Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
16 Maart '13. ?No. 1864
zelf zien, Nederlanders, hoe deze konings
kinderen" worden uitgebuit en hoe ze ge
voed, gekleed en geherbergd zijn. Gij geeft
dan geen cent meer aan- de instelling!
DE RECLASSEERING
Het L. d. H. heet reclasseeringsarbeid te
verrichten in de Landkolonie, welke gecom
bineerd is met een tehuis voor ontslagen
gevangenen. Op blz. 20 van haar boekje
Afdrukken van Indrukken" verkeert mevr.
Van Kol in de meening, dat de Heilsoffi
cieren de gevangenen opwachten aan de
gevangenispport, als hun straftijd verstreken
is. Dat is niet waar: het L. d. H. reclasseert
enkel gevangenen, die het in den schoot
geworpen zijn; zelf doet het geen moeite
om hen te bereiken.
Het Leger des Heils met zijn wijd-vertakte
organisatie, met zijn naar eigen voorgeven
warm-kloppend hart voor de ontredderden
onzer samenleving, zou voor de
reclasseering als geknipt zijn, wanneer zijn honderden
betaalde beambten (officieren) iets meer
ontwikkeld waren en in staat een
gereclasseerde eenigen tijd in het rechte spoor te
houden. Doch het Nederlandsen Genoot
schap tot Zedelijke Verbetering der Ge
vangenen", dat slechts twee gesalarieerde
beambten heeft en werkt in alle stilte, doet
honderdmaal meer voor de reclasseering.
Het L. d. H. zegt wel dat het reclasseert,
doch naar de bewijzen daarvan ziet men
nog steeds uit, terwijl het toch werkelijk
wel eenige verantwoording mocht geven,
waar het zonder ophouden collecteert en
bedelt, ook voor landkolonie en tehuis voor
ontslagen gevangenen.
Doch het Ned. Genootschap, dat niet
aan zijn verpleegden hoeft te verdienen
en het daarom wel meent met de ont
slagen gevangenen, die het tracht te
reclasseeren, geeft een uitvoerige en gedetail
leerde verantwoording van zijn werk. Wij
kunnen o. a. vernemen, dat er van de in
1911 behandelde gevallen geplaatst werden:
44 personen in verschillende betrekkingen
hier te lande (de verschillende betrekkingen
zijn nog weer gespecifieerd);
26 personen op de buiten-en binnenvaart;
32 personen in Duitschland;
7 personen vonden werk met medewerking
van het plaatsingbureau;
7 personen vonden zelf werk;
14 personen werden door afdeelingen van
het genootschap geholpen;
18 personen werden namens afdeelingen
afgeschreven;
10 personen kwamen niet op;
7 personen bedankten voor arbeid;
l persoon vertrok naar Australië.
Zulk een overzicht geeft een duidelijken
kijk op het werken der vereeniging en geeft
verantwoording van het geld, dat aan die
vereeniging werd geschonken.
Wanneer mogen we van het L. d. H. eens
een dergelijke statistiek tegemoet zien, ten
bewijze dat het tenminste nog iets verricht,
dat eenige waarde voor de samenleving
heeft ?
Dat de ambitie voor de reclasseering bij
het L. d. H. zeer gering is, blijkt nog uit
een geval, waarbij het tevens zijn inhaligen
geest moest verloochenen.
Van de uitgaven, door reclasseerende
vereenigingen gedaan ten behoeve der ontslagen
gevangenen, neemt het Rijk een belangrijk
deel voor zijn rekening, + 60 pCt. Het Leger
zou dus, wanneer het inderdaad reclasseerde,
een belangrijke tegemoetkoming van den
Staat kunnen ontvangen, doch daarvoor
moet het Leger des Heils zich onder controle
stellen. Het departement van Justitie ver
langt buitendien geregeld nauwkeurige op
gaven van den verderen levensloop der
gereclasseerden, wanneer ze weer een betrek
king hebben in de maatschappij.
Wie mijn vorige artikelen gelezen heeft
zal zich levendig kunnen indenken, dat het
Leger niet zeer begeerig is naar controle.
Tracht zooveel mogelijk subsidie te krijgen
met zoo weinig mogelijk controle" waren
de eigen woorden van generaal Booth op
het laatste, niet-openbare, Leger-congres in
Londen. En bang voor een onderzoek, dat
weinig goeds voor het Leger zou opleveren,
heeft het geldhongerige Leger des Heils zich
het genot van deze belangrijke geldelijke
tegemoetkoming vanwege de Nederlandsche
Regeering ontzegd! Het is ook eenvoudiger
en minder gevaarlijk (tenminste tot nog toe)
armen en behoeftigen uit te buiten.
Trouwens de Landkolonie floreert, werpt
winst af en zoolang het L. d. H. nog
industrieele inrichtingen heeft, waar men bij voor
keur Heden opneemt, die kennis hebben van
het landbouwvak, zal de kolonie steeds te
beschikken hebben over bizonder goedkoope
werkkrachten; de zaak marcheert, ter wille of
ten koste van wie komt er minder op aan
* * *
Behalve dat het Leger des Heils een in
humane werkgever is (op kosten der ge
meenschap n. b.) heeft het zich een naam
verworven door de slechte voeding, die zijn
verpleegden genieten. Bij mijn bezoeken bleek
mij reeds, dat bij het verstrekken" der ver
schillende maaltijden geen rekening kon
worden gehouden met meer of minder eet
lust. Het L. d. H. is principieel (!) voor een
geregelde en niet overdadige voeding!
Behalve echter dat het voedsel in afge
paste en schrale hoeveelheid wordt ver
strekt, is het dikwijls van bedenkelijke
kwaliteit en bereiding. Ik zelf zag in den
kelder van het Jongenshuis te Amersfoort
een partij aardappelen, misschien goed ge
noeg voor varkensvoer, doch tot voeding
van de daar opgenomen kinderen geheel
ongeschikt, terwijl zwervers, die alreeds met
de gevangenis kennis maakten,
gevangeniskost (van welke juist dezer dagen de onvol
doendheid door een onderzoek werd aange
toond) prefereerden boven de voeding van
het Leger.
Ik mag niet nalaten er op te wijzen, dat
na de artikelen van den heer Bianchi in
De Tel. in het Toevlucht" op Rapenburg
Zondags een plak worst wordt verstrekt bij
de boterham en dat de belegde boterham
men onmiddellijk hun dienst moesten doen
om aan te toonen, dat de verpleegden het
toch zoo goed hadden in de Industrieele
Tehuizen!
Wie werkelijk mededoogen heeft met armen
en behoeftigen, met zwervers en dakloozen,
met ouden van dagen, die overal verstooten
worden omdat ze niet meer werken kunnen,
wie werkelijk mededoogen heeft en in
staat is zijn sympathie voor de verplegers
en verpleegsters onzer zieke samenleving in
stoffelijke hulp om te zetten, drage zijn geld
niet aan het Leger des Heils af. Men kieze
een instelling, of vereeniging, die van filantro
pie geen bloeiende affaire maakt ten bate van
een ongenoemd doel. Want zij, die het meest
hulp noodig hebben, omdat ze niet in staat
zijn tot eenige voordeel opleverende prestatie,
worden door het Heilsleger niet geholpen:
geen bete broods geeft het in al zijn tehuizen
om niet. Waarom zouden wij, Nederlanders,
zoo wij hart hebben voor de nooden der
samenleving, dan nog langer het filiaal dezer
geldverslindende Engelsche instelling onder
houden?
(Slot volgt) HESSEL JONGSMA
Kroniek der Gedichten
Henriè'tte Roland Holst
Hoe komt het dat Mevrouw Henriette
Roland Holst?van der Schalk, telkens als
zij een nieuw boek verzen uitgeeft, hetwelk
sedert het verschijnen van De Nieuwe
Geboort" nochtans iedermaal hetzelfde boek
blijkt te zijn nder andere gedaante het
heete nu ook Nieuwe Geboort",
Opwaartsche Wegen" of De Vrouw in het Woud",
hoe komt het dat het jongste boek ons
steeds meer bekoort, neen meesleept als een
waarlijk nieuwe, als een ongehoorde,
blijverrassende klank, en dat de opwerpingen,
die het bij nader lezen en overpeinzen wekt,
en die steeds dezelfde opwerpingen van bij
vroegere boeken zijn, minder krachtig, eerder
verduldig schijnen, en zich gaarne tot zwijgen
laten brengen door steeds hooger en, lijkt
het wel, steeds frisscher genieten van poë
tische schoonheid?
Ik zeg het maar rechtuit want eene
dichteres als Henriette Roland Holst?van
der Schalk kan wel buiten galanterie, het
ligt niet aan Mevrouw Roland Holst alleen.
Het ligt misschien evenzeer aan ons, lezer.
En het ligt misschien zelfs hoofdzakelijk
aan ons.
Ik bezit het voorrecht, mij op zeer scherpe
wijze de tijds- en plaatsüinstandigheden te
herinneren, waarin ik met boeken, die mij
in mijn verder leven als hoogere geestelijke
momenten bij zullen blijven, kennis mocht
maken. Dat herinneren is zósterk, z
levendig, en voor sommige geschriften z
pijnlijk, dat het mij een criterium is ge
worden. Een criterium van natuurlijk
loutersubjectieve waarde, en dat alleen op eene
soort intellectuëele of psychische verwant
schap kan wijzen,verwantschap dat nog geens
zins zou pleiten voordeexcellentie van het ge
lezen werk, indien ik hier niet aan toevoegen
mocht, dat minderwaardige schrifturen, dat
gebundeld drukwerk zonder eenige
beteekenis nimmer in mij aldus zijn blijven
doorleven. Ik zou zelfs met eene zekere
volledigheid het lijstje vermogen op te maken
van de dichters die mij bijbleven, in het
decor waarin ik ze voor het eerst door
gronden en doorvoelen ging; en daaruit zou
blijken dat de indruk op de persoonlijke
aisthesis lang is uitgewischt van boeken,
die een tijd lang befaamd waren, terwijl een
teruggevonden brochuretje, dat bij minnaars
der echte poëzie nimmer vergeten werd, in
mij oord, atmospheer en gevoelens van bij
het eerste genieten oproept, zó, dat ik er
haast physisch van ben aangedaan. Een
criterium dus dat, wél subjectief, zich dan
toch (men houde mij deze kleine ijdelheid ten
goede) zelden vergist in de hoedanigheid, en
aldus voor mij eene objectieve waarde ver
krijgt Nu zoude ik u kunnen vertellen hoe,
wanneer,onder welke gelijktijdige aandoening,
ik De Nieuwe Geboort", Opwaartsche
Wegen" en De Vrouw in het Woud" in mij
opnam. En het verhaal ervan, dat mij te
ver zou brengen indien ik het u mededeelen
ging, zou u aantoonen hoe telkens vollere,
breedere bevrediging van den dorst naar
schoonheid, die mij bij eiken nieuwen bundel
echte verzen bevangt en die de slechte zoo
dikwijls ongelescht laten, mij-zelf ruimer
maakt in mijne schoonheids-bevattelijkheid,
mij met de weldaden dezer poëzie verrijkt,
mij van de dichterlijke weelde dezer vrouw
steeds maar gelukkiger maakt.
Ik herhaal het: het ligt voor een goed
deel aan mij. Het is omdat ik aan de poëzie
van Mevrouw Roland Holst meer gewend
ben geraakt. Ik weet dat in het nieuwe boek,
dat ik in hande ga krijgen, gebreken uit
vroegere boeken mij weer ergeren gaan,
vermits Mevr. Roland Holst, gelijk alle
dichtende vrouwen, steeds hetzelfde boek
schrijft, haast zonder verplaatsing der fantasie,
van uit hetzelfde gezichtspunt, van op
hetzelfde gemoedsvlak. Ik weet dat ik van
haar niet te verwachten heb de vernieuwing,
die van Gorter's Klein Heldendicht" tot
Gorter's Pan" gaat. En 't gevolg daarvan
is: ik aanvaard de gebreken, die niet te
vermijden zijn, en daarin hunne eerste ver
goelijking vinden. En eenmaal zoover, ben
ik dan ook van lieverlede geneigd voorbij
te gaan, en met graagte, wat mij hindert
om alleen nog te genieten van het
zuiverschoone.
Het groote gebrek, waar bij Mevrouw
Roland Holst als bij Gorter op te wijzen
valt, is de, bewuste of onbewuste, ver
warring bij deze dichters, van intellectuëele
opgewondenheid met echte, al-menschelijke
passie. Zij beiden, die dichters zijn, willen
geestelijke staten, welke, naast zeer schoone
en waarlijk groot-menschelijke gevoelens
louter cerebraal-stelselmatige begrippen om
vatten, vereenzelvigen met
hoofdzakelijkpassieve, soms maar half-bewuste gemoeds-,
zelfs zintuigs-momentcn, en eischen van
ons dat wij, waar zij de heerlijkheid der
Organisatie hunner partij wenschen mede
te deelen, evenzeer ontroerd zouden zijn als
wanneer zij zich laten gaan op den stroom
hunner aandoeningen of onmiddellijk
reageeren op 't aanketsen hunner impressies.
Reeds bij het verschijnen van De Nieuwe
Geboort" wees ik er op, hoe de vordering
der dichteres, als zouden wij hare practische
wenken aangaande politieke actie evenzeer
genieten als haar natuur-aanvoeling, aan
matigend moest heeten, en, poëtisch, uit
den booze was. En nog onlangs zou ik er
hier op doelen, dat, in dien bij deelen
heerlijken Pan", gelukkig de impressionist Gorter
den sociaaldemokraat Gorter nu en dan doet
vergeten, al staat de laatste den eerste soms
al te zeer in den weg.
Nu heb ik, in Pan" als in De Vrouw in
het Woud" (het laatste boek van Mevrouw
Roland Holst, waar ik het hier hoofdzakelijk
over hebben moet), meer en gedweeër dan
vroeger, bij het Kleine Heldendicht" en de
Opwaartsche Wegen", vergeten dat voor
beide dichters hoofdzaak was: de verheer
lijking der sociaal-democratie. En dit ligt
natuurlijk aan mij, en niet alleen omdat ik
meer of minder hunne sociale inzichten zou
bijgetreden zijn het zou met mijne
aesthetische beschouwing weinig te maken
hebben , maar omdat ik dat ergerende
van vroeger thans verwaarloozen kan, wijl
er aan gewoon geworden, en mij dan ook
met minder verdeeld genot kan laten gaan op
wat, zonder bijkomstigheid, louter schoon is.
Zou dit nu de eenige reden zijn, dat ik
mij thans, haast zonder verdere stoornis, en
onbetwistbaar met meer overgave, kan
wijden aan deze Vrouw in het Woud"
(Rotterdam MCMXIII, W. L. & J. Brusse),
veel beter, veel vrijer dan nog met de
Opwaartsche Wegen" het geval was? Neen,
zeker niet, en het ligt ook, in eersten aanleg,
aan de dichteres. Welk nu is hierin haar deel?
Mevrouw Roland Holst heeft, in dezen
bundel, aan weidschheid van bouw, aan
pracht der beeldspraak, aan rijkdom van het
formeele niets bijgewonnen. En uit haar
werk heeft zij het intellectuëele element,
heeft zij hare socialistische bedoelingen,
alles behalve geweerd.
Weidschheid van bouw: het is dezelfde,
bij eene vrouw verrassende, sterk-geestelijke,
bewonderenswaardig-geconstrueerde opzet
gebleven der twee vorige boeken, en die wij
nimmer hebben opgehouden voor n harer
machtigste eigenschappen te houden. Deze
vrouw, die, van toen zij hare sociale roeping
heeft begrepen, nimmer heeft nagelaten zich
zelf als den eersten plicht in te prenten:
Dapper hart, laat niet af van te strijden
tegen de zwakheden die in u loeren",
deze vrouw heeft al het overbodige als
schadelijks uit het veld harer betrachting
weten te wieden. Tot taak heeft zij zich
opgelegd:
Stijg dan tot hooger staat: leer u verwijden
tot meer, aldoor meer-omvattend ontroeren;
laat dit uw doel zijn en leer het volvoeren:
beelden de hooge vreugd en 't groote lijden;"
en dit niet met Dionysischen drift: met
Apollonische wijsheid ; want hoort:
En niet aan 't onverwrikbare te wikken,
en niet naar 't onbereikbare te grijpen
leer, vrij te worden waar ge grenzen vondt.
Dan zult g' eens nog veel dorstigen verkwikken
met milde liederen, die langzaam rijpen
in der ervaring smart-doorploegden grond."
Dit, hier verminkte, sonnet is uit De Vrouw
in het Woud". Het hadde kunnen gebeiteld
staan boven den drempel van het huis, waar
de, eindelijk-begrijpende, dichteres de Nieuwe
Geboort ontving. Van zulke vaste, strenge
en milde standregelen is zij alles behalve
afgeweken. Zij heeft ze echter ditmaal niet
vaster, strenger of milder toegepast. Zij
is zichzelf gelijk gebleven in deze prachtige
hoedanigheid, hetgeen al heel veel mag
heeten.
Won zij dan bij in den rijkdom van het
Beeld ? Ik schrijf maar onmiddellijk den
aanvang over van het eerste gedicht in
dit boek:
't Is nu de kentertijd
dat de vrouw naar nieuw levenswater glijdt;
diep water, waarin bare' als bergen klimmen;
wijd water, en ver aan de verre kimmen
verwast vredes zacht-bloeiende kust.
o Maatschappij, gij zee, die kent geen rust,
uit de luwe kreeken van het verleden
zwemt de vrouw naar uw ruwe machtigheden."
Dit is alles behalve nieuw. En nu weet
ik wel, dat het niet de nieuwheid is van
het beeld, die er de schoonheid van uit
maakt, maar veel meer de
glans-van-binnennaar-buiten ervan, dat men de bezieling
door den dichter kan noemen. Is deze hier,
is deze, behalve bij enkele kleine uitzonde
ringen, in De Vrouw in het Woud" meer
dan in vorig werk van Mevrouw Roland
Holst aanwezig ? Me dunkt: neen. Mevrouw
Roland Holst is, van aanvang af, en naar
den aard, steeds meer meditatief dan
visionnair geweest. Zij behoort niet onder de
epigonen der impressionisten van '80: zij is
eerder het geestelijke kind van de
hartstochtelijkezelf-beschouwers van Den Nieuwen
Gids, met, daarenboven, eene neiging tot
bespiegeling, tot schifting,tot moreele keuring,
die bij een Kloos, b.v. in het eerste en beste
werk, niet aanwezig was. Men kan niet
zeggen dat zij nieuwe beelden heeft ge
schapen, noch zelfs dat zij oude beelden
nieuwen adem ingeblazen heeft. In dat opzicht
houdt zij het met eene, reeds verouderende
rhethoriek, die zij zelden tot verrassende
plastiek weet te verlevendigen, en waar
zij alleen schoonheid en trouwens eene
rijke, volle, bloed-warme schoonheid door
de weelderige slag en tegenslag van haar
verzen- en strofengang aan mededeelt.
Heeft ze dan misschien in dit laatste, in
de weelderige preciesheid van liet golvende,
ebbende en vervliedende, zacht-deinende of
stroef-hortende formeele, dat met zulke voor
beeldige oprechtheid en zulke ongedwongen
kunde al de facetten, al de schitterende of
matte schakeeringen der innerlijke aan
doeningsstructuur weergeeft, heeft ze, bij
dezen jongsten bundel, hierin nieuwe
helderheden geopenbaard? Ik zou het niet durven
verzekeren, want ik weet wel dat ge vroeger
bij haar deelen hebt kunnen genieten, even
gaaf en glanzend als dit volgende:
Zij kan zich den dag niet bezinnen,
dat niet in haar heeft geleefd
het vreugde-klare beminnen
van het rytme dat danst en zweeft,
van den zoeten toover der maten
en den stroomenden woordendans:
zij zag op hun blije gelaten
het licht van een anderen trans,
en het was als riepen zij vrijheid".
Zij weet den dag niet meer
dat in haar de glanzende blijheid
van die andere, glanzende sfeer
niet opstond, als de stroomende woorden
langs trokken, een feestlijke stoet,
en zij hun echo's niet hoorde
deinen door haar gemoed."
Wat dan, zoo het niet zijn : vernieuwde
weidschheid van bouw, verhoogde pracht
in de beeldspraak, gelouterde rijkdom van
het formeele (die ik bewees heel machtig
gehouden, maar daarom niet hun-zelf te
boven gerezen, waar ze trouwens vroeger
reeds een aard perfectie hadden bereikt),
wat dan is het, behalve mijn gewoon-ge
worden-zijn, dat mij de hooger-omschreven
gebreken van mevrouw Roland Holst dragelijk
heeft gemaakt, en heeft omschapen hier en
daar ik beken het graag?tot een element
van voorbeeldige schoonheid ? Het is dat
de socialistische idee in mevrouw Roland
Holst een nieuw stadium der volmaking,
het laatste op n na, heeft bereikt: dat der
vleeschwording. Wat vroeger intellectueel
ideaal was, en als dusdanig er dikwijls bij
de haren werd bijgesleurd (men duide mij
de platte uitdrukking niet ten kwade), is
thans geworden drift, is gegroeid tot passie,
en vindt aldus, bij bezonkenheid, zijne
natuurlijke uiting in poëzie. Hierin is Henriette
Roland Holst, met haar rijk vrouwengemoed
dat van groote affecten blijft leven hoe het
ook moest onderdoen voor geestelijken tucht,
den impressionist Gorter vór, die het
socialisme niet tot poëtisch motief weet op
te leiden, dan als hij het zuiver-plastisch
verbeelden mag.
Eene nieuwe poëzie ontstaat niet, dan uit
eene nieuwe sociale orde, uit nieuw sociaal
evenwicht. En niet het trachten naar het
evenwicht, of het strijden ervoor, bezorgt
ons eene socialistische poëzie, vermits de
algemeene dichterschap veel minder
voorlooper dan product is van een tijd. Dichters
echter die een maatschappelijk ideaal als
eigen vleesch en bloed in zich meedragen,
die het in tioogere potentie bezitten dan
als een verlangen of als een visioen, zij
hebben de waarde van profeten, en vermogen,
bij kracht hunner, van vleesch en bloed
luiende en zingende poëzie, het geluk te
doen voorvoelen, dat hun reeds te beurt viel.
De vrouw in het Woud' laat voorzeggen,
dat, bij steeds verder schrijden, Henriette
van der Schalk onder dezen wezen zal.
KAREL VAN DE WOESTIJNE
< <i«
.
Muziek in de Hoofdstad
Emicl Hullebroeck, Gerard Hekking
De Russen hebben nog Rhapsoden om te
improviseeren bij huwelijken, bij begrafe
nissen, bij 't vertrek der jonge recruten
die beweend worden als dooden", en waar
schijnlijk omdat het gezang daar een
traditioneele instelling is,hielden zich de Russische
romanschrijvers bezig met een psychologi
sche analyse van de werking der muziek op
zanger en hoorder en gaven aldus blad
zijden, welke in de algemeene litteratuur
zeer zeldzaam zijn. Maar de realiteit is zoo
phantastisch bij temperamentvolle naties,
dat men de vertellingen onwillekeurig be
schouwt als fictieve vindingen en het spijt
me op geen andere voorbeelden te kunnen
wijzen nu men tegenwoordig zonderlinge
meeningen uitspreekt over de muziek en
hare sensaties. Ook de Vlaming Emiel Hulle
broeck verweet onze moderne kunst, dat
zij te ingewikkeld is, eene gemeenplaats,
welke in elke redevoering der volkszang
propagandisten terugkeert en ook gebruikt
wordt om de contrapuntisten-school, de
praeraphaëlieten der muziek, in minachting te
brengen. Dat men hierover te rationalistisch
oordeelt bleek mij reeds uit de plannen van
sommige lieden, die van eene concert-in
stelling een soort van lagere school willen
maken voor 't volk, uit de boven geciteerde
opinie van Hullebroeck, maar sterker nog
uit de liederen, die hij maakte. De emotie,
welke zij beoogen, is van zoo primitieve
natuur, de techniek zoo onbeduidend, de
ideeën zoo begrensd en stationnair, de tek
sten zoo minderwaardig, dat men de muziek
als buitenmenschelijke macht en den hoorder
als psychisch wezen, dat sommige emanaties
niet af kan wijzen, wel zeer gering moet
schatten om dergelijke dingen uit te kraaien
als hervormingen tegen de meesters van den
stijl. Het voorbeeld Hullebroeck staat niet
alleen en ook in ons land vindt men der
gelijke verbeteraars, die met alles rekening
houden, behalve met de betoovering, die
onloochenbaar en dikwijls onafwendbaar is.
Hullebroeck werd ijveraar voor de volks
kunst, een nuchtere zaak bij de musiceerende
sociologen, welke voornamelijk beteekent
volkszang, eene restauratie trouwens, welke
vooral in onzen tijd van instrumentale mu
ziek eenigszins belachelijk is. Men weet dat
de monniken, toen zij Germanje
christianiseerden, de grootste moeite hadden om die
barbaren de antieke toonsoorten in te prenten
en een einde te stellen aan de overheersching
der uitsluitend instrumentale muziek, hunne
volkskunst. Van toen af dagteekent de worste
ling tusschen woord en instrument, waarvan
bij de harmonisch geaarde Latijnen geen
sprake kon zijn, en die in de Germaansche
landen gedurende de heele middeneeuwen is
voortgezet. Men kan zelfs de opkomst van
den coloratuur-zang in de zestiende en zijn
hoogtepunt in de zeventiende eeuw be
schouwen als een laatste poging van de stem
om te wedijveren met het nog niet geheel
ontwikkelde speeltuig en den voorrang te
behouden, welke zij ten slotte verloor. Toen
verdween het Woord en zijne wetten, on
danks het streven van Gluck, dat slechts
negatieve resultaten gaf, toen kwam de
volkskunst aan het bewind met hare andere
tonaliteit en hare Gassenhauer", welke
Beethoven, Berlioz en Mahler tot de spiri
tueelste spraak hebben opgevoerd en ge
louterd, welke op meer aardsche wijze ge
vierd wordt in de opera en de operette.
Au fond is dus iedere inrichting, waar
muziek gemaakt wordt, eene democratische
en de demagogen zouden de volkskunst
beklagen, die in deze periode haar hoogsten
bloei beleeft ? Dit is geen inventie, want
men bezoeke populaire concerten om te
zien hoe de ingewikkeldste (ook werken
van Palestrina, naar welke zelfs de musicus
niet analyseerend kan luisteren) enthousiast
en onbevangen worden toegejuicht!
Ik zie daarom in al zulke propagandistische
handelingen niets dan nuttelooze dilettan
tismen en kan niet met veel bewondering
spreken over een bard, die voor een deel
der bourgeoisie, een aantal z.g. volkswijsjes
komt spelen van het blad. Deze menestrels
der twintigste eeuw herinneren me op
gruwelijke wijze aan eene achterstalligheid
der hedendaagsche uitvoerende kunste
naars". Herinnert men zich wel dat vroegere
instrumentalisten ook improvisatoren waren
en dat nog Mendelssohn (die de laatste ge
noemd mag worden) aan 't hof van Viktoria
van Engeland uit het gezelschap een thema
kreeg om aan 't klavier een instantanée te
geren, welke niet minder bekoorde dan een
overwogen sonate? Vraag dat een
tegenwoordigen pianist, of vraag dat Hullebroeck!
Hij keurt de kermis- en marktzangers af, die
coupletten galmen voor een geschilderd
moord-tafereel en zou misschien gelachen
hebben om de zigeunerin van wie Marie
d'Olénine d'Alheim verhaalt in Le Legsde
Moussorgsky" die voor 't paleis van justitie
te Fontainebleau haar man bejammerde, die
pas wegens diefstal veroordeeld was, van
's morgens tot 's avonds met een
opengekrabd gezicht melopeeën zong, welke men
had kunnen noteeren, en noch door de
vroolijkheid der omstanders noch door een gen
darme te bedaren was. Ziehier een stuk
natuur. Zoek deze trouwens eer in de volks
zangen van den genialen Moussorgsky dan
bij Hullebroeck.
Men kan zeggen, dat de muziek, welke
Gerard Hekking in de phase, die zijn tem
perament gedurende de laatste jaren aan
nam, het volmaakst zal spelen, nog geschre
ven moet worden Er is eene tragiek voor
te bewonderenswaardige meesters, die niet
tijdig hunne vertolkers vinden en ik zie hier
hetzelfde in omgekeerde richting. Hekkings
sensitivisme heeft zich in die mate ontwik
keld, dat zich haast geen enkele muziek zoo
aansluit bij zijn geest en zijn verlangens,
dat hij zijne stemmingen geheel spontaan
kan uiten. Hij werd langzamerhand te fijn
gevoelig om weg te droomen in de acade
mische rythmiek, ook.al schrijft ze de eer
ste kunstenaar, en een metrum zoo vrij en
licht-golvend hij het vraagt, bestaat nog
niet, bestaat ten minste niet in
violoncelconcerten. Het is gelijkelijk gesteld, dunkt
me, met zijn aspiraties naar de melodie,
eene melodie ijl als moorsche arabesken,
eene melodie wier lenig accent en lijn
de vlugge nuances van zijn
stokvoering niet hindert. Maar zulke melodieën
bestaan ook niet in violoncel-concerten en
Hekking zoekt ze wellicht te vergeefs. Even
eens zit deze buitengewone speler, die zelf *
componist moest zijn, vast met de gebrui
kelijke expressie der tegenwoordige muziek.
Hij kan zijne intonaties wijzigen en
verdeelen gelijk 't geen enkel auteur van solis
tische werken verlangt en die schaduwende
of stil weerlichtende contouren, welke herin
neren aan de toekomst-reflexen der
allermodernsten als Busoni, zijn voor Hekking
een dwang geworden zijner vibreerende
natuur.
Daarom metamorphoseert hij Bach tot den
ragfijnsten. en meest Italiaanschen mijmeraar
der achttiende eeuw, daarom hoort men hem
't gaafst, wanneer Debussy af en toe een
solistische fiorituur schrijft voor de violoncel,
daarom is Hekking de eenige cellist om de
solo uit Diepenbrocks Gijsbreght, (zonder
broeder Peters gebed te vereenzelvigen met
La Mer!), deze melodie, welke in hare
subtiele dictie en zwevingen nog geïsoleerd
staat in de litteratuur, te vertolken met het
schroeiende en ranke timbre, dat zij vergt.
Deze horoscoop verlove me Hekking naar
aanleiding van zijn optreden met het con
cert van Dvorak. Hij weet evengoed als ik,
dat dit stuk op den duur niet voldoet, wijl
de melancholie er even zwak zingt als de
vreugde, wijl 't bovendien uit technisch
oogpunt bijna nergens onbetwistbaar klinkt.
Dvqrak is een der menschen, wier voor
recht 't is, medegebouwd te hebben tot de
constellatie van Gustav Mahler en diens
kosmische verschijning. En hoe Hekking
het ook speelt, met of zonder Slavisch sen
timent, want hij wisselt dikwijls door zijn
impressionistischen aard, hij kan dit werk
niet beter maken dan het is. Ofschoon niet
primavista reproduceerend gelijk veelal
anders, had hij wederom zijne zeer persoon
lijke en emotioneerende oogenblikken, maar
in weerwil daarvan liet hij de muziek bij
verschillende passages buiten zich omgaan,
alsof ze hem zelf 't minst boeide. Dit kon
niet alleen de psycholoog observeeren, doch
ook de criticus, die de intensiteit van Hek
kings klankenval wilde weten aan een vroeger
waargenomene. De individualiteit van dezen
cellist is echter ruim genoeg om zulke
inzinkingen te heffen met de sonoriteit van
zijn instrument of met zeer intellectuëele
omlijning van den toon. Hieraan dankte de
kunstenaar een even geestdriftig succes als
vroeger, niet enkel van de hoorders doch
ook van het voortreffelijk begeleidend
orchest.
MATTHIJS VERMEULEN
* * *
Ingezonden
Een dierenlievende kunsthandel
Leden, eereleden en donateurs van de
vereeniging tot opvoeding van jonge
drankzuchtige honden, idem van de middernacht
zending onder de katten, van het tehuis
voor verwaarloosde rattenbabies, van de
vereeniging tot verschaffing van wollen
onderkleeding aan de Javanen; bestuursleden,
geestelijke adviseurs,buitengewone en gewone
leden van alle Roomsch-katholieke, Ned.
Hervormde en Israëlitische geitenfokkerijen ;
alle aangesloten padvinders ..., kortom alle
mensch- en dierenlievenden mits lid van
een iets-lievende vereeniging! ... profiteert
van dit zeldzame aanbod, grijpt met beide
handen aan het ongeëvenaard buitenkansje,
dat u thans in een Rotterdamschen kunst
handel wordt geboden!
In de N.R.Ct. van 25 Febr., ochtendblad,
vonden we deze advertentie:
Dierenvrienden en
vriendinnen.
Wij noodigen U uit tot een bezoek
aan onze TENTOONSTELLING van
werken van ANNA MARIA KRUYFF, de
Nederlandsche kunstenares, die, alsgeene
voor haar, hond en kat, des menschen
trouwe helpers van de oudste tijden af,
naar lichaam en ziel heeft begrepen en
liefgehad.
Toegang vrij. Catalogus vrij. Leden
van vereenigingen met menschlievend
of dierenlievend streven, ontvangen een
blad uit het schetsboek der jonge kun
stenares ten geschenke.
Alle dagen open van 9?9 uur.
DE PROTECTOR,
Zuidblaak 70a.
Artistiek leider BERNARD CANTER.
Als dat niet trekt, dan moet het er wel
treurig uitzien in de kunst-, mensch- en
dierenlievende harten. Bij den kruidenier,
die houdt hem in de gaten! ook op uw
hebzucht speculeert, krijgt ge op l pond
margarine, behalve het bonnetje van lOpCt,
nog een half pond natuurboter cadeau. En
hier zoowaar ontvangt ge mits lid van
een vereeniging met menschlievend of dieren
lievend streven , zonder ook maar iets te
koopen, ten geschenke: een blad uit het
l