De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1913 11 mei pagina 6

11 mei 1913 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 11 Mei '13. No. 1872 GASTON LATOUCHE Gaston Latouche (Tersteeg, Den Haag) Boven op een ta'k van die dunne berk zit een merel en zingt: het vogelkropje zwelt en daalt, het vogelsnaveltje opent zich, opent zich en valt trillend dicht; de merel zingt, zingt om te zingen, zingt voor zichzelf om 't geluk van zich uit te zingen ... Zoo doet de artiest. Hij schept wat hem'in de wereld van zijn gevoelsleven mooi is, zonder iets anders te willen zoeken dan het mooie zelf. GASTON LATOUCHE Le joli pied Hij geeft uitweg aan wat hem ontroert. Hij ontplooit wat in hem knopte. Er zijn anderen. Zij komen tot hun kunstwerk zooals een belle haar entree doet in een salon. Dit zijn charmeurs; zij zoeken niet het schoone, noch het geluk, noch hun eigenste zelf, zij zoeken het publiek om het met hun kunst, en hun kunsten!, te belezen. Zij zijn niet vór alles kunstenaars, zij zijn wereldsche vrouwen, zij zijn kappers, friseurs, manicures, dansmeesters, met dicht en tonen en vervenschat, zij hebben alle GASTON LATOUCHE Hyménée Parijsche poeders en een gansche gamma van zoetrokige waterwerkjes op hunne toilettafeltjes en verschijnen niet dan na zorgvuldig voor het spiegelglas hun costuum te hebben geschikt en herschikt. Is dat nu Gaston Latouche? Gij maakt mij verlegen. Ik moet neen zeggen en ja. De wereld en de kunst, of de kunst wereld of de wereldkunst (kiest wat ge wilt) ware wel rg simpel geschapen, indien men aldus zonder meer een schei dingslijn trekken kon: aan den eenen kant de merel kon zetten : het oorspron kelijke, het ongewilde, en dan ginds, aan de andere zijde van een breede kloof: de kleine behaagzucht, het menschelijk opzicht, straks zegt iemand: de prosti tutie van het schoone ... Zeker alles kan men er natuurlijk vinden, ook dit laatste, zoodra die behoefte-om-te-be koren aanwezig is. Gelijk in 't gemeene leven, heeft ook bij de kunstvoortbrenging de niet diep-eerlijke uitleving terstond haar veile trawanten bij zich. Gaston Latouche is... een charmeur. Het ware onmogelijk hem anders te classificeeren dan in die weelderig gecapiton neerde en geparfumeerde rubriek! Hoe zou men zich echter deerlijk vergissen met hem voor enkel een modieusen salon jonker te houden, voor allén affectatie en valschen schijn! Echt en onecht grijpt hier zoo nauw in elkander! In dezen Franschen en Franschigen schilder ziet gij soms, dór de gewilde bekoring heen, den eenvoudigen gevoels-mensch ontroe rend zich openbaren, en ook triester aanblik in de mondainiteit den kunste naar ondergaan. No. l van den catalogus is een groot doek; het heet La Douane. Gij ziet het hier afgebeeld. Het is spiritueel. Schilder kunstig gesproken is het een van Latouche's mindere werken: Aan geen toch beter dan aan dit groot opgezet panneau decoratief kan men demonstreeren, hoe de schoonheid bij dezen kunstenaar nooit ten volle doorleefd is maar telkens slechts aangevoeld.... Een vermakelijk bedoelde Turksche hoofdambtenaar, aan Prikkebeen's historie herinnerend, zit vór bij het onderzoek naar eventueele smokkelarij van een mondain Westersch gezel schap. De dames hiervan de dames uitsluitend! moeten zich gansch en al van hare kleeding ontdoen en zij ver vullen deze plicht met evenveel eenvou dig gemak of zij zich in hare particuliere saletten bevonden; de tasschen worden geopend, en heel dit komiek- en -plechtig gezoek op de havenkade, heeft een witte stad als Algiers tot een zeer pen-lucht achtergrond. Een groengeschilderde, ver weerde zeiler komt juist binnenvaren. Latouche heeft hier met grootheid en luchten-wijdheid, met het bloemig schoon van naakt en met de ontroering der edele verhoudingen een illustratief, voor een echt artiest minderwaardig spelletje ge speeld ! Te goedkoop is waarlijk deze grap voor de nu... misbruikte elementen! Edoch hoevele qualiteiten, duizenden schilderenden broeders ontzegd, duizen den eerlijker arbeiders met het penseel ontbrekend, toont de zwierige artiest bij dit spel, spel van het vernuft, spel voor een voortreffelijken schilder-pamflettist. Gij voelt het: zulk een panneau décoratif heeft geen toekomst, omdat hét geen levens-kern bezit, maar mésleepen zal het doen! Er is beter. In kleiner raam vervloeit minder van den echten kunstenaar. Le Matin, hier niet gereproduceerd, met het koehoedstertje in de morgenwei, waar loover en koelglanzend gras en rozig schemerende bergruggea, en het half ontbloote halsje van de vroeg gewekte herderin tot een eenstemmige schoon heid zich willen richten. Ach, het is niet een groot en eigen kunstenaar, die dit toovert. Boucher was kouder maar eleganter, meer een meester van de figuur. Fragonard (die in dit herderinnetje zijn parentézou herkennen), was sterker, gebondener, rijker en intenser. Watteau stijgt verre boven hem uit. Latouche verdraagt de nabijheid van Watteau's naam heelemaal niet. Maar dit stukje, dit Le Matin, is toch schoon uit zich zelf. Dit is ten minste geen decor meer of enkel illustratie. In zijne zwakheid is dit wel echt. Karakter heeft het niet of nauwelijks leer het gemakkelijkst uit Latouche's boom-takken en -loover, dat de pit, die karakter heet, hem ont breekt , maar het schilderstuk is ten minste n geworden van lieve kleine ontroering, het is niet meer alleen in verf gestilde behaagzucht. Noch een lite rair amusement. De Franschen zijn allen min of meer letterkundige dilettanten! Dit te zijn is een van de dingen, die in Gaston Latouche het beschaafdere publiek zoo aantrekken, het bekoren, dat hij hun zoo zinnestreelende causerieën voorlegt. Nooit valt hij uit den mondainen toon; de ironie van een académicien is niet beter dan de zijne, en dan: zijn fijnverzorgde taal verstaat men licht! Stel u even vór het doek, dat heet La Lec.on d'Anatomie. Cupido een wel wat erg droge Cupido gaat sectie doen op een satyr, die op een tafel ligt, en een ge zelschap dames ziet toe. Een aap neust erbij, de pijl van den liefdegod in een van zijn vier handen klemmend. Zie nu de dames, wien dit lesje aangaat. Het is een geestig gedachte (zeer opper vlakkig geschilderde) groep. Een der schoonen zit achterover in een armstoel, het eene been over het andere geworpen, uitdagend door haar face-a-rnain te zien, meesteresse van zichzelf; onder haar rok komt een brutaal schoentje kijken. Eene andere, bedeesd, schreit stil een deuntje, nu zij de Waarheid van den Man ziet, den bruinen man" zooals Borel deed zeggen door een jonge bakvisch. De meeste vrouwtjes, die Cupido hier les wil geven in de anatomie des mans, schijnen met haar geest afwezig, nog onbewuste jonge meisjes: geen fijne ont leding maakt haar wijzer, of voorzichtiger, deze Eva's. Er is een diepe symboliek in," zeide achter mij, met overtuiging, een bejaard diplomaat... Latouche trekt! Hij trekt mij meer om zijn najaarsmelancholie met zoete verliefdheid ge mengeld. In een voortreffelijk artikel, dat ik mij thans nog herinner, .heeft de heer Plasschaert eens, jaren geleden, op die praedominantie van den weemoed in Latouche's werk den nadruk gelegd. Op deze tentoonstelling is niet aanwezig het schilderij, waarin die eigenaardigheid misschien het schoonste uitkwam: een roode huwelijkskaros, door een herfstige laan zacht-schommelend vertrekkend, onder den val der gele bladeren.... Maar hier is toch een pendant: Op 't meertje, tegenover den witten temple de l'Amour in den tuin van het Trianon-kasteel, zit in droomerige omstrengeling op de achter bank van een gondel een paar gelieven. De gele kastanjeblaren vallen, vallen Er sterft nog wat blauw in de lucht. Het schemert tusschen de hooge takken. Dit is alles puur-Fransche (kleine) ont roering: er zijn, op 't schouwtooneel in Parijs, acteurs, die in hun stem dien wee moed weten te streelen en er de lieve lingen door werden van hun publiek, vooral van het vermoeid-beschaafde. In den toon van het volkslied, dat aan de hoeken der straten gezongen wordt bij 't spel van tot armoe vervallen violisten, vindt men die mengeling van weeke weelde en herfst en lieftalligheid. En een van de meest Fransche stukken, die in lange jaren gedicht werden, de Cyrano" van Edmond Rostand, eindigt immers gij herinnert het u allen in dienzelfden zoeten melancholischen toon: Cyrano, die Roxane bemint, en zijn min met stervende spot verkropt, ziek, het hoofd omwonden, en verliefd bij het vallen der blaren.... A ce moment un peu de brise fait tomber des feuilles. CYRANO: Les feuilles! ROXANE : Elles sont d'un blond vénitien. Regardez les tomber. CYRANO: Comme elles tombent bien! Dans ce trajet si court de Ia branche a la terre, Comme elles savent mettre une beaut dernière, Et malgréleur terreur de pourrir sur Ie sol, Veulent que cette chute ait lagrace d'un vol! ROXANE : Mélancolique, vous? CYRANO (se reprenant): Mais, pas du tout, Roxane!... Kom, het is goed, dat wij door deze tentoonstelling weer eens ontrukt worden aan onze eendjes, en vetweiders, en koeien en Hollandsche gevalletjes. Zij zijn er niet minder om, maar men wil er wel eens uit"! VAN DEN EECKHOUT GASTON LATOUCHE Le gu GASTON LATOUCHE - La Douane

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl