade), is thans geworden drift, is gegroeid tot passie, en vindt aldus, bij bezonkenheid, zijne natuurlijke uiting in poëzie. Hierin is Henriette Roland Holst, met haar rijk vrouwengemoed dat van groote affecten blijft leven hoe het ook moest onderdoen voor geestelijken tucht, den impressionist Gorter vór, die het socialisme niet tot poëtisch motief weet op te leiden, dan als hij het zuiver-plastisch verbeelden mag. Eene nieuwe poëzie ontstaat niet, dan uit eene nieuwe sociale orde, uit nieuw sociaal evenwicht. En niet het trachten naar het evenwicht, of het strijden ervoor, bezorgt ons eene socialistische poëzie, vermits de algemeene dichterschap veel minder voorlooper dan product is van een tijd. Dichters echter die een maatschappelijk ideaal als eigen vleesch en bloed in zich meedragen, die het in tioogere potentie bezitten dan als een verlangen of als een visioen, zij hebben de waarde van profeten, en vermogen, bij kracht hunner, van vleesch en bloed luiende en zingende poëzie, het geluk te doen voorvoelen, dat hun reeds te beurt viel. De vrouw in het Woud' laat voorzeggen, dat, bij steeds verder schrijden, Henriette van der Schalk onder dezen wezen zal. KAREL VAN DE WOESTIJNE < <i« . Muziek in de Hoofdstad Emicl Hullebroeck, Gerard Hekking De Russen hebben nog Rhapsoden om te improviseeren bij huwelijken, bij begrafe nissen, bij 't vertrek der jonge recruten die beweend worden als dooden", en waar schijnlijk omdat het gezang daar een traditioneele instelling is,hielden zich de Russische romanschrijvers bezig met een psychologi sche analyse van de werking der muziek op zanger en hoorder en gaven aldus blad zijden, welke in de algemeene litteratuur zeer zeldzaam zijn. Maar de realiteit is zoo phantastisch bij temperamentvolle naties, dat men de vertellingen onwillekeurig be schouwt als fictieve vindingen en het spijt me op geen andere voorbeelden te kunnen wijzen nu men tegenwoordig zonderlinge meeningen uitspreekt over de muziek en hare sensaties. Ook de Vlaming Emiel Hulle broeck verweet onze moderne kunst, dat zij te ingewikkeld is, eene gemeenplaats, welke in elke redevoering der volkszang propagandisten terugkeert en ook gebruikt wordt om de contrapuntisten-school, de praeraphaëlieten der muziek, in minachting te brengen. Dat men hierover te rationalistisch oordeelt bleek mij reeds uit de plannen van sommige lieden, die van eene concert-in stelling een soort van lagere school willen maken voor 't volk, uit de boven geciteerde opinie van Hullebroeck, maar sterker nog uit de liederen, die hij maakte. De emotie, welke zij beoogen, is van zoo primitieve natuur, de techniek zoo onbeduidend, de ideeën zoo begrensd en stationnair, de tek sten zoo minderwaardig, dat men de muziek als buitenmenschelijke macht en den hoorder als psychisch wezen, dat sommige emanaties niet af kan wijzen, wel zeer gering moet schatten om dergelijke dingen uit te kraaien als hervormingen tegen de meesters van den stijl. Het voorbeeld Hullebroeck staat niet alleen en ook in ons land vindt men der gelijke verbeteraars, die met alles rekening houden, behalve met de betoovering, die onloochenbaar en dikwijls onafwendbaar is. Hullebroeck werd ijveraar voor de volks kunst, een nuchtere zaak bij de musiceerende sociologen, welke voornamelijk beteekent volkszang, eene restauratie trouwens, welke vooral in onzen tijd van instrumentale mu ziek eenigszins belachelijk is. Men weet dat de monniken, toen zij Germanje christianiseerden, de grootste moeite hadden om die barbaren de antieke toonsoorten in te prenten en een einde te stellen aan de overheersching der uitsluitend instrumentale muziek, hunne volkskunst. Van toen af dagteekent de worste ling tusschen woord en instrument, waarvan bij de harmonisch geaarde Latijnen geen sprake kon zijn, en die in de Germaansche landen gedurende de heele middeneeuwen is voortgezet. Men kan zelfs de opkomst van den coloratuur-zang in de zestiende en zijn hoogtepunt in de zeventiende eeuw be schouwen als een laatste poging van de stem om te wedijveren met het nog niet geheel ontwikkelde speeltuig en den voorrang te behouden, welke zij ten slotte verloor. Toen verdween het Woord en zijne wetten, on danks het streven van Gluck, dat slechts negatieve resultaten gaf, toen kwam de volkskunst aan het bewind met hare andere tonaliteit en hare Gassenhauer", welke Beethoven, Berlioz en Mahler tot de spiri tueelste spraak hebben opgevoerd en ge louterd, welke op meer aardsche wijze ge vierd wordt in de opera en de operette. Au fond is dus iedere inrichting, waar muziek gemaakt wordt, eene democratische en de demagogen zouden de volkskunst beklagen, die in deze periode haar hoogsten bloei beleeft ? Dit is geen inventie, want men bezoeke populaire concerten om te zien hoe de ingewikkeldste (ook werken van Palestrina, naar welke zelfs de musicus niet analyseerend kan luisteren) enthousiast en onbevangen worden toegejuicht! Ik zie daarom in al zulke propagandistische handelingen niets dan nuttelooze dilettan tismen en kan niet met veel bewondering spreken over een bard, die voor een deel der bourgeoisie, een aantal z.g. volkswijsjes komt spelen van het blad. Deze menestrels der twintigste eeuw herinneren me op gruwelijke wijze aan eene achterstalligheid der hedendaagsche uitvoerende kunste naars". Herinnert men zich wel dat vroegere instrumentalisten ook improvisatoren waren en dat nog Mendelssohn (die de laatste ge noemd mag worden) aan 't hof van Viktoria van Engeland uit het gezelschap een thema kreeg om aan 't klavier een instantanée te geren, welke niet minder bekoorde dan een overwogen sonate? Vraag dat een tegenwoordigen pianist, of vraag dat Hullebroeck! Hij keurt de kermis- en marktzangers af, die coupletten galmen voor een geschilderd moord-tafereel en zou misschien gelachen hebben om de zigeunerin van wie Marie d'Olénine d'Alheim verhaalt in Le Legsde Moussorgsky" die voor 't paleis van justitie te Fontainebleau haar man bejammerde, die pas wegens diefstal veroordeeld was, van 's morgens tot 's avonds met een opengekrabd gezicht melopeeën zong, welke men had kunnen noteeren, en noch door de vroolijkheid der omstanders noch door een gen darme te bedaren was. Ziehier een stuk natuur. Zoek deze trouwens eer in de volks zangen van den genialen Moussorgsky dan bij Hullebroeck. Men kan zeggen, dat de muziek, welke Gerard Hekking in de phase, die zijn tem perament gedurende de laatste jaren aan nam, het volmaakst zal spelen, nog geschre ven moet worden Er is eene tragiek voor te bewonderenswaardige meesters, die niet tijdig hunne vertolkers vinden en ik zie hier hetzelfde in omgekeerde richting. Hekkings sensitivisme heeft zich in die mate ontwik keld, dat zich haast geen enkele muziek zoo aansluit bij zijn geest en zijn verlangens, dat hij zijne stemmingen geheel spontaan kan uiten. Hij werd langzamerhand te fijn gevoelig om weg te droomen in de acade mische rythmiek, ook.al schrijft ze de eer ste kunstenaar, en een metrum zoo vrij en licht-golvend hij het vraagt, bestaat nog niet, bestaat ten minste niet in violoncelconcerten. Het is gelijkelijk gesteld, dunkt me, met zijn aspiraties naar de melodie, eene melodie ijl als moorsche arabesken, eene melodie wier lenig accent en lijn de vlugge nuances van zijn stokvoering niet hindert. Maar zulke melodieën bestaan ook niet in violoncel-concerten en Hekking zoekt ze wellicht te vergeefs. Even eens zit deze buitengewone speler, die zelf * componist moest zijn, vast met de gebrui kelijke expressie der tegenwoordige muziek. Hij kan zijne intonaties wijzigen en verdeelen gelijk 't geen enkel auteur van solis tische werken verlangt en die schaduwende of stil weerlichtende contouren, welke herin neren aan de toekomst-reflexen der allermodernsten als Busoni, zijn voor Hekking een dwang geworden zijner vibreerende natuur. Daarom metamorphoseert hij Bach tot den ragfijnsten. en meest Italiaanschen mijmeraar der achttiende eeuw, daarom hoort men hem 't gaafst, wanneer Debussy af en toe een solistische fiorituur schrijft voor de violoncel, daarom is Hekking de eenige cellist om de solo uit Diepenbrocks Gijsbreght, (zonder broeder Peters gebed te vereenzelvigen met La Mer!), deze melodie, welke in hare subtiele dictie en zwevingen nog geïsoleerd staat in de litteratuur, te vertolken met het schroeiende en ranke timbre, dat zij vergt. Deze horoscoop verlove me Hekking naar aanleiding van zijn optreden met het con cert van Dvorak. Hij weet evengoed als ik, dat dit stuk op den duur niet voldoet, wijl de melancholie er even zwak zingt als de vreugde, wijl 't bovendien uit technisch oogpunt bijna nergens onbetwistbaar klinkt. Dvqrak is een der menschen, wier voor recht 't is, medegebouwd te hebben tot de constellatie van Gustav Mahler en diens kosmische verschijning. En hoe Hekking het ook speelt, met of zonder Slavisch sen timent, want hij wisselt dikwijls door zijn impressionistischen aard, hij kan dit werk niet beter maken dan het is. Ofschoon niet primavista reproduceerend gelijk veelal anders, had hij wederom zijne zeer persoon lijke en emotioneerende oogenblikken, maar in weerwil daarvan liet hij de muziek bij verschillende passages buiten zich omgaan, alsof ze hem zelf 't minst boeide. Dit kon niet alleen de psycholoog observeeren, doch ook de criticus, die de intensiteit van Hek kings klankenval wilde weten aan een vroeger waargenomene. De individualiteit van dezen cellist is echter ruim genoeg om zulke inzinkingen te heffen met de sonoriteit van zijn instrument of met zeer intellectuëele omlijning van den toon. Hieraan dankte de kunstenaar een even geestdriftig succes als vroeger, niet enkel van de hoorders doch ook van het voortreffelijk begeleidend orchest. MATTHIJS VERMEULEN * * * Ingezonden Een dierenlievende kunsthandel Leden, eereleden en donateurs van de vereeniging tot opvoeding van jonge drankzuchtige honden, idem van de middernacht zending onder de katten, van het tehuis voor verwaarloosde rattenbabies, van de vereeniging tot verschaffing van wollen onderkleeding aan de Javanen; bestuursleden, geestelijke adviseurs,buitengewone en gewone leden van alle Roomsch-katholieke, Ned. Hervormde en Israëlitische geitenfokkerijen ; alle aangesloten padvinders ..., kortom alle mensch- en dierenlievenden mits lid van een iets-lievende vereeniging! ... profiteert van dit zeldzame aanbod, grijpt met beide handen aan het ongeëvenaard buitenkansje, dat u thans in een Rotterdamschen kunst handel wordt geboden! In de N.R.Ct. van 25 Febr., ochtendblad, vonden we deze advertentie: Dierenvrienden en vriendinnen. Wij noodigen U uit tot een bezoek aan onze TENTOONSTELLING van werken van ANNA MARIA KRUYFF, de Nederlandsche kunstenares, die, alsgeene voor haar, hond en kat, des menschen trouwe helpers van de oudste tijden af, naar lichaam en ziel heeft begrepen en liefgehad. Toegang vrij. Catalogus vrij. Leden van vereenigingen met menschlievend of dierenlievend streven, ontvangen een blad uit het schetsboek der jonge kun stenares ten geschenke. Alle dagen open van 9?9 uur. DE PROTECTOR, Zuidblaak 70a. Artistiek leider BERNARD CANTER. Als dat niet trekt, dan moet het er wel treurig uitzien in de kunst-, mensch- en dierenlievende harten. Bij den kruidenier, die houdt hem in de gaten! ook op uw hebzucht speculeert, krijgt ge op l pond margarine, behalve het bonnetje van lOpCt, nog een half pond natuurboter cadeau. En hier zoowaar ontvangt ge mits lid van een vereeniging met menschlievend of dieren lievend streven , zonder ook maar iets te koopen, ten geschenke: een blad uit het l

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl