Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
4 Mei '13. - No. 1871
arbeidsbeurzen. Dit contract, waaraan we
derzijds streng de hand gehouden wordt,
omvat 3500 firma's en ongeveer 50,000 ar
beiders.
Zoo is in Duitschland de verandering der
werkgevers-arbeidsbeurs van controle- tot
bemiddelingsbureau in vollen gang. Als
zoodanig verrichten vele dier instellingen
dan ook reeds goede diensten.
Doch juist hier komt het punt, waarom in
het belang eener werkelijk goede arbeids
bemiddeling deze beurzen dienen te ver
dwijnen. Zoolang de beurs controlebureau,
dus strijdmiddel was, was het niet meer
dan billijk, dat degenen die zich de kosten
hiervoor getroostten, er ook eigenaren van
waren. Van misleiding kon, waar de be
doeling dezer beurzen zoo duidelijk in het
licht trad, bijna geen sprake zijn. Doch wil
len deze beurzen uitsluitend arbeidsbemid
deling drijven zonder eenige bijbedoeling,
dan vervalt ieder motief van alleenbeheer
door de werkgevers. Goede arbeidsbemid
deling werkt in het belang van werknemers en
werkgevers beiden, en niet meer dan billijk is
het, dat zulke instellingen beheerd worden
door een op dit terrein onpartijdig lichaam
als de gemeente of door de beide belang
hebbende partijen. Afgescheiden toch van het
feit, dat in ieder geval willekeur mogelijk
blijft, is het bedrijfsleven reeds jang den tijd
ontgroeid, waarin zulk een patriarchale toe
stand mogelijk was.
* * *
Een ontwikkeling der arbeidsbemiddeling
als de hier geschetste heeft Holland niet
gekend. Door de vakvereenigingen is hier
nooit ernstig getracht naar het in handen
krijgen der arbeidsbemiddeling, terwijl ook
de werkgevers-arbeidsbeurzen naar aantal en
hoedanigheid van weinig beteekenis zijn ge
bleven. Daarnaast echter zijn opgekomen de
arbeidsbeurzen, opgericht door filantropische
vereenigingen of gemeenten. En terwijl van
een groei der voor de belangen der werk
gevers opgerichte arbeidsbemiddelingbureaux
geen sprake is, neemt het aantal en de werk
zaamheid der gemeentelijke instellingen toe.
Door een algemeen wassend vertrouwen is
deze soort arbeidsbeurzen op weg zich hier
geheel in te burgeren. Dat dit vertrouwen
speciaal de gemeentelijke beurzen geldt,
blijkt het best uit de in iedere aflevering
van het Maandschrift van het Centraal Bu
reau voor de Statistiek gepubliceerde cijfers
omtrent de bemiddelingswerkzaamheid der
verschillende arbeidsbeurzen. Een niet te
onderschatten voordeel der ontwikkeling in
deze richting is, dat de gelegenheid tot op
richting van eenzijdig beheerde arbeidsbeur
zen hiermede gelijkelijk vermindert, terwijl
daardoor ook gemakkelijker als in het bui
tenland, deze materie hier wettelijk geregeld
kan worden.
Letten we n op het veelvuldiger
hanteeren van het groote machtsmiddel: uitsluiting
door de werkgevers n op de ontwikkeling
der gemeentelijke arbeidsbeurzen dan is de
oprichting van een werkgevers-arbeidsbeurs
in elk opzicht een stap achteruit.
Duidelijk echter is ook het dringende, in
het belang der werkelijke arbeidsbemidde
ling, van een algemeene, wettelijke regeling.
17 April '13
E. BOEKMAN
iiliiiiiiiiliiiiimmtiiiii
iiiiiiitiiiMiiiiiiiiiim
Tooneelcauserieën
HET LEVENDE LIJK
BIJ ROYAARDS
Gij kunt, laat ik beginnen dit te zeggen,
Tolstoi's tooneelstuk gerust lezen vór ge
de opvoering ervan, bij Royaards, bijwoont.
Indien de regie-kunst van Reinhardt-Royaards
(want Reinhardt gewan Royaards! Les re
gisseurs se suivent et se ressemblent...),
indien die regie-kunst door uwe verbeelding,
o mijne verbeeldïngrijke landgenooten, niet
overtroffen wordt, zal uwe aandacht in de
lange uren der opvoering geboeid blijven,
gelijk de mijne het was. De avond van
deze opvoeringen is vervuld van zooveel
trachten naar een juiste en piëteitvolle uit
beelding van wat de Meester Tolstoi (vol
gens Reinhardt) wilde, dat men moet erken
nen des grooten kunstenaars bedoeling hier
vorm te zien krijgen, heur
lijn-en-kleurleven hier te zien aanvangen.
Dankbaar moet men Royaards wezen, door
wien zulke diepbegrepen en uitstekende regie
werd overgebracht naar ons, die nu eenmaal
niet allen naar Berlijn kunnen.
Zijn in-scène-zetten, zij het dan
niet-oorspronkelijke kunst, is waard, o fantastische
ik herhaal dezen uitroep!, maar meer nog
tot u wend ik mij: fantastisch-rijke of
enkel gegoede landgenooten is waard,
dat gij het steunt. De Koningin ging vór
met een penninkske der koningin, Zij ging
FEUILLETON
iiiiHiiiiiimiiiiiiiHiiiiiii
Foltering door Hoop
DOOR
A. DE VILLIERS DE L'ISLE-ADAM.
Vertaald door H. B.
O! een stem, een stem om te schreeuwen!....
EDOAR POE (De Put en de Slinger)
't Was tegen het vallen van den avond,
lang geleden. De eerwaardige Pedro Arbuez
d'Espila, zesde prior der dominicanen van
Segovia, derde Groot-Inquisiteur van Spanje
gevolgd door een f ra redemptor
(meesterfolteraar) en voorafgegaan door twee die
naars der Inquisitie, die lantarens droegen,
daalde af in een verloren kerker, onder de
kelders van 't Heilig-Officie van Saragossa.
Het slot eener massieve deur knarste: ze
drongen door in een verpeste in-pace, waarin
men, bij het schaarsche licht, dat uit een
spleet in 't gewelf viel, ternauwernood een
zwartbebloede pijnbank, eenkomfoor en een
kruik kon onderscheiden, tusschen in de
muren vastgemetselde ringen.
Op een bed van mest, in boeien geklon
ken, en den ijzeren ring om den nek, zat
een verwilderde, in lompen gehulde man,
van voortaan onbestemden leeftijd.
Die gevangene was niemand anders dan
rabbi Aser Abarnabel, een Aragoneesche jood,
die, beschuldigd van woekeren
meedoogenvór, opdat Haar volk vorstelijk moge
volgen.
Het is geen 'glad' stukje, dit 'Levende
Lijk'. Hier en daar doet het aan als
nauwbewerkt erts, schijnt het een beeldengroep
van yoorloopige compositie. Lijn bezit het bo
vendien minder dan kleur, maar hij zei het wel
het juistst, die in de AT. /?. Cr. deze formuleering
gaf: Laat het werk 'tooneelbouw' missen,
het heeft de hooge eenheid van mensen en
milieu".Het stuk heeft inderdaad een hooge
eenheid, een iet of wat 'literaire' eenheid zoo ge wilt
maar een eenheid, iets waar niet af of bij
kan zonder schil. Het stuk is groot en fijn
van prachtige en als vanzelf geboren compo
sitie, al komt het dan soms ook
tafereelenonverbonden voor en niet 'geacheveerd'. Was
Shakespeare niet on-geacheveerd volgens den
gentilhomme de Voltaire (die geen
Shakespeareaan was) ?!
Fedja, minder familjaar gezegd Fedor
Wassilièwitsj Protassof, de hoofdpersoon in
het stuk, is een Rus van hoogen stand, ruw
van instincten, maar fijn, verfijn van ge
moed en geest: melancholiek stemmend voort
brengsel van het geniale wonderlijke Slavi
sche ras: een willoos krachteloos aristocraat,
onmachtig tegen eigen passie te kampen,
onmachtig tegenover de geordende, knusse,
dierbare, brave, correcte laag-hartigheid, welke
nietwaar freule, die dit leest? de wereld
heet: een edele zwakkeling dus, die in den
poel, waarin hij wegzinkt, zijn fijnere wezen
niet alleen zuiver houdt, sterker: het er
zuivert.
Het schoone, vraagt gij mij, wil Tolstoi
dus dat schooner wordt in den smeltkroes
der zondigheid ? Neen: in den smeltkroes
der buiten-maatschappelijkheid, zij het zelfs
der zondige buiten-maatschappelijkheid, ziet
hij die zuivering en het schooner worden
geschieden t
Welk een prachtige vijand der maatschappij
deze Tolstoi!
Maar niet ieder zij door mij Fedja's weg
ter volmaking aanbevolen!
In de eerste tafereelen leven wij beurtelings,
ter eenre (ziedaar een uitdrukking van mijn
heer notaris): in het deftige milieu, dat door
Fedja's slecht leven in beschaafd verzet en in
(op een 'salon' berekende) woeling is, ten
andere: in de ongebonden en onordelijke
vreugde van een zigeuner-caféchantant en
Russische garconnière. Het eerst-bedoelde,
het deftige milieu, waaruit Fedja Protassof
voortkomt en waarvan hij een slechte loot is,
werd door Tolstoi met enkele flinke
penseelvegen uitstekend geschetst: een rijke verschei
denheid openbaarde hij daar van altijd-matte
tinten op een algemeen grijs fond van
commeil-faut: hier vertoont hij ons
spitsburgerlijkheid in alle, van de minst-aantrekkelijke tot
de roerendste, nuanceeringen. Dit welgestel
de burger-wereldje is een vogelkooi vol ge
dresseerde vogels, waaronder zoo beminne
lijke !
Noem ik ze u op een rij. Het eerst de
onbeminnelijkste: Fedja's schoonmoeder: vór
alles de practische, laag bij de
grondsche,nuchtere burgerdame: Zij ziet (zeer juist) in, dat het
huwelijk, hetwelk haar dochter met Fedja ver
bonden houdt, op niets dan ellende uitloopt, en
daar Victor, Lisa's jeugdvriend en stille ver
eerder, een mooie partij is, maakt zij flink
'stemming' voor dat nieuwe huwelijk en be
grijpt volstrekt niet, dat er nog zooveel praat
jes voor noodig zijn. Mevrouw
Spoor-Carelsen speelde van deze rol alleen het burgerlijke
en zeurderige, naar Hollandschen trant. Zij was
een bleeke Mevr. van Kerckhoven-Jonkers.
Ondanks de uitstekende, alles bijeenhoudende
regie was zij soms zelfs hinderlijk.
De tweede: Victor's moeder: van geest even
onbelangrijke vrouw als de vorige, maar, ook
geestelijk, geen platte verschijning: integen
deel, een aristocratisch stijfheidje, hard en
puntig als een stuk beschuit (het is van
meer menschen gezegd), die, met vocht in
aanraking, direct verslapt: week, zoodra men
maar mee doet met haar gemoeds-expansie.
Een roseau peint en f er". Zij is zwak, net
als de meesten, maar tracht, in 't bijzijn van
wie haar niet heel goed kennen, sterk te schij
nen. Eene romantica der high life is zij:
Volkomen ter goeder trouw, speelt zij de rol
van een ideale en jaloersche Moeder, die,
naar eigen meening, op prachtige en ener
gieke wijze alleen aan haar kind" denkt. Zij
is echter rustig, zoodra zij smelten kan of
een ander alle verantwoordelijkheid kan over
dragen. ... Zeer curieuze, hoog-comische,
moeielijke tooneelfiguur. Mevrouw Pine Bel
der heeft er slechts een lichthoofdige bab
belaarster in gezien: Mevrouw Belder's spel
kenmerkt zich altijd door tooneel-vermogens
en -distinctie. Maar hier waart u ernaast,
mevrouw!
De derde: Prins Abreskow, de bemiddelaar,
genre père noble, een levenswijze oud-mili
tair, waarvan Tolstoi zegt (ik gebruik de
Fransche editie van Bienstock): un elegant
sexagénaire, célibataire. 11 ne porte que la
moustache. Type d'ancien officier ayant
beaucoup d'allure, l'air vaguement triste".
(Dit laatste is aardig!). Gij ziet hem vór
u, uiterst vormelijk en ook loyaal. Een zeer
IIIMIMItlMMIIIIIIIlIIIII
looze verachting der Armen, sinds meer dan
een jaar, dagelijks op de pijnbank gefolterd
was. Nochtans, zijn verblinding even hard
zijnde als zijn leer", hadden ze hem niet
tot afzwering kunnen bewegen.
Fier op een voorgeslacht van duizenden
jaren her, trotsch op zijn aloude voorvaderen,
want alle Joden, die hun naam met eere
dragen, zijn naijverig op hun bloed, stamde
hij volgens den Talmud van Othoniel af,
en bijgevolg van Ipsiboë, de vrouw van den
laatsten rechter van Israël: een omstandig
heid, die mede zijn moed gestaald had,
wanneer de onophoudelijke folteringen het
pijnlijkst waren.
't Was dus met betraande oogen, over
wegend dat die zoo sterke ziel zich van de
eeuwige zaligheid uitsloot, dat de eerwaar
dige Pedro Arbuez d Espila den sidderenden
rabbijn naderde en de volgende woorden
sprak:
Mijn zoon, verheug u: uw aardsche
beproevingen gaan een einde nemen. Heb
ik tegenover zooveel verharding, onder zuch
ten en klachten veel gestrengheden moeten
veroorloven, mijn taak van broederlijke kas
tijding heeft haar grenzen. Gij zijt de weer
barstige vijgeboom, die zoo herhaaldelijk
zonder vruchten bevonden, gevaar loopt te
verdrogen maar God alleen behoort de
beslissing over uwe ziel. Misschien zal de
oneindige Goedertierenheid voor u schijnen
op !t laatste oogenblik! Wij moeten het
hopen! Er zijn voorbeelden?Zoo zij het!
correcte, maar in zijn omgang met de men
schen toch ook 'breede' figuur, op zijn ma
nier wijs en gematigd, een tip-top gentleman,
d.w.z. binnenin een beperkt mensch, net
als de anderen. Hij nadert door zijn hoogere
beleefdheid en 'welwillendheid' den diepen,
vernederden Fedja op een 'moeilijk oogen
blik' zoozér, dat deze zich zelfs aan hem
geeft, een korte stonde, en dat hij zich opent
voor den edelman, die toch, gelijk op 't einde
blijkt, zelfs thans nog 't meest aan het heil
denkt van de zoo middelmatige Karénins.
Hermann Schwab heeft dezen prins een paar
octavo's lager 'gespeeld'. Het werd van 'n
vette muziek. De man zag eruit als een niet
te vertrouwen groot-bankier in zijn nadagen,
in vrije uren majoor bij de schutterij, en een
zoogbroeder van den koning van Servië, het
tegendeel dus van gedistingeerd, maar met
slobkousen. Aan de oude tooneelroutine van
den heer Schwab en aan Royaards was het
te danken, dat deze rolvervulling het toch
nog zoowat 'hield'.
Dan in dezen breeden kring van
conventioneele lieden: nóg eene de
ensourdine-verschijning, van Lisa, vrouw van
den omlaagkomeling, aan hem door eerste
en daarom hechte liefde gebonden , aan
hem (wat zij geen kleinigheid vindt)
wettig gehuwd, . fijne, lieve, en toch
om end' om philistreuze figuur; wat de
menschen: een echt sympathieke" vrouw
of dame noemen: Aan haar is alles duurzaam
heid en welvoegelijkheid wat eraan is. Dat
meent zij, en dat zoudt gijzelf bijna gelooven.
Maar het aapje van hare onwettige teederheid
voor den zachten jeugdvriend Victor regeert
haar reeds, zonder dat het haar volkomen
bewust wordt. Ware Fedja Hamlet en zij
de zuiverder Ophelia, hij zou haar zeggen:
Ga in een klooster!" Hij doet haar nu aan
raden: Huw Victor." O, hoe is van deze Lisa
het aarzelend en toch haastig naderen tot haar
nieuwen man,?die haar de maatschappelijke
rust zal geven waar een vrouw naar ver
langt, die haar des huwelijks steun zal
verleenen,maar dien zij minder diep bemint,
fijn door Tolstoi geteekend! Gelijk die
bloemzoete Victor (een dergelijke persoonlijkheid
als zij zélf, alleen conciser, minder
vrpuwelijk-vervloeid), is zij zich harer evolutiën
en driften nooit geheel klaar bij hun woelen.
Jammer dat geen fijner kijkend en begaafder
acteur die (zeer moeilijke) rol te spelen
kreeg van den braven, den 'edelen', den
niet grooten, den zichzelf wat wijsmakenden
Karénin! Co Balfoort, Co Balfoort, als Atlas
doet men u téveel torsen! Uw Victor, Co,
was geen victorie jongen! Mevrouw Royaards
speelde dan heel wat beter. Zij gaf aan
wat Lisa wezen moet. Het was een mooie,
?het was misschien haar beste prestatie...
Op de hoogtepunten moest mevr. Royaards
natuurlijk falen (zij is nu eenmaal geen
geboren actrice), maar de uitbeelding door
haar van de spitsburgerlijke mater dolorosa,
die Tolstoi o.a. bedoeld heeft, in
unisonospel, was goed. Verdienstelijk! Zij zag er,
als altijd, dit hoeft nauwelijks vermeld,
voortreffelijk uit-, intiem-schoon, een
matgouden glanzende camee: eene apotheose,
eene bijna-Heilige der Salon-deugd.
De zuiverst gebleven menschelijkheid in
dit, zooals men ziet, nog al maatschappelijk
gezelschap hier geschetst, heet Sasja: Lisa's
zuster. Het arme kind is vervuld van een
rumoerige, haar later eerst bewuste liefde tot
den schoonbroer, den slecht levenden Fedja,
dien zij onberedeneerd en met jonge geestdrift
bewonderen blijft. Puur vrouw, zooals het
zigeunermeisje, dat Fedja volgen wil en
alles braveeren,... is zij niet. Zij is ook
geen Zigeunermeisje ...! Zij is per slot een
gebondene. Zij hórt in de kooi, al gaven
liefde en levenskracht haar wildere vleugels.
Hoe begint een schuchter fladderen deze
jonge menschenziel te bewegen en te doen
naderen tot wat Tolstoi schoon vindt... Bijna
had Tolstoi haar laten vliegen vrij en weg!
Arme Sasja! het leven zal u nog wel ooit
voor goed kooien. Mejuffrouw Holtrop heeft
dit figuurtje (mooi figuurtje, makkelijke rol)
aannemelijk voorgesteld: Met warmte en
verdienstelijk.
Dat is dan de kring van het maatschap
pelijke en beperkte. Tolstoi is een groot
artist, dat hij die wereld, welke door hem
in het ongelijk gesteld wordt en verfoeid, met
zooveel menschelijke liefde heeft aangezien
en geteekend !
Tegenover die wereld stelt ons de schrij
ver, en ontwikkelt hij, den voor het maat
schappelijke te edelen mensch. Prijst den
kunstenaar groot en als een god mild, die
dien 'held' van zijn drama, dien moreelen over
winnaar op de Maatschappij, een zoo zware
vracht ondeugden durft meegeven !... Fedja
Protassof is verkwister, drinkebroer en zwak
keling ! Vrouw en kind heeft hij verlaten,
en de duurste beloften om terug te keeren
heeft hij bij slemppartijen vergeten. Dit
vat vol groote en kleine zonden is de dra
ger der idealen van den auteur... Geen
wonder toch! Geen wonder, want hij
mint de waarheid meer dan zichzelf, en de
liefde van mensch tot mensch is hem eigen.
Die zuivere diamant schittert in hem".
Zoo is hij als een klein, klein deeltje van
Rust dus dezen avond in vrede. Gij zult
morgen deel uitmaken van 't auto-da-fé:
dat wil zeggen, dat gij aan den quemadero
zult worden blootgesteld, waarschuwende
vuurgloed der eeuwige Vlam: hij verbrandt
slechts op een afstand, zooals gij weet, mijn
zoon, en het duurt minstens twee uren
(dikwijls drie) eer de Dood intreedt, van
wege de natte en ijskoude windsels, waar
mee wij het voorhoofd en het hart der
brandoffers zorgen te beschermen. Gij zult
slechts drie en veertig in aantal zijn. Bedenk
dat gij de laatste in de rij wordt geplaatst,
en derhalve den noodigen tijd zult hebben
om God aan te roepen, om hem dat doopsel
van 't vuur, dat van den Heiligen Geest is,
op te dragen. Hoop dus op Het Licht en
slaap.
Aan het einde zijner toespraak gekomen.
gaf dom Arbuez een teeken om den onge
lukkige van zijn ketenen te bevrijden ; daarna
omhelsde hij hem teeder. Toen kwam de
fra redemptor aan de beurt, die den jood
heel zacht om vergiffenis bad voor hetgeen
hij hem terwille van zijn zaligheid had doen
lijden; vervolgens omarmden hem de
twee dienaren, met een stillen kus, door de
helmkappen hunner pijen heen, en na afloop
der plechtigheid, werd de gevangene in de
duisternis, alleen en ontsteld, achtergelaten.
* * *
Rabbi Aser Abarnabel keek eerst zonder
nauwkeurige oplettendheid, met drogen mond
en een van lijden wezenloos gezicht, naar
den oorspronkelijken Christus onder de
menschen verdwaald. Niets vreemds is erin
deze figuur op te vatten als een
kleinermenschlijke, een zondige en daarom, men
zou moeten zeggen: caricaturale Christus:
een zondige Jezus, in wijngeest driemaal
gedoopt! Welk een verrijzenis, door Tolstoi
hem daarna bereid! In het lompenpak en
in de wodki-dampen van zijn zwakke zon
den, en in zijn nevrose,triumfeert deze mensch
voor ons boven de burgerlijke middelmatig
heid der gewone wereldschheid, die eigenlijk
een getemperd en salonfahig pharizeeïsme
is, en sterven zal hij ten bate van, en
dór deze middelmatigheid... Sterven! Hoe
verschrikkelijke dood voor zulk een wankele,
angstige ziel, die niet een Zaligmakers hoop
op het hiernamaals heeft: de lugubere zelf
moord om anderen van zijn beter zelf te
verlossen...
Deze ontwikkeling naar den Christus toe
heeft de regie van Reinhardt-Royaards dui
delijk doen waarnemen. Misschien mocht
men jeggen: wat erg duidelijk doen waar
nemen, indien niet gold, dat de vreeze der
onduidelijkheid het beginsel is der
tooneelwijsheid. Hoe uitstekend is deze regie! Ik
heb met stille aandacht, geboeid, daarnaar
gekeken. Wij zagen Fedja, den pas uit zijn
milieu gevluchte; hij heeft nog geld in
portefeuille en loopt rond in smoking, ver
ward van haren, maar in optreden en uitzicht
met nog enkele draden gebonden aan de
klasse waartoe hij hoort. Royaards?oorspron
kelijk Reinhardt had zich blijkbaar een
verloopen Franschen lettre gedacht (Franschen
lettre, dit is niet zoo erg, want de hoogere
klassen in Rusland zijn geheel onder Fran
schen invloed ...), een névrosémet iets van
een jongen Alphonse Daudet in zijn ver
schijning, die ook leek op den fijnen anar
chist Malato: zeer mooie, gedistingeerde
figuur: reeds zenuw-verwoest. Toen, als
het geld op is, en het binnen in hem ebt,
de verloopende Weltmann, de 'heer', die,
werelds gesproken, schooierig wordt, en
naar de ziel ons reeds schooner en schooner
voorkomt... Schooner, doch zoo'uitermate
zwak nog! Hij wil zich van kant maken en
hij vindt de kracht er niet toe! Hij wil weg
wezen, om Lisa's geluk te kunnen waar
borgen: De revolver zakt hem uit zijn
moedlooze handen. Dan grijpt hem als een
wervelwind de vrouw aan, die hem liefheeft.
De zigeunerin wijst op een middel, waardoor
^hij levend dood kan wezen: zij dwingt hem,
'zijn behoud begeerend, tot een
zelfmoordcomedie: de kleêren aan den kant van het
water, hijzelf, door hare liefdevolle energie
medegetroond, gevlucht uit ieders gezichts
kring. Voor Fedja, die nooit nog loog,
is dit een klein verraad aan zichzelf! Z
komt hij tot de laagste sociale trede. Wij
zien hem in een Asyl-kroeg zitten:
ook de zigeunerin heeft hij nu verlaten.
Bewonder hier wederom de regie! Fedja heeft,
in deze laaggezolderde armoedsherberg, een
vriend gevonden, een schilder, en hij zit met
hem apart, in de dwarse stralen van een
voor het publiek onzichtbare lamp, tegen den
muur aan. Zij zitten beiden aan de kale
houten tafel: Rembrandt schilderde zó, in
dat schuinsche licht, de Emmaüsgangers...
Déze drinken brandewijn !, en half dronken,
verteederd in dit donker milieu zonder
vrouweliefde, zitten zij kop aan kop en doen
elkaar hun verhalen : het walmige, het zwoele
van de Asyl-avonden komt op u toe en be
nauwt u.
Maatschappelijk is Fedja Protassof hier het
diepst gezonken, en nu ziet ge hem het
teederst van hart. Een lam, een zachte
illuminé, zóglanst hij in dit hol van
gezonkenen en verwordenen, zelf zich er oplos
send met het geheele gedoente en toch ook
weer allén boven alles uitblinkend. Een
lam is hij geworden. Alleen een lam?
Daar moet hij verschijnen voor den rechter
van instructie. De zelfmoord-comedie kwam
aan den dag. Zijn eerste vrouw, aan zijn
dood geloovend en toen met Victor gehuwd,
beschuldigt men van bigamie. Wederom is
Fedja dus teveel op de wereld. Het lam"
van straks ziet met nieuwe oogen de wreede
en zotte afschuw van de maatschappelijke
rechtspleging en hem bezielt nu de groote
menschelijke verontwaardiging, die geesels
doet opnemen in den tempel en geen woord
te scherp vindt. Hij spreekt en spreekt zich
uit. En dan, begrijpend dat alleen de eigen
vernietiging het heil kan wezen der anderen,
doet hij zichzelf, na een laatste
zwakkelingsaarzeling, den bitteren dood aan. Hij heeft bij
den rechter-commissaris nog eerst eerbiedig
gebogen voor Lisa, zijne vrouw. Hij is haar
meerdere, maar haar berokkende hij leed,
en zoo voelt hij zich voor heur verder geluk
verantwoordelijk. Klein is zij hier en groot
hij. En toch, aldus, door dit schuldbesef,
treedt zijn daad weer in de mild-kleine sfeer
van het gewoon-menschelijke...
De opvoering bij Royaards is een gave.
De regie bindt daar samen wat uit eigen
kracht niet overeind zou blijven.
Tooneelspeelkunst, in de omvangrijkste beteekenis,
levert er alleen de uitstekende typeerder
Musch, die een harige...
Multatuliaan-vanslecht-allooi geeft, voortreffelijk van plastiek.
de gesloten deur. Gesloten? " Dit
woord riep in den geheimsten schuilhoek
zijner ziel, in zijn verwarde gedachten, een
mijmering wakker. Hij had namelijk den
schijn der lantarens een oogenblik in de
spleet tusschen de muren van die deur zien
schemeren. Een ziekelijke hoop, door de
verzwakking zijner hersens teweeggebracht,
doortrilde zijn wezen. Hij kroop naar het
zeldzame ding, dat hem verscheen! En, heel
zacht, na lange voorzorgen, wrong hij zijn
vinger in de kier, en trok hij de deur naar
zich toe.... O wonder! door een buiten
gewoon toeval, had de dienaar, die haar
had gesloten, den dikken sleutel omgedraaid,
even voor den bons tegen de steenen deur
stijlen, zoodat de verroeste schoot het
muurgat had gemist, en de deur weer het hok
in draaide.
De rabbijn waagde een blik naar buiten.
Begunstigd door een loodkleurige duisternis,
onderscheidde hij allereerst een halven cirkel
van aardgrauwe muren, door wenteltrappen
doorboord; en recht voor zich uit, op
een verheffing van vijf of zes steenen treden,
een soort zwart portaal, dat toegang verleende
tot een ruime gang, waarvan daar beneden
slechts de eerste bogen flauw zichtbaar waren.
Hij rekte zich derhalve uit, en kroop tot hij
ter hoogte van dien drempel kwam. ja 't was
wel zeker een gang, maar van een onmeet
bare lengte! Een bleek licht, een
droomschijn verlichtte hem: nachtlampen aan 't
gewelf opgehangen, blauwden hier en daar
Zijn spel is zógoed, dat het zou kunnen
afsteken bij het andere, het spel van een
paar anderen zoo slecht, dat het alles be
derven kon. De regie bindt alles tot een,
de regie redt alles. De regie is vol goed
begrip. De huiselijke tooneeltjes bij de Kar
nins en bij Lisa Protassof hadden door aan
kleeding en tempo de stemming van het
binnenburgerlijke, iets pastelachtigs-intiems
en zonder expansie. De scènes in de Zigeu
ner-omgeving, in het restaurant, in de
asylkroeg, het heele gaan en staan van de
hoofdfiguur Royaards (vol begrip k als
acteur), contrasteerde met die
binnen-burgerlijkheid door een sfeer van bohème.
Kom! ik wil niet verzwijgen, dat er hinder
lijke kleinigheden waren. Zoo was het volle
Zigeunerslokaal, als tableau-vivant uitste
kend, te weinig 'vivant' voor tooneelverloop.
De uitgedronken Champagne-flesschen ston
den als soldaatjes in 't gelid rondom een
canapé-poot, en alles in dit bohème milieu
had soms van dat verstarde. Zoo was er
wel meer. Ik wil er liefst van zwijgen.
Hoe dikwijls zien wij niet kunstvaardigheid
en eindelooze moeiten en opofferingen van
allerlei aard op iets onbevredigends
uitloopen (de Gysbreght). Het is nu een vreugde
te zien, dat tooneelkunst ook geheel be
vredigen kan.
Wie la patte du lion (den leo van Jassnaja
Poljana) nog niet voelde, ga
ReinhardtRoyaards vragen om dien 'indruk'.
HONORÉDE LA BAIONOIRE
De vertooning van Tolstoi's stuk door den
heer Heijermans gaat m. i. alle perken van
het artistiek-geoorloofde te buiten. Ligt het
niet op den weg van het jonge Kunstenaarsver
bond tot een boycot op te wekken, als deze
Tolstoi-schennende vertooningen niet aan
stonds worden gestaakt?
* * *
Buitenlandsche Romans
Nimmerdor, grepen uit het rijke leven,
naar het Duitsch van ANNA SCHIEBER,
door W. M. WAAL. G. J. Slothouwer.
Amersfoort.
Ware deze bundel verhaaltjes van Anna
Schieber niet van zoo kinderlijke naïeviteit,
men zou er niet licht anders over schrijven
dan goedhartig spottend, of zelfs ironisch.
Doch er is in de voordracht van deze
vertellinkjes en schetsen iets zoo onbevangens,
dat men ze onwillekeurig nog iets hooger
taxeert dan als goedaardige Spielerei" van
een lieve beschaafde dame met deugdzame
en vaderlandslievende sentimenten.
Al deze kleine dingskes, de
puur-nationalistische en de allegorische, de realistische
en romantische, zijn dan ook braaf tenden
tieus, wat zeer jammer is voor niet onver
dienstelijke vertellingen van kinderen als
Ninetta" en Een geheelen zomer", welke
niet alleen getuigen van goed opmerken
doch zelfs van een bescheiden plastisch
vermogen.
Over 't algemeen zijn echter de gebeur
tenissen, waarin Anna Schieber meende het
rijke" leven te betrappen, al bizonder onbe
langrijk, op zijn best zoet en sentimenteel,
zoodat er naar mijne meening weinig reden
bestond ze voor Hollandsche lezers te
bewerken. Het kan een der verdiensten
van de nieuwe auteurswet zijn, dat zij het
grif vertalen (en uitgeven!) van dergelijke
niet meer dan middelmatige werken zoo
bezwaarlijk maakt, dat wij ervan verschoond
blijven.
* * *
Anne Marie, uit het Noorsch van JENZ
ZETLITZ KIELLAND, door Jhr. L. OP
TEN NOORT. Amsterdam, Van
Holkema en Warendorf.
Een tot fijnste innerlijkheid doorleefde
vrouwenfiguur te scheppen, blijft voor een
mannelijk kunstenaar, zelfs al is hij uitge
rust met de zekerste intuïtie en de warmste
menschenliefde, een hachelijk pogen.
Omdat ik in de uitbeelding van Anne
Marie, de tragische heldin uit Kielland's
boek, zooveel waardeerde, en zijn navoelen
van deze navrante vrouwelijke psyche mij
meermalen verraste, heb ik mij een oogen
blik willen onttrekken aan den indruk van
onechtheid, dien ik behield na de lezing.
Doch, hoewel een innerlijk tegenstrijdig
mensch, als Anne-Marie, den schrijver vrij
heid laat ons een zeer volle mate van ver
rassingen toe te meten, maakt hij mij een
wanhopige innerlijke geslingerdheid niet
altijd aannemelijk. Vooral de groote gebeur
tenissen in Anne-Marie's leven zijn te weinig
sterke reliëfs op een fond van werkelijkheid,
en daardoor is hun tragische beteekenis
meer of minder verloren gegaan.
Zoo is na de gevoelige beschrijving van
de nachtelijke bijeenkomsten van
AnneMarie en haar lief, van haar nood en een
zaamheid wanneer ze hem tevergeefs wacht
de geheime bevalling, het tragisch hoogte
punt van het boek, mat geteekend. De felle
smartelijkheid van de geestelijke en fizieke
pijn, die wij weten, dat het meisje moet
de matte kleur der lucht: de verre diepte
was niets dan duisternis. Geen enkele deur
in de wanden, over heel die uitgestrektheid!
Aan een zijde slechts, links, waren kelder
gaten met gekruiste tralies in nissen aan
gebracht, welke een schemering doorlieten;
dat moest de avondschemering zijn, om de
roode strepen, die op groote afstanden den
steenen vloer doorsneden. En welk een
vreeselijke stilte!... Maar toch was 't niet
onmogelijk, dat ginds in de diepte dier
nevelen, achter een uitgang, de vrijheid
openlag! De flakkerende hoop van den jood
was taai van leven, want 't was de laatste.
Zonder aarzelen dus, waagde hij zich op
de vloertegels; hij ging dicht langs het
tusschenschot der keldergaten en deed zijn
best om in de duistere tint der lange muren
weg te schemeren.
Hij vorderde langzaam, zich voortslepend
op de borst en zijn kreten versmorend,
wanneer een kortelings hernieuwde wond
hem priemde.
Plotseling hoorde hij in den echo van
dezen steenen gang, het geluid van een
aanstappenden sandaal.
Een rilling doorschudde hem, hij stikte
van angst; het werd donker voor zijne
oogen. Welaan dan, nu was 't zeker gedaan!
Hij kroop in een nis, waar hij, neergehurkt,
half dood bleef wachten.
't Was een dienaar, die zich voorthaastte.
Hij gleed snel voorbij, een tang om de
spieren los te rukken in de vuist, de
helm