Historisch Archief 1877-1940
10
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
30 Maart. '13. No. 1866
komen gegadigden met nog onbescheidener
eischen zich tot de geldmarkt wenden.
Duitschland is begonnen met 550 millioen
R.M. schatkistbiljetten en staatsfondsen, van
welke de laatste geplaatst werden, terwijl
Voor de helft (200 millioen) van de aange
boden schatkistbiljetten nog plaatsing moet
worden gevonden.
Hongarije volgt nu met 150 millioen Kronen
4Vs pCt. Kronenrente en even zooveel 4Vs pCt.
schatkistbiljetten», die reeds genomen zijn
door een syndicaat, aan het hoofd waarvan
het huis Rothschild staat. De verhooging
van den rentevoet tot 4V?pCt, gevoegd bij
een emissie-koers ver beneden pari, in ver
houding tot den tegenwoordigen koers der
4 pCt. Hongaarsche staatsschuld, wettigen
de verwachting, dat beleggers, in het voor
uitzicht van ruim 6 pCt. van hun geld te kunnen
maken, gereedelijk deze uitgifte zullen nemen.
Oostenrijk zal spoedig volgen, eveneens met
een 4l/s pCt. emissie.
Met een Russische spoorwegleening van
ongeveer 700 millioen francs schijnt de
Fransche markt een geschikt oogenblik af
te wachten, de voorgenomen groote
Chineesche leening zal van een dergelijke geschikte
gelegenheid gebruik moeten maken.
Maar is de vrede op den Balkan gesloten
dan komen Servië, Bulgarije en Griekenland
aan het Europeesche kapitaal de belooning
vragen voor hunne ten laatste betoonde
bereidwilligheid, om zich uitgeput als zij
waren eindelijk, bij gebrek aan een anderen
uitweg, te voegen naar den wil der zes groote
mogendheden.
Dan zullen de overwinnende Balkan-staten
wel een milliard francs misschien noodig
hebben om hunne bijna vernietigde industrie
te herstellen, de oorlogskosten te dekken,
de uitgeputte legervoorraden opnieuw aan
te vullen en niet 't minst om in de ver
overde gebieden de zegeningen der bescha
ving op cultuurgebied te brengen. Daar
zullen middelen van verkeer, straat- en
spoorwegen aangelegd, voor de bevrijde
broeders en hunne kinderen scholen en ker
ken moeten worden gebouwd, kortom daar
zal in alles moeten worden voorzien, dat
door de vroegere verdrukkers aan de thans
bevrijden is onthouden geworden ...
Vooral Griekenland, dat nog niet aan het
Europeesch spoorwegnet is aangesloten, zal
twee groote lijnen moeten bouwen, nl. van
Janina naar de Adriatische zee en van
Larissa in de richting van f^aloniki.
Niet minder groot is de geldnood van
Turkije, dat dan door de financieele hulp
van Europa als Klein-Aziatische macht op
de been zal moeten worden geholpen, om
zich te kunnen blijven handhaven.
Bij dit alles spelen de bewapenings- en
verdedigingskosten de hoofdrol. Wat daaraan
in de laatste 30 jaren is besteed, is reus
achtig, evenals de gestadige toename van
deze uitgaven in dat tijdsverloop.
In de jaren 1883?1893 begonnen de groote
Europeesche regeeringen het budget te
verhoogen. Duitschland alleen besteedde toen
daarvoor meer dan Engeland, Frankrijk, Italië,
Oostenrijk en Rusland te zamen, nl. 255Vt
millioen, tegen 7954, 80, 36, 29% en 48^
millioen RM.
Daarna volgde een tijd, waarin Engeland
de schade inhaalde en Duitschland, wat de
leger- en vloot-uitgaven betreft, den loef
afstak. Ook Rusland, door de lessen van
den oorlog met Japan geleerd, bracht van
1907?1912 zijn kriigsuitgaven tot ver over
een half milliard RM. (557^ millioen); de
andere mogendheden konden evenmin ach
terblijven.
Welke vorderingen (!) in dit opzicht in
30 jaren tijds zijn gemaakt, leert onder
staande opgave (in miliioenen R.M.):
1883 1912 toename in pCt.
Engeland 561.6 1423.?153
Rusland 715.2 1544.?114
Duitschland 403.2 1318.4 227
Oostenrijk 254.4 589.2 112
Frankrijk 631.2 1074.4 70
Italië 248.8 519.2 108
Van ongeveer 2815 millioen tot 6418 mil
lioen is een réuzensprong. Maar 1913 zal
nog grooter militaire uitgaven met zich
brengen en voor zoover de plannen be
kend zijn is het totaal voor dit doel, in
1914 benoodigd,-zelfs op 8 milliard te
schatten.
Neemt men al deze omstandigheden in
aanmerking, dan zal men voorloopig op
hooge geldkoersen moeten rekenen, al zullen
nu en dan tijdelijke en plaatselijke omstan
digheden kortstondige verlagingen teweeg
brengen.
28/3 '13. v. D. S.
HELTSJES
Lijn 9
Balayer les rues avec du bouleau ou
les marches des Tuileries avec du
satin, y a-t-il donc la tant de
différence?
DE BALZAC
Eenmaal zat ik te lezen in een hoekje
van een bijna leege tram, toen een
demimondaine binnenkwam.
Ze liep vlug, zoodat onder haar
ritselende,zijden rokken bij elke stap te voorschijn
schoof een lenige, soepele enkel. Ze nam
plaats tegenover mij.
Ik zag -dat, voor een demi-mondaine ze
nog heel jong was, en anders er uitzag dan
de meeste vrouwen van die soort.
Haar gezicht had iets meer kinderlijks,
stond iets minder trotsch; de kleur van haar
lippen scheen wel natuurlijk. Ze was bijna
niet geverfd.
Maar in haar oogen had ze iets, dat ik
niet kon verklaren. Zij leek mij maar weinig
ouder dan ik zelf; ja, ze moest zijn ongeveer
van mijn leeftijd, en dat was het ook mis
schien, wat mij onweerstaanbaar drong,
voortdurend haar aan te zien, te bestudeeren
haar gezicht, te vergelijken haar met mij
zelf, haar leven met het mijne.
En_ ik moest weten wat die kalme, grijze
oogen zeiden.
Was het berusten in iets verschrikkelijks,
of onverschilligheid? Passieve gelatenheid,
een alleen geleden verdriet? Of was het die
sarcastische zejiverachting, verachting voor
haar werk en" soprtgenooten, die haar zou
kunnen doen spreken, als een van die mooi
geteekende figuren , van de Balzac: De
straten te^vegen met een bezem, of met de
sleep van zijden rokken, is dat niet totaal
gelijk?"
Ik dacht er niet aan, dat mijn fixeeren haar
onaangenaam kon zijn, dat het onbeleefd
was, zelfs tegenover iemand als zij.
Zulke menschen zijn immers gewend,
beleedigd en geminacht te worden, ze zijn
immers niet beter waard!
Zoo wordt het ons jongeren, die gewoon
zijn opgevoed, die een gewone werkkring
hebben, geleerd door onze moeders. Zoo
was het ook mij door mijn moeder geleerd.
Maar die boeiende oogen daar tegenover
mij, ze deden me twijfelen voor 't eerst.
De meeste vrouwen zijn zoo puriteinsch
hard in hun oordeel over de gezonkenen
van hun eigen sexe.
Hoeveel wreeder, hoeveel minder mede
lijdend en vergevensgezind is niet hun uit
spraak over zoo iemand" dan dat van een
man.
Maar hoeveel van die zelfde vrouwen zijn
er, die, toen zij trouwen gingen, het een
beletsel vonden dat hun man, vroeger, heel
vroeger, wel eens zoo iemand" had gehad,
en misdaan had met haar, een zelfde misdaad?
De meeste vrouwen immers, zien onbarm
hartig laag neer op die gevallenen, maar
schuwen 't niet, als ze kans zien te trouwen,
zelf een man te huwen, die zulke gevallenen
heeft gemaakt en gebruikt, zoo dit maar
lang genoeg geleden is.
Was dat meisje daartegenover mij dan
niets meer dan verachtelijk, en droeg ze als
een masker haar gezicht?
Zou 't niet mogelijk zijn, dat ze meer
medelijden verdiende dan verachting, dat
meer ongeluk dan enkel laagheid haar dwong
te zijn zooals ze was, te doen zooals zij
deed?
Als haar jeugd, haar opvoeding geweest
was als de onze, zou ze dan niet kunnen
bezoeken dezelfde studie-inrichting, kunnen
hebben 't zelfde werk en dezelfde genoegens?
En al die vragen wilden een antwoord;
dat zocht ik op haar gezicht.
Ineens, haar trekken onveranderd, stond
ze op, en nam plaats op de bank, waar ik
zat, zoodat het onmogelijk was, haar langer
recht in 't gezicht te zien.
Die stille, duidelijke wenk bracht mij tot
een nieuwe vraag.
Zij was, als ieder ander, gevoelig voor een
beleediging, behoorde zij dan niet op dit
punt behandeld te worden als ieder ander?
Mevrouw" besloot ik plotseling, meer
misschien gedreven door nieuwsgierigheid,
zucht naar nieuwe ondervindingen, dan door
beleefdheid. Mevrouw, ik heb u misschien
gehinderd, (k hoop, dat u 't mij niet kwalijk
neemt, ik was geheel in gedachten en heb
u niet met opzet willen beleedigen."
Eén oogenblik, een miniem, van verrassing;
dan, met de hand wenkend den conducteur
om te stoppen, sneed ze mij toe: Het be
hoeft niet: zoo spreek je niet tegen een
meid van de baan!"
Toen stond ze op en ging de tram uit.
Die woorden van gelaten wanhoop, drin
gend door en door, ze wekten mij een plot
seling verlangen.
Ik zou haar volgen, een gesprek beginnen
van sympathie, zou haar een hand zelfs
geven tot afscheid.
Maar mij herinnerend wijze lessen, lessen
van naam en gezondheid, ging ik weer zitten
en reed door tot mijn doel.
H. E. H.
Ingezonden
Het Vrije Nederland
Geachte Hoofdredactie.'
In uw geacht blad van 2 Maart trekt de
heer B. Canter te velde tegen zeer laakbare
toestanden in de diaconessenhuizen. In de
gelegenheid geweest zijnde, in hetzelfde
diaconessenhuis als de heer C. de gewraakte
toestanden waar te nemen, betuig ik met zijn
klachten mijn volle instemming. Men zou de
reeks gereleveerde misstanden nog' kunnen
aanvullen door erop te wijzen, dat aan het
hoofd van een ziekenhuis niet een oude
dame of een dominee, maar een geschikt en
bekwaam, liefst inwonend geneeskundige
behoort te staan, met een administrateur
(trice) naast of onder zich.
Echter komt in het schrijven van den heer
C. een passage voor, die m. i. niet onweer
sproken mag blijven. Ik hoop, dat u mij in
uw blad gelegenheid wilt geven tot die weer
spreking en een daaraan vast te knoopen
beschouwing.
De woorden, die ik op het oog heb, zijn :
. . . een uit het gevloekte Duitschland,
waar dank zij de wetten", thans op elke
drie menschen er n gevangenisstraf heeft
ondergaan, een uit het gevloekte Duitschland,
zeg ik, geïmproviseerde kazernegeest, naar
ons vrij Nederland over te brengen, enz."
Allereerst dunkt mij de bewering, dat in
Duitschland van elke drie menschen er n
gevangenisstraf heeft ondergaan, absurd.
Zelfs al verstaat men onder menschen"
slechts meerderjarige personen, en al leest
men voor gevangenisstraf" vrijheidsstraf
(waardoor ook de z.g. Haft" in aanmerking
komt), schijnt mij de bewering, hoezeer
gekortwiekt, wel wat bout.
Grooter bezwaar echter heb ik tegen de
minachtende wijze waarop de heer C. de
Duitsche wetten terloops te berde brengt.
Mij dunkt, wanneer van wetgeving sprake
is, kunnen wij Nederlanders niet beter doen
dan ons schamen, ons diep schamen over
den allerellendigsten staat van onze natio
nale" wetgeving, die juist naast de Duitsche
zulk een allertreurigst figuur maakt.
Wij mogen toch bedenken, dat het den
vrijen Nederlanders, die weldra met heel
wat misbaar het eeuwfeest hunner onaf
hankelijkheid zullen vieren, niet gelukt is
zich in die respectabele periode van honderd
jaren een eenigszins behoorlijke nationale
wetgeving te scheppen.
Om maar een voorbeeld te noemen: ons
burgerlijk wetboek, dat op l Oct. 1838 in
werking trad, is reeds op zichzelf een sma
delijk bewijs van Neerlands onmacht op
wetgevend gebied, want niet alleen draagt
dit gewrocht overal de sporen van onbe
grijpelijke begripsverwarring, gevolg van
incompetentie der samenstellers, maar het
zal straks 75 jaren in ons dierbaar vader
land in werking zijn geweest zonder dat
het een algemeene herziening heeft onder
gaan! En met het Wetb. van Koophandel
dat n. b. nog geen stoomschepen kent! is
het minstens even treurig gesteld. Welkeen
noodeloos hoofdbreken moeten zulke wetten
gedurende den tijd van haar bestaan, jufst
door haar verwardheid en veroudering, reeds
hebben berokkend aan allen, die haar moesten
kennen, en hoeveel noodelooze processen, die
bij duidelijke wetten zouden zijn achterwege
gebleven, moeten in die periode door
rechtzoekenden zijn gevoerd! Denken we nu nog
b.v. aan onze (oorspronkelijk Fransche)
registratie-wetgeving,die anti-nationale poes
pas van Fransch en Nederlandsch, waarin
bijna geen sterveling zich geheel thuis ge
voelt, om van andere wetten, om der kort
heid wille, maar te zwijgen... waarlijk, wij
Nederlanders, of althans degenen die schuld
hebben aan dien wantoestand, hebben reden
zich te schamen. *)
En dan nog dat groteske gescherm met
het vrije Nederland tegenover al dat Duit
sche massregeln." Daarbij heeft men dan
meer speciaal 't oog op de beperkingen,
ons opgelegd door het strafrecht, ook dat
der verordeningen. Nu, het mocht wat met
onze vrijheid op dat punt! Ja, waar het er
op aankomt anderen te schaden en te hin
deren, daér geeft de Nederlandsche wet heel
wat vrijheid. Zoo kan een Nederlandsche
winkelier zijn klanten de meest vervalschte
waren aansmeren, en wel straffeloos, als hij
maar zorgt van de vervalsching niet te
weten." Zoo heerscht ten onzent anarchie
in het straatverkeer, en is het met ons buren
recht lang niet pluis. In naam van de vrij
heid laat men zijn medemenschen hun lede
maten breken over op straat geworpen
vruchtenschillen; auto's maken naar harte
lust onze straten onveilig (terwijl bestraffing
bijna steeds onmogelijk is); men loopt in
overvolle straten uit louter vrijheidsliefde
links, overal loopen in onze groote steden
honden onbeheerd rond, voor het verkeer
gevaar opleverende, voorbijgangers
nakeffende, en met onvervalschten vrijheidszin
gevels en stoepen bevuilende; dames dreigen
ons uit louter vrijheidsliefde met haar
hoedepieken de oogen uit te steken, draaiorgels
jengelen er zooveel dagen per week vrij op
los en veroorzaken niet zelden hinderlijke
oploopjes van vrijheidlievende spes patriae
uit achterbuurten. Wil men in het vrije
Nederland iemand de stad uit treiteren, wel,
men gaat hem naar hartelust
roerdinkholderen" (hinderlijk volgen)f, zonder kans op
straf als men daarbij maar zorgt alleen te
blijven. (Men probeere het eens in het ge
vloekte Duitschland"!). Bevalt onze buurman
ons niet, als vrij Nederlander heeft men
plenty van middelen om ongestraft hem het
leven zuur te maken en hem zijn huis uit
te drijven.
Het zijn maar enkele voorbeelden van de
vele vrijheidsstaaltjes in ons nooit volprezen
vaderland. Gelukkig dat tegenwoordig niet
iedereen zoo onverdeeld vrijheidlievend meer
is. Zoo hebben kort geleden twee
Amsterdamsche politie-autoriteiten een dienstreis
ter bestudeering van verkeersmaatregelen
gemaakt naar... Duitschland! De heer C.
zij dus op zijn hoede: wij krijgen nog meer
van dien Duitschen kazernegeest'' in ons
vrije Nederland!
Kazernegeest" ... Aangenomen, dat de
heer C. daaronder verstaat den geest, zooals
hij in een kazerne behoort te zijn, zoo vraag
ik nog eve^n terugkomende op de zieken
huizen : Moet er dan in een groot ziekenhuis
onder het personeel niet in zekere mate
kazernegeest, d.i. tucht en subordinatie,
heerschen? Immers stellig! Echter behoeven
de belangen van het personeel daaronder
niet te lijden.
Een goede organisatie heeft nu eenmaal
beperking der persoonlijke vrijheid tot nood
zakelijk gevolg, in een ziekenhuis zoo goed
als elders in de maatschappij. Wanneer nu
die vrijheidsbeperking in de laatste slechts
niet ontaarde in hinderlijke staatsvoogdij, en
niet haar grond vinde in echt-Nederlansche
overdraagzaamheid op het gebied van zeden
en godsdienst, is zij zelfs voor den meest
vrijheidlievenden Nederlander dragelijk.
Wat die onverdraagzaamheid betreft, de
heer C. heeft, toen hij van ons vrij Neder
land ' schreef, stellig niet gedacht b.v. aan
onze onvolprezen Zondagswet van... 1815,
die o.m. verbiedt, dat men op Zondagen en
daarmee gelijkgestelde christelijke feestdagen
arbeid verricht die van den openbaren weg
af gezien kan worden, welk verbod nog
kortelings eenige malen door straf werd
gehandhaafd; heeft ook wel niet gedacht
aan de ergerlijke willekeur, waarmede den
laatsten tijd tooneelvoorstellingen werden
verboden (men denke b.v. aan De Meid"
te Bergen-op-Zoom!). Men denke, alvorens
het woord vrij' met den naam van ons land
te verbinden, niet minder aan het hatelijke
onderzoek naar het geloof van sollicitanten
voor openbare betrekkingen, welke inquisitie
onder het huidige ministerie in ons vrije"
land gewoonterecht heeft verkregen, en de
daarmee samenhangende schandelijke be
gunstiging van mannen der regeeringskleur,
door welke begunstiging onze geestelijke
vrijheid op de meest schaamtelooze wijze
wordt aangerand. En men lette ook op het
van onverdraagzaamheid getuigende stand
punt, dat de wetgever van vrij Nederland
inneemt tegenover het neo-malthusianisme,
alsook tegenover de lijkverbranding, welke
laatste in het gevloekte ' Duitschland reeds
in vier crematoria wordt toegepast, en waar
van in ons vrij' landje in afzienbaren tijd
nog wel geen sprake zal zijn. Men bedenke
toch wat dat laatste zeggen wil. De geest
van kwezelarij en onverdraagzaamheid van
een deel van ons volk ontneemt aan anders
denkenden het recht over hun eigen stoffelijk
overschot, zonder aan de eischen der hygiëne
ook maar eenigszins te kort te doen, in eigen
land vrij te beschikken. En, last not least,
men denke ook eens aan de vrijheid waarin
ten onzent de gehuwde vrouw zich verheugt!
En terwijl in andere landen in den rechts
toestand der gehuwde vrouw allengs ver
betering wordt gebracht, zullen wij,
vrijheidminnende Chineezen van het Westen, op dien
weg wellicht binnen eenigen tijd een flinken
stap achterwaarts doen door de voorwaarden
voor echtscheiding nog aanmerkelijk te ver
scherpen.
Met het voorgaande meen ik voldoende te
hebben aangetoond, dat vrij Nederland',
wanneer men er iets anders mee bedoelt
*) Voor nadere motiveering van een en
ander is hier natuurlijk niet de rechte plaats.
Laat ik echter als teekenend getuigenis voor
onze schitterende wetgeving meedeelen, dat
onlangs een rechter tot een jong advocaat
zeide: Gij zult zien: hoe dieper ge in de
wetten doordringt, des te minder ge ervan
begrijpt."
f Men herinnert zich hoe het echtpaar
Rondinkholder den directeur der Haagsche
Tramwegmaatschappij het leven verbitterde.
dan onzen onafhankelijken staat, vrijwel !
een dood woord is; voorts, dat wij -Neder
landers geneigd zijn bij ons streven naar
persoonlijke vrijheid in een verkeerde
richting te zoeken, en dat wij goed zouden
doen met van onze oostelijke buren (in
stede van een groot deel van hun woor
denschat !) veel van hun, van voortreffelijk
organisatie-talent getuigende, wetgeving
natuurlijk mutatis mutandis over te nemen.
Achteruitgaan zouden we daardoor zeker
niet.
U, geachte Hoofdredactie, beleefd dan
kende voor de verleende plaatsruimte,
Hoogachtend,
Mr. O. B. W, DE KAT
's Gravenhage, 5 Maart 1913
* * *
Rangeeren
PUZZLE
Op een spoorwissel van de lijn A?Z staan
twee wagons: x en y. Tusschen deze beide in
bevindt zich een soort bruggetje B, even breed
als een wagon en juist sterk genoeg om een
wagon te dragen, niet sterk genoeg echter
om het een locomotief te doen. Wie rangeert
er nu even met de locomotief L de wagons
zoodanig, dat x op de plaats van y en y
op de plaats van x te staan komt, terwijl
de locomotief naar haar oude plaats kan
terugkeeren?
Wie het doet wil misschien aan schrijver
dezes melden hoeveel minuten hij noodig
had voor de oplossing? Over twee weken
volgt die in dit Weekblad.
M. J.
p/a Red. Amst. Wbl. v. Ned.
Nieuwe Uitgaven
Het Auteursrecht in Nederland. Auteurswet
1912 en herziene Berner Conventie door
Mr. Dr. F. W. J. G. SNIJDER VAN
WISSENKERKE, 362 pag. Prijs ing. ? 2.40, geb. f 2.90.
Gouda, G. B. van Goor, Zonen.
P. M. DE WOLF, De electronentheorie als
verklaring van verschillende natuurkundige
verschijnselen, 83 pag. Deventer, A. E. Kluwer.
Morks' Beroepsbibliotheek No. 11: Mej.
N. SNOUCK HURQRONJE, De bibliofhecaresse
eener openbare leeszaal. A. J. SERVAAS VAN
ROOYEN, De Archivaris, 45 pag. 50 et. Dor
drecht, C. Morks Czn.
Morks' Beroepsbibliotheek No. 12: B. J.
KERKHOF, De opzichter van den Rijkswater
staat, 45 pag. ?0.50. Dordrecht, C. MORKS CZN.
Het Gedenkjaar 1813. Een feestgave
voor de Jeugd in 1913 door HENDRIK C.
DIFEREE. 31 pag. Prijs bij 100 Ex. \2% et.,
bij 500 Ex. 11 et., bij 1000 Ex. 10 et., bij
2500 Ex. 9 ct?bij 5000 en meer Ex. 8 et.,
Amsterdam, Van Holkema & Warendorf.
Jaarboekje (met aanbevelings- en
Reductielijst) van de Afdeeling Amsterdam van
de Bond van Nederl. Onderw. over het jaar
1913, 46 pag.
Deutsche Literaturgeschichte, nebst
Lesebuch fiir Höhere Lehranstalten von B. E.
BOUWMAN und TH. A. VERDENIUS, mit
Abbildungen und Portrats. Brochirt ?2.25,
Gebunden ?2.60, Groningen im Verlag von
J. B. Wolters 1913.
Damspel
IIIMIIIIIIIIIIIIllHHHIIIIIIIMIIIIIIIIIIMIIIIIItlMIIIIIMIIIIIIIIMIHIIIIIIIMIII'
10e Jaargang 30 Maart 1913
Redacteur: J. DE HAAS
Graaf Florisstraat 152, Amsterdam
Verzoeke alle mededeelingen, deze rubriek
betreffende, aan bovenstaand adres te richten.
ONZE CURSUS
Wij moeten het dezen keer eens hebben
over de vraagstukjes in de laatste rubrieken
geplaatst. Het bleek, dat deze voor onze
jonge beoefenaren wel wat te moeilijk waren,
daar verschillende onzer geregelde oplossers
in gebreke bleven. Het is daarom nuttig en
noodig dat wij samen eens praten over een
dezer geplaatste vraagstukken en wel over
het volgende.
ZWART
WIT
Wij deelden bij de eerste publicatie reeds
mede, dat deze stand aan een partij is ont
leend en wij deden dit met opzet, van de
gedachte uitgaand,dat dergelijke vraagstukken
niet zoo moeilijk zijn als expresselijk samen
gestelde stukken.
In de geplaatste vraagstukken moet den
tegenpartij gedwongen spel gegeven worden
of in ieder geval zoo min mogelijk vrijheid
van spelen gelaten worden.
In bovenstaanden stand moet het opvallen,
dat zwart al heel weinig vrijheid van
spelen heeft.
Let nu eens goed op.
12-17 gaat niet wegens wit 27-21 enz.
Rest zwart 11-17, 18-23 of 14-19. Thans heeft
wit den zet te spelen, die zwart op elk der
3 genoemde zetten verlies toebrengt. Tevens
dient men al onmiddellijk te zien, dat zwart,
indien men 14-19 toelaat, eenigermate vrijheid
van spel krijgt, door 10 of 9-14 te laten
volgen. Dus moet dit alles worden ver
hinderd en tevens dient onderzocht of de
te spelen zet ook 11-17 verhindert. In den
regel is de zet, die zwart's beste voortzetting
verhindert, tevens dreigend aan de andere
zijde, gelijk een tweesnijdend zwaard.
Er zijn twee zetten, die 14-19 verhinderen
en wel 43-39 en 33-29. Den laatsten zet
bespreken wij later. Wij spelen dus 43-39,
deze zet verhindert 14-19, wegens wit 28-23.
Zwart kan nu 2 schijven slaan op 20, maar
dan gaat wit met schijf 25 naar dam. Slaat
zwart 19:37 dan krijgt wit gelegenheid naar
dam te gaan door het offer 24-19 gevolgd
door 38-32.
14-19 gaat dus niet. Op 18-23 en 14:23
kan wit juist evenveel malen achter deze
schijf loopen als noodig is om deze te winnen.
Blijft dus over 11-17 of zwart moet een
schijf offeren. Op 12-17 volgt wederom
verwijdering van schijf 13 door 24-19 en
doorgang naar dam. 43-39 is bovendien
sterk daar de schijf op 39 met die op 28 en
33 een rij van 3 formeert. Zooals gij ziet
moet men er bij logisch nadenken altijd
komen. Dit zij u een les voor de toekomst.
Onnoodig te zeggen, dat het oplossen van
vraagstukken aan de partij ontleend, het
meest het practisch speltalent ontwikkelen.
Nu nog iets omtrent den zet 33-29.
Een onzer jeugdige inzenders, Frits Spoon
te Rotterdam, zendt de volgende oplossing in:
Wit Zwart
1. 33-29
Inderdaad een fraaie zet en zeer logisch
gedacht. Zwart heeft nu slechts n antwoord.
1. 11-17 .
Op 14-19 wit 29-23 en 25 gaat naar dam.
12-17 gaat evenmin wegens 27-21 en 32:3.
2. 28-23
Alweer mooi, zwart heeft wederom maar
n antwoord.
2. 17-22
Op 17-21, wit 47-42 en zwart heeft geen
zet. Moet dus een schijf offeren.
3. 32-28! 22 : 42
4. 48:37
Zwart aan den zet heeft nu niets anders
dan 16-21, wit 27:16, zwart 18-22 en wit
gaat met 16 naar dam. Een fraai spel, dat
dezen jeugdigen oplosser alle eer aan doet.
Het geeft blijk van uitmuntend inzicht en
gevoel voor strategie. De oplossing is echter
niet afdoend daar zwart 22-27 speelt, speelt
wit nu 11-6 dan zwart 27-31 en kan wit
eenige zetten lang het damhalen verhinderen
en al is dit bij goed spel voor wit gewonnen,
toch geeft deze oplossing zwart nog te veel
vrijheid om als beslissend te worden aan
vaard, wat echter niet wegneemt dat deze
een zeer mooie afwikkeling is en de zetten
33-29 en 32-38 uitmuntend zijn.
Wij vertrouwen, dat onze jeugdige lezers
met vorenstaande uiteenzetting hun voordeel
zullen doen.
Nu een klein vraagstukje dat binnen ieders
bereik ligt.
ZWART
WIT
Stand:
Zwart 3 schijven op 15, 20, 36 en een
dam op 18.
Wit 4 schijven op 12, 35, 45 47 en een
dam op 23.
Wit speelt en behaalt een leuke winst.
Tracht deze nu eens te vinden.
VAN ALLES WAT
In den beslissingswedstrijd van de com
petitie, hoogste afdeeling, op Zondag 9 dezer
te Rotterdam gespeeld tusschen het V. A. D."
en Constant", kwam aan bord 6 onder
staande stand voor. Zooals bekend won het
V.A.D. in dezen strijd het club-kampioenschap
met 11?9.
L. Goudsmit (V. A. D.)
ZWART
WIT
Mosselman
Stand :
Zwart 9 schijven op 3, 9, 13/16, 18, 26, 27.
Wit 9 schijven op 24, 25, 29, 33, 35/38, 48.
Zwart aan den zet maakte den volgenden
noodlottigen afruil in de meening te zullen
winnen.
' W- 37:26 38:27_29:18_36^27
~ 18-23 ""
Z. 26-31 27-32 18-23 13:31
W. 25:14 26-21 met winst.
14-20
Z. 14:38
Het is merkwaardig, dat tusschen sterke
spelers een dergelijke fout begaan wordt,
want de stand, als op bovenstaand diagram
aangegeven, was voor zwart gewonnen als
volgt:
W. 36:27 29:18 48:J7
Z. 27-31 18-23 13:42 16-21
dreigend 21-27 en 27-31 met vrijen doorgang
naar dam, iets dat wit niet verhinderen kan,
want 38-32 kan niet wegens zwart 14-20 enz.
Op 37-32 speelt zwart 26-31 en gaat eveneens
naar dam. Men ziet dat door een verkeerden
uitruil een gewonnen partij verloren ging.
CORRESPONDENTIE
D. v. N. te R. Nogjeen week geduld s. v. p.!