Historisch Archief 1877-1940
N°. 1870
Zondag 27 April
A°. 1913
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
ONDER REDACTIE VAN Mr. H. P. L. WIESSING
Abonnement per 3 maanden ....
Voor Indie per jaar, bij vooruitbetaling
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar
?1.50, fr. p. post/ 1.65
, mail 10.
. . , 0.125
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF
KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM
Advertentiën van 1?5 regels/1.25, elke regel meer .... ?035
Advertentiën op de flnantieele- en kunstpagina, per regel . . 030
Reclames, per regel 0.40
INHOUD
IIHIIIItlMHMMIMMHIItlllll
iimimiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiMt
Blz. 1: S.: Paleis-Raadhuis. Red.:
Sectarische benoemingen. Kroniek.
L. H- Grondijs: De aanstaande verkiezin
gen. Frans Mijnssen: Heijermans' be
werking van Tolstoi's Het Levende Lijk.
2: Feuilleton door F. Bloemink. Annie
Salomons over Voor twee Levens van Anna
van Gogh-Kaulbach.?3: C. J. Hildesheim:
Zionisme. 5: Joh. W. A. Naber: De
Vrouw en de Mode in 1813. Allegra.
E. Heimans over Kraaien. 6: Karel van
de Woestijne: Gent Tentoonstellingsstad.
Plasschaert over Leo Gestel. Matthijs
Vermeulen over La Damnation de Faust.
7: Hessel Jongsma over een
vacantieschool Leerdicht aan prof. v. Hamel Jr.
Charivari. Portretten van Paul Janson en
mr. P. W. de Koning. P: Fin. Kroniek
door v. d. M. 11: Schaakrubriek door
Rud. Loman. Damspel door J. de Haas.
Teekening van Joh. Braakensiek:
Katjesspel van Duitschland en Frankrijk.
Bijvoegsel van Johan Braakensiek:
Heemskerk en de kindertoelage voor de
onderwijzers.
HET HUIS OP DEN DAM
Grijs en verheven Huis in 't hart van Amsterdam,
Gij, hart van Hollands Hart, wie u het leven nam?
Wie stak uw oogen blind? Uw blauwig-witte blikken
Schijne' aan het daglicht slechts den killen dood te klikken.
Soms brokkelt van uw kroon een rank van beeldhouwwerk
En ploft te gruizel op den onbeschreven zerk
Van 't leeg plaveisel, wat doet uw gelaat verbleeken?
Gaat reeds de Tijd aan uw roemrucht gesteente breken?
Gij staat en zwijgt, of ge in het duister duikt teloor
Of heft u weder aan den dag tot, eensklaps, hoor!
Daar, uit den toren, zingt de stem van het Verleden
Over het doof geraas van 't al-vergeten Heden.
Wat zijt ge? een hersenschim? machtige sarkophaag
En Amsterdamsche Sphinx en even eeuw'ge Vraag?
Zijt gij een slapend slot, hetwelk een doem beving
En bant het schuwe volk buiten uw tooverkring?
Zijt gij een Raadhuis, waar geen Raad der stad haar wetten
Kan schrijven aan de pui noch zelfs den voet mag zetten,
Of 't Raadhuis van een Spookstad, die, van geen aanschouwd,
Haar doode glorie door 't ontgloried leven bouwt
En uitbreekt in dit Huis met akeligen luister
En vorstelijke praal in stoffig schemerduister?
Zijt ge een Paleis, waartoe een kelder toegang geeft,
Waar men in holten tusschen houten schotten leeft
En huppelt in een hal, benard door 't schim-gedwaal
Van de oude burgerij in hare Burgerzaal,
Men feestmaalt... in de gang, bij desolate boedels!
Is het een bange droom van kranke hersenknoedels?
Helaas, wij droomen niet: Aanschouwt het Graf waarin
Amsterdams grootheid ligt en die der Koningin.
S.
SECTE-BENOEMINGEN
Volgens den geest van onze Grondwet
is het zeker niet, dat ons hoogste rechts
college, zoo dikwijls het aanvulling be
hoefde, er bedacht op was drie van zijn
zetels als katholieke" te kunnen ken
merken! Onze Grondwet, en een ideale
maatschappelijke opvatting, vragen bij de
benoemingen voor rechterlijke ambten
niet naar godsdienst of gezindte. Ieder
Nederlander is voor iedere landsbetrek
king benoembaar. De practijk is echter
minder ideaal. Elk machtig lichaam, dat
rechtens of feitelijk door coöptatie zijn be
staan mag voortzetten, heeft nu eenmaal
de neiging uit eigen kringetje van relaties
(relaties van godsdienst, van familie, van
studie, van stand of erger) bij voorkeur
zijn levenssappen te trekken. De
graagop-baantjes-lijsten, waardoor de katho
lieken bewezen hebben op het stuk van
betrekkingen zóerg achter te hebben ge^
staan, dat ze door het vroeger heerschend
Liberalisme opzettelijk moeten zijn achter
gesteld, heeft aan wie 't ontkennen wilden
die waarheid opgedrongen. Een ge
woonte" nu, als die van den Hoogen Raad,
om drie zetels katholiek" te doopen, kan
men beschouwen als een gemakkelijk mid
del (wij zeiden haast: een ezels-bruggetje,
maar men moet in dit leven erg oppassen
niette worden misverstaan) om in dit hooge
college vertegenwoordigers te hebben en
te behouden van hen, die met het
gedachteleven en de rechtsfilosofie van onze
Nederlandsche katholieken vertrouwd zijn.
Men kan zich denken, dat in den Hoogen
Raad de meening voortleeft: laat ons aan
een zeker rooster van zulke benoemingen
ons houden, omdat wij anders... toch tot
erger vervallen.
Ook een hoog lichaam kan op deze
wijze blijk geven van zelfkennis.
Minder opwekkend wordt het echter
als men de gansche Roomsche pers ziet
haaiemaaien en een keel hoort opzetten
over de pertinente noodzakelijkheid en
een soort heilig recht om drie Roomschen
in den Hoogen Raad te hebben. Men
vraagt zich dan af: Zouden, op een
oogenblik dat geen eminent jurist onder de
katholieken aanwezig was, tenminste
geen, die tot lid van den Hoogen Raad
kon worden benoemd, vier vijf vél be
kwamer niet-katholieken moeten worden
opzij geschoven voor de een of andere
achter-Brabantsche onbekendheid?
Zeker; dat willen de heeren. En be
denkelijk is het, dat dit niet alleen door
de politieke pers van die zijde als de
gewoonste zaak van de wereld wordt
voorgesteld, maar dat zelfs de redactie
van Van Onzen Tijd een houding in deze
aanneemt, die daar eigenlijk niet van
verschilt. Zij voert tot haar excuus slechts
aan, dat onder de Roomschen nog altijd
wel mannen worden gevonden, die voor
de hoogste rechterlijke plaatsen geschikt
zijn. (Het is wel mogelijk, maar kan het
morgen aan den dag niet toevallig anders
wezen?).
Bedenkelijker is, want hef doet zien
aan wat voor
sectarisch-baantjes-verdeelenden geest wij zijn overgeleverd, te
ontwaren dat deze redactie, op haar vin
gers natellend hoeveel katholieken in den
Hoogen Raad een plaats hebben, op n,
door zijn omgeving als katholiek" aan
gemerkt lid de critiek uitoefent, dat hij
naar het oordeel der katholieken zélf niet
katholiek mag heeten. Voor de beoor
deeling hiervan hebben wij, zegt die redac
tie, een zeer eenvoudig criterium.... Onge
twijfeld. Men kan gemakkelijk van die
zijde uitmaken of een kath. gedoopte nog
feitelijk tot het Kerkgenootschap behoort.
Maar, eilieve,., waar zijn wij (aldus) toe ge
komen"? Laat men er dan genoegen mee
nemen, dat, buiten den geest der Grondwet
om, een rechtscollege, hetwelk voor hand
having van recht is ingesteld, er op be
dacht is onder zijn leden mannen te
tellen, die, zoo dikwijls de kennis van
het katholieke lev,en vereischt wordt, als
autoriteiten kunnen gelden. Laat men goed
vinden dat aldus de deskundigen van
vór de groene tafel er achter worden
gezet. Men zou, dit goedkeurend, slechts
willen vragen of b.v. het gedachteleven
van het opkomend proletariaat, door de
benoeming van een
met-het-socialistischleven-vertrouwde, dan niet k in den
Hoogen Raad moest worden
binnengenood. Maar de heeren kerkelijken zijn
met het eerstgenoemde niet tevreden!
Mr. X., zoo zegt Van Onzen Tijd, is
niet pratikant" Roomsch, en dus is
zijn zetel geen katholieke zetel
Vrage: Is mr. X. Roomsch van origine
en van studie? IshetRoomsch-katholieke
gedachteleven hem goed bekend? Ja?
Maar is dat dan niet van al het
niet-inaanmerking-kornende 'datgene wat een
zoo hoogstaand" lichaam als den Hoogen
Raad op zijn uiterst net nog mag interes
seeren bij zijne benoemingsvoordrachten?
Waar gaan wij heen? zou men vragen,
als de vraag niet moest luiden: Waar
zijn we beland.
Ook in de beteren onder de
coalitiemannen woekert de virus van de partij
en secte-benoeming.
Openlijk wordt erkend, dat men ook
een rechterlijk lichaam wenscht te be
schouwen als staatkundig
machts-instrument.
Waarom maar niet ineens een
triumviraat samengesteld, en daaraan
despotieke macht verleend een triumviraat van
twee dominees en een bisschop.
* * *
KRONIEK
ROEPING VAN HOLLAND
Het middel is nu gevonden. De Prins der
geïllustreerde bladen, die Neerland niet slecht
representeert, roept: Attentie s.v.p.:
Attentie dus:
Ter gelegenheid van het Eeuwfeest
onzer Onafhankelijkheid, dat dit jaar in
den Lande gevierd wordt, zouden wij
het op prijs stellen, de portretten te
ontvangen van de mannen en vrouwen,
die in den loop van 1913 hun lOOsten
geboortedag hopen te herdenken. Mét
de portretten van de honderdjarigen, in
dit jaar, die reeds in De Prins versche
nen zijn, zullen ze dan gezamenlijk op
ne pagina geplaatst worden.
Een dergelijk collectief-beeld zal de
herinnering aan het onvergetelijke bevrij
dingsjaar ongetwijfeld verlevendigen!
Uitstekend! Wij weten ook geen beter
middel. Nu Mr. Verkouteren's brief aan de
hoofdredacties der bladen niet geholpen heeft
om de in dien brief geconstateerde lauwe
stemming van de burgerij voorde
1813-herdenking wat op te warmen, wat op te
stoven, kan een verspreiding van die sug
gestieve bladzij met portretten van honderd
jarigen ons misschien de jeugdige geestdrift
bijbrengen waarom van officieele zijde ge
smeekt wordt.
Men zoeke dus honderdjarigen!
* * *
De Aanstaande Verkiezingen
In het algemeen heeft elk politiek bedrijf
voor den intellectueel weinig aanlokkelijks.
De techniek van het staatmansambt heeft
zijne sympathie allicht niet. De oekonomische
wetenschap heeft te weinig exacts om hem
door eene strenge methodiek of door waarlijk
schitterende resultaten te kunnen verblinden
en zoodoende ook maar voor een oogenblik
te doen vergeten, dat verschillende partijen
en klassen naar mate hunner levensbelangen
met oogenschijnlijk evenveel 'wetenschap
pelijk' recht op precies tegengestelde inzich
ten den onverbiddelijken nadruk leggen eener
onverzoenlijke propaganda. Het natuurkundig
experiment kan de waarheid aantoonen van
de eene theorie, en de onwaarheid der andere;
het kan bijv. beslissen, of de
undulatietheorie dan wel de emissie-theorie de
voorkeur verdient. Heeft de empirie dui
delijk genoeg gesproken, dan is daarmede
de strijdige theorie van de baan. Nooit kan
dit gelden voor quaesties als bescherming
vrijhandel, staatsmonopool, particulier
initiatief, algemeen beperkt kiesrecht.
Geen praktisch staatsman zal ooit kunnen
nalaten om met argumenten te ijveren voor
die meeningen, van welker praktische toe
passing hij verwacht, wat in zijne oogen
(dus allicht voor de'volksgroep, die hij de
belangrijkste acht) het nuttigst is. De argu
menten, die voor den tegenpartijder van
gewicht zijn, zal hij verwaarloozen en ver
zwijgen. Hij zal daardoor eigen lan
verhoogen, doch zijn intellectueel evenwicht
verbreken.
Dat de wetgevende arbeid der
regeeringslichamen, voor een groot deel door bijzondere
oekonomische klasse- of partijbelangen geleid,
op dezelfde wijze tot stand komt, nl. door
toepassing van lokale-, of partijinteressen,
dus door eenzijdige, en derhalve onjuiste
redeneeringen, draagt er niet toe bij om
dien belangwekkend te maken. Onderwerping
aan de staatswetten, en (zelfs principieele)
passieve gehoorzaamheid aan den 'wil van
het gemeenebest' beteekent volstrekt niet
adhaesie of achting jegens wet en jurisdictie.
In beide kunnen bijzondere politieke neigin
gen van tijdelijk heerschende meerderheden
worden aangewezen. De liberale staat eischt
dan ook, wat het liberalisme der ekklesia
verwijt: onderwerping zonder interne sym
pathie. En zoo is 't goed.
Dit odium laadt de principieele politiek
nog het minst op zich. Breede principieele
politiek laat zich leiden door beginselen,
die niet de huidige maatschappelijke con
stellatie, maar den sterken voortduur van
een gezond sociaal organisme beoogen. Zij
gaat uit veeleer van de eeuwige belangen
van het geheel dan van tijdelijke neigingen
van op willekeur en 'vrijheid voor zich'
beluste individuen. Zij tracht groote geheelen
te overzien en wil de individuen met hunne
eindelooze meeningsschakeeringen leiden.
Principieele politiek heeft daarom streng
pedagogische neigingen. De intellectueel
zwakkeren moeten worden gebogen, zoo
niet overtuigd. De bijzondere tendenzen
moeten worden gecorrigeerd, indien zij zich
niet laten leiden.
Welke overtuigingen hebben echter 't recht,
om domineerend op te treden jegens de
meeningen van Jan en alleman? Die over
tuigingen, welke berusten op den
uitvoerigsten en diepsten blik in het wezen van
mensch en maatschappij, kortom de over
tuigingen der groote wijsgeeren. Getallen
van belijders, en kracht van getuigenis, zeg
gen hoegenaamd niets voor de juistheid van
systemen. Integendeel de vinnige
enthousiasmen, en de massabewegingen geven eene
praesumptie van onwaarheid. Vox populi,
vox stupiditatis.
Interdum vulgus rectum videt est ubipeccat.
De huidige klimmende afkeer van (niet
den godsdienst, maar) het clericalisme, is
een uitdrukking hiervan. Immers de geeste
lijke van elke richting, die massregelt, be
hoort voor een groot deel ook tot het
'volk'; het aantal wijsgeerige
intellectueelen onder hen, die een zeker recht
voor zich zou kunnen eischen, om op alle
punten van sociaal beleid zoo al niet ge
hoorzaamd, dan toch gehoord te worden, is
uitteraard zeer klein. En hierin schuilt dus
een bestaansrecht van elk anticlericalisme.
Doch wat geeft het anticlericalisme daar
voor in de plaats? Is het diepere wijsgeerige
inzicht dan aan dien kant, en wel uitsluitend,
te vinden. Treft daar juist lederen goeden
opmerker niet vaak de onverantwoordelijk
heid en het gemis aan doordachtheid?
Er zijn overtuigingen en principeele gron
den, die gemeen zijn aan alle wijsgeeren,
aan Aristoteles, Hegel, aan Thomas Aquinas.
Zij, die zich tegen eiken kerkelijken invloed
uitspreken, mogen wel bedenken, dat juist
zekere grootere kerkgenootschappen zich
strict en consequent laten leiden door
grootsche en uitvoerige waarlijk wijsgeerige
systemen. Juist de R. K. kerk, die aan hare
geestelijken een niet canonisch, maar toch
historisch, en onontwijkbaar recht geeft om
invloed te oefenen op dagelijksche aange
legenheden van katholieke en niet-katholieke
leeken, leert eene heerschappij van de rede
over dwaasheid, toeval, en willekeur, die
niet scherper kan worden uitgedrukt. Zij
zondigt ertegen, toegegeven. Maar in vele
harer politieke strevingen loopt een conse
quente lijn, die aangegeven is door de
onmiskenbaar-philosophische bezinning van een
diep denker. De leer omtrent de verhouding
van overheid en volk, de huwelijksleer etc.
komen overeen, met wat men bij integrale
wijsgeeren als von Hartmann, Hegel en dus
ook bij Stahl aantreft.
Het orthodoxe Protestantisme, dat zich
beroept, niet op corrigeerbare redelijke sys
temen, maar op onfeilbare geopenbaarde
historische kronieken, die het daarom toch
hier moet corrigeeren of daar veronacht
zamen, staat in wijsgeerig opzicht ver bij
't Roomsch-Katholicisme ten achter. Het Pro
testantisme heeft geen eigen grooten wijsgeer.
En vele opflikkerende en onbestendige
liberale stroomingen en vereenigingen en
politieke studiegezelschappen verkeeren in
den staat van studentendebatingclubs, waar
men tijdens en door de discussie's eerst
nog hoopt en ook behoort te leeren.
De intellectueel, die bij de a.s. verkiezingen
partij kiest, kan dit slechts doen: onprin
cipieel en zonder gerust wijsgeerig geweten.
iimiiimiiii in
L. H. GRONDIJS
MiiiitiiiiiiiMiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiimHiiiiiiiiit minimi
^^^?~-»<=> q> <s> ai o grv \r<& ^i at a> <=? at^~~~^^m
frrxUNST ENllLETTEREND
Een bewerking" van Tolstoi's
Het Levende Lijk"
Tolstoi's Het Levende Lijk" is een prach
tig stuk. Welk een voortreflijke bouw. Hoe rijk
is het aan menschelijkheid. Doen de opeen
volgende tafreelen eenigszins aan als
tooneel geworden hoofdstukken van een
roman? Het is niet onmogelijk. Maar dan
zou ik toch den nadruk willen leggen op
de woorden: tooneel geworden. De
handeling schrijdt niet naar een drama
tisch conflict, waarvan ons ten slotte
de oplossing voor oogen wordt gevoerd.
Doch het tooneelstuk van Tolstoi is in
dien zin tooneel: dat het bij de ver
tooning voortdurend boeit; dat de figu
ren op de scène aldoor leven, want zij
zeggen precies de woorden, die, gegeven
hunne natuur' en het bepaalde oogenblik,
moeten worden gezegd. Ik geloof werkelijk :
hier is geen woord te veel of te weinig;
geen woord dat er naast" is en dat dus
niet zou leven. Hetgeen dus insluit, dat er
ook niet een te veel is aan uiteenzetting",
aan zelfverklaring van de handelende per
sonen, die het tooneelwerk voert op het
terrein van het lees-drama. Levenskrachtig
en in stijgende lijn gaat de handeling voort.
De aandacht van den toeschouwer wordt
geen oogenblik losgelaten; hij ziet en hoort
gespannen toe; hij wil en mag geen woord
verliezen.
Voor zijne oogen ontvouwt zich het
innerlijk bestaan van een aantal menschen,
die in elkanders leven hebben ingegrepen;
van een zeer samengestelden man, van
enkele meer-bizondere of het
meerendeel nogal gewone menschen. Doch
aan het liefdevolle mede-gevoel van den
grooten schrijver met al die menschen is
niets vreemd gebleven. Het buiten-gewone,
maar binnen-in zoo diep menschelijke,
spreekt nu aldoor tot iets in ons eigen
binnenste; en zelfs de alledaagsche mensch
wordt belangrijk, omdat wij hem als het
ware voor het eerst: zien, hem thans eerst
in zijn eigen menschelijkheid begrijpen.
Het is niet mijne bedoeling in het volgende
eene studie te geven over het stuk van
Tolstoi. Ik zou iets wenschen te schrijven
over de bewerking" ervan, die Heyermans
laat vertoonen door het gezelschap van de
N. V. Tooneelvereeniging.
Uit het bovenstaande blijkt, dat, naar
mijne meening, in het stuk niets mag
worden veranderd of geschrapt. Ik heb die
overtuiging gekregen niet slechts bij de
lezing van het werk. Ik ben er zeker van
geworden door de voorstellingen te Berlijn
en bij Royaards, bij welke laatste ver
tooning trouwens de Duitsche regie wordt
gevolgd. Het was mogelijk, dat dit oordeel
zich vormde, niet het minst door het feit,
dat deze beide voorstellingen het werk van
den schrijver ook verder tot zijn recht deden
komen.
Wat nu is er geschied bij de bedoelde
bewerking". De bewerker heeft van de
twaalf tafreelen er vier gecoupeerd. Op dat
gene wat in de uitgesneden tafreelen be
langrijk is in verband met de
karakterteekening der figuren buiten Fedja, den hoofd
persoon, heeft hij geen acht geslagen;
alleen wat niet gemist kon worden ter
verklaring van Fedja behield hij, en hij
plaatste de fragmenten in een paar van
de overgebleven tafreelen. Het gevolg
is geweest, dat de voortreflijke bouw van
het stuk werd aangetast; dat de figuren
buiten Fedja schimmen werden; dat Fedja
op enkele oogenblikken te veel sprak en
dingen zei, die hij op zulke oogenblikken
niet zou hebben gezegd, of ook... met zichzelf
zoozeer in tegenspraak kwam, dat het wezen
van de figuur er door werd ontwricht. Ik
zal dit toelichten. Waarbij ik den inhoud"
van het stuk, die o.a. door alle dagbladen
is medegedeeld, voldoende bekend acht.
Gecoupeerd is o. a. het tafreel dat opent
met een samenzijn van Mascha, het zigeu
nermeisje, en Fedja; dat vervolgens een ruzie
brengt tusschen de ouders en het meisje
de ouders komen haar van Fedja weg
halen en dat ten slotte aan Fedja de
gelegenheid geeft zich openhartig over zijn
eigen wezen te uiten: hij krijgt het bezoek
van een vriend der familie Karenin in
deze familie zal Fedja's verlaten vrouw wor
den opgenomen, zooals men weet den
ouden Prins Abreskow. Ik schrijf met be
doeling de woorden neer: die aan Fedja
de gelegenheid geeft zich te uiten.
Want Fedja is een zeer fijn besnaarde na
tuur, die alleen tegenover bepaalde personen
zich zal kunnen uiten en onder bepaalde
omstandigheden. En wiens woorden dan nog
afhankelijk zullen zijn van de natuur van
den bepaalden persoon en van die omstan
digheden. Prins Abreskow is onopgemerkt
getuige geweest van de pijnlijke twist tus
schen Mascha en hare ouders en hij heeft
de verwijten tegen Fedja gehoord. De woor
den waarmede en de toon waarop hij dit
mededeelt, maken het Fedja dadelijk mogelijk
te spreken. Hier staat een mensch tegenover
een ander mensch. En bij het onderhoud
dat dan volgt: Zehn Jahre schon führe ich
dieses lasterhafte Leben, und zum erstenmal
in dieser ganzen langen Zeit hat ein Mann
wie Sie mir seine Teilnahme gezeigt. Nur
meine Zechkumpane und die Weiber
haben mich sonst bedauert, aber dass ein
verstandiger, guter Mensch wie Sie so mit
mir spricht Ich danke Ihnen " Zoo
spreekt Fedja tot den ouden man, en dat zijn
intuïtie hem niet bedriegt wij v/eten het,
wij leerden Abreskow immers reeds kennen
in den huize Karenin en zagen zijne hou
ding tegenover de oude mevrouw Karenin
en tegenover Lisa, Fedja's ongelukkige vrouw.
Ook de bewerker van het stuk voor de
T. V. heeft ingezien, dat de ontboezeming
van Fedja tegen Abreskow, en nog meer
uit het tafreel, eigenlijk niet kan worden
gemist. En waar hij den ouden edelman
niet in zijne bewerking meende noodig te
hebben, kon hij niet alles overnemen, maar
hij heeft Fedja een deel van de woorden doen
zeggen tot het schoonzusje Sascha en een
tweede deel later tot Mascha. Dus (althans ten
deele^i tot anders aangelegde personen en op
andere oogenblikken. Ik voeg hieraan toe: op
b i z o n d e r ongeschikte oogenblikken. Men
oordeele. De breuk tusschen Fedja en zijne
vrouw Lisa is volkomen, maar Sascha ge
looft nog iets te kunnen redden. Het zal
mis met hem gaan op deze wijze. Zij houdt
van Fedja. En zij gaat naar hem toe om
hem te smeeken naar huis terug te keeren.
Zij is een kordaat, persoonlijk meisje, het
tegendeel van hare zuster. Lisa is een zeer
lieve, aanhankelijke en eerlijke vrouw, maar
een negatieve persoonlijkheid, een vrouw die
nooit iets van Fedja heeft begrepen. Sascha,
het jonge meisje uit die bepaalde kringen,
zal Fedja zeker niet in al zijne uitingen en
daden zijn misstappen volgens de wereld
hebben begrepen. Maar door hare intuïtie
w e e t zij, dat Fedja ten slotte een edel mensch
is en dat hij innerlijk hoog boven sommige
gemakkelijk-brave menschen staat. En alles
in haar komt in opstand, wanneer dit niet
wordt ingezien. En het is ook haar prach
tig vrouwelijk zuiver-voelen, dat Sascha
doet revolteeren, als de stuurlooze Lisa juist
Karenin, den man waarvan, zij weten moet,
dat hij nog altijd van haar Lisa on
zeglijk veel houdt, naar Fedja zendt om
hem bij haar terug te brengen. Het is dat
gevoel, dat haar de groeiende intimiteit
tusschen Karenin en Lisa, in het oude milieu
van Fedja, weerzinwekkend doet vinden.
Welk een verschil ook, voor haar, Karenin
en Fedja!