Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKB-LAD VOOR NEDERLAND
27 April '13. No. 1870
Gent Tentoonstellingsstad
Eene wereldtentoonstelling is... eene
wereldtentoonstelling. De traditie ervan
in uitzicht en wezen heeft zich in zulke
mate gevestigd, dat zij de wereldtentoon
stellingen zoo goed als improductief heeft
gemaakt. Men weet dat nog slechts
specialiteits-exposities vruchten dragen;
men vraagt zich dan ook af wat, buiten
de ijdelheid toch maar een secundaire
factor in de economische ontwikkeling
van een volk , tweede rangs-steden,
als b.v. Gent zelfs in België is, ertoe
drijft millioenen uit te geven, die geen
interest zullen opbrengen, en voor den
vooruitgang der nijverheid of van kunst,
nietmeer dan voor den durenden wel
vaart der tentoonstellingsstad,
klaarbliikend nut of zelfs maar ideëel belang
hebben. Temeer dat wereldtentoonstel
lingen toch nooit anders kunnen worden
dan de triumph der middelmatigheid;
dat het meest exentrische er herleidt
wordt tot burgerlijk gebruik; dat het
doel van dergelijke feesten der
menschelijke bedrijvigheid is, de krachtdadigste,
de geniaalste, de meest ingewikkelde
poging, a la portee de toutes les
bourses , laat staan de toutes les
intelligences" te brengen. En nu kunnen som
migen het een gelukkig resultaat vinden,
dat dit inderdaad wordt bereikt: wie
weet welk verwerkingsproces (steeds een
verminderingsproces) plaats grijpt bij een
kostschoolmeisje dat b.v. Pascal leest
ik kies met opzet een grof en haast
onwelvoeglijk voorbeeld , zal inzien
hoeveel meer het gewenscht is, ongewone
producten van hand of geest slechts aan
deskundigen te vertoonen.
De traditie, die wil dat elke nieuwe
wereldtentoonstelling de vorige over
troeft, maar dan met dezelfde, alleen
vergroofde, middelen waarmede deze
succes in mocht oogsten, die traditie
heeft de wereldtentoonstellingen gedood.
Of althans zoo ziek gemaakt, dat er in
België toe besloten werd na de World's
fair van Gent geene tentoonstelling meer
te dulden dan tien jaar nadien. Telkens
dus eene rustkuur van tien jaar; aldus
houdt men misschien den patiënt in leven.
Al is dit nog zoo zeker niet.
Het Stadhuis te Gent
De sloopende traditie: is Gent eraan
ontsnapt?
Zeker: Gent is de stad van België,
waar sleur en slenter den harnekkigsten
tegenstand vinden. Juist omdat de Gente
naar, die zich in zijne geboortestad zoo
prachtig weerspiegeld vindt, eene zoo
volledige, zoo scherp-afgeteekende en
tevens zoo gesloten-complete individuali
teit uitmaakt, waarvan men de eigen
schappen steeds onder andere gedaante
maar in weinig schakeerend complex
terugvindt, tegenover elke overlevering,
die niet uit de bestendigheid der tijden
en den voortlevenden geest zijner stad is
gesproten, argwanig staat en weigerig.
Voeg daarbij realistisch element naast
het psychische dat Gent, en
OostVlaartderen in het algemeen, thans tal
van jonge kunstenaars tellen, bouw
meesters, beeldhouwers, schilders, die
onbewuste dragers van het oergenie der
stede, tevens hunkeren naar verbreeding
en vooral vernieuwing der bestaande
orde, en dat het juist tot die jongeren is
dat men zich gericht heeft voor het tot
stand brengen der tentoonstelling.
Aldus kon deze expositie waarlijk
revolutionair worden en blijven, tevens,
Gentsch.
Ik verhaast mij er aan toe te voegen,
dat zij er maar voor een deel in geslaagd
is. Wel bezit zij deze groote hoedanig
heid, die Gentsch is: zij rammelt niet.
Constructief, is ze logisch. Zij is ook
logisch in de verdeeling. De stijl der hoofd
gebouwen Weensch-achttiend' eeuwsch,
naar moderne verwerking moge
weinig persoonlijk zijn: hij wijkt echter
af van wat men terecht kan noemen:
style d'exposition", en dien men in al de
landen der wereld terugvond. Architec
tonisch kan deze stijl trouwens Gentsch
heeten in dezen zin, dat hij geene
fantasie-in-het-ijle biedt. Bokkesprongen zijn
hier niet te verwachten, dan gepleegd
na wijs overleg. Zoo heeft men het
wufte verbeeldingetje, dat wij vroeger
Oud-Antwerpen" of Vieux-Bruxelles"
noemden, onder benaming van
OudVlaanderen" gemaakt tot een
archaeologisch wondertje: wat elders niet meer
dan lustoord was, werd hier een prachtig
samenstel van de mooiste geveltjes uit
Korenlei te Gent met het Koornmeters- en het Schippershuis
Bagijnhof te Gent met het bloemenklooster
Lievekaai te Gent
Vlaamsch-, Zeeuwsch- en
Fransch-Vlaanderen. De acht hectaren grond, waar men,
als te Antwerpen . en te Brussel vooral
jolijt zou zoeken, werden bebouwd met
juweelen van Vlaamsche bouwkunst, uit
nemend nagebootst. Het bier en de boter
hammen met ham zullen niet minder goed
smaken, omdat men ze geniet in een
gebouw van Damme of een huisje van
Veere. En zoo heeft de Gentenaar, die
deze wijk optrok, weer, naar wijze zijner
stad, aan verregaande fantazie de stevigste
degelijkheid tot grondslag gegeven.
Fantazie die op werkelijke nooden be
rust: ge ziet ze terug in het Moderne Dorp.
Durf (een prachtige vorm van idealisme)
die aan realiteitszin ontspruit: het schoon
ste bewijs ervan vindt gij in het paleis
der Floraliën, in het reuzengebouw
het grootste van Europa waar de
vijfjaarlijksche bloemententoonstellingen,
roem van Gent, voortaan in gehouden
zullen worden, en dat in zulke grootsche
verhoudingen is aangelegd, omdat de
Gentenaar zulk een onwrikbaar geloof
heeft in de toekomst zijner stad, wetende
dat hij zijn verleden waardig is gebleven
en nooit ontrouw werd.
Ziedaar weinig onder het vele
wat de vreemdeling in de Gentsche
wereldtentoonstelling aan Gentsch zal
vinden, en dat buiten de tentoonstellings
traditie valt, wat dus den bijval der
Gentsche expositie moet bevestigen. Het
overige.... vindt de stad wel in haar eigen.
Want deze expositie is eene gelegen
heid, om Gent aan den vreemdeling te
openbaren. Want misschien niet de
schoonste, is Gent niettemin de eigen
aardigste stad van Vlaanderen. Men moet
ik steun op historische gronden even
als op aesthetische en ethische een
bezoek eraan beginnen met het
Gravenkasteel. Diederik van Elzas heeft het
gevestigd aan de boorden der Lieve. Met
de tijden is het gegroeid tot eene een
heid, die de versterking werd, binnen de
Zeven Brugjes die het met de overige
stad verbonden, van de grafelijke macht,
en de gerustheid verzekerde der klooster
lingen die zich om die macht vestigden.
Beneden den dubbelen vuiststoot die de
ingangtorens zijn van den vervaarlijken
burcht; beneden de hooge, blinde muren
der kloosters, leefden de laten, leeft
nog in smalle, inktzvvarte steegjes, eene
bevolking die van nature achterdochtig
is en bij de minste gelegenheid uitdruk
king geeft, en op luidruchtige wijze, aan
zijn wrok. Halsstarige koppigheid der
graven van Vlaanderen ; mystische kop
pigheid der monniken; en de duistere
maar geniepige koppigheid der geringe
lieden: zij konden alleen uitgesproken
dan in eene architectuur die rechtlijnig,
weinig geornamenteerd en zeer gesloten
zou zijn....
Met de eeuwen komt de geest van
opstand. De stad breidt zich buiten de
Zeven Brugjes uit. De macht van den
Graaf is gebroken. De Gemeentenaren
vieren eigen gezag. De eeuwen-onder
drukte menigte, slaat de vleugelen uit.
Van aan de Lieve tot naar de Schelde
toe verrijzen, zódicht bij elkander dat
de stad er nog steeds als een museum
van monumenten bij blijft, bij beurte Bel
fort en Korenhalle, St. Michielskerk, St.
Nikolaaskerk, St. Baafkerk. De tijd brengt
mee dat zij naar verhouding meer of
minder versierd zijn. Maar het thans op
permachtige volk heeft, uit de overge
leverde wrokkigheid, zijne strenge sober
heid behouden. Zelfs de meest gesmukte
gebouwen behouden eene strengheid en
eene stevigheid in de vormen, die ge
tuigen van wel zeer vermogenden maar
nog steeds achterdochtigen volksgeest.
En dit wordt, de eeuwen door, kenmerk
voor den Gentschen bouwstijl: soberheid
zelfs in de uitbundigste perioden. Slechts
n gebouw maakt uitzondering, en is
in België een voorbeeld van de
grilligstversierde, van de meest romantische
gothiek: een deel van het Stadhuis. Maar
dat deel werd niet uitgevoerd door een
Gentenaar: het is het werk van den won
deren Mechelaar Keldermans. Naast het
Stadhuis liggen trouwens steenen" of
burgerwoningen, die ouder, gelijktijdig,
en jonger dan dat Stadhuis zijn: zij allen
vertoonen eene stevigheid en een trots,
eene uitdagende stevigheid en een
angstwanige trots, die alles behalve
grootschheid uitsluiten en waarvan de fantazie
steeds berust op overleg en gewikste
zekerheid.
Bezoekt dus eerst in Gent het
Gravenkasteel en heel de sombere wijk die
er onder schuil gaat; ga daarna, langs
de Korenlei, waar gij prachtige
gildenhuizen vindt waaronder het schoone
Schippershuis, dat echter weer
minderGentsch van karakter is; naast het
Korenmetershuis: een volmaakt voorbeeld
ervan naar de Koornmarkt, die u, in
de volgorde die ik hierboven aangaf, de
gebouwen toont die van de gemeentelijke
macht te Gent getuigenis afleggen. En
begeef u dan, per tram, en langs het
klein Bagijnhof thans stadswijk, die
echter zijn oorspronkelijk uitzicht kon
behouden en als eene oase van rust is
in de Gentsche stoerheid begeef u dan
naar de Brusselsche poort, en de fabrie
ken. En gij zult zien: in die onoogelijke
fabrieken heeft de Gentsche stijl, meer
natuurlijk een karakter der stad dan eene
bouworde, zich weten te handhaven. De
Gentenaar blijft zich-zelf; de stad blijft
haar-zelf: het is wat Gent in de tijden
versterkt en bestendigt.
De Gentenaar spreekt een dialect, dat
gij aan geen ander vastknoopen kunt.
Gij kunt het nauwelijks vastknoopen zelfs
aan de twee hoofddialecten van
OostVlaanderen. Het houdt er weinig verband
mee. Het Gentsch is een taalkundig
eiland, ook in de beeldspraak van den
Gentenaar. Die beeldspraak is realis
tisch tot de hoogste heftigheid en tevens
geëxalteerd tot bij de uiterste grens. Zij
kan vulgair worden, en doet het zelfs
bij voorkeur; grootsch is ze echter altijd,
en tot in het liefelijke.
Zoo ook het karakter van den Gente
naar, die gaarne al zijne gevoelens over
drijft, maar ze niet bouwt op hersen
schimmen. ? Hij houdt niet van
gemakszucht; hij weet zich razerig in te spannen.
Maar pocht geweldig op den bereikten
uitslag. Hij is alles behalve nederig, maar
hij liegt zelden. En hij vecht liever, dan
te veinzen.
Naar het uiterlijke is hij groot als een
Vlaming en scherp als een Spanjool. De
vrouwen kan men in Gent voor
Spaansche uit Noord-Hiberië houden. Zij doen,
noch voor de Antwerpsche vrouwen die
weelderig en zelf-tevreden, noch voor de
Bragsche die zedig zijn en teeder, in
haar temperamentvolle hoekigheid van
aangezicht en lijnen geenszins onder.
Dit reeds kan eene voldoende reden
zijn, om de wereldtentoonstelling van
Gent te bezoeken.
KAREL VAN DE WOESTIJNE.
* * *
Leo Gestel (bij Schüller)
Het is een vanzelf rijzende neiging: Gestel
en Van der Hem tegenover elkaar te stellen
en naast elkaar. Beide zijn zij die nieuwe
schilders, die zich afwendden van wat haast
noodzakelijk leek voor de Hollandsche school,
en een pad opgingen, dat in den vreemde
gelegd, ook voor hen begaanbaar bleek, en
doel hunner tochten. Het Hollandsch schil
derij is zeer langen tijd, naast het stuk met
figuren als portret, dat geweest van
boersche etc. figuren in interieur; al naar den
aard van den schilder met de weergave van
het binnenkamersche of van den mensch
als hoofdzaak.
Het vraagstuk dat deze schilderijen stelden
werd opgelost als een probleem van stof
uitdrukking, of als een van lichtspel. Twee
scholen waren daardoor alleen mogelijk.
Deze twee hebben bestaan. De Visscher en
de Boer is op deze twee wijzen geschilderd
geworden; soms verheven van lichtspel;
soms keurig van stofuitdrukking; dikwijls
romantisch, zelden naturalistisch, realistisch.
Van der Hem, Gestel en Sluyters, met nog
anderen die hen reeds volgen, of die met
hen mee gingen, hebben, naar wat ook in
het buitenland geschiedde, gedeeltelijk de
vraag anders gesteld, gedeeltelijk het Type
etc. waarop dit probleem beproefd zou wor
den, gewijzigd. Hun romantiek is naturalis
tisch geworden. Dit streven of liever dit
zijn, is verbonden met een zucht naar
schriller, minder gedragen, verlichtingen
(zooals het landschap die gedragen heeft);
dikwijls met de neiging tot objectieve weer
gave van die schrille verlichting. Dit laatste
is echter geringer dan gemeend wordt. Het
is dus een wijziging, die gedeeltelijk de
verwachting niet beschaamt, dat een tijd
van figuur zou komen; gedeeltelijk ook niet
dat de komende periode Romantisch zou zijn.
Want het schilderen van Cocottes en
Venusdierkens is niet onromantisch. Het lijkt
sommigen wellicht zoo te zijn, maar een
herinnering aan wat Letterkunde in
romantischen tijd voortbracht, is voldoende om
zich dit weer voor oogen en gedachten te
stellen. Naast het schilderen van deze ge
gevens vindt ge het schilderen van avond
licht of van binnenkamersch licht. Zóge
zien als deze schilders zich het wenschen
is het een merkwaardig pogen waard. Het
is een poging naar verfijning. Binnen dezen
kring is er weer werk dat twee richtingen
uitgaat. *
Het werk door Van der Hem gemaakt is
feitelijk, in eerste overweging, in eerste
ontstaan, anders gebleven dan dat der
oovrigen. Het is (veel meer) op
licht-endonker gebouwd. Van der Hem geeft slechts
daarin zooveel toe als de techniek eischt
voor 't uitdrukken van wat hij zich wenscht.
Door dit ontwikkelt hij zich op regelmatige
wijze, gestaèg-aan. Zonder schuddende
schokken. Hij is daarenboven zelf een scher
per gekarakteriseerde persoonlijkheid; zijne
objecten, figuren etc., worden daardoor
typischer bepaald dan bij de anderen. (Soms
vervangt hij het type door niet synthetische
caricaturen).
Dit is een groot verschil bij het eerste
verschil. Van der Hem's ontplooiing is on
beroerder dan bij de anderen. Bij Gestel
treden allerlei variaties duidelijker op.
Gestel is fleuriger van uitzicht dan Van der
Hem is; zijn werk was gewoonlijk op meer
kleuren gebouwd. Dit is niet het geval meer
in de schilderijen waarin het kubisme" te
vinden is, met zijn kantige ruimte-vondsten
(dikwijls alleen zoeken!) In deze zoo-gege
ven werken is de kleur, groot-gehouden,
tevens luchtig en doorschijnend. Er is hier
wat te bereiken voor dezen schilder, zoo hij
het vermogen heeft het procédé-achtige nog
meer te doen verzwinden in het werk. Zoo
stuit het nog...
II. Wanneer ik wat tegenwoordig in den
Haag te vinden is onder de aankomende
schilders, wilde stellen tegenover wat Van
der Hem, Sluyters, Gestel beproeven, dan
doet zich als niet te ontkomen waarheid
voor, dat in Amsterdam de schilders (hoewel
het pad niet altijd recht is ten doel)
onophoudelijker zich trachten te objectiveeren en
onophoudelijk in meer spanning zijn; onop
houdelijk zich reppen en voortdurend pogen
naar wat hun nieuw lijkt. Er is in Amsterdam
een wensch, die wellicht te veel op het
cnkle leven gericht is, maar in den Haag is
het te dikwijls een traditioneele zucht naar
de smaakvolle groepeering der kleur; op
een deftige toon gericht. Het gevaar in
Amsterdam is dat er geen geheel ontstaat;
de fout in den Haag is, dat er een geheel
ontstaat, waarvan de vormen of traditioneel
zijn (dus zelfs zonder leven) of zoo zeer
nagebootst dat zij geen gedachtenverbinding
kweeken.
PLASSCHAERT
* * *
Muziek in de Hoofdstad
La Damnation de Faust
Wanneer Berlioz bij deze uitvoering tegen
woordig was geweest, had hij wel eene
geestigheid gevonden, als toen hij zei, na
eene reproductie van den Carneval romain:
Mijne heeren, dat is geen Carneval, dat is
Aschwoensdag! Mengelberg en het koor van
Toonkunst hebben de helderziende karak
teristiek aardig ontmaakt van den ouden Zelter,
die verslag deed van Berlioz' zending aan den
tachtigjarigen Goethe: L'odeur de soufre,
qui se dégage autour de Méphisto, l'attire,
Ie fait ternuer et souffler de telle sorte que
tous les instruments s'agitent et font rage
dans l orchestre." Waarlijk van een
excroissance, gelijk Zelter zegt, die ook over Beet
hoven schandaligheden geschreven heeft,
residu d'avortement qui résulte d'un hideux
inceste," bleef niet veel over, ik zag den
dirigent nog nimmer in die mate nivelleeren,
wist trouwens niet dat hij zoo weinig
phantasie had, wanneer het Berlioz gold.
Het is zeer jammer dat de muziek nu een
beetje ouderwetsch aandeed en droog, jam
mer, nu we leven onder de onmiddellijke
incantaties van Manier, en voortgejaagd wor
den door zijn wil naar de landen der toekomst.
Het was te charmeerend en epicureïstisch...
kon men voorspellen dat men Stendhal en
Berlioz, die elkaar niet weinig gehaat heb
ben, nog vriendschappelijk zou vergelijken?
Zij zijn beiden pas begrepen omstreeks 1880,
Berlioz kromp misschien wat in onder de
variaties van zijn tijd, en het leven is zoo
gewijzigd dat Stendhal wat uitzette; Berlioz
staat in ieder geval dichter bij Ie gros pantin
de Rossini" dan vroeger.
Het is de schuld en de fout der dirigenten.
Bij de zoogenaamde programma-muziek moet
niet de hoorder uitgaan van het programma
doch de executant, een waarheid welke men
altijd uit het oog verliest. En Berlioz had
de woorden kunnen schrijven van dien an
deren romaticus (Baudelaire,): En matière
d'art, j'avoue que je ne hais pas l'outrance;
la modération ne m'a jamais semblë Ie signe
d'une nature artistique rigoureuse. J'aime ces
acces de santé, ces débordements de volont
qui s'incrivent dans les oeuvres comme Ie