De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1913 11 mei pagina 7

11 mei 1913 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

11 Mei '13. No. 1872 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Het vogel-schieten op de markt van een dorp ter gelegenheid van den tweeden Pinksterdag. Naar een kopergravure van Frans Greenwood Pinksterkermis en Pinksterjool In Utrecht was tot voor weinig jaren de tweede Pinksterdag een uitgelaten vreugdedag voor 't volk, want dan vierde men de Pink sterkermis of Biltsche kermis. Dan stond de Biltstraat, ik herinner het mij nog levendig, vol met tentjes en kraam pjes en kruiwagens, dan was het er zwart van de menschen, en alle kleine burgerluiden hosten en krioelden er dooreen. Kinderen liepen met ratels, trompetjes en ander gehoor-pijnigend speelgoed, de rijpere jeugd blies op myrlitons, en men trakteerde zich op bier en .?scharretjes." Scharretjes" ... dat was de Pinksterkost bij uitnemendheid, en men zag deze grijze, uitgedroogde vischjes, aan lange slingers geregen,voor de kraampjes hangen, waar ze gretige koopers vonden. Duizend duizenden van deze scharretjes" drappeerden de geheele straat, en de penetrante geur van dit Pinkster-gerecht, werd door de geheele omgeving waargenomen en vervulde nog twee dagen na dato de Utrechtsche lucht. Het was een uitkomst voor de Biltstraatbewoners, toen men eindelijk, enkele jaren geleden, besloot, dit feest van gedroogde scharretjes en gemarineerde haring, van bieten in 't zuur en augurken in 't zout, af te schaffen. Overigens behoorde in dien tijd waarover ik hier spreek (mijn eigen jeugd) de Pink sterkermis reeds niet meer tot de zeer ruwe volksvermaken. De jool eindigde officieel tegen zons-ondergang en dan keerde het meerendeel der kermisgangers, beu van de scharretjes en wat dies meer zij, naar huis terug. Dat ook dit gebruik wel licht in oeroude tijden zijn oorsprong vond in een wild heidensch bachanaal, zou men op 't uiterlijk af, niet geraden hebben. Maar er was toen ook wellicht reeds een weinig kalmte in gekomen en in ouder tijd zal 't wel wat meer overeenkomst vertoond hebben met de voorstellingen der zeven tiende eeuwsche schilders, die in kleur en geur de boerenkermisvreugd verbeeldden. Een veel ruwer Pinksterkermis dan de Utrechtsche was de zoogenaamde Haagsche Boschkermis, die officieel reeds in 1729 werd afgeschaft, maar officieus tot op den huidigen dag voortduurt, hoewel het feestterrein thans voornamelijk naar de Scheveningsche duinen is verplaa-tst, waar Bachus en Venus den reidans der uitgelaten schare aanvoeren. Ik woonde enkele jaren geleden deze Scheve ningsche Pinkstervreugde bij, en zag er ontzaggelijk veel, dat volstrekt niet oor baar is. Een waar bachanaal moet de Boschkermis intusschen geweest zijn in den ouden tijd. Men maakte den dag zoo lang mogelijk door van den prillen morgen reeds met joelen en dansen aan te vangen en het tot laat in den nacht voort te zetten. Dit vroege begin van de Pinkstervermaken was trouwens een onafscheidelijke eigenschap van het feest, die wellicht samenhangt met den dorpschen oorsprong dezer feestviering, want vooral voor het landvolk schijnt de tweede Pinksterdag of ook wel de dag na Pinksteren, de gelegenheid bij uitne mendheid geweest te zijn om de vreugde over den terugkeer van den zomer te vieren, hoewel dit lang niet altijd op zeer poëtische- wijze geschiedde. Soms, gelijk in Amsterdam, waar thans de kermis in de Haringpakkerij" tot de historische herinne ringen behoort, kwam het landvolk naar de stad om te feesten, maar niet zelden ook vermaakte het zich in eigen landelijke om geving, doch daarom vaak niet minder ruw en ontuchtig. Aan het talent van den teekenaar-dichter Frans Greenwood danken wij de dichterlijke beschrijving en de fraaie prenten, die ons deze feestelijkheden in rake lijnen schetsen. Greenwood was een vriend en vereerder van den dichter Rotgans, op wiens buiten plaats aan de Vecht hij naar alle waar schijnlijk wel logeerde, wiens Boerenkermis" hij in zijn gedicht Boere-Pinxter-vreugd" naarstiglijk navolgde, maar zonder dit epi gonisme onder stoelen of banken te steken, want hij vermeldt zijn poging tot imitatie uitdrukkelijk in zijn dichterlijke voorrede. Hij vertelt dan: ,,'kLag nog te ronken op mijn slaapkoets, wen 't gerommel En onbeschoft geluit van eenen boerentrommel Mijn nachtrust stoorde; ik wreef mijne oogen, en ontwaakt, Ben ik van lieverlee ten leger afgeraakt, En stiet, nog vakerig, mijn kamervenster open." En dan ziet de nieuwsgierige vreemdeling, die in den vroegen morgen naar buiten gluurt, hoe 't feest begint, en in zijn levendige verzen geeft hij er ons op zeer eigenaardige wijze verslag van in een realistische be schrijving, welke zich ook bij de meest weerzinwekkende bizonderheden niet achter houdend toont. Zelf onbewust, wat al dat dolle gedoe in den vroegen morgen beduidt, aanschouwt hij Trage Pier (van 't weefgetou geraakt) En door de Pinxtervreugt, tot een tamboer gemaakt". En op 't geluid van'dien trommel holt iedereen naar buiten, half of minder dan half gekleed soms, om toch vooral het gewichtig oogenblik van 't begin van 't feest niet te verzuimen. Men vergeet zelfs z'n schande te bedekken, want hij ziet er een: Geen broek aan 't gat, maar slechts een ledre schootsvel voor: Het vuil gescheurde hembd kan naau zijn billen dekken, Die gansch getijgert zijn met roode en blaauwe plekken, Veellicht noch teekens van de tucht- of geeselroe." Dan gaat onze poëet zelf naar buiten, om te vragen wat er aan de hand is. Hij spreekt een paar voorbijgangers aan, die hem op de gewone langdradige en onzakelijke boersche manier, alles vertellen behalve wat hij weten wil. De eerste, een oude man, vertrouwt hem toe, dat hij vroeger op dezen dag altijd zulk een haantje de voorste" was. Een tweede vertelt hem, dat hij weleer zoo bizonder knap was in 't bekkensnijën, een derde snoeft erop, dat hij zijn dorp buitengewone eer heeft aangedaan door een zuipersbaas uit een naburig dorp onder de tafel te drinken, en ten slotte komt hij van een schoolmeester te weten, dat straks op het marktplein 't jaarlijksche vogelschieten" zal plaats hebben Men zal, naar oud gebruik, gelijk op Pinxtertijen, Den vogel schieten, en vandaag zich wat verblijën. Delpoeët verzuimt niet, naar dit vermaak Het slot-tooneel der Pinkstervrengde in een boerenherberg. Naar een kopergravure van Frans Greenwood te gaan kijken en amuseert zich kostelijk, met de dorpshelden, die met allerlei zonder linge snaphanen gewapend, op 't plein ver gaderd zijn, om met donquichotesken zwier op 't houten vogeltje te mikken. De slechte wapens veroorzaken allerlei tragi-comische onheiltjes. Een boer, die onder een boom zekere behoefte zit te verrichten, krijgt een kogel van een der onhandige schutters door zijn hoed. Hij valt van de schrik in katzwijm op zijn rug" en... Elk gisse, hoe de bloet van achtren was gestelt." Nadat vervolgens een der snaphanen uit elkaar gesprongen is en een ander aan zijn schutter het verlies van drie vingers berok kend heeft, wordt eindelijk de prijs gewonnen door Piet Jan Krijnen, die nu schutter koning" is. In optocht trekken de mededingers naar het bierhuis" waar de Heraut" den Koning" op een fraaie toespraak onthaalt, in welke dit gewichtig personage er zich op toelegt, de andere mededingers virtuoos uit te schelden. En in dit bierhuis begint dan de nafuif, de eigenlijke Pinkster-jool.Eerst een boerendiner: Waar 't koninklijk gerecht staat opgedischt, als worsten En boere schenken, prol en poffers, roggekorsten Met zoete spijs gevult, en rijstebrij, geheel Bedekt en overstroit met suiker en kaneel... Dan volgt een gezellig napraatje, waar schunnige liedjes gezongen worden door een paar dorpsguiten en waar vervolgens enkele paren een lustige horlepijp" dansen. En ten slotte komt dan de onvermijdelijke kloppartij, ingeleid door Lou zonder ziel", den bekkesnijder, en door al de andere dronken kerels zoo gretig opgenomen, dat weldra de geheele feestzaal in een slagveld herschapen is, de vrouwen de vlucht nemen, kannen en bekers als projectielen door 't vertrek vliegen en ten slotte eenige slachtoffers vallen. Zij werpen testen, vuur en bekers, kruik en pul Den andren naar den kop. Een' wordt de bek te schanden Geworpen door een hout, ten koste van zijn tanden. Hier treft de bierkan een' gevoelig voor het hooft; Terwijl een ander wordt de hersenpan geklooft." Aldus besloten de oud-Hollandschedorpelingen de viering van den tweeden Pinkster dag, en de meest verstokte oudheidminners zullen wel niet betreuren, dat dit alles be hoort tot een ver verleden. J. D. C. VAN DOKKUM -4iimmtiiiiMitmMiiiii IIIUIIIIIIIHIIIlmlIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIlllllllllllllllmIMIIIIIIIHIMIIMtllllllllMHMIIIIIItlllllMmllllllMHIII l'lmlIlllllllllllllllMHIIIlmlIIIIIIMIIIIIIIIIIIMIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIMIIIIIMMIIIIIIIIHIIHl NIKITA VAN MONTENEGRO EN ZIJNE FAMILIE Van links naar rechts; eerste rij: Prinses Helena van Servië ; Eene Servische Prinses; Prins Alexander van Servië; tweede rij: Prinses Militza, echtgenoote van den Kroonprins van Montenegro ; Prinses Militza van Montenegro, echtgenoote van den Groothertog Peter Nikolajèwitsj; Prinses Helena van Montenegro, Koningin van Italië ; Koningin Milena van Montenegro; Koning Nikita van Montenegro; Prinses Anna van Montenegro, echtgenoote van prins Francis Jozef van Battenberg; Koning Victor Emanuel II van Italië ; Prinses Nathalie, echtgenoote van prins Mirko van Montenegro; derde rij : Groothertog Peter Nikolajèwitsj; Prins Francis Jozef van Battenberg; Prinses Vera van Montenegro; Prinses Zenia van Montenegro; Kroonprins Danilo van Montenegro; Prins Mirko van Montenegro; Prins Peter van Servië IMIIItMIIIIIIIMMIIIIIIIIIIIIIIlmmlIIIIIIIIIIIMIIIItllllMlIMIIIIIIIIIIItmillllllllMIIMIIDII 't Oud-Delftsch herboren Herinnert ge u het tafreeltje in De Violiers", waar het koopmannetje in antiek, nieuw gebakken Delftsche koetjes, oud zit te maken, de schonken tikt tegen den tafelrand, de kantige koppen langs elkaar wrijft, de punten van de staarten af bikt? De heer Martel, een pottenbakker uit Sèvres, in Frankrijk, doet'dit hem na. Het besef van de kleine hoeveelheid Oud-Delftsch over gansch de wereld rijpte in hem het voor nemen dit kunstproduct, zou?getrouw moge lijk na te bootsen. Ontheiliging steekt daar niet in heeft de heer Martel gedacht. Is niet het Delftsche product in zijn versieringswijs zelf, zij het dan een vrije, bewerking van 't oud Chineesch ? De heer Martel heeft niet vrij bewerkt, heeft integendeel zijn kracht meenen te vinden in een algeheele gebondenheid aan het voorbeeld dat hij zich gesteld had. Zoo zijn dan de schaarsch rakende Delftsche koetjes vermenigvuldigd en dit staat vast: het oudere ras is edeler doch de gelijkenis is treffend. Wanneer men nu in een deftig interieur zulk een aardig koetje ziet, moet men op passen, want de vorm is dezelfde!de naieve, de lompe vormen welke in het oud Delftsch in een stijl zijn uitgedrukt, vindt ge getrouw weer. Er zijn dan de Delftsche vogels, de vrouwenbustes, de laarsjes, al die eenigszins komiek wanstaltige siervormen, welke (hun waarde dankend behalve aan een antiqua risch belang, aan een uiterste karakteristiek) U van 't pad zouden kunnen brengen. En de borden wanneer ge een dier zeer welgelukte, fraaie borden gehangen ziet tegen een behang, vergrijsd van ouderdom, in de nabijheid van vergrauwde eiken paneelen, in een dier milieux kortom, zooals er nog zoovele in Hollandsche huizen zijn, dan zult ge u vergissen kunnen ! Niet alleen heeft de heer Martel zijn pro ducten wat den vorm betreft, gecopieerd, maar mét de geschuurde kantjes, waar het glazuur in verschen ouderdom werd gekrapt, heeft hij de beroemde werken overgenomen en de naamteekeningen der verschillende bakmeesters minutieus overgebracht, 't Bijltje, de roos, gij vindt ze weer. Doch de geest is levend, de letter dood! Al de gelijkenis moet toch wijken, indien men buiten de voortreffelijkheid der gelijkenis om, den geest van het nobele fabricaat, dat oud-Delftsch is, als bij intuitie voelt. Ont ledend komt men toch ook wel tot de schif ting. Wanneer men in een kunstproduct van aardewerk, vorm en teekening ('t ornament), pate en kleur onderscheidt, zijn de vorm en de-kleur van zelf sprekend het gemakkelijkst en meest zuiver na te bootsen. De vorm staat bij het echte oud niet achter, de teekening moet het tegen de origineele teekeningen afleggen, omdat de hand tot nauwlettend copieeren genoopt, de vrije lijnbeweging welke in de hand van een echten teekenaar schuilt, moest inboeten. De zwier, de artis ticiteit wordt door het directe voorbeeld beklemd. Wanneer men de onderscheiding der qualiteit volgt, zal men de pate het minst loven mogen. Er is in de pate van de imitatie iets hards, iets te metaal-, iets te email-achtigs. Het wilde diepe, weekkleurige en toch zoo vaste fond van het origineele werk wordt door de imitatie eigenlijk in geen enkel stuk geëven aard. Doch de kleur is meermalen voortreffelijk. Er zijn combinaties van flets, van een matwit doorzogen paars, van dof aschkleurig zeegroen, welke alle illusie geven van het oorspronkelijk product. Wanneer de heer Martel nog slagen moge zijn pate te ver edelen, zullen de kleuren daarin tot een volkomen schoon stijgen. Het herboren Delftsch is als aardewerk mooi genoeg om de opvatting te betreuren, dat er om schijn-oudheid aan moest worden gekneusd. ALBERTINE DE HAAS Importeur in ons land is de Kon. Bazar te s-Gravenhage. V v V Drie Fransche grafschriften o OP DE VROUW VAN MIRABEAU Ci git La femme de Mirabeau, dite Mirabelle, Qui n'était ni bonne, ni belle. o OP EEN LOSBOL Ci git Un corps usé, Une ame damnée, Messieurs et Mesdames, passez. o OP EEN ARMEN TOONKUNSTENAAR, 01' KOSTEN VAN ZIJN VRIEND TER AARDE BESTELD (L'a - - mi l'a mis ia) Op het gemutileerde beeld van Schaepman te Rijsenburg 'k Voorspelde in een lezing dat uw beeld niet voor de eeuwen was En reeds zijn afgevallen: speer van Joris en een vinger van uw hand, Als teekens, dat aan 't zandsteen-monument de tijd wel zichtbaar knaagt; Maar wie uw beeld ook schond, 't zij tijd of mensch, Uw geest, uw stralend licht, uw wondervolle macht, Zij blijven deel van 't menschdom, deel van ons geslacht, Dat, na u komend, eert een krachtige figuur! En, evenals aan 't Venus-beeld men d'arm kan denken, Zoodat dit werk gansch vlek'loos voor ons rijst, Zoo zal elkeen ook van uw vinger weten: Dat hij ten Hemel wijst! Driebergen, C. W. H. VERSTER 12 April 1913 * * * Christiaan Timmner CHRISTIAAN De laatste maanden verschijnt telkens in de Clevelandsche pers het portret van den gewezen eersten orchestmeester van ons Amsterdamsch Concertgebouw, Christiaan Timmner. Zelfs de caricatuur, voor zooverre die ginds bestaat, heeft zich van hem meester gemaakt, gelijk men ziet uit bijgaande reproductie, waarvoor de Cleveland Press gediend heeft. Journalisten interviewen hem en spreken over hem met ongewone warmte. Most h'nished program players ever gave" zie ik met centimeter-groote letters boven zijn portret staan. Het is een weemoedige gedachte voor ieder, die Timmner gekend heeft, te ontwaren hoe hij in 't verre NoordAmerika de waardeering geniet, die zijn absolute artistieke eerlijkheid en groote mu zikaliteit hem hier in groote mate hadden moeten waarborgen. Weemoedige gedachte voor ons, want Timmner zelf blijkt opgewekt en bruisender dan ooit van levenskracht. M. C.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl