De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1913 30 maart pagina 6

30 maart 1913 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 30 Maart '13. No. 1866 FRIEDRICH HEBBEL, volgens getuigenis van Hebbel's vrouw het meest gelijkende portret Friediïch Hebbel 1913 is voor het litteraire Duitschland het Hebbel-Jahr". Tweemaal brengt het den naam van Hebbel in herinnering: den 18den Maart, centenaire zijner ge boorte, en den 13den December, de vijftig ste jaardag van zijn overlijden. Uit al wat Friedrich Hebbel dezer dagen in Duitschland over hem gezegd en geschreven is blijkt, weer op nieuw, hoe hoog deze door zijne tijdgenooten zoo droevig miskende figuur in de schatting van het nageslacht is gerezen. Als dramatisch dichter wordt hij niet meer, als vroeger, slechts aarze lend na of naast Kleist en Grillparzer genoemd, maar onbeschroomd boven alle kunstbroeders der 19de eeuw uit, tusschen Schiller en Ibsen gesteld. En nu de prachtige Hebbel-uitgave van den onlangs overleden Richard Maria Werner een monument van vlijt, gedragen door geest drift en piëteit, ook het dagboek van den dichter algemeen toegankelijk heeft gemaakt, wordt hem een plaats als op voeder der natie naast Goethe aange wezen, en aan Emil Kuli, die zoolang vertrouwelijk met hem omging, verweten, dat hij verzuimd heeft, van 's dichters uitspraken einem Eckermann gleich Buch zu führen." Met andere woorden: Hebbel is op weg, klassiek te worden, als Dritter im Bunde" met Goethe en Schiller. Van waar deze litteraire canonisatie? Het is met Hebbel gegaan, als met Schopenhauer, Wagner en Nietzsche: na een tijd van veronachtzaming en miskenning een triomfantelijke schildverheffing, een schit terende zegetocht van het eindelijk er kende genie. Hebbel heeft, evenals de drie anderen, een Gemeinde" gekregen, die zijn aesthetisch-philosophisch evangelie verkondigt een typisch verschijnsel in het litteraire leven van het moderne Duitschland, waarbij zoowel echte geest drift, als mode en reclame een rol spelen. Hoezeer men deze vereering van het nationale genie moet waardeeren, mag toch wel gevraagd worden, of niet ten aanzien van Hebbel, evenals van Wagner, Tentoonstelling in het Sted. Museum Daar exposeeren thans mevrouw Van TrigtHoevenaar, en de heeren Reus en Doeser. De allereerste opmerking over het gezamenlijke werk moet zijn, dat de exposanten veel te ruim van hunnen voorraad -hebben uitgepakt, tot vermoeienis van den toeschouwer, en, ten nadeele van hun eigen figuur, 't Is het gewone euvel bij afzonderlijke tentoonstellingen. Van de drie toont de heer Reus zich misschien de bekwaamste, of beter, de meest ervarene in het maken van z.g. artistieke schetsjes en studie's en zelfs de meest vaste in het vorm geven aan een figuur of een kop. 't Kan schijnen dat hij daarmee boven zijn genooten uitsteekt, maar ik acht zijn werk naar den inhoud het minst belangrijke, terwijl ook die uiterlijke kwaliteiten lang niet van aanzienlijke waarde ^jn. Er is 'n enkele kop als de aquarel No. 158, die in den opzet ruim van slag, en gebouwd in vaste plans van licht en donker, in betrekking tot het overige werk boven den middelmaat uitsteekt. De heer Doeser staat zoo ongeveer op de zelfde hoogte als een paar jaar geleden, toen hij hier in een bescheidener gelegenheid (voor het eerst?) exposeerde. Onder groot voorbehoud viel er toen wat gunstigs over zijn werk te zeggen, maar van dat voorbe houd valt er, wel spijtig, nog niet veel terug te nemen. Als toen, maakt hij nu ook nog den indruk van den beginneling, die zonder eenige voorbereiding, (noodzakelijk voor de praktijk der beeldende kunst, en zelfs door een vél sterkere dan de heer Doeser, als Vincent van Gogh, erkend) zich verstout tot werken die boven zijn macht zijn. De sinisterheid meest, van zijn onderwerp: tafereelen van maatschappelijke ellende en menschelijke haveloosheid zou tot (bedriegelijk) voorwendsel kunnen dienen voor zijn groezelige kleur en sjofele teekening, maar nu hij ook ter afwisseling onderwerpen kiest uit de loszinnige wereld,met bon-vivants en demi-mbndaines, wordt dit onrijpe en onbeholpen werk tot een gedrochtelijke ver tooning waarlijk foei-leelijk. En toch, dat er een kant is aan dit werk, een zin achter dit stuntelig geploeter, kan bijv. blijken uit dat schilderij met de twee schuitenvoerders langs een stadsgracht, of de mijnwerkers aan den arbeid bij hun lichtvonkende lantaarn. In een schilderij kan de hoog opgevoerde technische vaardigheid, of een aanzienlijke mate van teeken-en schilder-kundigheid hin derlijk zijn, als daarmee niet anders dan de looze vrucht van ervarenheid wordt afge worpen. Met alle hoedanigheden van gladde bekwaamheid is het werk dan hol, blijkt zijn ontstaan niet als een noodzakelijkheid. Maar omgekeerd, kan ook de onmacht of de ge brekkigheid van de uitdrukkingswijze zoo volslagen zijn, dat een eigene en mooie be doeling er niet bij te redden valt. Als kun stige kunst verwerpelijk is, kan dit zeker geen reden zijn tot verheerlijking van onkun stige kunst. De inzending van mevr. Van Trigt?Hoe venaar wordt zeer geschaad door de overveelheid wat jammer is. Haar werk is zeer ongelijk, wellicht uit den aard van het onstuimig karakter, maar toch zeker ook wel omdat deze schilderes ook al niet den pas senden uitdrukkingsvorm genoegzaam in de hand heeft. Vormkracht vooral wordt voelbaar gemist in dit werk en we kunnen 't alleen als een blijk van voortvarenden ijver ach ten, dat zij met haar rumoerigen geest naast haar schilderen aan 't boetseeren van mensch- en dierfiguren is getogen. Het is 'n heele taak om uit den chaotischen over vloed schilder- en teekenproducten, die drie zalen vullen en die wel wat den indruk maken van een magazijn van ongeregelde goederen, het kaf uit het koren te scheiden. En zelfs onder de onrijpe producten is er nog al een en ander, dat in wel rauwen vorm toch meeslepende hoedanigheden heeft. Ik kwalificeerde deze kunst daar even als onstuimig, ik zou ook kunnen zeggen, dat uit dit werk merkbaar is een zich te buiten gaan aan onstuimige en onbeheerschte ver langens, zoo opgezweept en teugelloos, dat vormen en kleuren tot een wezenlijke ver warring dooreengewoeld zijn. De geest, noch de hand, schijnt dan orde te kunnen stellen in dien ontredderden toestand. Zoo zijn er havengezichten, die doen gewaarworden een werkelijk grootschen aankijk van een opene, zwaar bewogene rivier in het wijde bekken van de kaden, waar wereld-schepen vast geankerd liggen en kleine booten moei zaam, maar koppig, tegen de golven opstoomen. Maar dan weer wordt de heele water vlakte als een immense draaikolk en de stormachtige lucht daarboven laait geen licht uit, maar ontlast zich in wild geschuim van verf. Een cyclonische beroering, die het einde der wereld aankondigt, zou men hier op kinderlijke wijze verbeeld kunnen achten ! Dan weer treft eenzelfde wijdsche overschouwing, in sommige duinlandschappen met een wijd uitzwierend licht boven de komvorming van het heuvelig terrein. Het romantisch accent is hierin vooral boeiend ; en verschillende aquarellen en ook enkele etsen hebben daarom bekoring. In dit eerste zaaltje zijn pok op te merken enkele bloem stukken met hun fijn-gevonden kleurcombinatie's. Dat deze schilderes, met haar gebrekkige teekening werkelijk niet onaan zienlijke schilderkwaliteiten heeft, kan zelfs blijken uit sommige levensgroote dierstudie's, van leeuwen vooral, waar de intensiteit van de uiting het te kort aan vormduiding schuil doet gaan. Er zijn wel met meer kundigheid wilde dieren geheeld, die minder levend toch zijn. De opvatting in de paardenstudie's is ken schetsend de geesteshouding van deze schilde res in haar neiging naar het heroïsche. Een WESSELBUREN in Holstein, geboorteplaats van Friedrich Hebbel de bewondering voor de geweldige geestesvlucht van den kunstenaar tot overschatting van zijn dichterlijke praestaties heeft geleid. Beiden hebben te gelijkertijd, maar langs verschillende wegen en vaak in strijd met elkander, met al hun ontzachlijke vermogens naar hetzelfde doel gestreefd: de schepping van het groote" Duitsche drama, waar voor zij den tijd rijp achtten, een nieuwe kunst, draagster van de hoogste zedelijke idealen der menschheid. Als een trouwe zoon der Romantiek zocht Wagner die groote poëzie in de wonder verhalen der Germaansche en Keltische oudheid: Nibelungen, Parzival, Lohengrin, Tristan; déMythos" was voor hem het beeld, waarin de scheppende fantazie" der oer-tijden de eeuwige levenswaarheden belichaamde, die het philosophisch genie van Shakespeare weder had ontdekt. Hebbel daarentegen, een kind van den modernen tijd, vindt het poëtische bij voorkeur in de historie, d. i. het ,reale Geschehen', hetzij ver leden of tegenwoordig. In zoover kan men hem tegenover Wagner een realist noemen. Maar de dramatische uitbeel ding van het gebeuren is voor hem slechts middel tot bereiking van een hooger doel: de interpretatie van den zin des levens, van de eeuwige wetten, die het wereldhistorisch verloop beheerschen, kortom van wat hij met een Hegeliaanschen term de idee noemt. Vandaar zijn minachting voor de Zeitpoesie" van het Junge Deutschland", die de misères van het leven om haar zelfs wille behandelt. Ich sage es Euch, die Ihr Euch dramatische Dichter nennt... nur wo ein Problem vorliegt, hat Eure Kunst etwas zu schaffen, who Euch aber ein solches aufgeht, wo Euch das Leben in seiner Gebrochenheit entgegentritt und zugleich in Eurem Geist das Moment der Idee, in dem es die verlorne Einheit wieder findet, da ergreift es" enz. *) Dit stellen van het probleem", het zoeken van de idee" is kenschetsend voor Hebbels dramatiek. Hetzij hij het hero sme van Judith, het lijden van Genoveva of de wanhoopsdaad van de Munchener burgerdochter schildert, overal-ziet hij als achtergrond de idee: het tragische conflict tusschen het individueele en het algemeene zijn, of, zooals Schopenhauer het uitdrukt, den Einzelwillen" en den Gesamtwillen". Zoo is dus voor Hebbel, evenals voor Schopenhauer het leven zelf tragisch, en de tragische schuld" van den held ligt opgesloten in het feit dat hij is. Scheunert heeft die opvatting Pantragisme" genoemd, maar welbe schouwd, is dit stechts een andere for mule voor het oude noodlot" ; immers uit het feit, dat de mensch geboren is, vloeit al het andere vanzelf voort. Al is echter de idee van het wereld proces ne, de problemen zijn verschil lend: sexuëel, religieus, politiek, sociaal. In het centrum der groote drama's van Hebbel staat het sexuëele probleem: de vrouw in hare verhouding tot den man en de wereld geen wonder bij een dichter, in wiens leven de vrouw zulk een buitengewone rol heeft gespeeld. Judith, Genoveva, Klara, Agnes Bernauer, Mari amne, Rhodope, Brunhild, Kriemhild, welk een schitterende reeks vrouwenfiguren! Wat een hartstocht in het doorwroeten van het raadsel der vrouwelijke ziel, en welk een onvermoeide speurzin in het *) Vorwort zu Maria Magdalena. steeds opnieuw en anders belichten van de betooverende sphinx ! Ten onrechte heeft men Hebbel verweten, dat die hel dinnen zijn ausgeklügelt" ; ze zijn wel degelijk producten van zijn fantasie, beelden in een soort van visionnaire helderziendheid aanschouwd, en zoolang ondervraagd, tot zij hem hare diepste ge heimen hadden toevertrouwd. Doch wat dezen schepper ontbrak, dat was de liefde tot zijn schepselen, het opgaan in de kinderen zijner fantazie; zij waren en bleven voor hem slechts objecten, werk tuigen ter bevrediging van zijn kunstenaars-egoïsme, die hem het hoogste intellectuëele genot, het in beeld aan schouwen van het wereldproces, moesten verschaffen. Dat is de oorzaak, waarom Hebbel bij al zijn groote'' kunst vaak zoo onvoldaan en koud laat. Wat Hebbel in de vrouwelijke ziel vooral interesseert, was de schijnbare tegenstrijdigheid van kuischheid en liefde. Het is kenschetsend, dat Golo, een echte Hebbelszoon, zijn hartstocht voor de geeerbiedigde meesteres voelt ontvlammen op het oogenblik, dat hij onder de kuische heilige de liefhebbende vrouw ontdekt. Zoo wordt Genoveva, zonder het te weten of te kunnen beletten, de schuld van zijn ondergang en haar eigen leed. Nog sterker spreekt dit motief uit Hebbels meesterstuk, Gyges und sein Ring. Er ligt in dit op de spits drijven van het vrouwelijke kuischheidsideaal een trek hysterie, een erfstuk van de Romantiek. Tot het andere uiterste voert die hysterie in Judith en Maria Magdalena, waar de deugdzame vrouw, de eene in extaze, de andere in wanhoop, zich zelve uitdaagt'', zooals Hebbel zegt, tot een onnatuurlijke daad : het vrijwillig weggooien van haar vrouwelijke eer. Hebbel is van meening, dat zulke tragische conflicten vooral tot uitbarsting moeten komen in overgangstijdperken, wanneer verouderde toestanden een soort van spanning hebben veroorzaakt, die tot een breuk moet leiden. Zulk een ondragelijke spanning heerscht bijv. in het treurspel Herodes und Mariamne tusschen man en vrouw. Herodes verte genwoordigt de oude Oostersche opvat ting, dat de vrouw het eigendom, de zaak van de man is ; Mariamne daaren tegen verschijnt als een hoogstaande moderne vrouw, die haar liefde slechts als een vrije gift aan den uitverkorene wil schenken. Van al de dochteren van Hebbel schijnt deze mij toe de meest Ibsiaansche trekken te vertoonen. De lezer moge met deze enkele grepen uit den rijken schat van Hebbels' dra matische poësie het voor lief nemen. Zij kunnen slechts een flauwe voorstelling geven van de kracht en diepte van zijn genialen geest, maar misschien wekken zij op tot nadere kennismaking met sommige der hier genoemde meester werken, die ook zonder overschatting steeds tot de groote kunst zullen ge rekend worden. Utrecht J. J. A. A. FRANTZEN schilderijtje van geheel anderen aard weer, van meer intieme gestemdheid, is het stads grachtje, waar enkele meeuwen in het stille eenzame grachtwater neerduiken. Resumeerend: met onderscheidende ken nisname van dezen bontkleurigen overvloed rijp en groen, in den plooi en frommelig, alles dooreen-gaat er van dit werk toch een animeerende werking uit. Want er vonkt uit deze kunstuiting van een zeer ongedurigen geest, en van wilde bevlieging, toch iets van het noodige ware levensvuur. W. STEENHOFF J. Voerman (Rotterd. Kunstkring) I. Het werk van Voerman bezit tot nu toe de zucht naar het gave modelleeren; naar de nauwkeurige vormbepaling. Het licht blijft ondergeschikt aan de uitdruk king van den plastischen vorm. Dit is merk waardig; Willem Maris' licht wierd een lyri sche uitbundigheid; het lijkt niet, dat liet werk van Voerman vooreerst daartoe zal worden. Het werk is naar zijn aard, schilderlijk verhalend, dat van Willem Maris was schilderlijk zingend, lyrisch-opklinkend. Gedeeltelijk komt dit voort uit Voerman's opleiding onder Allebé. Het lichaam-van-deverf is bij de Amsterdammers bij voorkeur een bijna vlakke gebonden massa; de toets is verslonken in het geheel. Bij de Hage naars wordt de gratie van de hand meer vertoond; en wordt de rechtstreekschheid grooter gehouden dan bij Allebé's leerlin gen. De kritiseering van deze beide wij zen, van gevoelen, zal ik hier niet be proeven; beide hebben hun bekoring: de eene, die der Amsterdammers, getuigt van meer toeleg op zorgvuldige volledigheid: die der Hagenaars is wijder van hartstocht, en eigenlijk van uitspattender kracht, maar zij wordt bij de meesters dezer school schoon verwerkt in het geheel van toetsen en lijnen dat het schilderij is. De werkwijze der Hagenaars is verbonden met vele fransche scholen ; de Amsterdammers die werken naar Allebé's trant zien terug op ouder tijd en staan in voortdurender verbinding met de scholen voor den Haagsche Periode. Dit verband met het vroegere, ook in Voerman, heeft sommigen van analogie met van Goyen doen spreken. Zulke bewering is bij nader inzien gevaarlijk, en bij scherper be zien van beide schilders moeilijk vol te houden. Maar ook dit is iets voor een andere keer en voor een ander artikel. Het is voor iederen kunstenaar logisch, de geheele serie schilderlevens uit allen tijd bewijst het, om op 't einde of van af het midden zijner productie zicll meer en r.itsluitender te keeren naar een licht, naar een overheerschend licht-spel, dat ik haast hun persoonlijk licht zou noemen en dat bij de Romantici rijk en diep bij weinig verschil is. Voerman's werk is klaar. Het licht-spel dat deze schilder zoekt is dat van 't oogenblik, waarop, wolken en lichtstilten en lichtvlakten zich spieglend in den IJsel, alles in een fijne grijzigheid haast doorschijnend wordt; alleen blijven de plastisch waarge nomen silhouetten der dierenvormen zich afteekenen tegen het achter deze te zien gegevene. Zou deze grooter wordende zucht naar het doorschijnende het begin zijn van 't gebiedender worden van 't Licht, van de lichttrillingen, van de absorptie der plastische vormen, in het spel van krachten, lichten, en reflexen of is het licht in een weinig zich schakeerenden aard gekozen alleen een vlakke acjitergrond voor de vormen ? Het eerste dunkt mij meer waar; ook de verwolking van vele vormen toont dit aan. Vroeger, in het vroege werk uit Hattem (het is op deze tentoonstelling nog te zien) werd de kleur binnen de contouren zorgvuldig aangebracht; het werk modelleert minder dan nu; de uiting is meer lineair, in den zin van nog niet ver mogend genoeg tot de drie dimensies. Deze dimensies zijn in de laatste tijd uitsluitender in het lichtspelen gegeven... Over den grond, over de wei, over den akker, boven het stadje zijner praedilectie bouwt Voerman zijn wolken. Hij is een nieuwe Wolkenbouwer, Wolkenschikker in de Hollandsche schilderkunst, die in ieder harcr tijdperken, van af dat het individu sterk wierd in haar, zoo 'n Wolke kijker, Wolkezoeker, op Wolken en lichtvlagen verliefde bezat. De wolken en hunne ordonnantieën door den schilder zijn een typeerend deel van Voerman's werk. Zij nemen tegenwoordig het bij verre grootste deel in van zijn schilderijen en van zijn aquarellen. Zijne techniek en het langdurig zoeken na;.r deze, is vermoedelijk (gedeeltelijk zeker) voortgekomen uit het behagen in deze wolken en ze wél weer te geven. Soms zijn deze wolken te vinden {?? ;::iën van wolketritsen. die niet ver boven den horizont,het overigens gelijk-verlichte vk.k van den hemel vorm, beweeglijkheid, speli.ig, geven. Maar meestentijd vormen zij met hunne architektuur ongeveer twee derden van het werk. In het midden, als een vlakte van stilte aan de hemelen is een plek egaal licht; daar rond-rijen en ringen zich cte wolken als een krans om een leegte, eer lm een vlak, stil zieden; meestal zijn ze grijs; de oranje gouden hemel van den avend en van den ochtend komt tegenwoordig niet veel voor. Soms zijn ze een scherm van waarachter de stralen lichts regentrekken; een andermaal zijn ze duister van een komende of gaande bui: dikwijls zijn ze ornamentatie der lucht in stijgende beweging, gegroepeerd om het midden. Daaronder spiegelt ze een IJselstroom. Daaronder varen in booten en bootjes kerels en figuren die als silhouet tegen de lucht het geheel iets geve»van gondels uit Venetië. Soms staan" dwtjalken met hun zeilen breed er op, en doen deze in hun verschijningen op het water toch denken aan de zeilende flappende, overliggende schepen op de wit-en-blauwe Delftsche tegels. PLASSCHAERT * * * Muziek in de Hoofdstad Sabotage'' Het is mij een weinig raadselachtig, waarom het Concertgebouw-orchest, dat menige op merking over 't hoofd zag, bovenstaande uitdrukking, welke ik gebruikte in het Nr van 9 Maart, zoo donker vertaalde. Het viel mij de laatste maanden op, dat het voortreffelijk ensemble, misschien onder den invloed der zeer monotone programma's, minder pleizier in 't musiceeren toonde dan vroeger en ik schreef in 't Nr van 2 Maart een zachte aan maning, die wegens 't woord muzikant" (hoe is 't mogelijk!) reeds aanleiding gaf tot ontstemming. Zoodat ik er per slot de oor zaak van kan zijn, dat er op dien dag soporifiek gespeeld werd en zich bij een paar groepen feiten voordeden, welke ieder, wien het met de kunst ernst is, moet afkeuren. Zonder discipline is een goed orchest ondenkbaar (we vergen dan nog niet de napoleontische tucht van een Spontini) en het schijnt me toe, dat de goedlachsche vroolijkheid, die geregeld heerscht bij som mige lessenaars (gedurende de uitvoering wel te verstaan) op de discipline en de repu tatie van het orchest een noodlottigen in vloed moet hebben. Wat zou men zeggen als zich iets dergelijks voordeed, b. v. dat de figuranten van een tooneelgezelschap grappen maakten en scène? Men zou zich aan die zeker gemotiveerde vroolijkheid misschien niet behoeven te ergeren, wanneer het samenspel en de expressie niet zeer gevoelige schokken kregen, wat echter ge durende den ganschen middag in de eerste plaats hinderde. Ik koos daarom het woord sabotage", gelijk ik wellicht zeggen zou Dr. M. Romer terroriseert ons met zijn slechte stem" of Mengelberg terroriseert ons met de slechte stem van Romer" zonder aan helsche machines te denken. Het spijt me, dat ik moest generaliseeren en aldus een aantal kunstenaars trof voor wie ik slechts hoogachting heb, het spijt me nog meer, dat ook door dezen de term te nuchter wordt uitgelegd, ik hoop evenwel, dat dit kleine incident aanleiding geeft tot enkele correcties, welke de vogelvrije criticus in zijn vereering voor de muziek en het Concertgebouw-orchest gewenscht achtte. En de lezer, die van dit alles niets begrijpt, houde 't niet voor kleingeestigheden, noch van mijn kant, noch van de zijde der orchestleden, doch voor na 'eveteiten. Amsterdamsch a-cappella-koor De auteur van Origine et Développement du Chant liturgique", waarvan ik toevallig

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl