De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1913 30 maart pagina 3

30 maart 1913 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

30 Maart '13. No. 1866 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND AMSTERDAM VL/XELSTRAAT 36 sa eo HEERENGR4 INRICHTING TOT MET M EUBILEEREN-EN VEFLSIEREN DER UJONIMG BOUWT TE HUNSPEET. Mooie boschriike terreinen. Spoor, Tram, El«ctrii>eh licht, TelephooD. Inlichtingen M.y DE VELUWE",Nunspeet. Prima Anthraciet,Bascokes, Brechcokes enz. FiroaHlY. Lflnbaansgr. 896. ? Telef. N. 4276. llllllltlllllHIII IIIIIIIIIIIIIIIHIIIIMIIIIIIIIIIIItllllllllllllllllllllllllllllllllllll die voor niets belangstelling hadden dan hun vak, terwijl zij omtrent alles, wat daar buiten omging, zoo wijs waren als een kat in een vreemd pakhuis? Voorzeker, ant woord ik, dit geleerden-type vertoonde en vertoont, want 't bestaat nog , zekere schaduwzijden en onvolkomenheden; bij bekrofhpen geesten van dit type zal een zekere verschrompeling des geestes op den duur moeilijk kunnen uitblijven wegens den be trekkelijk engen kring, waarin hun belang stelling zich beweegt. Maar wanneer wij de nadeelen zien, verbonden aan het met volle kracht en permanent partij-kiezen van den vak-geleerde bij de kwesties van het heden, vooral op het gebied der wetenschappen, die in 't nauwste verband staan met de groote economische belangen der mogend heden, dan lijken mij deze veel erger. Immers, al te licht zal de vakgeleerde, zeggen wij, de historicus of de philoloog, daardoor overwegend betrokken worden in den dienst dier belangen en wat er dan van zijn wetenschappelijke onpartijdigheid, zelfs waar die mogelijk zou zijn en geëischt mag worden, namelijk op het terrein van het zuiver-historische, overblijft, daarvan leveren Professor Hartmann's beschouwingen ons een even bedroevend staaltje als op een ander terrein bv. die van Sombart. Door zijn nationaal-staatkundige over tuigingen is deze grondige Islam-kenner tot een oordeel over den Islam gekomen, dat ook voor den leek in de sterkste mate het kenmerk van onrechtvaardigheid en onwaar heid vertoont. Wanneer wij reeds op pag. 3 een algemeen oordeel lezen als dit: de Islam is als religieus-politieke macht gebroken en de volken van de Islam-wereld zijn bezig over te gaan in de algemeene kultuur-wereld. Verstandige Muslims begroeten deze ver andering met vreugde, want zij weten, dat de dooreenmenging van godsdienstig en staatsleven Tiet grootste onheil over de Islamvolken heeft gebracht en wij weten, dat bij de heerschappij der Kerk over den Staat het welzijn van alle tot den Staat behoorende personen zwaar nadeel lijdt en dat zulk een verbinding ook de ontwikkeling der Kerk belemmerd heeft", dan zien wij reeds eenigszins vreemd op, omdat hier een a-prioristisch oordeel wordt uitgesproken, dat bedenkelijke overeenkomst vertoont met een vrij vulgaire opvatting, die aan de Kerk" alle kwaads toeschrijft. Maar wanneer wij dan verder lezen, dat de vloek van den Islam bestond uit de gebondenheid van den Staat aan de Kerk en de diensten, die deze Staat aan de geheel eenzijdig georiënteerde Kerk bewees", en dat het onder dezen vloek zoover kwam, dat daar waar de Islam zijn heerschappij vestigde, bloeiende velden tot woestijnen, aan nijverheid rijke, met allerlei inrichtingen voor 't algemeen welzijn voorziene steden tot ellendige dorpen werden, dat in plaats van nationaal-voelende, in kunsten en weten schappen ijverig werkzame volken fanatieke massa's traden, wier denken zich beperkt tot theologische problemen van klein be lang en daarnaast slechts gericht is op de bevrediging van lage lusten", dan komt zelfs ons leeken-weten tegen een dergelijke geschiedbeschouwing in verzet. Want dan her inneren wij ons, dat het toch wel historisch vaststaat, dat bv. een land als het Iberische schiereiland juist onder de Mohammedaansche heerschappij zijn tweede groote bloeitijdvak bereikte en dat al de hierboven geschetste narigheden eerst plaats grepen, maar dan ook letterlijk plaats grepen, op het verlies van de nationalistische gevoelens na, toen de heerschappij van den Islam daar plaats had moeten maken voor die van het Christen dom. En dan weten wij nog wel zooveel van de historie, dat die groote economische mijnheer Smit bij zijn thuiskomst zijn vrouw geheel van streek aantrof. Matoem zat in de tronk, vertelde ze half huilend en de konstabel, die hem had opgebracht, had hem geslagen en over de straat gesleurd. Spoe dig werd duidelijk waarom Matoem ge vangen zat. Hij had het erf aangeveegd, en het vuil onder het prikkeldraad door geschoven. Het was terecht gekomen op den oever van de Aapjesrivier, die onmid dellijk achter het erf stroomde en in het droge seizoen daar ongeveer drie vierde meter breed was. In het land aan de overzijde had den gansenen morgen een zwarte politieman gelegen. Hij had Matoem geroepen, maar deze was niet naar hem toegegaan. Toen echter tegen twaalf uur Matoem, zooals hij wel meer deed, over de rivier was gestapt, had de konstabel hem eensklaps besprongen. Hevig hadden de twee kaffers gevochten. Op het ge schreeuw was mevrouw Smit op het erf gekomen, helpen kon zij niet, maar zij had duchtig geprotesteerd tegen de arres tatie. Flink had de jongen zich geweerd, maar hij was niet opgewassen tegen den konstabel, die met zijn stok had geranseld en ten laatste Matoem de boeien had aangedaan. Er was toen niets meer aan te doen geweest, Matoem moest mee, omdat hij vuil in die water had geveegd". Na de koffie stapte Smit naar het kantoor van den Landdrost. Daar vernam hij, dat in een der hokken Matoem was opgesloten. Of hij niet los mocht? Ja, ililliiilliliiiimiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiliiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiii en cultuur-verandering na de verdrijving van den Islam in Spanje mede aan die verdrijving te wijten was. Zoodat professor Hartmann's algemeene uitspraak zekere belangrijke uit zonderingen schijnt toe te laten. Meer dan n uitzondering. Want ook hijzelf leert ons ze kennen, waar hij bv. in een bijna gelijktijdig verschenen bundeltje besprekingen over werken, die betrekking hebben op de zending onder de volken van den Islam, 3) zeer uit drukkelijk constateert, dat ook Egypte onder Mohammedaansche heerschappij, die der Fatimiden, een waren bloeitijd beleefde, dat Egypte zich toen kenmerkte door uitstekende scheppingen op 't gebied van wetenschap en kunst, en dat het land zich verheugde in een belangrijken welstand, terwijl hij toegeeft, dat zelfs onder de daarop volgende heer schappij der Mamluken-sultans de econo mische verhoudingen niet zeer ongunstig waren en erkent, dat de Marxist Rothstein gelijk heeft, waar deze in zijn boek: Egypt's Ruïn aantoont, dat het land, d.w.z. de groote massa der bevolking, onder de Britsche occupatie verarmt evengoed als dit 't geval is met de massa's der bevolking in Britsch en Nederlandsch Indië. Lezen wij dan verder uitspraken als deze : (in de 4°voordracht: Die islamischen Staatensysteme bis zur Neuzeit p. 92) In het wezen der Islamitische religie ligt de bizondere beteekenis van de religieuze associatie (Gesellung), d.w.z. van den kerkelijken band, voor de politieke ontwikkeling gegrondvest", dan meenen wij, dat hier voor het bizondere begrip van de ontwikkeling der Islamitische kuituur geen steentje bijgedragen wordt, wat reeds hieruit zou kunnen blijken, dat men in dezen zin met evenveel pleizier het woord Ismalitisch door Christelijk kan ver vangen en dan nog dezelfde waarheid uit spreekt. De schrijver licht zijn bedoeling nader toe, door te zeggen, dat de Islam naar de wereldheerschappij streefde en dat de gedachte, dat alleen Muslims tot de heer schappij in de wereld beroepen waren, nog heden in de harten leeft van alle Islambelijders, die eenigszins godsdienstig ge schoold zijn". Maar ook deze gedachte is niet specifiek-Islamitisch. Behalve dat het Christendom, d.w.z. de Katholieke kerk van het Westen, in haar hoogsten bloeitijd ook naar de wereldheerschappij streefde, heeft E. Meijer onlangs aangetoond, dat nog in het begin der 19e eeuw te midden der tallooze Christelijke sekten er zich eene ont wikkeld heeft, die precies dezelfde pretenties als de Islam heeft gesteld, waarmee zij ook overigens wat haar ontstaan betreft, zeer sterk overeenkomt, namelijk het Mormonisme. (Wordt vervolgd) W. VAN RAVESTEIJN 3) Islam, Mission, Politik, Leipzig, Otto Wigand p. 58. * * * Ingezonden Geachte Hoofdredactie, Uw blad nu eenmaal zijnde de publieke tribune van waar alle onjuistheden, onwaar heden en ongerechtigheden den volke van de Nederlanden plegen te worden bloot gelegd, zoo kom ik evenals onlangs de heer Bernard Canter mij beklagen, overtuigd zijnde de tolk van velen te zijn en menige goedkeu rende hoofdknik als gevolg van mijne woorden waar te nemen onder de toehoorders. Ware ik niet van instemming verzekerd, stellig zoude ik het niet wagen in deze tijden van hyper-sociaal leven, in deze tijden van vereeniging en samensmelting mij als de eenling te poseeren, en den vlammenden vloek van het vae soli roekeloos te tarten. tegen 21 shilling borgstelling. Het geld werd betaald. Wanneer de zaak voorkwam? Den volgenden morgen om 10 uur. Twee uur na zijn arrestatie stond Matoem weer op het erf aan zijn werk. Den anderen dag stapte Smit met zijn boy naar de rechtszaal. Na eenige andere zaakjes, kwam de beurt aan Matoem. Met luide stem stond de zwarte konstabel daar als aanklager en toen hij had uitgesproken, vroeg de landdrost of de beschuldigde nog iets had te zeggen. Smit trad naar voren en vroeg als baas van den kaffer het woord. Hij kreeg het en toonde aan dat de verorde ning niet was overtreden, want het water was niet verontreinigd geworden, maar vooral klonk zijn protest tegen de listige en ruwe arrestatie. En hebt u dat alles zelf gezien? vroeg de landdrost. Neen" moest Smit daarop antwoorden, maar mijn vrouw heeft mij de gansche toedracht ver teld en met eigen oogen heb ik mij over tuigd, dat het vuil wel op den oever van de rivier is gekomen, maar niet er in." U moet uw vrouw hier brengen, zei de land drost, maar toen Smit zich daartoe niet bereid verklaarde, volgde veroordeeling tot 10 shilling boete. Spraakzaam was Matoem nooit, ook nu niet, maar toch had het hem wel getroffen, dat zijn mrs en zijn baas zoo voor hem opkwamen, dat bleek een 14 dagen later. Het was in den tijd, dat het Transvaalsche Gouvernement het noodig oordeelde een köffi'mando Boeren te zenden naar de grens 11 EERSTE SEDERL. FABRIEK TAN ASBESTCEMESTPLATEN nartinït". ~ MAETINITPLATEN zgn: brand-, trek- en krimp vrij. Vraaert pr|]zeu en monsters. ADRES: Crnqlusweg 113, Amsterdam. LUGANO Bristol. IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIlllllllllllllinlIIIIHIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHHMI Vele lezers van De Amsterdammer" stel len zich een bezoek aan ons Rijksmuseum als een hoog, zeer hoog genot voor, wat het inderdaad dan ook is, indien dit niet in" menige zaal, ja reeds bij den ingang eenigs zins wordt verzuurd, zoo niet vergald door die dienstbare geesten met breede medailles op hunne vrijmoedige, zoo niet onbeschaam de borsten. Deze dienstbaren, met krijgs haftige grijze snorren en baarden, spelen in ons Rijksmuseum zoo wat op onbarmhartige wijze de baas. Een bezoeker, wanneer hij hun op de een of andere manier niet be valt, wanneer hij hunne gunst niet heeft mogen verwerven, doordat hij de schilde rijen te aandachtig beschouwt, of de bewaker zonder den noodigen eerbied voorbij loopt, of niet onmiddellijk aan zijn beurs trekt, wanneer zij de gordijnen wel willen openen van het een of ander venster, een bezoeker of bezoekster, die op de een of andere wijze aan hunne eischen te kort schiet, vervalt aan hunne nukken reddeloos ten prooi. Ieder een, die een schilderij met aandacht wil be schouwen, zal zeker niet gestoord willen worden, terwijl hij bezig is met zijne studie en toch springt dan juist zoo een Cerberus uit zijn hoek en roept: Niet op het kleed trappen!" of Niet aanraken", wanneer men noch op het kleed heeft getrapt, noch de schilderijen heeft aangeraakt. Of hij roept: Deur dicht!" zijn eigen functie aan den bin nenkomenden bezoeker opdringend. Bij de schilderijen van Rembrandt kon ik duidelijk waarnemen, hoe de bewaker naar eigen goedvinden en willekeur deze met zijn gor dijn in het donker liet of door openschuiven het licht in zijne volheid liet vallen. Voor zoover mij bekend, zijn er in andere landen geen dergelijke toestanden en daar worden de musea toch goed bewaakt. Waarom moest zelfs ons eerste museum een dergelijk lot treffen van op zoo onaange name wijze te worden bediend? Sinds meerdere jaren bestaat hier een zelfde toestand. Nergens anders treft men dien in dergelijke mate aan. Dat de zaalpolitie de serieuse kunststudie dikwijls op grove wijze stoort, dat is zeker een mis stand, waartegen autoriteiten misschien kunnen waken, al moet hier de verantwoor delijkheid meer bij de hooge regeering wor den gezocht. De questie is inderdaad eene niet onbe langrijke. Zooals er moet gewaakt worden in het Concertgebouw, dat eene symphonie behoorlijk tot haar recht komt en niet door onbehoorlijkheden van den een of anderen malloot'wordt gestoord, is het in even hooge mate wenschelijk, dat een kleurensymphonie harmonisch worde opgevangen in het gemoed van de belangstellende. Zelden gebeurt het dan ook, dat vanwege het publiek de stilte of orde onder de toeschouwers wordt ver broken. Hun optocht langs de schilderijen in een museum kenmerkt zich meestal door eene stemmingsvolle aandacht; en niet alleen het ontwikkelde publiek, maar ook de man uit het volk, staat gewoonlijk ingetogen naar een schilderij te zien. Hoe verkeerd is het daarom, dat juist door die aangestelde be wakers de harmonie tusschen schilderij en toeschouwer moet worden verbroken. Die bewakers hebben gewoonlijk niet veel te doen. Zij staan daar en vervelen zich gedu rende hun werktijd. Om die verveling van tijd tot tijd te onderbreken en tegen te gaan en misschien ook uit een zeker soort van onbewuste nijdigheid, zelf van de schilderijen niet meer te kunnen genieten door het lang durig, afstompend toezien, wreken zij hunne baloorigheid op den aangedanen kunstzin van Zwasieland; de Zwasies waren erg roerig in dien tijd. Op een morgen stapte Matoem op zijn baas aan en zei met diepe ernst: de witman moet oppas! de Zwasie kom in de donkere nacht, hij kruip als die slang door die hooge gras; de witman moet oppas!" Dat was de dank van den kafferknaap. Van overgevoeligheid had bij anders geen last. Hij doodde een kip met evenveel emotie, als een rooker een puntje van een sigaar snijdt. Bang was hij niet, dat had hij met den konstabel getoond. Maar toen baby van tante" Jo een spoortje had ge kregen en de openingsrit in tegenwoordig heid van jong en oud, van blank en zwart, op de tafel plaats had, toen begon baby van het ratelend lokomotiefje en de ramme lende aanhangwagens te huilen en liep Ma toem met den angst op het gezicht de kamer uit, het erf op. Veertien dagen later was hetzelfde spoortje het lievelingsspeelgoed van baby en Matoem. lederen avond tegen zeven uur klopte hij aan de achterdeur opende haar daarna op een kier en zei: Mrs ik vraag die koffie." Kom, binnen Matoem!" luidde dan het ant woord. Zijn hoed legde hij buiten naast de deuren onhoorbaar kwam hij dan de kamer binnen. Zijn drinkbeker een half pondsblikje van Van Houten zette hij op den hoek van de tafel. O, mrs! wat geef jij die Matoem weer banja v^el suiker, het is veel te veel!' En als rnrs dan antwoordde: neen baa.s, het is niet te veel Matoem, houdt banja (ITALIAANSCHE MEREN). Schoonste Winter- en Voorj aars verblijfplaats. 1ste kl. Hotel, prachtig gelegen, met gr. Panorama. Kamers vanaf i>. 4.?. Pension vanaf fr. 9.?. Eig.: C. CAMENZIND. Prosp. gr. en fr. Intern. Varknprsbur Raadhuisstr 16, Arast MttiiiiiiiiimiiiiiiimlilMllllllllMniiiiiiiniiiiMiiMii van den argeloozen bezoeker. Het zijn oude mannen, die misschien in hun leven een enkele keer zich dapper hebben gedragen, maar wier heldendaad, indien zij die ooit hebben verricht, hen niet tot een blijvende hoogte heeft kunnen opheffen. Strenge maatregelen dienen hier te worden genomen en het ware wenschelijk misschien evenals op het spoor of in een tramwagen een con troleur aan te stellen. Zoodoende zou men een tegenwicht krijgen en een waarborg, dat het publiek niet onnoodig worde lastig gevallen. Amsterdam, GREGORIUS 20 Maart 1913 *!f *ï> % De schilderingen van R. N. Roland Holst Door een onwillekeurig verzuim hebben wij in het vorig nr. van ons Weeklad niet medegedeeld, dat de door ons op een bijblad afgedrukte reproducties, voorstellende Roland Holst's nieuwe wandschilderingen in 't gebouw van den Alg. Ned. Diamantbewerkers-Bond, vervaardigd zijn naar de photographische opnamen van den heer C. A. Deul te Hil versum. Wij voegen er thans gaarne bij: de bizonder goed geslaagde photographische opnamen. * * * De wandelende Jood Paschen bracht weer de legendaire gestalte van Ahasveros in herinnering. Gaston Paris toont in eene uitvoerige monographie aan, dat deze sage niet in alle christelijke landen bekend was en een product is uit het laatst der middeleeuwen. De meening, dat de Ahasveros-sage spoedig na den dood van Jezus ontstaan zou zijn, en zich van den dag van Golgotha tot op onzen tijd zou voortgeplant hebben, is onjuist. De evan geliën maken wel melding van Simon van Cyrene, die Jezus het kruis nadraagt, maar spreken geen woord van den Jeruzaletnschen schoenmaker, die den kruisdragenden Jezus een dronk waters weigert en hem van zijn huis wegjaagt, waarop Jezus dan zou geant woord hebben: Ik zal rusten, gij echter zult gaan, totdat ik terugkom." Waarschijnlijk is deze sage een literarisch produkt. Het eerste schriftelijk blijk van haar bestaan vindt men bij den in 1237 gestor ven Engelschen kroniekschrijver Wendover, die mededeelt, dat een in het jaar 1228 in Engeland reizende Armenische bisschop ver teld had, dat hij den wachter van het huis van den hoogepriester Kajaphas, met name Malchus, persoonlijk kende, die thans, na gedoopt te zijn, onder den naam Josef als een heilige kluizenaar in de bergen van Armenië leefde, en hoopte op vergiffenis voor den slag, die hij den Verlosser, uit onbekendheid met zijn persoon, gegeven had. Zeer spoedig maakten bedriegers ge bruik van het praatje van den eeuwigen jood, om op kosten van lichtgeloovigen een gemakkelijk leven te leiden, trekkend van stad tot stad. In het jaar 1267 duikt in Forli een zwendelaar op, van wien de omstreeks 1300 gestorvene astroloog Guido Bonatti vertelt, dat hij voorgaf, de persoon te zijn, die Jezus een slag had gegeven, en zich daarom Buttadeus (van buttare -- slaan) noemde. Ongeveer in dienzelfden tijd wordt de wandelende jood ook in Vlaanderen, in Bretagne en in andere streken gezien, en in het jaar 1542 beweerde de theologische student Paulus von Eitzen, die later bisschop van Sleeswijk werd, den wandelenden jood veel van suiker, is 't niet Matoem?" dan kwam een lach op zijn breed gezicht en een gelukkig ja mrs" over zijn lippen. Met zijn koffie en brood stapte hij naar de keuken op het erf, die hij tot zijn verblijf had inge richt. Een kist was zijn tafel, een paar planken op leege petroleumblikken was zijn slaapplaats. Bij het licht van eindjes kaais lag hij daar 's avonds in zijn kafferbijbeltje te lezen. Op een morgen wees hij op een aantal kerven in een balk van de keuken en zei: achttien manen, mrs " Wat bedoel je? Matoem!'' Kijk, mrs! als de maan in die avond zóis en hij be schreef met zijn vinger een cirkel in de lucht, dan snij ik een streep; achttien manen heb ik al bij die mrs gewerk." En ga jij nu loop?" Neen mrs, ik ga niet loop nie, ik blijf werk voor die mrs!" Matoem ging niet loopen, Smit en zijn vrouw moesten loopen." De oorlog met Engeland brak uit. Na de maanden van voorspoed der Boeren, kwamen de dagen van tegenslag. Dichter en dichter naderde het Engelsche leger de Transvaalsche hoofdstad. Ook Matoem was als andere kaffers daar zeer goed van op de hoogte. Ben je blij jongen,' vroeg Smit hem eens, dat de Engel schen komen?" Nee baas, die Rooinek maak die geld kort." De jongen had de blik van een profeet, nooit waren in Transvaal de loonen lager dan na den oorlog. Dinsdag na Pinksteren van het jaar 1900 DELAUNAY BELLEVILLE AUTOMOBIELEN. Hoofd-Agent voor Nederland t J. LEONARD LANG, Stadhouderskade, AMSTERDAM. GRANDS VINS DE CHAMPAGNE Perrier-Jouet Epernay. Concessionnaires, Sauter& Polis, Maastricht. te Hamburg gezien te hebben, waar hij ge durende de preek barrevoets tegenover den preekstoel stond. Het verhaal, dat hij daarvan deed aan zijn leerlingen, liet n hunner, Chrysostomus Dadalus, in 1564 drukken, en zijne brochure vormt den grondslag van het in 1602 verschenen volksboek van den wandelenden jood, dat daarna in Simrocks verzameling van Duitsche volksboeken werd opgenomen. In de Nederlanden verschijnt hij als Isaak Laquedem", in Spanje als Juan Espera en Dios", waar hij als kenteeken een zwarte doek om zijn voorhoofd draagt, met een vlammend kruis, 't welk aanduidt, dat zijn zich altijd-vernieuwend leven tegelijker tijd door berouw werd verteerd. Daarbij kwam dan nog de sage van den schrompelenden grijsaard, die elke honderd jaar een andere ziekte krijgt, waaruit hij telkens opnieuw verjongd te voorschijn treedt. Met het uit het jaar 1774 dateerende fragment van Goethe, die den wandelenden jood tot den held van een groot epos wilde maken, begint de moderne periode van de literari sche bewerking van dit onderwerp. P. M. WESTRA Berichten DIE LUSTIÜE WITTWE. Volgens het B rscnblatt für den dcutschcn Buchhandd heeft het Reichsgericht op 8 Maart uitspraak ge daan in het reeds sedert jaren hangende proces over de vraag of de tekst van deze operette oorspronkelijk is of plagiaat. De fransche schrijver Ganderax, erfgenaam van den in 1897 gestorven tooneelschrijver Henri Meilhac, beweerde, dat Die lastige Wittwc een omwerking was van het blijspel L'attachéd' ambassade van dezen laatsten schrij ver. Zijn blijspel was in 1861 verschenen en in den loop der zestiger jaren was er reeds een Duitsche vertaling in Hamburg opge voerd. Om deze reden vroeg hij verbod van verdere opvoering der operette wanneer hij geen schadeloosstelling ontving. Nadat zijn vordering zoowel door het Landgericht als door het Kammergericht was afgewezen, heeft nu het Reichsgericht uit gemaakt, dat de operette oorspronkelijk werk is, al is daarin ook hetzelfde onderwerp behandeld als in het Fransche blijspel en is dus ook de vordering afgewezen. AMERIKAANSCHE CIJFERS. De uitgevers Harpers & Co, te New-York sloten dezer dagen met ne firma een contract af voor de levering van 1.000.000 exemplaren van het bekende werk Ben Hur door Lewis Wallace. Een correspondent van de NewYork Times zegt dat het totaal bedrag aan schoolboeken, daaronder begrepen die voor de universiteiten en bizondere inrichtingen van onderwijs, in de Vereenigde Staten per jaar benoodigd 12.000.000 dollar beloopt. De uitgevers Reilly en Bulton vragen auteurs, bekend of onbekend, met of zonder reputatie, als zij slechts een roman kunnen schrijven, die door zijn originaliteit in het volgende seizoen tot de best-sellers" behoort. Zij bieden daarvoor een honorarium van 10.000 dollar. SIGNOR TOSELLI, echtgenoot van de exKroonprinses Louise van Saksen, heeft op zijn beurt ook zijn memoires opgeschreven en zal die te Londen doen verschijnen. Hij vertelt daarin op zijn manier over hun huwelijk, hun dagelijksch leven, hun.oneenigheden, hunne verzoeningen en algeheele scheiding. Eenige hoofdstukken zijn gewijd aan zijn vrouw's kuren en grillen, buitennissigheden en hare keuze van gezelschap. beschoten de Engelschen de forten van Pretoria. Van ongeveer tien uur in den morgen tot het vallen van den avond floten de kogels door de lucht. Matoem hield zich best dien dag, heel wat beter dan de kaffer meid bij n der buren. Die liep te jam meren op zij van het huis: o, ik is zoo banja bang! die Rooinek zal mij in de beenen schiet." Wel neen, Dina,'" zei mrs Smit geruststellend, kijk naar de baby, die speelt en is heelemaal niet bang! Ja! mrs." antwoordde de minstens dertigjarige vrouw, maar hij is ook een baasje en ik is maar een meisje!' . Den volgenden morgen namen de Engel schen bezit van de hoofdstad van Transvaal. Als zoovele andere Hollanders werd Smit met zijn gezin het land uitgewezen. Matoem wou met de mrs mee naar Holland het kostte moeite hem duidelijk te maken dat dit niet ging. Zondag l Juli was de dag van vertrek. In den middag reden Smit, zijn vrouw en hun twee kinderen naar het station, Matoem bracht den kinderwagen er heen. Hoe het is gekomen, ze weet het niet, maar mrs Smit is naar Holland afgereisd zonder afscheid te hebben genomen van Matoem. Ruim twaalf jaar is dat geleden en nog doet het haar leed, dat zij is heengegaan zonder haar kaffer de hand te hebben ge drukt, zonder hem voor het laatst een vrien delijk woord te hebben toegesproken.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl