De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1913 4 mei pagina 2

4 mei 1913 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 4 Mei '13. - No. 1871 arbeidsbeurzen. Dit contract, waaraan we derzijds streng de hand gehouden wordt, omvat 3500 firma's en ongeveer 50,000 ar beiders. Zoo is in Duitschland de verandering der werkgevers-arbeidsbeurs van controle- tot bemiddelingsbureau in vollen gang. Als zoodanig verrichten vele dier instellingen dan ook reeds goede diensten. Doch juist hier komt het punt, waarom in het belang eener werkelijk goede arbeids bemiddeling deze beurzen dienen te ver dwijnen. Zoolang de beurs controlebureau, dus strijdmiddel was, was het niet meer dan billijk, dat degenen die zich de kosten hiervoor getroostten, er ook eigenaren van waren. Van misleiding kon, waar de be doeling dezer beurzen zoo duidelijk in het licht trad, bijna geen sprake zijn. Doch wil len deze beurzen uitsluitend arbeidsbemid deling drijven zonder eenige bijbedoeling, dan vervalt ieder motief van alleenbeheer door de werkgevers. Goede arbeidsbemid deling werkt in het belang van werknemers en werkgevers beiden, en niet meer dan billijk is het, dat zulke instellingen beheerd worden door een op dit terrein onpartijdig lichaam als de gemeente of door de beide belang hebbende partijen. Afgescheiden toch van het feit, dat in ieder geval willekeur mogelijk blijft, is het bedrijfsleven reeds jang den tijd ontgroeid, waarin zulk een patriarchale toe stand mogelijk was. * * * Een ontwikkeling der arbeidsbemiddeling als de hier geschetste heeft Holland niet gekend. Door de vakvereenigingen is hier nooit ernstig getracht naar het in handen krijgen der arbeidsbemiddeling, terwijl ook de werkgevers-arbeidsbeurzen naar aantal en hoedanigheid van weinig beteekenis zijn ge bleven. Daarnaast echter zijn opgekomen de arbeidsbeurzen, opgericht door filantropische vereenigingen of gemeenten. En terwijl van een groei der voor de belangen der werk gevers opgerichte arbeidsbemiddelingbureaux geen sprake is, neemt het aantal en de werk zaamheid der gemeentelijke instellingen toe. Door een algemeen wassend vertrouwen is deze soort arbeidsbeurzen op weg zich hier geheel in te burgeren. Dat dit vertrouwen speciaal de gemeentelijke beurzen geldt, blijkt het best uit de in iedere aflevering van het Maandschrift van het Centraal Bu reau voor de Statistiek gepubliceerde cijfers omtrent de bemiddelingswerkzaamheid der verschillende arbeidsbeurzen. Een niet te onderschatten voordeel der ontwikkeling in deze richting is, dat de gelegenheid tot op richting van eenzijdig beheerde arbeidsbeur zen hiermede gelijkelijk vermindert, terwijl daardoor ook gemakkelijker als in het bui tenland, deze materie hier wettelijk geregeld kan worden. Letten we n op het veelvuldiger hanteeren van het groote machtsmiddel: uitsluiting door de werkgevers n op de ontwikkeling der gemeentelijke arbeidsbeurzen dan is de oprichting van een werkgevers-arbeidsbeurs in elk opzicht een stap achteruit. Duidelijk echter is ook het dringende, in het belang der werkelijke arbeidsbemidde ling, van een algemeene, wettelijke regeling. 17 April '13 E. BOEKMAN iiliiiiiiiiliiiiimmtiiiii iiiiiiitiiiMiiiiiiiiiim Tooneelcauserieën HET LEVENDE LIJK BIJ ROYAARDS Gij kunt, laat ik beginnen dit te zeggen, Tolstoi's tooneelstuk gerust lezen vór ge de opvoering ervan, bij Royaards, bijwoont. Indien de regie-kunst van Reinhardt-Royaards (want Reinhardt gewan Royaards! Les re gisseurs se suivent et se ressemblent...), indien die regie-kunst door uwe verbeelding, o mijne verbeeldïngrijke landgenooten, niet overtroffen wordt, zal uwe aandacht in de lange uren der opvoering geboeid blijven, gelijk de mijne het was. De avond van deze opvoeringen is vervuld van zooveel trachten naar een juiste en piëteitvolle uit beelding van wat de Meester Tolstoi (vol gens Reinhardt) wilde, dat men moet erken nen des grooten kunstenaars bedoeling hier vorm te zien krijgen, heur lijn-en-kleurleven hier te zien aanvangen. Dankbaar moet men Royaards wezen, door wien zulke diepbegrepen en uitstekende regie werd overgebracht naar ons, die nu eenmaal niet allen naar Berlijn kunnen. Zijn in-scène-zetten, zij het dan niet-oorspronkelijke kunst, is waard, o fantastische ik herhaal dezen uitroep!, maar meer nog tot u wend ik mij: fantastisch-rijke of enkel gegoede landgenooten is waard, dat gij het steunt. De Koningin ging vór met een penninkske der koningin, Zij ging FEUILLETON iiiiHiiiiiimiiiiiiiHiiiiiii Foltering door Hoop DOOR A. DE VILLIERS DE L'ISLE-ADAM. Vertaald door H. B. O! een stem, een stem om te schreeuwen!.... EDOAR POE (De Put en de Slinger) 't Was tegen het vallen van den avond, lang geleden. De eerwaardige Pedro Arbuez d'Espila, zesde prior der dominicanen van Segovia, derde Groot-Inquisiteur van Spanje gevolgd door een f ra redemptor (meesterfolteraar) en voorafgegaan door twee die naars der Inquisitie, die lantarens droegen, daalde af in een verloren kerker, onder de kelders van 't Heilig-Officie van Saragossa. Het slot eener massieve deur knarste: ze drongen door in een verpeste in-pace, waarin men, bij het schaarsche licht, dat uit een spleet in 't gewelf viel, ternauwernood een zwartbebloede pijnbank, eenkomfoor en een kruik kon onderscheiden, tusschen in de muren vastgemetselde ringen. Op een bed van mest, in boeien geklon ken, en den ijzeren ring om den nek, zat een verwilderde, in lompen gehulde man, van voortaan onbestemden leeftijd. Die gevangene was niemand anders dan rabbi Aser Abarnabel, een Aragoneesche jood, die, beschuldigd van woekeren meedoogenvór, opdat Haar volk vorstelijk moge volgen. Het is geen 'glad' stukje, dit 'Levende Lijk'. Hier en daar doet het aan als nauwbewerkt erts, schijnt het een beeldengroep van yoorloopige compositie. Lijn bezit het bo vendien minder dan kleur, maar hij zei het wel het juistst, die in de AT. /?. Cr. deze formuleering gaf: Laat het werk 'tooneelbouw' missen, het heeft de hooge eenheid van mensen en milieu".Het stuk heeft inderdaad een hooge eenheid, een iet of wat 'literaire' eenheid zoo ge wilt maar een eenheid, iets waar niet af of bij kan zonder schil. Het stuk is groot en fijn van prachtige en als vanzelf geboren compo sitie, al komt het dan soms ook tafereelenonverbonden voor en niet 'geacheveerd'. Was Shakespeare niet on-geacheveerd volgens den gentilhomme de Voltaire (die geen Shakespeareaan was) ?! Fedja, minder familjaar gezegd Fedor Wassilièwitsj Protassof, de hoofdpersoon in het stuk, is een Rus van hoogen stand, ruw van instincten, maar fijn, verfijn van ge moed en geest: melancholiek stemmend voort brengsel van het geniale wonderlijke Slavi sche ras: een willoos krachteloos aristocraat, onmachtig tegen eigen passie te kampen, onmachtig tegenover de geordende, knusse, dierbare, brave, correcte laag-hartigheid, welke nietwaar freule, die dit leest? de wereld heet: een edele zwakkeling dus, die in den poel, waarin hij wegzinkt, zijn fijnere wezen niet alleen zuiver houdt, sterker: het er zuivert. Het schoone, vraagt gij mij, wil Tolstoi dus dat schooner wordt in den smeltkroes der zondigheid ? Neen: in den smeltkroes der buiten-maatschappelijkheid, zij het zelfs der zondige buiten-maatschappelijkheid, ziet hij die zuivering en het schooner worden geschieden t Welk een prachtige vijand der maatschappij deze Tolstoi! Maar niet ieder zij door mij Fedja's weg ter volmaking aanbevolen! In de eerste tafereelen leven wij beurtelings, ter eenre (ziedaar een uitdrukking van mijn heer notaris): in het deftige milieu, dat door Fedja's slecht leven in beschaafd verzet en in (op een 'salon' berekende) woeling is, ten andere: in de ongebonden en onordelijke vreugde van een zigeuner-caféchantant en Russische garconnière. Het eerst-bedoelde, het deftige milieu, waaruit Fedja Protassof voortkomt en waarvan hij een slechte loot is, werd door Tolstoi met enkele flinke penseelvegen uitstekend geschetst: een rijke verschei denheid openbaarde hij daar van altijd-matte tinten op een algemeen grijs fond van commeil-faut: hier vertoont hij ons spitsburgerlijkheid in alle, van de minst-aantrekkelijke tot de roerendste, nuanceeringen. Dit welgestel de burger-wereldje is een vogelkooi vol ge dresseerde vogels, waaronder zoo beminne lijke ! Noem ik ze u op een rij. Het eerst de onbeminnelijkste: Fedja's schoonmoeder: vór alles de practische, laag bij de grondsche,nuchtere burgerdame: Zij ziet (zeer juist) in, dat het huwelijk, hetwelk haar dochter met Fedja ver bonden houdt, op niets dan ellende uitloopt, en daar Victor, Lisa's jeugdvriend en stille ver eerder, een mooie partij is, maakt zij flink 'stemming' voor dat nieuwe huwelijk en be grijpt volstrekt niet, dat er nog zooveel praat jes voor noodig zijn. Mevrouw Spoor-Carelsen speelde van deze rol alleen het burgerlijke en zeurderige, naar Hollandschen trant. Zij was een bleeke Mevr. van Kerckhoven-Jonkers. Ondanks de uitstekende, alles bijeenhoudende regie was zij soms zelfs hinderlijk. De tweede: Victor's moeder: van geest even onbelangrijke vrouw als de vorige, maar, ook geestelijk, geen platte verschijning: integen deel, een aristocratisch stijfheidje, hard en puntig als een stuk beschuit (het is van meer menschen gezegd), die, met vocht in aanraking, direct verslapt: week, zoodra men maar mee doet met haar gemoeds-expansie. Een roseau peint en f er". Zij is zwak, net als de meesten, maar tracht, in 't bijzijn van wie haar niet heel goed kennen, sterk te schij nen. Eene romantica der high life is zij: Volkomen ter goeder trouw, speelt zij de rol van een ideale en jaloersche Moeder, die, naar eigen meening, op prachtige en ener gieke wijze alleen aan haar kind" denkt. Zij is echter rustig, zoodra zij smelten kan of een ander alle verantwoordelijkheid kan over dragen. ... Zeer curieuze, hoog-comische, moeielijke tooneelfiguur. Mevrouw Pine Bel der heeft er slechts een lichthoofdige bab belaarster in gezien: Mevrouw Belder's spel kenmerkt zich altijd door tooneel-vermogens en -distinctie. Maar hier waart u ernaast, mevrouw! De derde: Prins Abreskow, de bemiddelaar, genre père noble, een levenswijze oud-mili tair, waarvan Tolstoi zegt (ik gebruik de Fransche editie van Bienstock): un elegant sexagénaire, célibataire. 11 ne porte que la moustache. Type d'ancien officier ayant beaucoup d'allure, l'air vaguement triste". (Dit laatste is aardig!). Gij ziet hem vór u, uiterst vormelijk en ook loyaal. Een zeer IIIMIMItlMMIIIIIIIlIIIII looze verachting der Armen, sinds meer dan een jaar, dagelijks op de pijnbank gefolterd was. Nochtans, zijn verblinding even hard zijnde als zijn leer", hadden ze hem niet tot afzwering kunnen bewegen. Fier op een voorgeslacht van duizenden jaren her, trotsch op zijn aloude voorvaderen, want alle Joden, die hun naam met eere dragen, zijn naijverig op hun bloed, stamde hij volgens den Talmud van Othoniel af, en bijgevolg van Ipsiboë, de vrouw van den laatsten rechter van Israël: een omstandig heid, die mede zijn moed gestaald had, wanneer de onophoudelijke folteringen het pijnlijkst waren. 't Was dus met betraande oogen, over wegend dat die zoo sterke ziel zich van de eeuwige zaligheid uitsloot, dat de eerwaar dige Pedro Arbuez d Espila den sidderenden rabbijn naderde en de volgende woorden sprak: Mijn zoon, verheug u: uw aardsche beproevingen gaan een einde nemen. Heb ik tegenover zooveel verharding, onder zuch ten en klachten veel gestrengheden moeten veroorloven, mijn taak van broederlijke kas tijding heeft haar grenzen. Gij zijt de weer barstige vijgeboom, die zoo herhaaldelijk zonder vruchten bevonden, gevaar loopt te verdrogen maar God alleen behoort de beslissing over uwe ziel. Misschien zal de oneindige Goedertierenheid voor u schijnen op !t laatste oogenblik! Wij moeten het hopen! Er zijn voorbeelden?Zoo zij het! correcte, maar in zijn omgang met de men schen toch ook 'breede' figuur, op zijn ma nier wijs en gematigd, een tip-top gentleman, d.w.z. binnenin een beperkt mensch, net als de anderen. Hij nadert door zijn hoogere beleefdheid en 'welwillendheid' den diepen, vernederden Fedja op een 'moeilijk oogen blik' zoozér, dat deze zich zelfs aan hem geeft, een korte stonde, en dat hij zich opent voor den edelman, die toch, gelijk op 't einde blijkt, zelfs thans nog 't meest aan het heil denkt van de zoo middelmatige Karénins. Hermann Schwab heeft dezen prins een paar octavo's lager 'gespeeld'. Het werd van 'n vette muziek. De man zag eruit als een niet te vertrouwen groot-bankier in zijn nadagen, in vrije uren majoor bij de schutterij, en een zoogbroeder van den koning van Servië, het tegendeel dus van gedistingeerd, maar met slobkousen. Aan de oude tooneelroutine van den heer Schwab en aan Royaards was het te danken, dat deze rolvervulling het toch nog zoowat 'hield'. Dan in dezen breeden kring van conventioneele lieden: nóg eene de ensourdine-verschijning, van Lisa, vrouw van den omlaagkomeling, aan hem door eerste en daarom hechte liefde gebonden , aan hem (wat zij geen kleinigheid vindt) wettig gehuwd, . fijne, lieve, en toch om end' om philistreuze figuur; wat de menschen: een echt sympathieke" vrouw of dame noemen: Aan haar is alles duurzaam heid en welvoegelijkheid wat eraan is. Dat meent zij, en dat zoudt gijzelf bijna gelooven. Maar het aapje van hare onwettige teederheid voor den zachten jeugdvriend Victor regeert haar reeds, zonder dat het haar volkomen bewust wordt. Ware Fedja Hamlet en zij de zuiverder Ophelia, hij zou haar zeggen: Ga in een klooster!" Hij doet haar nu aan raden: Huw Victor." O, hoe is van deze Lisa het aarzelend en toch haastig naderen tot haar nieuwen man,?die haar de maatschappelijke rust zal geven waar een vrouw naar ver langt, die haar des huwelijks steun zal verleenen,maar dien zij minder diep bemint, fijn door Tolstoi geteekend! Gelijk die bloemzoete Victor (een dergelijke persoonlijkheid als zij zélf, alleen conciser, minder vrpuwelijk-vervloeid), is zij zich harer evolutiën en driften nooit geheel klaar bij hun woelen. Jammer dat geen fijner kijkend en begaafder acteur die (zeer moeilijke) rol te spelen kreeg van den braven, den 'edelen', den niet grooten, den zichzelf wat wijsmakenden Karénin! Co Balfoort, Co Balfoort, als Atlas doet men u téveel torsen! Uw Victor, Co, was geen victorie jongen! Mevrouw Royaards speelde dan heel wat beter. Zij gaf aan wat Lisa wezen moet. Het was een mooie, ?het was misschien haar beste prestatie... Op de hoogtepunten moest mevr. Royaards natuurlijk falen (zij is nu eenmaal geen geboren actrice), maar de uitbeelding door haar van de spitsburgerlijke mater dolorosa, die Tolstoi o.a. bedoeld heeft, in unisonospel, was goed. Verdienstelijk! Zij zag er, als altijd, dit hoeft nauwelijks vermeld, voortreffelijk uit-, intiem-schoon, een matgouden glanzende camee: eene apotheose, eene bijna-Heilige der Salon-deugd. De zuiverst gebleven menschelijkheid in dit, zooals men ziet, nog al maatschappelijk gezelschap hier geschetst, heet Sasja: Lisa's zuster. Het arme kind is vervuld van een rumoerige, haar later eerst bewuste liefde tot den schoonbroer, den slecht levenden Fedja, dien zij onberedeneerd en met jonge geestdrift bewonderen blijft. Puur vrouw, zooals het zigeunermeisje, dat Fedja volgen wil en alles braveeren,... is zij niet. Zij is ook geen Zigeunermeisje ...! Zij is per slot een gebondene. Zij hórt in de kooi, al gaven liefde en levenskracht haar wildere vleugels. Hoe begint een schuchter fladderen deze jonge menschenziel te bewegen en te doen naderen tot wat Tolstoi schoon vindt... Bijna had Tolstoi haar laten vliegen vrij en weg! Arme Sasja! het leven zal u nog wel ooit voor goed kooien. Mejuffrouw Holtrop heeft dit figuurtje (mooi figuurtje, makkelijke rol) aannemelijk voorgesteld: Met warmte en verdienstelijk. Dat is dan de kring van het maatschap pelijke en beperkte. Tolstoi is een groot artist, dat hij die wereld, welke door hem in het ongelijk gesteld wordt en verfoeid, met zooveel menschelijke liefde heeft aangezien en geteekend ! Tegenover die wereld stelt ons de schrij ver, en ontwikkelt hij, den voor het maat schappelijke te edelen mensch. Prijst den kunstenaar groot en als een god mild, die dien 'held' van zijn drama, dien moreelen over winnaar op de Maatschappij, een zoo zware vracht ondeugden durft meegeven !... Fedja Protassof is verkwister, drinkebroer en zwak keling ! Vrouw en kind heeft hij verlaten, en de duurste beloften om terug te keeren heeft hij bij slemppartijen vergeten. Dit vat vol groote en kleine zonden is de dra ger der idealen van den auteur... Geen wonder toch! Geen wonder, want hij mint de waarheid meer dan zichzelf, en de liefde van mensch tot mensch is hem eigen. Die zuivere diamant schittert in hem". Zoo is hij als een klein, klein deeltje van Rust dus dezen avond in vrede. Gij zult morgen deel uitmaken van 't auto-da-fé: dat wil zeggen, dat gij aan den quemadero zult worden blootgesteld, waarschuwende vuurgloed der eeuwige Vlam: hij verbrandt slechts op een afstand, zooals gij weet, mijn zoon, en het duurt minstens twee uren (dikwijls drie) eer de Dood intreedt, van wege de natte en ijskoude windsels, waar mee wij het voorhoofd en het hart der brandoffers zorgen te beschermen. Gij zult slechts drie en veertig in aantal zijn. Bedenk dat gij de laatste in de rij wordt geplaatst, en derhalve den noodigen tijd zult hebben om God aan te roepen, om hem dat doopsel van 't vuur, dat van den Heiligen Geest is, op te dragen. Hoop dus op Het Licht en slaap. Aan het einde zijner toespraak gekomen. gaf dom Arbuez een teeken om den onge lukkige van zijn ketenen te bevrijden ; daarna omhelsde hij hem teeder. Toen kwam de fra redemptor aan de beurt, die den jood heel zacht om vergiffenis bad voor hetgeen hij hem terwille van zijn zaligheid had doen lijden; vervolgens omarmden hem de twee dienaren, met een stillen kus, door de helmkappen hunner pijen heen, en na afloop der plechtigheid, werd de gevangene in de duisternis, alleen en ontsteld, achtergelaten. * * * Rabbi Aser Abarnabel keek eerst zonder nauwkeurige oplettendheid, met drogen mond en een van lijden wezenloos gezicht, naar den oorspronkelijken Christus onder de menschen verdwaald. Niets vreemds is erin deze figuur op te vatten als een kleinermenschlijke, een zondige en daarom, men zou moeten zeggen: caricaturale Christus: een zondige Jezus, in wijngeest driemaal gedoopt! Welk een verrijzenis, door Tolstoi hem daarna bereid! In het lompenpak en in de wodki-dampen van zijn zwakke zon den, en in zijn nevrose,triumfeert deze mensch voor ons boven de burgerlijke middelmatig heid der gewone wereldschheid, die eigenlijk een getemperd en salonfahig pharizeeïsme is, en sterven zal hij ten bate van, en dór deze middelmatigheid... Sterven! Hoe verschrikkelijke dood voor zulk een wankele, angstige ziel, die niet een Zaligmakers hoop op het hiernamaals heeft: de lugubere zelf moord om anderen van zijn beter zelf te verlossen... Deze ontwikkeling naar den Christus toe heeft de regie van Reinhardt-Royaards dui delijk doen waarnemen. Misschien mocht men jeggen: wat erg duidelijk doen waar nemen, indien niet gold, dat de vreeze der onduidelijkheid het beginsel is der tooneelwijsheid. Hoe uitstekend is deze regie! Ik heb met stille aandacht, geboeid, daarnaar gekeken. Wij zagen Fedja, den pas uit zijn milieu gevluchte; hij heeft nog geld in portefeuille en loopt rond in smoking, ver ward van haren, maar in optreden en uitzicht met nog enkele draden gebonden aan de klasse waartoe hij hoort. Royaards?oorspron kelijk Reinhardt had zich blijkbaar een verloopen Franschen lettre gedacht (Franschen lettre, dit is niet zoo erg, want de hoogere klassen in Rusland zijn geheel onder Fran schen invloed ...), een névrosémet iets van een jongen Alphonse Daudet in zijn ver schijning, die ook leek op den fijnen anar chist Malato: zeer mooie, gedistingeerde figuur: reeds zenuw-verwoest. Toen, als het geld op is, en het binnen in hem ebt, de verloopende Weltmann, de 'heer', die, werelds gesproken, schooierig wordt, en naar de ziel ons reeds schooner en schooner voorkomt... Schooner, doch zoo'uitermate zwak nog! Hij wil zich van kant maken en hij vindt de kracht er niet toe! Hij wil weg wezen, om Lisa's geluk te kunnen waar borgen: De revolver zakt hem uit zijn moedlooze handen. Dan grijpt hem als een wervelwind de vrouw aan, die hem liefheeft. De zigeunerin wijst op een middel, waardoor ^hij levend dood kan wezen: zij dwingt hem, 'zijn behoud begeerend, tot een zelfmoordcomedie: de kleêren aan den kant van het water, hijzelf, door hare liefdevolle energie medegetroond, gevlucht uit ieders gezichts kring. Voor Fedja, die nooit nog loog, is dit een klein verraad aan zichzelf! Z komt hij tot de laagste sociale trede. Wij zien hem in een Asyl-kroeg zitten: ook de zigeunerin heeft hij nu verlaten. Bewonder hier wederom de regie! Fedja heeft, in deze laaggezolderde armoedsherberg, een vriend gevonden, een schilder, en hij zit met hem apart, in de dwarse stralen van een voor het publiek onzichtbare lamp, tegen den muur aan. Zij zitten beiden aan de kale houten tafel: Rembrandt schilderde zó, in dat schuinsche licht, de Emmaüsgangers... Déze drinken brandewijn !, en half dronken, verteederd in dit donker milieu zonder vrouweliefde, zitten zij kop aan kop en doen elkaar hun verhalen : het walmige, het zwoele van de Asyl-avonden komt op u toe en be nauwt u. Maatschappelijk is Fedja Protassof hier het diepst gezonken, en nu ziet ge hem het teederst van hart. Een lam, een zachte illuminé, zóglanst hij in dit hol van gezonkenen en verwordenen, zelf zich er oplos send met het geheele gedoente en toch ook weer allén boven alles uitblinkend. Een lam is hij geworden. Alleen een lam? Daar moet hij verschijnen voor den rechter van instructie. De zelfmoord-comedie kwam aan den dag. Zijn eerste vrouw, aan zijn dood geloovend en toen met Victor gehuwd, beschuldigt men van bigamie. Wederom is Fedja dus teveel op de wereld. Het lam" van straks ziet met nieuwe oogen de wreede en zotte afschuw van de maatschappelijke rechtspleging en hem bezielt nu de groote menschelijke verontwaardiging, die geesels doet opnemen in den tempel en geen woord te scherp vindt. Hij spreekt en spreekt zich uit. En dan, begrijpend dat alleen de eigen vernietiging het heil kan wezen der anderen, doet hij zichzelf, na een laatste zwakkelingsaarzeling, den bitteren dood aan. Hij heeft bij den rechter-commissaris nog eerst eerbiedig gebogen voor Lisa, zijne vrouw. Hij is haar meerdere, maar haar berokkende hij leed, en zoo voelt hij zich voor heur verder geluk verantwoordelijk. Klein is zij hier en groot hij. En toch, aldus, door dit schuldbesef, treedt zijn daad weer in de mild-kleine sfeer van het gewoon-menschelijke... De opvoering bij Royaards is een gave. De regie bindt daar samen wat uit eigen kracht niet overeind zou blijven. Tooneelspeelkunst, in de omvangrijkste beteekenis, levert er alleen de uitstekende typeerder Musch, die een harige... Multatuliaan-vanslecht-allooi geeft, voortreffelijk van plastiek. de gesloten deur. Gesloten? " Dit woord riep in den geheimsten schuilhoek zijner ziel, in zijn verwarde gedachten, een mijmering wakker. Hij had namelijk den schijn der lantarens een oogenblik in de spleet tusschen de muren van die deur zien schemeren. Een ziekelijke hoop, door de verzwakking zijner hersens teweeggebracht, doortrilde zijn wezen. Hij kroop naar het zeldzame ding, dat hem verscheen! En, heel zacht, na lange voorzorgen, wrong hij zijn vinger in de kier, en trok hij de deur naar zich toe.... O wonder! door een buiten gewoon toeval, had de dienaar, die haar had gesloten, den dikken sleutel omgedraaid, even voor den bons tegen de steenen deur stijlen, zoodat de verroeste schoot het muurgat had gemist, en de deur weer het hok in draaide. De rabbijn waagde een blik naar buiten. Begunstigd door een loodkleurige duisternis, onderscheidde hij allereerst een halven cirkel van aardgrauwe muren, door wenteltrappen doorboord; en recht voor zich uit, op een verheffing van vijf of zes steenen treden, een soort zwart portaal, dat toegang verleende tot een ruime gang, waarvan daar beneden slechts de eerste bogen flauw zichtbaar waren. Hij rekte zich derhalve uit, en kroop tot hij ter hoogte van dien drempel kwam. ja 't was wel zeker een gang, maar van een onmeet bare lengte! Een bleek licht, een droomschijn verlichtte hem: nachtlampen aan 't gewelf opgehangen, blauwden hier en daar Zijn spel is zógoed, dat het zou kunnen afsteken bij het andere, het spel van een paar anderen zoo slecht, dat het alles be derven kon. De regie bindt alles tot een, de regie redt alles. De regie is vol goed begrip. De huiselijke tooneeltjes bij de Kar nins en bij Lisa Protassof hadden door aan kleeding en tempo de stemming van het binnenburgerlijke, iets pastelachtigs-intiems en zonder expansie. De scènes in de Zigeu ner-omgeving, in het restaurant, in de asylkroeg, het heele gaan en staan van de hoofdfiguur Royaards (vol begrip k als acteur), contrasteerde met die binnen-burgerlijkheid door een sfeer van bohème. Kom! ik wil niet verzwijgen, dat er hinder lijke kleinigheden waren. Zoo was het volle Zigeunerslokaal, als tableau-vivant uitste kend, te weinig 'vivant' voor tooneelverloop. De uitgedronken Champagne-flesschen ston den als soldaatjes in 't gelid rondom een canapé-poot, en alles in dit bohème milieu had soms van dat verstarde. Zoo was er wel meer. Ik wil er liefst van zwijgen. Hoe dikwijls zien wij niet kunstvaardigheid en eindelooze moeiten en opofferingen van allerlei aard op iets onbevredigends uitloopen (de Gysbreght). Het is nu een vreugde te zien, dat tooneelkunst ook geheel be vredigen kan. Wie la patte du lion (den leo van Jassnaja Poljana) nog niet voelde, ga ReinhardtRoyaards vragen om dien 'indruk'. HONORÉDE LA BAIONOIRE De vertooning van Tolstoi's stuk door den heer Heijermans gaat m. i. alle perken van het artistiek-geoorloofde te buiten. Ligt het niet op den weg van het jonge Kunstenaarsver bond tot een boycot op te wekken, als deze Tolstoi-schennende vertooningen niet aan stonds worden gestaakt? * * * Buitenlandsche Romans Nimmerdor, grepen uit het rijke leven, naar het Duitsch van ANNA SCHIEBER, door W. M. WAAL. G. J. Slothouwer. Amersfoort. Ware deze bundel verhaaltjes van Anna Schieber niet van zoo kinderlijke naïeviteit, men zou er niet licht anders over schrijven dan goedhartig spottend, of zelfs ironisch. Doch er is in de voordracht van deze vertellinkjes en schetsen iets zoo onbevangens, dat men ze onwillekeurig nog iets hooger taxeert dan als goedaardige Spielerei" van een lieve beschaafde dame met deugdzame en vaderlandslievende sentimenten. Al deze kleine dingskes, de puur-nationalistische en de allegorische, de realistische en romantische, zijn dan ook braaf tenden tieus, wat zeer jammer is voor niet onver dienstelijke vertellingen van kinderen als Ninetta" en Een geheelen zomer", welke niet alleen getuigen van goed opmerken doch zelfs van een bescheiden plastisch vermogen. Over 't algemeen zijn echter de gebeur tenissen, waarin Anna Schieber meende het rijke" leven te betrappen, al bizonder onbe langrijk, op zijn best zoet en sentimenteel, zoodat er naar mijne meening weinig reden bestond ze voor Hollandsche lezers te bewerken. Het kan een der verdiensten van de nieuwe auteurswet zijn, dat zij het grif vertalen (en uitgeven!) van dergelijke niet meer dan middelmatige werken zoo bezwaarlijk maakt, dat wij ervan verschoond blijven. * * * Anne Marie, uit het Noorsch van JENZ ZETLITZ KIELLAND, door Jhr. L. OP TEN NOORT. Amsterdam, Van Holkema en Warendorf. Een tot fijnste innerlijkheid doorleefde vrouwenfiguur te scheppen, blijft voor een mannelijk kunstenaar, zelfs al is hij uitge rust met de zekerste intuïtie en de warmste menschenliefde, een hachelijk pogen. Omdat ik in de uitbeelding van Anne Marie, de tragische heldin uit Kielland's boek, zooveel waardeerde, en zijn navoelen van deze navrante vrouwelijke psyche mij meermalen verraste, heb ik mij een oogen blik willen onttrekken aan den indruk van onechtheid, dien ik behield na de lezing. Doch, hoewel een innerlijk tegenstrijdig mensch, als Anne-Marie, den schrijver vrij heid laat ons een zeer volle mate van ver rassingen toe te meten, maakt hij mij een wanhopige innerlijke geslingerdheid niet altijd aannemelijk. Vooral de groote gebeur tenissen in Anne-Marie's leven zijn te weinig sterke reliëfs op een fond van werkelijkheid, en daardoor is hun tragische beteekenis meer of minder verloren gegaan. Zoo is na de gevoelige beschrijving van de nachtelijke bijeenkomsten van AnneMarie en haar lief, van haar nood en een zaamheid wanneer ze hem tevergeefs wacht de geheime bevalling, het tragisch hoogte punt van het boek, mat geteekend. De felle smartelijkheid van de geestelijke en fizieke pijn, die wij weten, dat het meisje moet de matte kleur der lucht: de verre diepte was niets dan duisternis. Geen enkele deur in de wanden, over heel die uitgestrektheid! Aan een zijde slechts, links, waren kelder gaten met gekruiste tralies in nissen aan gebracht, welke een schemering doorlieten; dat moest de avondschemering zijn, om de roode strepen, die op groote afstanden den steenen vloer doorsneden. En welk een vreeselijke stilte!... Maar toch was 't niet onmogelijk, dat ginds in de diepte dier nevelen, achter een uitgang, de vrijheid openlag! De flakkerende hoop van den jood was taai van leven, want 't was de laatste. Zonder aarzelen dus, waagde hij zich op de vloertegels; hij ging dicht langs het tusschenschot der keldergaten en deed zijn best om in de duistere tint der lange muren weg te schemeren. Hij vorderde langzaam, zich voortslepend op de borst en zijn kreten versmorend, wanneer een kortelings hernieuwde wond hem priemde. Plotseling hoorde hij in den echo van dezen steenen gang, het geluid van een aanstappenden sandaal. Een rilling doorschudde hem, hij stikte van angst; het werd donker voor zijne oogen. Welaan dan, nu was 't zeker gedaan! Hij kroop in een nis, waar hij, neergehurkt, half dood bleef wachten. 't Was een dienaar, die zich voorthaastte. Hij gleed snel voorbij, een tang om de spieren los te rukken in de vuist, de helm

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl