Historisch Archief 1877-1940
April '13. _ No. 1867
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
OPENING VAN HET CONCERTGEBOUW
Teekeningen van Joh. Braakensiek op het bijvoegsel van de Amsterdammer,
Weekblad voor Nederland, van 16 April 1888
der Incroyaples", euphemisrnen van een
uitgeputte psyche, een gemaniereerd
nalispelen van allerlei meesters, zonder vitaliteit,
zonder eenige persoonlijkheid dan hunne
bekrompen individualismen. Wie kan in ernst
beweren de toonkunst te-verjpngen met wat
klankschakeeringen ? Wijs in Busoni eene
nieuwe melodische wending aan, welke in
se iets anders is dan een exotisch interval,
wejke echoot van uit de onbekende geeste
lijke dimensie, die geen van deze Berlijnsche
zoekers aan 't hart schijnt te gaan, gevangen
als ze jijn in de dimensies hunner gevari
eerde klankkleuren en timbre's!
Zij spotten trouwens vriendelijk met elkaar.
En Bttsoni, schrijft Schönberg, deze voor
name en moedige kunstenaar, ik acht en
vereer hem bijzonder. Maar de kwelling om
honderden toonladders uit te rekenen kon hij
zich sparen. Ik heb me bij heug en meug de
namen der zeven kerktoonsoorten ingeprent,
ililiiiHiiiiiiimiillilHiiliiiiiiiiiiiiimiiiiiiMiiiiiiiiiiliiiitii
en dat waren pas de namen ! Ik zal geen vijf
van zijne toonladders kunnen onthouden.
Maar hoe moet ik ze dan componeeren
als ik ze niet in 't hoofd heb ? Moet ik doen
gelijk Weingartner, die ze op een lijstje voor
zich hangt? Neen, gelijk Weingartner zou ik
niet graag iets doen l"
En waarom zou men niet zacht spotten
over dezen theoreticus der der vierde, achtste
en derde of zesde tonen, in wiens systeem
de scala van dr. Robert Neumann en hare
53 afstanden een paar keeren kan duiken,
doch die van zijne theorieën, ook in zijn
laatste werk, niets gerealiseerd heeft dan
wat averechtsche debussysmen? Maar leve
het Orientalisme, dat in de periode van
Krishna 16.000 toonsoorten kende, laat een
Duitscher denken dat hij er nog nieuwe
maakt en Schönberg klagen dat hij ze niet
van buiten kan leeren!
Busoni, die Zondagmiddag in het
Conu&WLS
Handschrift van Friederike Brion, uit het familieboek van den Meiszenheimschen
dominee Fischer, die met haar nicht gehuwd was
Friederike Brion
(t 3 April 1813)
Ein Strahl der Dichtcrsonnefielaufsie,
So reUh,dqsz er Unsterblichkeitihrlieh.
(grafschrift)
Goethe in Straatsburg! Dat is meer dan
een periode uit 't leven van dien universeelen
mensch, dat is voor alles een belangrijk
moment in de ontwikkelingsgeschiedenis
van den Duitschen geest. De kuituur der
Aufklarung", die haar groote idealen ver
werkelijkt had, deed haar verstijvenden en
verstarrenden invloed gevoelen op heel het
geestesleven van dien tijd.
En uit de Duitsche werkelijkheid zelve
konden ze niet opbloeien de nieuwe idealen,
want zoowel op sociaal als op politiek gebied
waren de verhoudingen niet tragisch door
felheid van strijd, ze waren slechts droevig,
naargeestig, gedrukt en benepen.
Was 't wonder, dat, waar een grootsche
werkelijkheid ontbrak en de besten van 't
jonge geslacht in 't armelijke, nuchtere dogma
der Aufklarung" ook geen levensbevrediging
konden vinden, men maar al te gaarne weg
vluchtte in een wereld van sentiment en
verbeelding, en dat men dank zij Herder's
interpretatie met geestdrift luisterde naar de
stem van Rousseau?
Zoo is de Sturm und Drang" de revolte
van 't gevoel en tevens de opstandigheid
van het geniale individu tegenover de nivel
leering der Aufklaring".
In Straatsburg nu wordt de jonge Goethe
de dichter en zanger van den Sturm und
Drang", wordt hij de groote kunstenaar, die
De pastorie te Sesenheim naar een teekening van Goethe (1770)
certgebouw optrad als componist en dirigent,
leidde ook eene symphonie van Jean Sibefius,
den virtuoos der grijze, onverstoorbare tin
ten. Deze Fin schaft de cadens", het
verouderde hulpmiddel, evenmin af als
Busoni en de overigen, hij gebruikt-even
brutaal harmonische sequenzen als Busoni,
Schönberg, Strauss, Reger en al deze
modernen, bij wie zulke ,truc ondenkbaar
moest zijn, hij is veel armer aan melodieën
dan wie ook onzer decadenten, hij zit veel
steviger vast in het classicisme der
motievische ontwikkeling dan de oer-monade
Claude Debussy, hij is veel monotoner dan
een Caecileaan, ondanks zijne enharmoniek,
hij verveelt letterlijk, maar deze muziek is
tenminste het product van een onontdekt
land, 't resultaat van het eentonige Noorden,
en wellicht vindt de bewoner dier regionen
deze muziek zeer bloeiend, weelderig en
bedwelmend als de aromatische avonden van
den zomer. Maar hiermee neem ik nog
nooder vrede dan met de andere tekorten
waarvan men er ook in dit werk onaan
gename telde. Welk een inval b.v. om te
midden van het snelle tempo en een vlugge
passage uit den eersten allegro plotseling
af te breken! Wie kreeg daar niet den indruk
van eene déroute in t orchest? En zoo
verder.
Als dirigent was Busoni gedurende de
eerste helft van het concert beter en levendiger
dan gedurende de tweede. Gelijk Willem
Mengelberg dirigeert hij onophoudelijk syn
copen, d.w.z. hij blijft het orchest immer
eene seconde voor, dat eerst na het teeken
reageert; hij leidt dus niet melodisch, doch
rythmisch en eene cheironomie in den ouden
zin beoefent hij nooit. Zijne aanduidingen
zijn daarom enkel technische en hierin bracht
hij 't tot een merkwaardige virtuositeit en
routine. Zijn gebaar echter is zeer weinig
expansief en psychisch overvleugelt Mengel
berg hem nog in zijn slechtste oogenblikken.
Van eenige overeenkomst tusschen beiden
mag men dan ook eigenlijk niet spreken,
want Busoni is geheel handwerksman en
zelfs zoodanig, dat een zelfstandig kunstenaar
als de hoboïst Robert Krüger, er niet in
slaagt om de expressieve intonaties te geven,
welke men gewoonlijk van hem hoort. In
Mazeppa" van Liszt beging Busoni fouten,
welke de geheele partituur in de war stuurden.
Hij had zich waarlijk wel mogen herinneren,
dat er in dit symphonisch gedicht nog iets
meer te releveeren was dan het blazers
thema, waaraan bovendien zijn wijze van
slaan alle energie en breedte ontnam. Welke
dirigent plaatst zich in een gecompliceerd
stuk als Les Djinns" van César Franck (een
zwakke naklank van Le chasseur maudit")
nog met zijn rug naar de alten en tweede
violen ?
Van Busoni's compositie, eene suite uit
de opera Die Brautwahl", ten slotte nog
de namen: Spukhafte, Lyrische (een vrij
hakkelig amoroso, mystische (bedoeld wordt
mysterieuse") Hebraïsche (toespeling op
een Joodsche figuur der opera, verder niets)
en Heitere stuk; geen dervijf sloeg in. Maar
Busoni heeft een solide, classieke reputatie
en hoewel zijn werk minder waard is dan
dat van Schönberg heeft het publiek on
danks de geleerde dissonanten zich laten
beetnemen en bezorgde hem een aardig
succes d'estime.
MATTHIJS VERMEULEN
* *
uitbeeldt, wat er leeft in de
literair-revolutionaire jeugd van zijn tijd.
Maar, wanneer de 21-jarige student in de
lente van het jaar 1770 naar de Fransche
universiteit gaat, zijn al deze Sturm und
Drang' tendenzen, schoon wel aanwezig,
nog slechts zeer onvolkomen ontwikkeld.
Van de verschillende invloeden, die er
toe bijgedragen hebben, hem tot klaarheid
te brengen, noemen wij o.a. zijn leven in
dien eigenaardigen vriendenkring, die door
Salzmann gepresideerd werd, zijn omgang
met Herder, die hem de schoonheid van 't
volkslied openbaart, enz.
Hier echter willen wij slechts spreken over
een moment, dat voor de ontwikkeling van
den mensch en dichter een zoo groote
beteekenis heeft gehad: zijn liefde voor
Friederike, de dochter van den predikant
Brion uit Sesenheim.
Wanneer de 60-jarige dichter in zijn
autobiographie Dichtung und Wahrheit" (10. en
11. boek) ons verhaalt van dat grootste geluk,
dien grootsten hartstocht, die grootste smart
van zijn jeugd, dan weet hij tonen te vinden
zoo warm en ontroerend, als maar zelden
gehoord worden uit het proza van den ouden
Goethe.
Goethe was reeds een half jaar te Straats
burg, toen hij door zijn vriend Weijland
geïntroduceerd werd in 't gezin van den
predikant Brion, te Sesenheim, een dorpje
vijf uur rijden van Straatsburg verwijderd.
Het echtpaar Brion had vijf kinderen.
Friederike was de derde dochter, en 19 jaar
oud, toen hij haar voor 't eerst ontmoette.
Dat was op 13 October 1770. In Dichtung
und Wahrheit" weet Goethe ons geleidelijk
op Friederike's verschijnen voor te bereiden.
Eindelijk zien wij de geheele familie Brion
bijeen in die eenvoudige dorpspastorie, alleen
Waarschijnlijk Friederike Brion
(Portret gevonden in de nalatenschap
van Lenz)
Friederike ontbreekt nog, en men is onge
rust over haar lang uitblijven. Dan verschijnt
zij in haar Elzasser kleederdracht. Schlank
und leicht, als wenn sie nichts an sich zu
tragen natte, schritt sie, und beinahe schien
für die gewaltigen blonden Zöpfe des
niedlichen Köpfchens der Hals zu zart. Aus
heitern blauen Augen blickte sie sehr deutUch
umher, und das artige Stumpfnaschen forschte
so f rei in die Luft, als wenn es in der Welt
keine Sorge geben könnte; der Strohhut
hing ihr am Arm, und so hatte ich das
Vergnügen, sie beim ersten Bliek auf einmal
in ihrer ganzen Anmut und Lieblichkeït zu
sehn und zu erkennen."
Dadelijk na zijn eerste ontmoeting schrijft hij
uit Straatsburg aan zijn liebe neue Freundin".
En van af dien tijd groeit zijn liefde, zooals
steeds in zijn leven, door gelijke gevoelens
beantwoord. Dan leven zij beide in den
Tag hinein", gelukkig in de waarheid van
het oogenblik.
Terugkeer tot de natuur!, zoo had Herder
hem geleerd, dat was het ideaal voor den
waarachtigen dichter. Die liefde voor het
natuurlijke trok hem ook naar Sesenheim.
Wat Goethe in Friederike boeide, dat was
de frischheid, de natuurlijkheid van heel haar
wezen, in tegenstelling met de Rokoko-
menschen van zijn dagen. Wij weten hoe hij in
den winter van 1770/1771 een zevental malen
voor korteren of langeren tijd naar Sesen
heim ijlt.
En in die dagen vindt zijn lyriek
accoorden, zoo geheel onbekend in de
conventioneele poëzie van zijn land, dat men kan
zeggen, dat daarmede en daardoor Goethe's
dichterlijke bevrijding voltrokken is.
't Is de poëzie van 't zelf-doorleefde, die
nu voor 't eerst tot uiting komt. Laat op
den avond rijdt hij van Straatsburg naar
Sesenheim:
Es schlug mein Herz, geschwind zu Pferde.
Es war getan, fast eh' gedacht;
Der Abend wiegte schon die Erde,
Und an den Bergen hing die Nacht."
Dan ziet hij haar:
Dich sah ich und die milde Freude
Flosz von dem süszen Bliek auf mich."
Heel de natuur van den Elzas wordt hem
tot een beeld van zijn liefde:
Wie herrlich leuchtet
Mir die Natur!
Wie glanzt die Sonne!
Wie lacht die Fiur!
O Lieb' o Liebe,
So golden schön
Wie Morgenwolken
Auf jenen Höhn.
't Kan zoo niet blijven, 't moest anders
komen. In Juni 1771 is hij weer in Sesen
heim, vijf weken lang. En nu wordt 't som
berder om hem heen.
Naar Straatsburg schrijft hij: Nun ware
es wohl bald Zeit, dasz ich kame, Ich will
auch und will auch, aber was will das Wol
len gegen die Gesichter um mich herum."
Dan rukt hij zich los. En als hij vele
jaren (1779) later aan Charlotte von Stein
schrijft: Ik moest haar op een oogenblik
verlaten, dat 't haar bijna 't leven gekost
had," dan begrijpen wij, dat de Rousseausche
idylle haar tragisch einde gevonden had.
't Is de vlucht van den genialen mensch uit
de sfeer der middelmatigheid.
Na Goethe's vertrek uit Straatsburg gaat
zijn vriend, de dichter Reinhold Lenz naar
Sesenheim. Hij heeft tevergeefs getracht
Friederike's liefde te winnen. In zijn nalaten
schap vond men een portret, dat zeer waar
schijnlijk van Friederike is. Maar ook vond
men daar een gedicht, dat Goethe 1798 in
Schillers Musenalmanach publiceerde en dat
ons meer dan wat ook zeggen kan, hoe
Friederike's leven (ze bleef ongehuwd)
verloopen is:
Andere afbeelding van de pastorie te Sesenheim
Dichterlijk Bloc-note
o
CUBISTEN-STYUSTEN
Aan C(obus) K(ubus)
De schilderkunst," zoo zegt gij, had geen
stijl meer;
Een nieuwen stijl, dien zoeken wijl" en wis,
Gij verfdet op het doek uw nieuwen stijl
neer,
Maar maakt men wel den stijl, eer 't
schilderij er is ?
o
KANTTEEKENING BIJ EEN KANTTEEKENING
BIJ DE LITTERATUUR VAN DEN DAG
Kippengefladder dat adelaarswieken!"
't Kritisch hoen is in zijn nop.
Maar bij dat fladderen, gulden kiecken,
Heeft Gorters kip terdeeg zijn kop!
Kritische kippen?wien is het een wonder?
Leggen hun ei van den dag" daar wel
zonder.
o
WAT is HOLLAND?
Een b'oerendeern
In de Vredes-taveern,
Verlegen met haar Verleden
En grootsch op tentoonstellingen in dertig
steden!
Maar hij die elf provinciën doorleed
En zeggen zal: dit wasde dertigste..."
Ach, dat hij voor zijn leven Holland weet:
Het leven op zijn elf-en-dertigste.
DIAMANTSLIJPER
In ihrer kleinen Kammer hoch
Sie stets an der Erinnrung sog:
An ihrem Brotschrank an der Wand
Er immer, immer vor ihr stand,
Und wenn ein Schlaf sie bernahnt
lm Traum er immer wieder kam.
Denn immer, immer, immer doch
Schwebt ihr das Bild an Wanden noch
Von einem Menschen, welcher kam
Und ihr als kind das Herze nahm.
Fast ausgelöscht ist sein Gesicht,
Doch seiner Worte Kraft noch nicht,
Und jener Stunden Seligkeit,
Ach, jener Traumen-Wirklichkeit,
Die, angeboren jedermann
Kein Mensch sich wirklich machen kann.
Wij wezen reeds op 't feit, dat de
Sesenheimer liederen een geheel nieuw tijdvak
openen in de geschiedenis van de Duitsche
lyriek.
En 't is niet overmoedig om te beweren,
dat veel van wat haar eigen was, voort
leeft in menige vrouwenfiguur, die Goethe
ons geschonken heeft. Wij denken hier aan
de beide Maria's in Götz" en in Clavigo".
Wij denken echter ook aan Faust, waarvan
Boschje in den pastorietuin van Sesenheim
Hermann Grimm eens schreef: Ohne Zweifel
ist Gretchen auf Friederike von Sesenheim
zurückzuführen" *)
Goethe in Straatsburg! Dat bracht de
ontplooiing van heel zijn dichterlijke indi
vidualiteit, want eerst daar leefde hij het
leven in zijn totaliteit van vreugde en smart
omvatten en begrijpen.
Eene was er, die daartoe rijkelijk het hare
gegeven had. Als hij van Sraatsburg weg
getrokken is, leeft in hem nog jaren het
besef van zijn tragische schuld, en 't gegeven
van een oud volkslied verwerkend, zingt hij:
Röslein sprach: ich steche dich,
Dasz du ewig denkst an mieh,
Und der wilde Knabe brach
's Röslein auf der Heiden.
In de eerste jaren na zijn vertrek uit
Straatsburg is ook de Urfaust, geboren uit
de gevoelens en stemmingen van den Sturm
und Drang", neergeschreven. Daar vinden
wij de Gretchentragedie, Goethe's meest
eigen schepping, reeds vrijwel uitgevoerd,
daar hooren wij ook reeds de woorden:
Bin ich der Flüchtling nicht? der
Unbe[hauste ?
Der Unmensch ohne Zweck und Ruh',
Der wie ein Wasserssturz von Fels zu Felsen
[brauste
Begierig wütend nach-dem Abgrund zu?
Und seitwarts sie, mit kindlich dumpfen
[Sinnen,
lm Hüttchen, auf dem kleinen Alpenfeld,
Und all ihr hausliches Beginnen
Umfangen in den kleinen Welt.
Und ich, der Gottverhaszte,
Hatte nicht genug,
Dasz ich die Felsen faszte
Und sie zu Trümmern schlug I
Sie, ihren Frieden muszt' ich untergraben,
De lieflijkste vrouwengestalte, die Goethe
ons schonk, was de conceptie van zijn
jeugd. Zij leeft voort in heel zijn levenswerk,
want aan 't einde van het tweede deel van
*) Vergl. J. Minor, Goethes Faust I S. 33
?ich ^chmidt, Goethes Faust in urspr.
GeErich
stalt, Einleitung XV.