Historisch Archief 1877-1940
30 Maart '13. No. 1866
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
AMSTERDAM
VL/XELSTRAAT 36 sa eo
HEERENGR4
INRICHTING TOT MET M EUBILEEREN-EN VEFLSIEREN DER UJONIMG
BOUWT TE HUNSPEET.
Mooie boschriike terreinen.
Spoor, Tram, El«ctrii>eh licht, TelephooD.
Inlichtingen M.y DE VELUWE",Nunspeet.
Prima Anthraciet,Bascokes,
Brechcokes enz.
FiroaHlY.
Lflnbaansgr. 896. ? Telef. N. 4276.
llllllltlllllHIII IIIIIIIIIIIIIIIHIIIIMIIIIIIIIIIIItllllllllllllllllllllllllllllllllllll
die voor niets belangstelling hadden dan
hun vak, terwijl zij omtrent alles, wat daar
buiten omging, zoo wijs waren als een kat
in een vreemd pakhuis? Voorzeker, ant
woord ik, dit geleerden-type vertoonde en
vertoont, want 't bestaat nog , zekere
schaduwzijden en onvolkomenheden; bij
bekrofhpen geesten van dit type zal een zekere
verschrompeling des geestes op den duur
moeilijk kunnen uitblijven wegens den be
trekkelijk engen kring, waarin hun belang
stelling zich beweegt. Maar wanneer wij de
nadeelen zien, verbonden aan het met volle
kracht en permanent partij-kiezen van den
vak-geleerde bij de kwesties van het heden,
vooral op het gebied der wetenschappen,
die in 't nauwste verband staan met de
groote economische belangen der mogend
heden, dan lijken mij deze veel erger.
Immers, al te licht zal de vakgeleerde,
zeggen wij, de historicus of de philoloog,
daardoor overwegend betrokken worden in
den dienst dier belangen en wat er dan van
zijn wetenschappelijke onpartijdigheid, zelfs
waar die mogelijk zou zijn en geëischt mag
worden, namelijk op het terrein van het
zuiver-historische, overblijft, daarvan leveren
Professor Hartmann's beschouwingen ons
een even bedroevend staaltje als op een
ander terrein bv. die van Sombart.
Door zijn nationaal-staatkundige over
tuigingen is deze grondige Islam-kenner tot
een oordeel over den Islam gekomen, dat
ook voor den leek in de sterkste mate het
kenmerk van onrechtvaardigheid en onwaar
heid vertoont. Wanneer wij reeds op pag. 3
een algemeen oordeel lezen als dit: de
Islam is als religieus-politieke macht gebroken
en de volken van de Islam-wereld zijn bezig
over te gaan in de algemeene kultuur-wereld.
Verstandige Muslims begroeten deze ver
andering met vreugde, want zij weten, dat
de dooreenmenging van godsdienstig en
staatsleven Tiet grootste onheil over de
Islamvolken heeft gebracht en wij weten, dat bij
de heerschappij der Kerk over den Staat
het welzijn van alle tot den Staat behoorende
personen zwaar nadeel lijdt en dat zulk een
verbinding ook de ontwikkeling der Kerk
belemmerd heeft", dan zien wij reeds
eenigszins vreemd op, omdat hier een a-prioristisch
oordeel wordt uitgesproken, dat bedenkelijke
overeenkomst vertoont met een vrij vulgaire
opvatting, die aan de Kerk" alle kwaads
toeschrijft. Maar wanneer wij dan verder
lezen, dat de vloek van den Islam bestond
uit de gebondenheid van den Staat aan de
Kerk en de diensten, die deze Staat aan de
geheel eenzijdig georiënteerde Kerk bewees",
en dat het onder dezen vloek zoover kwam,
dat daar waar de Islam zijn heerschappij
vestigde, bloeiende velden tot woestijnen,
aan nijverheid rijke, met allerlei inrichtingen
voor 't algemeen welzijn voorziene steden
tot ellendige dorpen werden, dat in plaats
van nationaal-voelende, in kunsten en weten
schappen ijverig werkzame volken fanatieke
massa's traden, wier denken zich beperkt
tot theologische problemen van klein be
lang en daarnaast slechts gericht is op de
bevrediging van lage lusten", dan komt zelfs
ons leeken-weten tegen een dergelijke
geschiedbeschouwing in verzet. Want dan her
inneren wij ons, dat het toch wel historisch
vaststaat, dat bv. een land als het Iberische
schiereiland juist onder de Mohammedaansche
heerschappij zijn tweede groote bloeitijdvak
bereikte en dat al de hierboven geschetste
narigheden eerst plaats grepen, maar dan
ook letterlijk plaats grepen, op het verlies
van de nationalistische gevoelens na, toen
de heerschappij van den Islam daar plaats
had moeten maken voor die van het Christen
dom. En dan weten wij nog wel zooveel
van de historie, dat die groote economische
mijnheer Smit bij zijn thuiskomst zijn vrouw
geheel van streek aantrof. Matoem zat in
de tronk, vertelde ze half huilend en de
konstabel, die hem had opgebracht, had hem
geslagen en over de straat gesleurd. Spoe
dig werd duidelijk waarom Matoem ge
vangen zat. Hij had het erf aangeveegd,
en het vuil onder het prikkeldraad door
geschoven. Het was terecht gekomen op
den oever van de Aapjesrivier, die onmid
dellijk achter het erf stroomde en in het
droge seizoen daar ongeveer drie vierde
meter breed was. In het land aan de
overzijde had den gansenen morgen een
zwarte politieman gelegen. Hij had Matoem
geroepen, maar deze was niet naar hem
toegegaan. Toen echter tegen twaalf uur
Matoem, zooals hij wel meer deed, over
de rivier was gestapt, had de konstabel
hem eensklaps besprongen. Hevig hadden
de twee kaffers gevochten. Op het ge
schreeuw was mevrouw Smit op het erf
gekomen, helpen kon zij niet, maar zij
had duchtig geprotesteerd tegen de arres
tatie. Flink had de jongen zich geweerd,
maar hij was niet opgewassen tegen den
konstabel, die met zijn stok had geranseld
en ten laatste Matoem de boeien had
aangedaan. Er was toen niets meer
aan te doen geweest, Matoem moest mee,
omdat hij vuil in die water had geveegd".
Na de koffie stapte Smit naar het
kantoor van den Landdrost. Daar vernam
hij, dat in een der hokken Matoem was
opgesloten. Of hij niet los mocht? Ja,
ililliiilliliiiimiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiliiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiii
en cultuur-verandering na de verdrijving van
den Islam in Spanje mede aan die verdrijving
te wijten was. Zoodat professor Hartmann's
algemeene uitspraak zekere belangrijke uit
zonderingen schijnt toe te laten. Meer dan
n uitzondering. Want ook hijzelf leert ons ze
kennen, waar hij bv. in een bijna gelijktijdig
verschenen bundeltje besprekingen over
werken, die betrekking hebben op de zending
onder de volken van den Islam, 3) zeer uit
drukkelijk constateert, dat ook Egypte onder
Mohammedaansche heerschappij, die der
Fatimiden, een waren bloeitijd beleefde, dat
Egypte zich toen kenmerkte door uitstekende
scheppingen op 't gebied van wetenschap en
kunst, en dat het land zich verheugde in een
belangrijken welstand, terwijl hij toegeeft,
dat zelfs onder de daarop volgende heer
schappij der Mamluken-sultans de econo
mische verhoudingen niet zeer ongunstig
waren en erkent, dat de Marxist Rothstein
gelijk heeft, waar deze in zijn boek: Egypt's
Ruïn aantoont, dat het land, d.w.z. de groote
massa der bevolking, onder de Britsche
occupatie verarmt evengoed als dit 't
geval is met de massa's der bevolking in
Britsch en Nederlandsch Indië.
Lezen wij dan verder uitspraken als deze :
(in de 4°voordracht: Die islamischen
Staatensysteme bis zur Neuzeit p. 92) In het wezen
der Islamitische religie ligt de bizondere
beteekenis van de religieuze associatie
(Gesellung), d.w.z. van den kerkelijken band, voor
de politieke ontwikkeling gegrondvest", dan
meenen wij, dat hier voor het bizondere
begrip van de ontwikkeling der Islamitische
kuituur geen steentje bijgedragen wordt,
wat reeds hieruit zou kunnen blijken, dat
men in dezen zin met evenveel pleizier het
woord Ismalitisch door Christelijk kan ver
vangen en dan nog dezelfde waarheid uit
spreekt. De schrijver licht zijn bedoeling
nader toe, door te zeggen, dat de Islam
naar de wereldheerschappij streefde en dat
de gedachte, dat alleen Muslims tot de heer
schappij in de wereld beroepen waren, nog
heden in de harten leeft van alle
Islambelijders, die eenigszins godsdienstig ge
schoold zijn". Maar ook deze gedachte is
niet specifiek-Islamitisch. Behalve dat het
Christendom, d.w.z. de Katholieke kerk van
het Westen, in haar hoogsten bloeitijd ook
naar de wereldheerschappij streefde, heeft
E. Meijer onlangs aangetoond, dat nog in
het begin der 19e eeuw te midden der
tallooze Christelijke sekten er zich eene ont
wikkeld heeft, die precies dezelfde pretenties
als de Islam heeft gesteld, waarmee zij ook
overigens wat haar ontstaan betreft, zeer
sterk overeenkomt, namelijk het Mormonisme.
(Wordt vervolgd) W. VAN RAVESTEIJN
3) Islam, Mission, Politik, Leipzig, Otto
Wigand p. 58.
* * *
Ingezonden
Geachte Hoofdredactie,
Uw blad nu eenmaal zijnde de publieke
tribune van waar alle onjuistheden, onwaar
heden en ongerechtigheden den volke van
de Nederlanden plegen te worden bloot gelegd,
zoo kom ik evenals onlangs de heer Bernard
Canter mij beklagen, overtuigd zijnde de
tolk van velen te zijn en menige goedkeu
rende hoofdknik als gevolg van mijne woorden
waar te nemen onder de toehoorders. Ware
ik niet van instemming verzekerd, stellig
zoude ik het niet wagen in deze tijden van
hyper-sociaal leven, in deze tijden van
vereeniging en samensmelting mij als de
eenling te poseeren, en den vlammenden
vloek van het vae soli roekeloos te tarten.
tegen 21 shilling borgstelling. Het geld
werd betaald. Wanneer de zaak voorkwam?
Den volgenden morgen om 10 uur. Twee
uur na zijn arrestatie stond Matoem weer
op het erf aan zijn werk.
Den anderen dag stapte Smit met zijn
boy naar de rechtszaal. Na eenige andere
zaakjes, kwam de beurt aan Matoem. Met
luide stem stond de zwarte konstabel daar
als aanklager en toen hij had uitgesproken,
vroeg de landdrost of de beschuldigde nog
iets had te zeggen. Smit trad naar voren
en vroeg als baas van den kaffer het woord.
Hij kreeg het en toonde aan dat de verorde
ning niet was overtreden, want het water
was niet verontreinigd geworden, maar
vooral klonk zijn protest tegen de listige
en ruwe arrestatie. En hebt u dat alles zelf
gezien? vroeg de landdrost. Neen" moest
Smit daarop antwoorden, maar mijn
vrouw heeft mij de gansche toedracht ver
teld en met eigen oogen heb ik mij over
tuigd, dat het vuil wel op den oever van
de rivier is gekomen, maar niet er in."
U moet uw vrouw hier brengen, zei de land
drost, maar toen Smit zich daartoe niet
bereid verklaarde, volgde veroordeeling tot
10 shilling boete.
Spraakzaam was Matoem nooit, ook nu
niet, maar toch had het hem wel getroffen,
dat zijn mrs en zijn baas zoo voor hem
opkwamen, dat bleek een 14 dagen later.
Het was in den tijd, dat het Transvaalsche
Gouvernement het noodig oordeelde een
köffi'mando Boeren te zenden naar de grens
11 EERSTE SEDERL. FABRIEK TAN ASBESTCEMESTPLATEN
nartinït". ~
MAETINITPLATEN zgn:
brand-, trek- en
krimp vrij.
Vraaert pr|]zeu en monsters.
ADRES:
Crnqlusweg 113, Amsterdam.
LUGANO
Bristol.
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIlllllllllllllinlIIIIHIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHHMI
Vele lezers van De Amsterdammer" stel
len zich een bezoek aan ons Rijksmuseum
als een hoog, zeer hoog genot voor, wat het
inderdaad dan ook is, indien dit niet in"
menige zaal, ja reeds bij den ingang eenigs
zins wordt verzuurd, zoo niet vergald door
die dienstbare geesten met breede medailles
op hunne vrijmoedige, zoo niet onbeschaam
de borsten. Deze dienstbaren, met krijgs
haftige grijze snorren en baarden, spelen in
ons Rijksmuseum zoo wat op onbarmhartige
wijze de baas. Een bezoeker, wanneer hij
hun op de een of andere manier niet be
valt, wanneer hij hunne gunst niet heeft
mogen verwerven, doordat hij de schilde
rijen te aandachtig beschouwt, of de bewaker
zonder den noodigen eerbied voorbij loopt,
of niet onmiddellijk aan zijn beurs trekt,
wanneer zij de gordijnen wel willen openen
van het een of ander venster, een bezoeker
of bezoekster, die op de een of andere wijze
aan hunne eischen te kort schiet, vervalt
aan hunne nukken reddeloos ten prooi. Ieder
een, die een schilderij met aandacht wil be
schouwen, zal zeker niet gestoord willen
worden, terwijl hij bezig is met zijne studie
en toch springt dan juist zoo een Cerberus
uit zijn hoek en roept: Niet op het kleed
trappen!" of Niet aanraken", wanneer men
noch op het kleed heeft getrapt, noch de
schilderijen heeft aangeraakt. Of hij roept:
Deur dicht!" zijn eigen functie aan den bin
nenkomenden bezoeker opdringend. Bij de
schilderijen van Rembrandt kon ik duidelijk
waarnemen, hoe de bewaker naar eigen
goedvinden en willekeur deze met zijn gor
dijn in het donker liet of door openschuiven
het licht in zijne volheid liet vallen.
Voor zoover mij bekend, zijn er in andere
landen geen dergelijke toestanden en daar
worden de musea toch goed bewaakt.
Waarom moest zelfs ons eerste museum een
dergelijk lot treffen van op zoo onaange
name wijze te worden bediend?
Sinds meerdere jaren bestaat hier een
zelfde toestand. Nergens anders treft men
dien in dergelijke mate aan. Dat de
zaalpolitie de serieuse kunststudie dikwijls op
grove wijze stoort, dat is zeker een mis
stand, waartegen autoriteiten misschien
kunnen waken, al moet hier de verantwoor
delijkheid meer bij de hooge regeering wor
den gezocht.
De questie is inderdaad eene niet onbe
langrijke. Zooals er moet gewaakt worden
in het Concertgebouw, dat eene symphonie
behoorlijk tot haar recht komt en niet door
onbehoorlijkheden van den een of anderen
malloot'wordt gestoord, is het in even hooge
mate wenschelijk, dat een kleurensymphonie
harmonisch worde opgevangen in het gemoed
van de belangstellende. Zelden gebeurt het
dan ook, dat vanwege het publiek de stilte
of orde onder de toeschouwers wordt ver
broken. Hun optocht langs de schilderijen
in een museum kenmerkt zich meestal door
eene stemmingsvolle aandacht; en niet alleen
het ontwikkelde publiek, maar ook de man
uit het volk, staat gewoonlijk ingetogen naar
een schilderij te zien. Hoe verkeerd is het
daarom, dat juist door die aangestelde be
wakers de harmonie tusschen schilderij en
toeschouwer moet worden verbroken. Die
bewakers hebben gewoonlijk niet veel te
doen. Zij staan daar en vervelen zich gedu
rende hun werktijd. Om die verveling van
tijd tot tijd te onderbreken en tegen te gaan
en misschien ook uit een zeker soort van
onbewuste nijdigheid, zelf van de schilderijen
niet meer te kunnen genieten door het lang
durig, afstompend toezien, wreken zij hunne
baloorigheid op den aangedanen kunstzin
van Zwasieland; de Zwasies waren erg
roerig in dien tijd. Op een morgen stapte
Matoem op zijn baas aan en zei met diepe
ernst: de witman moet oppas! de Zwasie
kom in de donkere nacht, hij kruip als die
slang door die hooge gras; de witman moet
oppas!"
Dat was de dank van den kafferknaap.
Van overgevoeligheid had bij anders geen
last. Hij doodde een kip met evenveel
emotie, als een rooker een puntje van een
sigaar snijdt. Bang was hij niet, dat had
hij met den konstabel getoond. Maar toen
baby van tante" Jo een spoortje had ge
kregen en de openingsrit in tegenwoordig
heid van jong en oud, van blank en zwart,
op de tafel plaats had, toen begon baby
van het ratelend lokomotiefje en de ramme
lende aanhangwagens te huilen en liep Ma
toem met den angst op het gezicht de kamer
uit, het erf op. Veertien dagen later was
hetzelfde spoortje het lievelingsspeelgoed
van baby en Matoem.
lederen avond tegen zeven uur klopte hij
aan de achterdeur opende haar daarna op
een kier en zei: Mrs ik vraag die koffie."
Kom, binnen Matoem!" luidde dan het ant
woord. Zijn hoed legde hij buiten naast de
deuren onhoorbaar kwam hij dan de kamer
binnen. Zijn drinkbeker een half pondsblikje
van Van Houten zette hij op den hoek van
de tafel. O, mrs! wat geef jij die Matoem
weer banja v^el suiker, het is veel te veel!'
En als rnrs dan antwoordde: neen baa.s,
het is niet te veel Matoem, houdt banja
(ITALIAANSCHE MEREN). Schoonste
Winter- en Voorj aars verblijfplaats. 1ste kl.
Hotel, prachtig gelegen, met gr. Panorama.
Kamers vanaf i>. 4.?. Pension vanaf fr. 9.?.
Eig.: C. CAMENZIND. Prosp. gr. en fr.
Intern. Varknprsbur Raadhuisstr 16, Arast
MttiiiiiiiiimiiiiiiimlilMllllllllMniiiiiiiniiiiMiiMii
van den argeloozen bezoeker. Het zijn oude
mannen, die misschien in hun leven een
enkele keer zich dapper hebben gedragen,
maar wier heldendaad, indien zij die ooit
hebben verricht, hen niet tot een blijvende
hoogte heeft kunnen opheffen. Strenge
maatregelen dienen hier te worden genomen
en het ware wenschelijk misschien evenals
op het spoor of in een tramwagen een con
troleur aan te stellen. Zoodoende zou men
een tegenwicht krijgen en een waarborg,
dat het publiek niet onnoodig worde lastig
gevallen.
Amsterdam, GREGORIUS
20 Maart 1913
*!f *ï> %
De schilderingen van
R. N. Roland Holst
Door een onwillekeurig verzuim hebben
wij in het vorig nr. van ons Weeklad niet
medegedeeld, dat de door ons op een bijblad
afgedrukte reproducties, voorstellende Roland
Holst's nieuwe wandschilderingen in 't gebouw
van den Alg. Ned. Diamantbewerkers-Bond,
vervaardigd zijn naar de photographische
opnamen van den heer C. A. Deul te Hil
versum. Wij voegen er thans gaarne bij: de
bizonder goed geslaagde photographische
opnamen.
* * *
De wandelende Jood
Paschen bracht weer de legendaire gestalte
van Ahasveros in herinnering. Gaston Paris
toont in eene uitvoerige monographie aan,
dat deze sage niet in alle christelijke landen
bekend was en een product is uit het laatst
der middeleeuwen. De meening, dat de
Ahasveros-sage spoedig na den dood van
Jezus ontstaan zou zijn, en zich van den
dag van Golgotha tot op onzen tijd zou
voortgeplant hebben, is onjuist. De evan
geliën maken wel melding van Simon van
Cyrene, die Jezus het kruis nadraagt, maar
spreken geen woord van den Jeruzaletnschen
schoenmaker, die den kruisdragenden Jezus
een dronk waters weigert en hem van zijn
huis wegjaagt, waarop Jezus dan zou geant
woord hebben: Ik zal rusten, gij echter
zult gaan, totdat ik terugkom."
Waarschijnlijk is deze sage een literarisch
produkt. Het eerste schriftelijk blijk van
haar bestaan vindt men bij den in 1237 gestor
ven Engelschen kroniekschrijver Wendover,
die mededeelt, dat een in het jaar 1228 in
Engeland reizende Armenische bisschop ver
teld had, dat hij den wachter van het huis
van den hoogepriester Kajaphas, met name
Malchus, persoonlijk kende, die thans, na
gedoopt te zijn, onder den naam Josef als
een heilige kluizenaar in de bergen van
Armenië leefde, en hoopte op vergiffenis
voor den slag, die hij den Verlosser, uit
onbekendheid met zijn persoon, gegeven
had. Zeer spoedig maakten bedriegers ge
bruik van het praatje van den eeuwigen
jood, om op kosten van lichtgeloovigen een
gemakkelijk leven te leiden, trekkend van
stad tot stad. In het jaar 1267 duikt in Forli
een zwendelaar op, van wien de omstreeks
1300 gestorvene astroloog Guido Bonatti
vertelt, dat hij voorgaf, de persoon te zijn,
die Jezus een slag had gegeven, en zich
daarom Buttadeus (van buttare -- slaan)
noemde. Ongeveer in dienzelfden tijd wordt
de wandelende jood ook in Vlaanderen, in
Bretagne en in andere streken gezien, en in
het jaar 1542 beweerde de theologische
student Paulus von Eitzen, die later bisschop
van Sleeswijk werd, den wandelenden jood
veel van suiker, is 't niet Matoem?" dan
kwam een lach op zijn breed gezicht en
een gelukkig ja mrs" over zijn lippen. Met
zijn koffie en brood stapte hij naar de keuken
op het erf, die hij tot zijn verblijf had inge
richt. Een kist was zijn tafel, een paar
planken op leege petroleumblikken was zijn
slaapplaats. Bij het licht van eindjes kaais
lag hij daar 's avonds in zijn kafferbijbeltje
te lezen.
Op een morgen wees hij op een aantal
kerven in een balk van de keuken en zei:
achttien manen, mrs "
Wat bedoel je? Matoem!'' Kijk, mrs!
als de maan in die avond zóis en hij be
schreef met zijn vinger een cirkel in de
lucht, dan snij ik een streep; achttien manen
heb ik al bij die mrs gewerk."
En ga jij nu loop?" Neen mrs, ik ga
niet loop nie, ik blijf werk voor die mrs!"
Matoem ging niet loopen, Smit en zijn
vrouw moesten loopen."
De oorlog met Engeland brak uit. Na de
maanden van voorspoed der Boeren, kwamen
de dagen van tegenslag.
Dichter en dichter naderde het Engelsche
leger de Transvaalsche hoofdstad. Ook
Matoem was als andere kaffers daar zeer
goed van op de hoogte. Ben je blij jongen,'
vroeg Smit hem eens, dat de Engel
schen komen?" Nee baas, die Rooinek
maak die geld kort." De jongen had de blik
van een profeet, nooit waren in Transvaal
de loonen lager dan na den oorlog.
Dinsdag na Pinksteren van het jaar 1900
DELAUNAY BELLEVILLE
AUTOMOBIELEN.
Hoofd-Agent voor Nederland t
J. LEONARD LANG,
Stadhouderskade,
AMSTERDAM.
GRANDS VINS DE CHAMPAGNE
Perrier-Jouet
Epernay.
Concessionnaires,
Sauter& Polis, Maastricht.
te Hamburg gezien te hebben, waar hij ge
durende de preek barrevoets tegenover den
preekstoel stond. Het verhaal, dat hij daarvan
deed aan zijn leerlingen, liet n hunner,
Chrysostomus Dadalus, in 1564 drukken, en
zijne brochure vormt den grondslag van het
in 1602 verschenen volksboek van den
wandelenden jood, dat daarna in Simrocks
verzameling van Duitsche volksboeken werd
opgenomen. In de Nederlanden verschijnt
hij als Isaak Laquedem", in Spanje als Juan
Espera en Dios", waar hij als kenteeken een
zwarte doek om zijn voorhoofd draagt, met
een vlammend kruis, 't welk aanduidt, dat
zijn zich altijd-vernieuwend leven tegelijker
tijd door berouw werd verteerd. Daarbij
kwam dan nog de sage van den
schrompelenden grijsaard, die elke honderd jaar een
andere ziekte krijgt, waaruit hij telkens
opnieuw verjongd te voorschijn treedt. Met
het uit het jaar 1774 dateerende fragment
van Goethe, die den wandelenden jood tot
den held van een groot epos wilde maken,
begint de moderne periode van de literari
sche bewerking van dit onderwerp.
P. M. WESTRA
Berichten
DIE LUSTIÜE WITTWE. Volgens het B
rscnblatt für den dcutschcn Buchhandd heeft
het Reichsgericht op 8 Maart uitspraak ge
daan in het reeds sedert jaren hangende
proces over de vraag of de tekst van deze
operette oorspronkelijk is of plagiaat. De
fransche schrijver Ganderax, erfgenaam van
den in 1897 gestorven tooneelschrijver Henri
Meilhac, beweerde, dat Die lastige Wittwc
een omwerking was van het blijspel
L'attachéd' ambassade van dezen laatsten schrij
ver. Zijn blijspel was in 1861 verschenen en
in den loop der zestiger jaren was er reeds
een Duitsche vertaling in Hamburg opge
voerd. Om deze reden vroeg hij verbod van
verdere opvoering der operette wanneer hij
geen schadeloosstelling ontving.
Nadat zijn vordering zoowel door het
Landgericht als door het Kammergericht was
afgewezen, heeft nu het Reichsgericht uit
gemaakt, dat de operette oorspronkelijk werk
is, al is daarin ook hetzelfde onderwerp
behandeld als in het Fransche blijspel en
is dus ook de vordering afgewezen.
AMERIKAANSCHE CIJFERS. De uitgevers
Harpers & Co, te New-York sloten dezer
dagen met ne firma een contract af voor
de levering van 1.000.000 exemplaren van
het bekende werk Ben Hur door Lewis
Wallace. Een correspondent van de
NewYork Times zegt dat het totaal bedrag aan
schoolboeken, daaronder begrepen die voor
de universiteiten en bizondere inrichtingen
van onderwijs, in de Vereenigde Staten per
jaar benoodigd 12.000.000 dollar beloopt.
De uitgevers Reilly en Bulton vragen
auteurs, bekend of onbekend, met of zonder
reputatie, als zij slechts een roman kunnen
schrijven, die door zijn originaliteit in het
volgende seizoen tot de best-sellers" behoort.
Zij bieden daarvoor een honorarium van
10.000 dollar.
SIGNOR TOSELLI, echtgenoot van de
exKroonprinses Louise van Saksen, heeft op
zijn beurt ook zijn memoires opgeschreven
en zal die te Londen doen verschijnen. Hij
vertelt daarin op zijn manier over hun
huwelijk, hun dagelijksch leven,
hun.oneenigheden, hunne verzoeningen en algeheele
scheiding. Eenige hoofdstukken zijn gewijd
aan zijn vrouw's kuren en grillen,
buitennissigheden en hare keuze van gezelschap.
beschoten de Engelschen de forten van
Pretoria. Van ongeveer tien uur in den
morgen tot het vallen van den avond floten
de kogels door de lucht. Matoem hield zich
best dien dag, heel wat beter dan de kaffer
meid bij n der buren. Die liep te jam
meren op zij van het huis: o, ik is zoo
banja bang! die Rooinek zal mij in de
beenen schiet." Wel neen, Dina,'" zei mrs
Smit geruststellend, kijk naar de baby, die
speelt en is heelemaal niet bang! Ja!
mrs." antwoordde de minstens dertigjarige
vrouw, maar hij is ook een baasje en ik is
maar een meisje!' .
Den volgenden morgen namen de Engel
schen bezit van de hoofdstad van
Transvaal. Als zoovele andere Hollanders werd
Smit met zijn gezin het land uitgewezen.
Matoem wou met de mrs mee naar Holland
het kostte moeite hem duidelijk te maken
dat dit niet ging.
Zondag l Juli was de dag van vertrek.
In den middag reden Smit, zijn vrouw en
hun twee kinderen naar het station, Matoem
bracht den kinderwagen er heen.
Hoe het is gekomen, ze weet het niet, maar
mrs Smit is naar Holland afgereisd zonder
afscheid te hebben genomen van Matoem.
Ruim twaalf jaar is dat geleden en nog
doet het haar leed, dat zij is heengegaan
zonder haar kaffer de hand te hebben ge
drukt, zonder hem voor het laatst een vrien
delijk woord te hebben toegesproken.