De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1913 27 april pagina 1

27 april 1913 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N°. 1870 Zondag 27 April A°. 1913 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND ONDER REDACTIE VAN Mr. H. P. L. WIESSING Abonnement per 3 maanden .... Voor Indie per jaar, bij vooruitbetaling Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar ?1.50, fr. p. post/ 1.65 , mail 10. . . , 0.125 UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM Advertentiën van 1?5 regels/1.25, elke regel meer .... ?035 Advertentiën op de flnantieele- en kunstpagina, per regel . . 030 Reclames, per regel 0.40 INHOUD IIHIIIItlMHMMIMMHIItlllll iimimiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiMt Blz. 1: S.: Paleis-Raadhuis. Red.: Sectarische benoemingen. Kroniek. L. H- Grondijs: De aanstaande verkiezin gen. Frans Mijnssen: Heijermans' be werking van Tolstoi's Het Levende Lijk. 2: Feuilleton door F. Bloemink. Annie Salomons over Voor twee Levens van Anna van Gogh-Kaulbach.?3: C. J. Hildesheim: Zionisme. 5: Joh. W. A. Naber: De Vrouw en de Mode in 1813. Allegra. E. Heimans over Kraaien. 6: Karel van de Woestijne: Gent Tentoonstellingsstad. Plasschaert over Leo Gestel. Matthijs Vermeulen over La Damnation de Faust. 7: Hessel Jongsma over een vacantieschool Leerdicht aan prof. v. Hamel Jr. Charivari. Portretten van Paul Janson en mr. P. W. de Koning. P: Fin. Kroniek door v. d. M. 11: Schaakrubriek door Rud. Loman. Damspel door J. de Haas. Teekening van Joh. Braakensiek: Katjesspel van Duitschland en Frankrijk. Bijvoegsel van Johan Braakensiek: Heemskerk en de kindertoelage voor de onderwijzers. HET HUIS OP DEN DAM Grijs en verheven Huis in 't hart van Amsterdam, Gij, hart van Hollands Hart, wie u het leven nam? Wie stak uw oogen blind? Uw blauwig-witte blikken Schijne' aan het daglicht slechts den killen dood te klikken. Soms brokkelt van uw kroon een rank van beeldhouwwerk En ploft te gruizel op den onbeschreven zerk Van 't leeg plaveisel, wat doet uw gelaat verbleeken? Gaat reeds de Tijd aan uw roemrucht gesteente breken? Gij staat en zwijgt, of ge in het duister duikt teloor Of heft u weder aan den dag tot, eensklaps, hoor! Daar, uit den toren, zingt de stem van het Verleden Over het doof geraas van 't al-vergeten Heden. Wat zijt ge? een hersenschim? machtige sarkophaag En Amsterdamsche Sphinx en even eeuw'ge Vraag? Zijt gij een slapend slot, hetwelk een doem beving En bant het schuwe volk buiten uw tooverkring? Zijt gij een Raadhuis, waar geen Raad der stad haar wetten Kan schrijven aan de pui noch zelfs den voet mag zetten, Of 't Raadhuis van een Spookstad, die, van geen aanschouwd, Haar doode glorie door 't ontgloried leven bouwt En uitbreekt in dit Huis met akeligen luister En vorstelijke praal in stoffig schemerduister? Zijt ge een Paleis, waartoe een kelder toegang geeft, Waar men in holten tusschen houten schotten leeft En huppelt in een hal, benard door 't schim-gedwaal Van de oude burgerij in hare Burgerzaal, Men feestmaalt... in de gang, bij desolate boedels! Is het een bange droom van kranke hersenknoedels? Helaas, wij droomen niet: Aanschouwt het Graf waarin Amsterdams grootheid ligt en die der Koningin. S. SECTE-BENOEMINGEN Volgens den geest van onze Grondwet is het zeker niet, dat ons hoogste rechts college, zoo dikwijls het aanvulling be hoefde, er bedacht op was drie van zijn zetels als katholieke" te kunnen ken merken! Onze Grondwet, en een ideale maatschappelijke opvatting, vragen bij de benoemingen voor rechterlijke ambten niet naar godsdienst of gezindte. Ieder Nederlander is voor iedere landsbetrek king benoembaar. De practijk is echter minder ideaal. Elk machtig lichaam, dat rechtens of feitelijk door coöptatie zijn be staan mag voortzetten, heeft nu eenmaal de neiging uit eigen kringetje van relaties (relaties van godsdienst, van familie, van studie, van stand of erger) bij voorkeur zijn levenssappen te trekken. De graagop-baantjes-lijsten, waardoor de katho lieken bewezen hebben op het stuk van betrekkingen zóerg achter te hebben ge^ staan, dat ze door het vroeger heerschend Liberalisme opzettelijk moeten zijn achter gesteld, heeft aan wie 't ontkennen wilden die waarheid opgedrongen. Een ge woonte" nu, als die van den Hoogen Raad, om drie zetels katholiek" te doopen, kan men beschouwen als een gemakkelijk mid del (wij zeiden haast: een ezels-bruggetje, maar men moet in dit leven erg oppassen niette worden misverstaan) om in dit hooge college vertegenwoordigers te hebben en te behouden van hen, die met het gedachteleven en de rechtsfilosofie van onze Nederlandsche katholieken vertrouwd zijn. Men kan zich denken, dat in den Hoogen Raad de meening voortleeft: laat ons aan een zeker rooster van zulke benoemingen ons houden, omdat wij anders... toch tot erger vervallen. Ook een hoog lichaam kan op deze wijze blijk geven van zelfkennis. Minder opwekkend wordt het echter als men de gansche Roomsche pers ziet haaiemaaien en een keel hoort opzetten over de pertinente noodzakelijkheid en een soort heilig recht om drie Roomschen in den Hoogen Raad te hebben. Men vraagt zich dan af: Zouden, op een oogenblik dat geen eminent jurist onder de katholieken aanwezig was, tenminste geen, die tot lid van den Hoogen Raad kon worden benoemd, vier vijf vél be kwamer niet-katholieken moeten worden opzij geschoven voor de een of andere achter-Brabantsche onbekendheid? Zeker; dat willen de heeren. En be denkelijk is het, dat dit niet alleen door de politieke pers van die zijde als de gewoonste zaak van de wereld wordt voorgesteld, maar dat zelfs de redactie van Van Onzen Tijd een houding in deze aanneemt, die daar eigenlijk niet van verschilt. Zij voert tot haar excuus slechts aan, dat onder de Roomschen nog altijd wel mannen worden gevonden, die voor de hoogste rechterlijke plaatsen geschikt zijn. (Het is wel mogelijk, maar kan het morgen aan den dag niet toevallig anders wezen?). Bedenkelijker is, want hef doet zien aan wat voor sectarisch-baantjes-verdeelenden geest wij zijn overgeleverd, te ontwaren dat deze redactie, op haar vin gers natellend hoeveel katholieken in den Hoogen Raad een plaats hebben, op n, door zijn omgeving als katholiek" aan gemerkt lid de critiek uitoefent, dat hij naar het oordeel der katholieken zélf niet katholiek mag heeten. Voor de beoor deeling hiervan hebben wij, zegt die redac tie, een zeer eenvoudig criterium.... Onge twijfeld. Men kan gemakkelijk van die zijde uitmaken of een kath. gedoopte nog feitelijk tot het Kerkgenootschap behoort. Maar, eilieve,., waar zijn wij (aldus) toe ge komen"? Laat men er dan genoegen mee nemen, dat, buiten den geest der Grondwet om, een rechtscollege, hetwelk voor hand having van recht is ingesteld, er op be dacht is onder zijn leden mannen te tellen, die, zoo dikwijls de kennis van het katholieke lev,en vereischt wordt, als autoriteiten kunnen gelden. Laat men goed vinden dat aldus de deskundigen van vór de groene tafel er achter worden gezet. Men zou, dit goedkeurend, slechts willen vragen of b.v. het gedachteleven van het opkomend proletariaat, door de benoeming van een met-het-socialistischleven-vertrouwde, dan niet k in den Hoogen Raad moest worden binnengenood. Maar de heeren kerkelijken zijn met het eerstgenoemde niet tevreden! Mr. X., zoo zegt Van Onzen Tijd, is niet pratikant" Roomsch, en dus is zijn zetel geen katholieke zetel Vrage: Is mr. X. Roomsch van origine en van studie? IshetRoomsch-katholieke gedachteleven hem goed bekend? Ja? Maar is dat dan niet van al het niet-inaanmerking-kornende 'datgene wat een zoo hoogstaand" lichaam als den Hoogen Raad op zijn uiterst net nog mag interes seeren bij zijne benoemingsvoordrachten? Waar gaan wij heen? zou men vragen, als de vraag niet moest luiden: Waar zijn we beland. Ook in de beteren onder de coalitiemannen woekert de virus van de partij en secte-benoeming. Openlijk wordt erkend, dat men ook een rechterlijk lichaam wenscht te be schouwen als staatkundig machts-instrument. Waarom maar niet ineens een triumviraat samengesteld, en daaraan despotieke macht verleend een triumviraat van twee dominees en een bisschop. * * * KRONIEK ROEPING VAN HOLLAND Het middel is nu gevonden. De Prins der geïllustreerde bladen, die Neerland niet slecht representeert, roept: Attentie s.v.p.: Attentie dus: Ter gelegenheid van het Eeuwfeest onzer Onafhankelijkheid, dat dit jaar in den Lande gevierd wordt, zouden wij het op prijs stellen, de portretten te ontvangen van de mannen en vrouwen, die in den loop van 1913 hun lOOsten geboortedag hopen te herdenken. Mét de portretten van de honderdjarigen, in dit jaar, die reeds in De Prins versche nen zijn, zullen ze dan gezamenlijk op ne pagina geplaatst worden. Een dergelijk collectief-beeld zal de herinnering aan het onvergetelijke bevrij dingsjaar ongetwijfeld verlevendigen! Uitstekend! Wij weten ook geen beter middel. Nu Mr. Verkouteren's brief aan de hoofdredacties der bladen niet geholpen heeft om de in dien brief geconstateerde lauwe stemming van de burgerij voorde 1813-herdenking wat op te warmen, wat op te stoven, kan een verspreiding van die sug gestieve bladzij met portretten van honderd jarigen ons misschien de jeugdige geestdrift bijbrengen waarom van officieele zijde ge smeekt wordt. Men zoeke dus honderdjarigen! * * * De Aanstaande Verkiezingen In het algemeen heeft elk politiek bedrijf voor den intellectueel weinig aanlokkelijks. De techniek van het staatmansambt heeft zijne sympathie allicht niet. De oekonomische wetenschap heeft te weinig exacts om hem door eene strenge methodiek of door waarlijk schitterende resultaten te kunnen verblinden en zoodoende ook maar voor een oogenblik te doen vergeten, dat verschillende partijen en klassen naar mate hunner levensbelangen met oogenschijnlijk evenveel 'wetenschap pelijk' recht op precies tegengestelde inzich ten den onverbiddelijken nadruk leggen eener onverzoenlijke propaganda. Het natuurkundig experiment kan de waarheid aantoonen van de eene theorie, en de onwaarheid der andere; het kan bijv. beslissen, of de undulatietheorie dan wel de emissie-theorie de voorkeur verdient. Heeft de empirie dui delijk genoeg gesproken, dan is daarmede de strijdige theorie van de baan. Nooit kan dit gelden voor quaesties als bescherming vrijhandel, staatsmonopool, particulier initiatief, algemeen beperkt kiesrecht. Geen praktisch staatsman zal ooit kunnen nalaten om met argumenten te ijveren voor die meeningen, van welker praktische toe passing hij verwacht, wat in zijne oogen (dus allicht voor de'volksgroep, die hij de belangrijkste acht) het nuttigst is. De argu menten, die voor den tegenpartijder van gewicht zijn, zal hij verwaarloozen en ver zwijgen. Hij zal daardoor eigen lan verhoogen, doch zijn intellectueel evenwicht verbreken. Dat de wetgevende arbeid der regeeringslichamen, voor een groot deel door bijzondere oekonomische klasse- of partijbelangen geleid, op dezelfde wijze tot stand komt, nl. door toepassing van lokale-, of partijinteressen, dus door eenzijdige, en derhalve onjuiste redeneeringen, draagt er niet toe bij om dien belangwekkend te maken. Onderwerping aan de staatswetten, en (zelfs principieele) passieve gehoorzaamheid aan den 'wil van het gemeenebest' beteekent volstrekt niet adhaesie of achting jegens wet en jurisdictie. In beide kunnen bijzondere politieke neigin gen van tijdelijk heerschende meerderheden worden aangewezen. De liberale staat eischt dan ook, wat het liberalisme der ekklesia verwijt: onderwerping zonder interne sym pathie. En zoo is 't goed. Dit odium laadt de principieele politiek nog het minst op zich. Breede principieele politiek laat zich leiden door beginselen, die niet de huidige maatschappelijke con stellatie, maar den sterken voortduur van een gezond sociaal organisme beoogen. Zij gaat uit veeleer van de eeuwige belangen van het geheel dan van tijdelijke neigingen van op willekeur en 'vrijheid voor zich' beluste individuen. Zij tracht groote geheelen te overzien en wil de individuen met hunne eindelooze meeningsschakeeringen leiden. Principieele politiek heeft daarom streng pedagogische neigingen. De intellectueel zwakkeren moeten worden gebogen, zoo niet overtuigd. De bijzondere tendenzen moeten worden gecorrigeerd, indien zij zich niet laten leiden. Welke overtuigingen hebben echter 't recht, om domineerend op te treden jegens de meeningen van Jan en alleman? Die over tuigingen, welke berusten op den uitvoerigsten en diepsten blik in het wezen van mensch en maatschappij, kortom de over tuigingen der groote wijsgeeren. Getallen van belijders, en kracht van getuigenis, zeg gen hoegenaamd niets voor de juistheid van systemen. Integendeel de vinnige enthousiasmen, en de massabewegingen geven eene praesumptie van onwaarheid. Vox populi, vox stupiditatis. Interdum vulgus rectum videt est ubipeccat. De huidige klimmende afkeer van (niet den godsdienst, maar) het clericalisme, is een uitdrukking hiervan. Immers de geeste lijke van elke richting, die massregelt, be hoort voor een groot deel ook tot het 'volk'; het aantal wijsgeerige intellectueelen onder hen, die een zeker recht voor zich zou kunnen eischen, om op alle punten van sociaal beleid zoo al niet ge hoorzaamd, dan toch gehoord te worden, is uitteraard zeer klein. En hierin schuilt dus een bestaansrecht van elk anticlericalisme. Doch wat geeft het anticlericalisme daar voor in de plaats? Is het diepere wijsgeerige inzicht dan aan dien kant, en wel uitsluitend, te vinden. Treft daar juist lederen goeden opmerker niet vaak de onverantwoordelijk heid en het gemis aan doordachtheid? Er zijn overtuigingen en principeele gron den, die gemeen zijn aan alle wijsgeeren, aan Aristoteles, Hegel, aan Thomas Aquinas. Zij, die zich tegen eiken kerkelijken invloed uitspreken, mogen wel bedenken, dat juist zekere grootere kerkgenootschappen zich strict en consequent laten leiden door grootsche en uitvoerige waarlijk wijsgeerige systemen. Juist de R. K. kerk, die aan hare geestelijken een niet canonisch, maar toch historisch, en onontwijkbaar recht geeft om invloed te oefenen op dagelijksche aange legenheden van katholieke en niet-katholieke leeken, leert eene heerschappij van de rede over dwaasheid, toeval, en willekeur, die niet scherper kan worden uitgedrukt. Zij zondigt ertegen, toegegeven. Maar in vele harer politieke strevingen loopt een conse quente lijn, die aangegeven is door de onmiskenbaar-philosophische bezinning van een diep denker. De leer omtrent de verhouding van overheid en volk, de huwelijksleer etc. komen overeen, met wat men bij integrale wijsgeeren als von Hartmann, Hegel en dus ook bij Stahl aantreft. Het orthodoxe Protestantisme, dat zich beroept, niet op corrigeerbare redelijke sys temen, maar op onfeilbare geopenbaarde historische kronieken, die het daarom toch hier moet corrigeeren of daar veronacht zamen, staat in wijsgeerig opzicht ver bij 't Roomsch-Katholicisme ten achter. Het Pro testantisme heeft geen eigen grooten wijsgeer. En vele opflikkerende en onbestendige liberale stroomingen en vereenigingen en politieke studiegezelschappen verkeeren in den staat van studentendebatingclubs, waar men tijdens en door de discussie's eerst nog hoopt en ook behoort te leeren. De intellectueel, die bij de a.s. verkiezingen partij kiest, kan dit slechts doen: onprin cipieel en zonder gerust wijsgeerig geweten. iimiiimiiii in L. H. GRONDIJS MiiiitiiiiiiiMiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiimHiiiiiiiiit minimi ^^^?~-»<=> q> <s> ai o grv \r<& ^i at a> <=? at^~~~^^m frrxUNST ENllLETTEREND Een bewerking" van Tolstoi's Het Levende Lijk" Tolstoi's Het Levende Lijk" is een prach tig stuk. Welk een voortreflijke bouw. Hoe rijk is het aan menschelijkheid. Doen de opeen volgende tafreelen eenigszins aan als tooneel geworden hoofdstukken van een roman? Het is niet onmogelijk. Maar dan zou ik toch den nadruk willen leggen op de woorden: tooneel geworden. De handeling schrijdt niet naar een drama tisch conflict, waarvan ons ten slotte de oplossing voor oogen wordt gevoerd. Doch het tooneelstuk van Tolstoi is in dien zin tooneel: dat het bij de ver tooning voortdurend boeit; dat de figu ren op de scène aldoor leven, want zij zeggen precies de woorden, die, gegeven hunne natuur' en het bepaalde oogenblik, moeten worden gezegd. Ik geloof werkelijk : hier is geen woord te veel of te weinig; geen woord dat er naast" is en dat dus niet zou leven. Hetgeen dus insluit, dat er ook niet een te veel is aan uiteenzetting", aan zelfverklaring van de handelende per sonen, die het tooneelwerk voert op het terrein van het lees-drama. Levenskrachtig en in stijgende lijn gaat de handeling voort. De aandacht van den toeschouwer wordt geen oogenblik losgelaten; hij ziet en hoort gespannen toe; hij wil en mag geen woord verliezen. Voor zijne oogen ontvouwt zich het innerlijk bestaan van een aantal menschen, die in elkanders leven hebben ingegrepen; van een zeer samengestelden man, van enkele meer-bizondere of het meerendeel nogal gewone menschen. Doch aan het liefdevolle mede-gevoel van den grooten schrijver met al die menschen is niets vreemd gebleven. Het buiten-gewone, maar binnen-in zoo diep menschelijke, spreekt nu aldoor tot iets in ons eigen binnenste; en zelfs de alledaagsche mensch wordt belangrijk, omdat wij hem als het ware voor het eerst: zien, hem thans eerst in zijn eigen menschelijkheid begrijpen. Het is niet mijne bedoeling in het volgende eene studie te geven over het stuk van Tolstoi. Ik zou iets wenschen te schrijven over de bewerking" ervan, die Heyermans laat vertoonen door het gezelschap van de N. V. Tooneelvereeniging. Uit het bovenstaande blijkt, dat, naar mijne meening, in het stuk niets mag worden veranderd of geschrapt. Ik heb die overtuiging gekregen niet slechts bij de lezing van het werk. Ik ben er zeker van geworden door de voorstellingen te Berlijn en bij Royaards, bij welke laatste ver tooning trouwens de Duitsche regie wordt gevolgd. Het was mogelijk, dat dit oordeel zich vormde, niet het minst door het feit, dat deze beide voorstellingen het werk van den schrijver ook verder tot zijn recht deden komen. Wat nu is er geschied bij de bedoelde bewerking". De bewerker heeft van de twaalf tafreelen er vier gecoupeerd. Op dat gene wat in de uitgesneden tafreelen be langrijk is in verband met de karakterteekening der figuren buiten Fedja, den hoofd persoon, heeft hij geen acht geslagen; alleen wat niet gemist kon worden ter verklaring van Fedja behield hij, en hij plaatste de fragmenten in een paar van de overgebleven tafreelen. Het gevolg is geweest, dat de voortreflijke bouw van het stuk werd aangetast; dat de figuren buiten Fedja schimmen werden; dat Fedja op enkele oogenblikken te veel sprak en dingen zei, die hij op zulke oogenblikken niet zou hebben gezegd, of ook... met zichzelf zoozeer in tegenspraak kwam, dat het wezen van de figuur er door werd ontwricht. Ik zal dit toelichten. Waarbij ik den inhoud" van het stuk, die o.a. door alle dagbladen is medegedeeld, voldoende bekend acht. Gecoupeerd is o. a. het tafreel dat opent met een samenzijn van Mascha, het zigeu nermeisje, en Fedja; dat vervolgens een ruzie brengt tusschen de ouders en het meisje de ouders komen haar van Fedja weg halen en dat ten slotte aan Fedja de gelegenheid geeft zich openhartig over zijn eigen wezen te uiten: hij krijgt het bezoek van een vriend der familie Karenin in deze familie zal Fedja's verlaten vrouw wor den opgenomen, zooals men weet den ouden Prins Abreskow. Ik schrijf met be doeling de woorden neer: die aan Fedja de gelegenheid geeft zich te uiten. Want Fedja is een zeer fijn besnaarde na tuur, die alleen tegenover bepaalde personen zich zal kunnen uiten en onder bepaalde omstandigheden. En wiens woorden dan nog afhankelijk zullen zijn van de natuur van den bepaalden persoon en van die omstan digheden. Prins Abreskow is onopgemerkt getuige geweest van de pijnlijke twist tus schen Mascha en hare ouders en hij heeft de verwijten tegen Fedja gehoord. De woor den waarmede en de toon waarop hij dit mededeelt, maken het Fedja dadelijk mogelijk te spreken. Hier staat een mensch tegenover een ander mensch. En bij het onderhoud dat dan volgt: Zehn Jahre schon führe ich dieses lasterhafte Leben, und zum erstenmal in dieser ganzen langen Zeit hat ein Mann wie Sie mir seine Teilnahme gezeigt. Nur meine Zechkumpane und die Weiber haben mich sonst bedauert, aber dass ein verstandiger, guter Mensch wie Sie so mit mir spricht Ich danke Ihnen " Zoo spreekt Fedja tot den ouden man, en dat zijn intuïtie hem niet bedriegt wij v/eten het, wij leerden Abreskow immers reeds kennen in den huize Karenin en zagen zijne hou ding tegenover de oude mevrouw Karenin en tegenover Lisa, Fedja's ongelukkige vrouw. Ook de bewerker van het stuk voor de T. V. heeft ingezien, dat de ontboezeming van Fedja tegen Abreskow, en nog meer uit het tafreel, eigenlijk niet kan worden gemist. En waar hij den ouden edelman niet in zijne bewerking meende noodig te hebben, kon hij niet alles overnemen, maar hij heeft Fedja een deel van de woorden doen zeggen tot het schoonzusje Sascha en een tweede deel later tot Mascha. Dus (althans ten deele^i tot anders aangelegde personen en op andere oogenblikken. Ik voeg hieraan toe: op b i z o n d e r ongeschikte oogenblikken. Men oordeele. De breuk tusschen Fedja en zijne vrouw Lisa is volkomen, maar Sascha ge looft nog iets te kunnen redden. Het zal mis met hem gaan op deze wijze. Zij houdt van Fedja. En zij gaat naar hem toe om hem te smeeken naar huis terug te keeren. Zij is een kordaat, persoonlijk meisje, het tegendeel van hare zuster. Lisa is een zeer lieve, aanhankelijke en eerlijke vrouw, maar een negatieve persoonlijkheid, een vrouw die nooit iets van Fedja heeft begrepen. Sascha, het jonge meisje uit die bepaalde kringen, zal Fedja zeker niet in al zijne uitingen en daden zijn misstappen volgens de wereld hebben begrepen. Maar door hare intuïtie w e e t zij, dat Fedja ten slotte een edel mensch is en dat hij innerlijk hoog boven sommige gemakkelijk-brave menschen staat. En alles in haar komt in opstand, wanneer dit niet wordt ingezien. En het is ook haar prach tig vrouwelijk zuiver-voelen, dat Sascha doet revolteeren, als de stuurlooze Lisa juist Karenin, den man waarvan, zij weten moet, dat hij nog altijd van haar Lisa on zeglijk veel houdt, naar Fedja zendt om hem bij haar terug te brengen. Het is dat gevoel, dat haar de groeiende intimiteit tusschen Karenin en Lisa, in het oude milieu van Fedja, weerzinwekkend doet vinden. Welk een verschil ook, voor haar, Karenin en Fedja!

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl